HET HAARLEMSCHE STADSBEELD. RENVLIECTUICEN. fj: H.D. VERTELLING lL- 'Mr f Hoe het eens was. Hoe het geworden De Kleine Houtpoort gezien van de Kampervest af in 1650. Over de mogelijkheid van hef opvoeren der snelheid. Toen de Engelsche vliegerofficier luitenant Stalnforth in September van dit jaar met zijn vliegtuig „Supermarine" S6 B 1931, het wereldsnelheidsrecord op zijn naam bracht door over een baan van 3 K.M. de formidabele snelheid te ontwikkelen van pl m. 655 K.M. peruur, werd in diverse lan den de vraag gesteld of men met deze snel heid nu niet langzamerhand de grens der mogelijkheden had bereikt. En bij de beschouwing van de „Superma rine" lijkt het ook bijna ondoenlijk om de z.g. „finesse'' bij den bouw van zulk een vlieg tuig nog te verbeteren. Laten wij de wiskunstige detailstudies over aan de constructeurs, die bij het bouwen van zulk een renvliegtuig ai genoeg puzzles en moeilijkheden hebben moeten oplossen, doch houden wij ons even bezig met dc alge- meene beschouwing of het mogelijk is de bestaande snelheid nog belangrijk te ver meerderen. Onwillekeurig denkt men hierbij aan het vergrooten van het motorvermogen en als men ziet dat in 1929 de wedstrijd om do Schneider Cup werd gewonnen met een „Supermarine" watervliegtuig voorzien van een motor met een vermogen van 1900 PK. en dit jaar voor het behalen van het snel heidsrecord benoodigd was een motor van pl.m. 2300 P.K. dan is men ook licht geneigd om te gelooven aan het nog hooger opvoeren van het motorvermogen om ook weer hoo- gere snelheden te bereiken. Dit is evenwel niet zoo gemakkelijk door te voeren. Behalve de motor-technische moeilijkheden, welke bij het opvoeren van het vermogen zich zu - len voordoen, heeft men" ook te rekenen met het meerdere gewicht, dat hiermede gepaard gaat. En gewicht is een factor welke een groote rol bij rf en vliegtuigen speelt Nu is men er in den laatsten tijd weliswaar in ge slaagd om het gewicht per P.K. zeer laag te houden, maar dit neemt niet weg dat het effectieve gewicht bij verhooging van het motorvermogen ook vermeerdert al is dit dan ook ln geringer verhouding. Zoo ontwik kelde de gebruikte „Rolls Royce"motor in 1929 een vermogen van 1900 PK. bij 2900 toeren en bedroeg het gewicht van den mo tor 695 K.G.. zoodat per P.K. een gewicht weid verkregen van 365 gr. In September 1931 ontwikkelde de „Rolls Royce"motor bij 3200 toeren een vermogen van 2300 P K., terwijl het gewicht bedroeg 740 K G. en hierbij het gewicht per P.K. dus was 322 gram. Bij een vermeerdering van het vermogen van pl.m. 21 pet., steeg het gewicht dus 6.5 pet. En zooals reeds gezegd is iedere gewichtsvermeerderlng als nacieel te beschouwen. Want buiten het gewicht vormt de sne'heid een functie van het vermogen per M.2 draagoppervlak. Men zou dus maar heel eenvoudig dit vermogen per M.2 moeten vermeerderen om een grootere snelheid te verkrijgen. Doch ook dit kan niet in alle consequenties worden doorgevoerd. Een van de ergste nadeelen welke hieruit 'voortsprui ten is nJ. de omstandigheid, dat dn lan- dingssnclheid te hoog wordt opgevoerd. Deze snelheid is evenredig met den worte'. uit den factor belasting per M.2. En daar reeds bo ven werd gewezen op het meerdere gewicht bij het verhoogen van het motorvermogen en bovendien de romp en de drijverlichamen ook een belangrijk gewicht vertegenwoordi gen. zoo kan men hieruit dus gemakkelijk het bovengenoemde nadeel van te hooge lan- dingssnelhcid begrijpen. Het totale gewicht van de ..Supermarine" bedroeg ongeveer 2720 K.G. en het vleugel - opperv'ak is meer dan 13 M.2. zoodat de be lasting per M.2 bedroeg 202 K G een bedrag waarmede ongeveer samenhangt eene lan dingssnelheid van 190 K.M, per uur. De be lasting is zeer hoog en wordt bijna als grens aangenomen. Misschien is het mogelijk dat in de toekomst door het aanbreneen van de z.g. „spleetvleuge"' de hooge waarde van de landingssnelheid kan worden vermeden. Natuur'ijk speelt het totale vleugelopper vlak ook een belangrijke rol bij den bouw van een renvliegtuig. In groote trekken mag men aannemen dat de snelheid van hel toe stel toeneemt naarmate de coëff van de lift en den weerstand kleiner zijn. Dit zou dan gelijk staan met het verkleinen van het vlcu ge'oppervlak. terwijl de kromming van den vleugel gering moet ziln. En aangezien wij reeds za^ren dat het kleiner worden van het vleugelopperviak het nadeel medebrengt van te groote landingssneiheid. moet door den constructeur dus ren soort comnromls wor den gemaakt tusschen deze factoren. Nu schijnt alleen nog maav b'i den bouw van een romp voor een renv iegtuig aan een vermindering van den werstand fe kunnen worden "edacht. ïoodat dee omriandloheM nov zou kunnen mMewp'f'cn aan een gerin ge oovoering van de snelheid. Een belan^rt'ke factor hu de berekerl*,*v van de snelheid is ten slotte nog het ge bruik van de schroef. Aangezien zij het door den motor afgegeven vermogen moeten om zetten in trekkracht. wlke we ?r aan het vliegtuig de noodlee snolheid n; ge^cn om zich in dc lucht, te handhaven, is het licht t: i begrijpen dat haar rendement zoo hoog mo- gelijk moet zijn, d. w. z. dat een minimum j yan haar tgekvermogen moet worden afge staan ter ovenvlnning van de inwendige weer standen in den motor, enz. Uit het voorgaande moge blijken dat er m. i. nog heel wat moeilijkheden moeten worden overwonnen voor men in staat is om een vliegtuig te bouwen dat de eigenschap pen bezit om het bestaande snelheidsrecord nog belangrijk te overschrijden. Voorloopig lijkt mij echter dat pogingen in deze rich ting nog wel voor onbepaalden tijd zullen worden uitgesteld. Wellicht is het interessant, na bovenstaan de conclusie eens na te gaan wat op het ge bied van snelheden is gepresteerd door land- vliegtuigen. Hiervoor dienen wij onze blikken te wenden naar Amerika. Elk jaar vinden n l. in dit land de z.g. Thompson-Trophy wed strijden plaats, welke men zou hunnen ver gelijken met de wedstrijden om de Schneider Cup, alleen met dit verschil dat de races in Amerika zuiver nationaal zijn en de ge bruikte toestellen landvliegl.iigen zijn. Het lijkt wel de moeite waard om deze twee klassen eens met elkaar te vergelijken. Als typeerend verschil valt ons dan reeds dade lijk op de keuze der motoren. Deze bestaan bij de watervliegtuigen uitsluitend uit wa- tergekoeide motoren terwijl de Amerikaan- sche renvllegtuigen voorzien zijn van lucht- gekoelde motoren. Ofschoon de watergekoel- cle motoren voor dit soort vliegtuigen wel licht wel het aangewezen type zijn, zijn de Amerikanen van dit beginsel afgeweken uit meer praktische overwegingen. Zij hadden n.!. als doel om de renvllegtuigen ook als normaal gebruikstoestel te kunnen laten dienst doen, en dan heeft de lucht-gekoelde motor de voorrang boven den watergekoelde. De voor de Thompson Trophy ingeschre ven vliegtuigen waren o.a. de Gee Bee ..Su persportster" me! Pratt and Whitney „Wasp Junior" van 510 P K. en de Laird „Super Solution" met dezelfde motor.Deze toeste len hebben sneheden bereikt van meer dan 400 K.M. per uur. De Gee Bee bereikte zelfs een snelheid van 435 K.M. per uur. En dan te denken dat deze snelheden bereikt werden met motoren van 510 P.K. en over een baanlengte van 1000—1500 K.M-! De verge lijking met. de Schneider renvliegtuigen kun nen zij dus best doorstaan. En wat al moge lijkheden doen zich voor met het Ameri- kaansche type! Denken wij hierbij b.v. aan postvervoer. Dat dit soort toestellen een goede toekomst tegemoet gaat, daar ben Ik wel zeker van. A. STEIJP, Kapt. vlieger. 'n Rustkuur. Ik was „overwerkt". Rust zou me goed doen. zei de dokter. En dus trok ik naar de binnenlanden van Brabant, zulks op invita tie van mijn vriendin, die sinds drie maan den getrouwd is en daar nu op een boerderij woont. 't Was November en iedere afwisseling was haar welkom, bovendien mocht ik geen zee lucht hebben, dus ik was wel haast op Bra bant aangewezen. De reis was eindeloos en ik arriveerde meer dood dan levend. Na drie dagen was ik er achter, dat hier absoluut nV>ts te bele ven viel. Op de boerderij was niets te doen, het huishouden liep vanzelf, het weer was miserabel en daar wc vroeg naar bed gin gen kon ik moeilijk overdag ook nog eens een paar uur gaan slapen. We trokken er dus tusschen de buien maar uit en trachtten zelfs nog te paard uit te gaan, maar dat ging heelemaal niet. Dan maar te voet. en eindeloos theedrinken en modeplaten kijken en verhalen van vroeger uit Amsterdam op- ha'en. Ik zegende mijn gesternte, dat me aan mijn koffergramofoontje had doen den ken toen ik inpakte. Zonder dat ding zouden we heelemaal desolaat zijn geweest. Jan bracht er wei de vruolljkheld ln. Maar hij was veel weg, want. behalve boer was hij ook nog wethouder der gemeente; en daar die gemeente uit meerdere dorpen bestond en de burgemeester op een ander dorp woonde dan het onze, had hij vaak allerlei waarnemend werk te doen. We waren zoo een week doorgekomen. Re gen en nog eens regen. En op een middag zaten we weer samen over Amsterdam te praten, do Kalverstraat 's middags en de thee bij Winkc's, toen dc meid een bezoekster aandiende. Wij blij. Dat gaf tenminste wat vertier. 't Was een lange, schrale vrouw in een costume anno 191Ü, maar keurig netjes on derhouden. Ze sprak zeer afgemeten met een schorrige stem en gaf zich groote moeite om „Hollandsch" te praten, 't Verhaal dat ze deed kwam hier op neer: Ze was kamenier geweest bij een baronesse hier op 't dorp. en tien jaar geleden was de oude baron gestorven en toen was mevrouw gaan reizen en hr.d haar. dc kamenier, af gedankt. En nu verdiende ze een schamel stukje brood met handwerken. En of me vrouw wat koopen wilde. Ze had een tasch vol kantjes en kleedjes. i Ongeveer 75 jaar geleden zijn de poorten van onze stadsveste (uitgezonderd natuurlijk de Amsterdamsche poort) gesloopt. Dit heeft aan het Stadsbeeld zeer veel gewijzigd. Na tuurlijk betreuren wij het verdwijnen van de monumenten van oude bouwkunst, maar elk begrijpt, dat zij aan de toegangswegen der stad, toen het verkeer drukker werd, niet ontzien konden worden. De Kleine Houtpoort was een van onze mooiste poorten, maar ook dat kon haar niet redden. Trouwens in dien tijd werd de slooper er veel gemakkelijker op af gestuurd dan tegenwoordig, nu er betrek kelijk weinig meer over is. en Lies en ik zochten goedig wat uit. Lies haa'de haar geldkistje uit de kast en be taalde meteen voor ons beiden. Toen ze het kistje weer wegsloot zag ik dat de kamenier met groote aandacht al haar bewegingen volgde. Ik vond daar iets onaangenaams in. Het mensch vertrok met veel bedankjes, maar hield ons in de gang nog even staan de met een relaas over haar fatsoenlijke armoede, en ondertusschen zag ik weer, hoe haar scherpe grijze oogjes alles om zich heen goed opnamen. Ik vertelde dit later aan Lies, maar die lachte er om. We hadden nu tenminste een verhaal om Jan mee op te vroolijken bij zijn thuiskomst, maar het kwam niet heelemaal tot z'n recht, want Jan had nog een veel mooier nieuwtje. Hij zei alleen op ons relaas, dat het mensch ons had bedrogen, want de bewuste fami'ie leefde nog en een kamenier was er op 't kasteel nooit geweest. Ze wist zeker dat Lies niet uit de streek kwam en had haar toen dit maar verteld om een klinkenden naam achter zich te hebben. Maar 't verhoogde de antipathie nog, die ik tegen de juffrouw had. Jan kwam met het nieuwtje, dat de be ruchte Jef Pastoor weer terug was in de streek. Jef Pastoor was een inbreker, uit het dorp afkomstig, en sinds eenige jaren in Bel gië werkzaam. Maar nu was hij weer terug, en alle boeren lieten hun waakhonden los loopen. Jef was z'n voornaam, en Pastoor werd hij genoemd om zijn groot vertoon van vroomheid. Van dit verhaal kwam Jan op smokkel- histories, en toen bovendien de pastoor (de échte) nog op bezoek kwam en ook erg op z'n praatstoel bleek te zijn, vloog de avond om. 't Was al laat, toen Jan de oude man naar de pastorie terugbracht en wij maar bed konden gaan. De waakhond liep nu los om 't huis en Jan had z'n revolver geladen Wij zagen dit a les eenigszins ironisch aan. Maar Jan geloofde, dat we nog afwisseling genoeg zouden kunnen krijgen nu Jef Pastoor te rug was. Midden in den nacht een helsch lawaai. In 'n paar seconden waren we de trap af en 't huis door naar de achterdeur. Daar hoor den we een hevig gevloek, vermengd met ge grom, en toen Jan de deur opendeed, zagen we een kluwen liggen dat uit Wodan de waalc hond bestond en een lange magere kerel. Binnen een paar minuten hadden we tele- phonisch den veldwachter te pakken en Jan had den man inmiddels onder Wodan's bewa king in de bijkeuken opgesloten. Toen hij werd weggeleid, zagen we z'n gezicht, en toen bleek hij niemand anders te zijn dan de kamenier. De. heele comedie was op touw ge zet om het huis van binnen eens te verken nen, en vandaar ook die begeerige blik op het geldkistje. „Ken je hem?" vroegen we Jan, en die zei: ,,'t Is Jef Pastoor". Den volgenden nacht werd ik wakker door een zacht gerommel ergens beneden in het huis. Mijn eerste gedachte was: Jef Jastoor is losgebroken, en komt nu wraak nemen. Het gerommel werd sterker; ik ging m'n bed uit en kwam op de gang Lies en Jan tegen, die hetze'fdc dachten als ik. Jan had een oude windbuks gegrepen (zijn revolver lag n.l. beneden) en zoo trokken we de trap af. De buks stak daarbij recht ach teruit. zoodat we elk moment een schot in onze beenen konden krijgen. Maar we waren te zeer geëmotioneerd om daarop te letten. Het geluid kwam wéér uit de bijkeuken, en bulten hoorden we Wodan verwoed blaffen. Toen we de gang doorsloopen, Jan met z'n inmiddels gevonden revolver voorop, dan Lies met de buks en tot slot ik niet een boksbeugel, was het opeens zoo'n lawaai <i. het wel leek of het huis instortte. We opei. - den behoedzaam de deur van de bijkeuken en loerden om den hoekiets zachts en vlugs ontsnapte langs onze beenen, terwij! halverwege de muur een paar groene licht jes flonkerden. Wat was het nu? er lag hout, voor het keukenfornuis, opgeslagen in de bijkeuken, 's Nachts waren de katten op dat hout aan het vechten gegaan en hadden eerst een paar b'okken naar beneden gegooid, en toen meerdere We kwamen Juist op het momen' dat de overwinnaar zijn tegenpartij van de berg afgooide, begeleid door minstens twin tig blokken. En dat was alles- Ik heb, geloof ik, al verteld dat ik hier ge komen was om rust te nemen. Ook. dat we ons zoo vreeselijk verveelden. Maar toen we eenmaal wisten dat Jef Pastoor het op ons huis had voorzien, en toen goedige dorpe lingen ons vertelden dat het toch zoo'n wraakzuchtig mannetje was, en toen wc nog eens flink geschrokken waren van die kat tentoen kreeg ik langzamerhand genoeg van emoties. Er ging een week voorbij van mooi weer. lange wandelingen en veel buitenlucht. Jef Pastoor zat opgesloten onder den toren. En ik voelde me gezond worden. Maar toen ontsnapte Jef, en allerwege 11e pen weer de honden los Het slot was. dat ik eens in mijn spoor boekje ging kijken, of er misschien een gor de verbinding was met Amsterdam. En Lie zag er zóó onge'ukkig uit, dat Jan dccre teerde, wij brengen haar samen naar d stad terug, cn knoopen er een paar dage- aan vast. „En Jef Pastoor?" vroegen wij. „Die is z' weer gepakt", zei Jan! Maar daarom sprong gelukkig de reis naar Amsterdam niet af. En toen we 's middag- gezellig bij Winkels zaten, knikten Lies en ik elkaar eens toe: heb jij nog last van ze nuwen? neen, maar het is hier ook zoo heer lijk rustig! AAN DEN HEER DEMOSTHENF Een Parijsch geleerde, aldus de Echo dc Paris, liep met een enveloppe rond, waari hij aanteekeningen over Demosthenes, de Griekschen redenaar, van 350 jaar voor Ch bewaarde. Hij had dan ook op het couve Demosthenes" geschreven. Nu zijn geleerden verstrooid. Het kan t; geen verwondering wekken, dat hij op c zekeren dag die enveloppe in -den brieve bus stopte. Een vriendelijk postbeambte ze', er „Athene" onder en de brief werd vc stuurd. Veertien dagen later kwam de brief term. Op de enveloppe had de Griekschc post ge- i schreven: „Vertrokken zonder adres achter te laten". i I -v r'k - r 5 'V V-'-" 'fjil fi I J, V Dit stadsgedeelte zooals het nu is. JAN VAN RUUSBROEC. 1294—1381 2 December was het vijf en een halve eeuw ge'eden, dat Jan van Ruusbroec overleden is. Er zijn plannen om voor hem een gedenk steen te plaatsen in den gevel van de St. Goedele te Brussel en voor het plaatsen van een marmeren bank te Groenendaal, het klooster in het Zoniënwoud bij brussel, nabij de plaats waar hij dit in 1349 stichtte. „Het Kompas" te Mechelen heeft een nieuwe uitgave van zijn werken onderno men, hetgeen we: een bewijs is, dat er nog belangstelling bestaat voor Ruusbroec in onzen tijd, al spreekt zijn mystiek niet zoo makkelijk meer tot den modernen mensch. Meer bet eekenis dan een belangrijk verte genwoordiger van de mystieke school te zijn. heeft Ruusbroec. Hij kan de stichter ge noemd worden van het Nederlandsche pro za. Want terwijl andere denkers hun ge dachten tot ons gebracht hebben in het La tijn, Erasmus, Thomas a Kempis en Spi noza vertaald moesten worden om tot het volk te spreken, heeft Jan van Ruusbroec ln de eigen taal geschreven en daarmee een zeer belangrijk vormend werk gedaan. Terwijl de scribenten der middeleeuwen tot dusverre ln gebonden stijl hun gedachten hadden uitge sproken is hij in de geschiedenis der middel- Nederlandsche letteren aan te wijzen als de eerste prozaist. Johannes Ruysbroec of Ruusbroec, of Van Ruusbroec was in 1294 geboren te Ruysbroec, tusschen Brussel en Hal. Toen hij nog zeer jong was, zocht en kreeg hij onderwijs in de godgeleerdheid bij een b'oedverwant, die kanunnik was aan de St. Gudula te Brussel. Op zijn 24ste jaar werd Joannes Ruusbroec kapelaan aan deze kerk. Tot zijn 60ste jaar bleef Ruusbroec in deze functie, daarna verliet hü Brussel om met een anderen kapelaan te gaan wonen in het Soniënbosch, het Forêt de Soignes, dat nog bij de Belgische hoofdstad bestaat. Met eenige andere vrome mannen heeft hij daar een abdij gesticht, „Groenendaal" en vol gens de orde der regulieren van St. August!- nus heeft hij daar ais prior met zijn volge lingen geleefd. Alleen met de natuur, de vogels en de bloemen, heeft hij daar de harmonie gezocht van de ziel, met als einddoel het streven naar God. En hoewel zijn zinnen en den bouw van zijn werken voor ons wellicht dik wijls moeilijk geconstrueerd en duister zijn, heeft hij in zijn mystieke werken toch een schat van klare, heldere overdenkingen neer gelegd, zoodat zijn schrifturen, hoewel schoonheid niet zijn doel was, toch worden als een schoone, welluidende lyriek. Hij schreef zijn werken meestal in de vrije natuur, en een kloosterling copieerde ze in zijn tegenwoordigheid. Zoo behoort Ruusbroec's geschiedenis zoo wel tot het domein der letterkunde als der philosiphle, theologie en kerkgeschiedenis. De beroemde mysticus Geert Groote uit Deventer bezocht Ruusbroec meermalen en werd een zijner volgelingen. Ruusbroec heeft tal van werken nagelaten, het uitvoerigste werk is „Dat boec van den gheesteleken Tabernacule", de schrijver Frans Erens roemt echter „De Chierheit der gheesteleker Bru'ocht" als het volledigste, het meest systematische en afgeronde. Het is het meest bekende van alle en deze schrij ver heeft het aan het publiek terug gegeven in een uitgave in de Wereldbibliotheek. „Het sieraad der geesteüjke bruiloft van Johan nes Ruusbroec, den wonderbare." De Engeische pantomimes, die bi) gelegenheid der Kerstdagen tcoruvii op gevoerd, z\)n beroemd en dc repetities daar voor worden met dc nooaige accuratesse verzorgd, Eert jeugdige groep deelneem, stertjes tijdens dc oefeningen,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 16