LETTEREN EN KUNST
KERSTGESCHENKEN?
Nieuwe Uitgaven.
FTAARtEM'S DACBtAD
DINSDAG 15 DECEMBER 1931
MUZIEK.
Algemeene Johez-avond.
Johez Is de nieuwe vaan. waaronder de
aloude mtizickvereeniging „Lourens Jansz.
Coster" strijdt om een goede plaats te be-
■houden onder de zustervereenigingen. Jchez
is dc naam van het nieuwe mannenkoor,
klein in omvang, groot in durf. Johez heet de
jeugdharmonie, die nieuwe leden kweekt voor
't vroegere L. Jz. Coster.
Onder den naam Johez vereenigen zich lief
hebbers van tooneel en cabaret. Johez heet
ook de Sportvereeniging, die dezen avond wel
niet optrad, doch die hier toch genoemd
mag worden om mee te illustreeren den
nieuwen geest, die is gevaren in allen die
verwant zijn aan ce leden van het muziek
korps, dat voortgaat, onder enthousiaste
leiding van den heer J. A. Meng, de harmonie -
muziek te verzorgen. Johez is niet een oud
testamentisch woord, doch de verkorte aan
duiding van den naam Joh. Enschedé Zonen.
Onder den naam Johez zijn allen vereenigd,
die hun krachten stellen in dienst der aloude
Jlaarlcmsche firma.
liet was nu een aardige gedachte, om die
allen te veroenigen op een avond in de
gem. concertzaal en daar maar best vermo
gen bij ite dragen tot het vestigen van den
goeden indruk die dit nauw aaneengesloten
verenigingsleven wekt 'bij de gcnoodi'gdsn.
Voor ons wend het grooteltjiks een aangename
avond, daar wij kritiekloos mochten luisteren
maar datgene waaruit stellig iets goeds zal
groeien. Zonderen wij de muziekvereendging
•uit die wij moeraden in den eersten zin van
dit verslag, dan was deze avond voor al de
medewerkenden een debuut. Voor den diri
gent ook in den zin van componist, daar hij
zijn jeugdige adspiranten een tweetal stuk
ken voorlegde (langzame wals, en polka)
waarin hij toonde te begrijpen, welke moei
lijkheden kunnen worden overwonnen door
beginners in de moeiiijke kunst van een
blaasinstrument te bespelen. Voor den leider
ook van het mannenkoor den heer J. Schef-
fer, die het zich niet gemakkelijk maakte
met Mendelssohn, Schubert, Brahms. Gietry
onScheffer. Maar ik zou kritiekloos voor
bijgaan wat tijd noodig heeft om zich te
oriénteeren.
Die nieuwe geest uitte zich echter ook hee*
opvallend in het werk der ouderen (ik bedoel
het harmoniekorps dat al geruimen tijd
onder Meng's leiding staat). Speelden zij niet
Weber's Preciosa-ouverture in een eenheid
van klank die getuigde van groote saam-
hOjorigheld? Was er niet een nieuwe werk
van Strauwen, een Suite descriptive, die in
klankschoonheid wedijverde met genoemde
ouverture? Erlangden wij niet alles wat ons
in het toelichtend woord werd beloofd, tot
het gerommel van den donder toe? De angst
in de natuur, 't is waar, men had haar in
't programma wat breed uitgemeten en zoo
waren wij ook niet geheel ontvankelijk voor
't als hoogtepunt bedoelde middeldeel, aan
geduid door dc toelichting „plotseling barst
de storm los, dc bliksem doorklieft de lucht
on woedend rolt de donder voort". Maar dit
is niet de schuld van Johez, niet van den
heer Meng, veeleer van den componist en
van ons. als wij ons op het ergste
voorbereidden. Als wij nog angstig opzagen
naar den loodzwaren hemel (de zoldering
dor concertzaal), en in vertwijfeling neer-
blikten (op liet toelichtend woord), zagen
wij in den zin ,.de molenaar begeeft zich
neuriënde op weg", dat noodelooze angst ons
liad bevangen, 'en dat de componist Strauwen
geen Beethoven is. Waarmee ik geen kwaad
wil zeggen' van dit goed geïnstrumenteerde
stuk. dat tot titel heeft „Scènes rustiques".
De buitenman is niet. bang voor een beetje
onweer, en de slagwerker van Johez gaf dit
plastisch weer. zóózeer, dat wij nog angstig
afwachtten, toen reeds dc liefelijken tonen
der fluit voerden naar het verlossende einde.
In de scène uit de opera „Luisa di Mont-
fort" kwam de zin van het „veel beloven en
weinig geven niet tot uiting. Integendeel,
de klarinetsolo van den heer L. T. Zedel gaf
ons, wat wij verwachtten, nadat wij hem op
't onlangs gehouden concours hoorden als
solist. En ook nu was er het duet voor kla
rinet en saxophone, waarin hij met zijn
broer, den lieer H. Zedel evenals toen be
wees, hoc verdienstelijke leden Meng's korps
tolt. Tenslotte was er Joh. Strauss' „Ge-
schichten aus dem Wienerwald". De uit
voering wees in menig opzicht op een blijde
samenwerken in het korps, cn op den geest
van verjonging, die in Johez nog veel mooie
dingen voor toekomst doet verwachten.
G. J. KALT.
Cem. koor „Euterpe".
Tn het gebouw van den protestantenbond
gaf dit koor een uitvoering met medewerking
van vocale solisten. Een uitvoering in dc gem.
concertzaal was oorzaak dat ik slechts een
gedeelte van den avond kon luisteren naar
dit. uitsluitend vocale concert. Het program
ma. dat niet ging buiten den traditioneelen
gang der meeste zangkoren en -koortjes,
heelt mij geen indrukken van beteckenis
kunnen geven, want noch een ..Domine sal-
vam fac" van Giesen, noch een ..Salve regina"
van Oberhoffer brengen ons buiten de sfeer
van het concourswezen, cn een ..Du Hirtc
Israels" mag toch ook slechte gelden als een
uitkomst voor kleine koren, die in het formee-
ren van een programma een .ding
zien, dat hun veel zorgen baart. Gelukkig
zijn er dan nog een aria uit „Elias", een
duet uit „Lobgesang" en de naderende ongel.
Mozart's „Ave veru.ni". Wij kunnen zeggen
dat liet koor Euterpe de werkjes, die ik hoor
de. zong met goeden klank. De heer Jan
Hensen, die het koor leidt, heeft zooals be
kend een mooi tenorgeluid, en weet zijn men-
sclicn door voorzingen stellig heel wat bij te
brengen op 't terrein van klankvorming.
Maar hij meende, dat dit niet genoeg was. En
alsof hij ook mijn meening aangaande de tra-
dltloneelc programma's was toegedaan, heeft
hij gedacht, daarin eens wat verandering te
brengen en aan dit programma iets toe te
voegen, liet uit te breiden. Dc heer Jan Hen
sen lieeft toen een tekst gezocht en heeft ge
componeerd. Dit zij hem vergeven. Want er
zijn vele toonleiders die componceron. Maar
als meil in liet vijftienregelig vers terstond in
den tweeden regel moduleert cn in dien toon
blijft hangen tot aan het slot. kijkt men toch
pvcn verwonderd in 't rond, of men misschien
de cenige is, die zoo iets gek vindt. En gek is
dit zeker, als er voor zulk moduleeren niet de
minste grond, ook niet in den tekst, aanwezig
is. De zangpartijen zijn overdadig rijk aan fi
guraties en daarvoor is ook alweer geen en
kele grond aanwezig. De andere proeve van
compositie van den heer Hensen heb ik niet
kunnen hooren.
Maar in het programma staat de tekst af
gedrukt cn heeft tot opschrift „Natuur", met
de toevoeging „Gedicht en muziek van Jan
Hensen". Ik meen te weten, dat de heer Hen
sen een eenvoudig man is. Ik licht een viertal
regels uit waaruit klaar blijkt dat de heer
Hensen geen pretenties heeft.
„Op hooge bergen bleef ik staan.
Keek over stad en land.
In mijn gedachten hief ik aan:
Hoe klein is mijn verstand".
De rest is navenant (deze toevoeging is van
mij). Maar in ernst: als de heer Hensen het
dichten beoefent voor verpoozing, moet ik
hem raden, vele goede gedichten te lezen.
Want die zijn er. al meent de heer Hensen
van niet. Dit lezen geeft ook verpoozing. En
een nuttige. En dan zijn er ook nog partitu
ren, en heel goede. De studie van partituren
geeft óók verpoozing. En den dirigent is zij
zeer nuttig; die studie meen ik. Mag ik vra
gen: wat doen toch in den tekst van Domine
Salvam fac al die lettergreepstreepjes, ais
gold het een eerste bladzij uit het Haneboek?
ex au-di o-ra ti o-nem me-am, dat kan toch
wel anders? De directeur is aansprakelijk
voor het uiterlijk van het tekstboek, en het
recht van dit te verzorgen moet hij niet uit
handen geven. De tekstherhaling moet ook
weg. De vier regels zijn er geworden twaalf.
De tekst moet niet worden uitgeschreven uit
de zangpartijen.
Zooals gezegd: het koor gaf blijk dat het
aan goede klankvorming veel zorg heeft be
steed en dit mag gelden als de goede zijde
van dit concert.
Mevrouw Veurman-Nienhuis zong o.m.
Diepenbrock's „De klare dag" en liederen van
Gérard von Brucken Fock. Diepenbrock zong
zij te voorzichtig. Dit verdraagt deze muziek
volstrekt niet. De heer Hensen zong twee lie
deren van Vlaamsche componisten en had
daarmee een uitbundig succes. Mevrouw
Daniëls, die begeleidde, toonde als pianiste
een uitstekende school te hebben doorloopen.
De tenorsolist werd aan den vleugel bijge
staan door den heer W. Ennenga uit Wor-
mervccr.
G. J. KALT.
Arb. Zangvereeniging
„De Stem des Volks".
Over dit „Concert in grootcn stijl" zouden
kolommen zijn te schrijven. De indeeling en
het gehalte der muziek, de voorbereiding, het
hoofdwerk (Graun's Passiemuziek „Der Tod
Jesu"), zij vragen ten volle onze aandacht.
Antoon Krelage, dc zeer begaafde leider, heeft
een greep gedaan uit de muzieklitteratuur
rond Bach cn Handel en bouwde daaruit een
programma op, dat als schoon geheel een be
schamend voorbeeld mag gelden voor zang
verenigingen die beter gesitueerd zijn dan
dit betrekkelijk kleine koor. Voor de uitvoe
ring der Passiemuziek stond Krelage ten
dienste het Vara-orkest, dat zich in zijn hand
een uiterst willig cn vaardig instrument be
toonde en hem heel den avond diende met
prachtige klankkleur. In al de drie hoofd-
deelen van het programma: Handel's orgel
concert in F, dc vier aria's der oude Italia
nen, de Passion van Graun. assisteerde het
Vara-orkest op een wijze die nergens de ver
wachtingen teleurstelde.
Voor de meeste luisteraars zal "t een ver
rassing zijn geweest, dit orgelconcert eens te
hebben gehoord met dc orkestpartij, waar
door het veel meer relief kreeg dan in de
uitvoering waarin men 't meestal hoort: voor
orgel alleen. Herman Nieland. de jeugdige
veelbelovende organist, voerde het kranig
uit. Zij kleurgeving was ook te prijzen; voor
al de combinatie holpijp-gamba in *t inlei
dend Adagio van 't slotdeel deed zeer mooi.
Het viel ons thans op, dat bij samenspel met
het orkest dc pneumatiek den organist flink
parten kan spelen, daar dc toon niet komt
op 't moment- van den aanslag. In de Allegro-
deelen was dit veelal storend, maar men heeft
liet voor lief te nemen, de pneumatiek brengt
het mede.
Antoon Krelage bewerkte de aria's van
Leonardo Leo, van Caldara. Buononcissi. Sar-
ti voor orkesten en die orkestratie deed 't zeer
goed. Te prijzen is. dat hij bij Caldara, die
immers niet anders geeft dan de contïnuo-
partij zonder een enkele aangeving der har
monisatie (geen becijferde bas alzoo), zich
niet liet verleiden om tc gaan buiten de gang
bare harmonisatie uit dien tijd.
De eerste twee aria's nam Marie van der
Spoel voor haar rekening. En al gaven zij
haar niet de gelegenheid, haar wonderbare
lage tonen tot gelding te brengen, wij onder
gingen toch de bekoring dezer schoone alt
stem, die alreeds heel wat. technische moei
lijkheden weet te overwinnen. De aria's (zij
zong ze in omgekeerde volgorde van het pro
gramma. wat men met 't oog op den vreem
den tekst even had moeten meedeelen) wer
den gegeven met. goed tekstbegrip, en met
overtuigende muzikaliteit.
Een buitengewone verrassing was ook het
blanke zingen der sopraanzangeres Mej. Gré
Dekker. Hier was naast de schoonheid yan
het zangorgaan ook dc heel opmerkelijke
techniek te loven. In „Dor Tod Jesu" zou dit
a'les pas in het volle licht komen te staan.
Het. was alleen spijtig dat in dit werk ook
Mej. Ria van der Spoel geen partij van be
teckenis had. Want het groote recitatief dat
in den tekst stond aangegeven onder no. 12
was niet voor alt. maar voor bas; stellig
voor dc velen, die het concert draadloos be
luisterden, ccn teleurstelling.
Over het zeer schoone werk „Der Tod
Jesu" kan ik wegens plaatsgebrek niet uit
weiden. Belangstellenden mag ik verwijzen
naar den eersten jaargang van „Die Muslk",
2e Novembcrheft en 2e Aprllheft. Zij vinden
daar allerlei wederwaardigs over Graun en
zijn plaats in het muziekleven van dien tijd.
Den luisteraars is opgevallen, hoe fraai
bij Graun de recitatieven zijn behandeld en
hoe velerlei in dit werk herinnert aan den
grootschen stijl van Handel. Het was een
fortuin, dat aan de sopraanzangeres zoovele
recitatieven toevielen. Zij bekroonde het al
door de overschoonc weergave der aria
„Singt dem Göttlichen Propheten" Ook de
tenorzanger Peet Zwager gaf. een enkele uit
zondering daargelaten in de aria no. 5
(tekstboek) een zeer bevredigende weergave
al was hij evenmin als de baszanger Otto
Couperus opgewassen tegen dc technische
moeilijkheden. De uiterst zware bas-aria „So
stehet ein Berg Gottes" verdient echter om
de uitvoering allen lof. meer dan de inter
rupties in no. 13. die teleurstelden. Wat het
werk aangaat, zoo voldeed mij t slotkoor
INGEZONDEN TVÏEDEDEELINGEN
a 60 Cts. per regel
REL1G. PLAATWERKEN
ETSEN - HOUTSNEDEN
1TALIAANSCHE TRIPTIEKS
PORTRETLIJSTEN
KUNSTVOORWERPEN
TIN - AARDEWERK
AZIATISCHE KUNST
Kunsthandel L. F. REEKER
Wagenweg 102, t.o de Hazepaterslaan, Tel. 14011
PBIVE LESSEN
DAQELI/K5
dansinstituut
W.KWEKKEBOOM
NIEUWE. GBACHT 9a
TELEF.13525
niet geheel, wellicht omdat de herinnering
aan Bach's Passion ons niet loslaat.
Wij brengen hier een woord van oprecht
genteenden gelukwensch aan ,De Stem des
Volks" dat niet alleen de koren heel goed
weergaf, maar door dit concert ook toonde,
zoo goed te begrijpen, dat het, met toewijding
werkend onder een bekwaam leider, in staat
is tot dingen, die het leven beter cn mooier
maken.
G. J. KALT.
Ledenconcert van de Afd. Haarlem
der M. t. B. d. T.
Lener-Quarfet.
Als ik mij wèl herinner is het Lener-Quar-
tet hier jaren geleden éénmaal opgetreden
in de rij der kwartet-ensembles, die toen on
der de auspiciën van het concertbureau
Felix Augustin een volledigen Beethovency-
clus in de groote zaal zouden geven. Het ge
noemde concertbureau bleek geen goede
auspex te zijn; zijn verwachtingen omtrent
de financieele resultaten bleken onjuist en
de heele zaak moest na het tweede of derde
concert worden stopgezet..
Intusschen had het Lener-Quartet hier
een voortreffelijken indruk nagelaten, en
het was dus begrijpelijk dat het Toonkunst-
bestuur dit ensemble voor een zijner Leden
concerten uitnoodigde.
De werken die het Lener-Quartet Maan
dagavond in den zeer goed bezetten Stads
schouwburg voordroeg behoorden alle drie
tot het zeer bekende repertoire en bieden
dus hoofdzakelijk stof tot vergelijkende be
spreking der vertolking. Welnu: de eenheid
van het samenspel is bij het Lener-Quartet
tot de grootst mogelijke hoogte opgevoerd; de
schaal hunner'nuances is ongelooflijk rijk en
vooral hun pianissimo is vam bewonderens
waardige fijnheid; fraseering en ontleding
zijn zeer doordacht; de. cantilenes zijn vaak
bekoorlijk van toon. Daartegenover staat,
dat dc zuiverheid der intonatie gisteravond
niet steeds aan de hoogste eischen voldeed,
dat de ontleding vaak tot verbrokkeling leidt,
waarbij de groote tempo-schakeeringen, de
continuïteit min of meer verstoren; dat de
toongeving in het forte soms tot ruwheid
leidt en zeker niet de sonoriteit bezit, die men
met het oog op hun kostbare instrumenten
zou verwachten. Ook heeft de expressie niet
de verscheidenheid, die b.v. bij wijlen Lucien
Capet zoo bewonderenswaardig was.
Dit laatste bleek reeds in den aanvang van
het D.-maj. kwartet van Haydn, dat ter
stond vibrato en rijkelijk zwaar werd inge
zet. ondanks het naieve karakter der geva
rieerde melodie. He Largo (in Fis maj.: een
voor Haydn's tijd ongewone en gedurfde
tertsverwantschap met D-maj.i) gaf gele
genheid te over hun zachtste nuances te
bewonderen: het Trio der Menuet toonde het
geacheveerde figurenspel. De finale ging me
vrij vlak voorbij; het was presto, maar niet
meesleepend.
Evenmin had het presto in de finale van
Schubert's d-min. kwartet het ademberoo-
vende dat het b.v. in de vertolking der oude
Bohemers destijds bezat. Tal van schoone
momenten waren bij de voordracht van dit
kwartet waar te nemen, zelfs momenten van
groote expressieve kracht als in het slot van
het eerste hoofddeel: tot een groot geheel
kwam het werk echter niet.
Het kwartet van Dvorak viel na Schubert's
genie wel erg af. Het is een werk uit zijn
Amerikaanse hen tijd en verwant met zijn
5de symphonie doch veel zwakker. De finale
heeft' bedenkelijke circus-allures en ook de
inhoud der andere deelen is niet rijk, doch
toont overal den handigen toonzetter. Ik
voor mij had liever Schubert na Dvorak ge
hoord!
Het auditorium was zeer dankbaar ge
stemd.
K. DE JONG.
HET TOONEEL
Hef Schouwtooneel.
DE VRIEND UIT AMERIKA.
Dit blijspel van Tristan Bernard cn Max
Mhurey zou ook kunnen heeten „De vrienden
uit Amerika want er zijn er feitelijk twee:
de man van het portret en Gabilin. Aan
gezien de man van het portret reeds voor-
het begin van het stuk dood is, hebben wij
alleen te maken met Gablin, den astroneam,
die voor Jane Renaud uit Argentinië een pak
effecten meebrengt van excusez du peu
400 millioen francs. Deze Gabilin is de eigen
lijke hoofdpersoon van het blijspel en hij
wordt dit te meer door de waarlijk meester
lijke creatie, die Ko Arnoldi er van maakt.
Zóó als hij binnenkwam deze geleerde met
den Einstein-kop, den wat verschrikten blik,
de slobberjas, de pantalon als een kurketrek-
ker, en de half open parapluie zagen wij het
dadelijk, dat deze rol van Ko Arnoldi iets heel
bijzonders zou worden. Op den rand van de
caricatuur, maar toch ovr de grens ging
hij geen moment. Er zijn er zoo ik heb er
persoonlijk één gekend en Arnold! heeft
met zijn scherp intellect en zijn knap
uitbeeldingsvermogen zulk een geleerde, die
alleen maar bij zijn sterren leeft, en zich op
de aarde hulpeloos en verlegen voelt tot in I
de kleinste finesses hoogst komisch en zecrl
fijn opgebouwd en voo;* ons doen leven. Het|
1 ïs "een creatie die hi zijn soort éven zéér af
is, als die, welke Jan Musch in zijn beste rol
len van den Iaatsten tijd heeft geleverd.
En hij zou ook zeker dezelfde waardeering
bij het publiek vinden, wanneer de Fransche
schrijvers hem meer als middelpunt in dit
blijspel hadden geplaatst! Wij moesten nu
ruim een uur wachten en ons door een rijsten-
brij van langdurig tooneel heenwerken voor
dat Gabilin verscheen en zelfs, toen hij er
eenmaal was werd hij telkens weer door on
belangrijke personen verdrongen,
Tristan Bernard en Max Maurey stammen
nog uit de dagen, toen de menschen geen
haast hadden en het woord tempo nog wei
nig of gee'n beteekenis had. Ook het meest
onbelangrijk tooneel werd uitgerafeld of het
wonder wat was en voor een exposé, dat niet
anders geeft dan een familiebijeenkomst ter
vaststelling van den huwelijksdatum van een
jong paar menschen hadden deze schrijvers
een heel iang bedrijf noodig.
En zoo belangrijk is de intrige toch ook
niet om daaraan 4 bedrijven te besteden,
Jane Renaud. die oorspronkelijk bestemd is
voor haar neef Gaston Brémond, ziet haar
huwelijksplannen in rook vervliegen, wanneer
haar vader al zijn geld met speculeeren ver
liest. Doch dan komt onverwachts de astro
noom met de 400 millioen francs, die hem
door een vriend uit Amerika voor diens
dood zijn toevertrouwd om aan Jane te
overhandigen. Maar Jane heeft bezwaren om
deze erfenis te accepteeren.
Heeft tante Brémond er reeds vroeger niet
op gezinspeeld, dat Jane de dochter is van
dien verren vriend en is deze erfenis daar
voor niet het feitelijk bewijs? Welk een slag
zou het voor haar vader zijn, als hij tot een
zoo smartelijke ontdekking kwam. Maar 400
mllioen francs schuif je ook maar niet zoo
dadelijk op zij. Jane vindt een uitweg en stelt
zich zelf aan tot secretaresse van een groote
bank, met 400 millioen kapitaal, van welke
bank Gabilin, de astronoom, tot, directeur
wordt benoemd. Gabilin de geleerde, de man,
die bij zijn sterren leeft, bankdirecteur, men
begrijpt de komische situatie en Ko Arnoldi
weet die zonder toch een moment van
chargeering volkomen uit te buiten. Ga
bilin doet zóó lang zaken, totdat Jane hoort,
dat de vriend uit Amerika niet haar papa,
maar haar grootpapa is. Dan behoeft zij
haar vader niet meer te sparen en kan zij
Gaston in de armen vallen. Want met een
bruidschat van 400 millioen francs is zij zelfs
voor tante Brémond een zeer aannemelijke
partij.
Wanneer de elementen voor het succes groo-
ter blijken te zijn dan de tegenwerkende fac
toren, dan zal Het Schouwtooneel dat behalve
aan de superieure creatie van Ko Arnoldi te
danken hebben aan Dogi Rugani, die Jane
Renaud kwiek, pittig, met leuken overmoed
en met lieve charme speelt. Een alleraardigste
rol van deze al meer en meer op den voor
grond tredende jonge actrice. Ezerman maak
te weer iets zeer aparts van Felix Brémond,
een ouden, wat béten heer, die heel graag het
goede wil, maar bij zijn snibbige vrouw niets
te vertellen heeft. Fijn komisch spel was dat
van dezen nooit teleurstellenden acteur.
Ko van Dijk had in papa Renaud een rol,
die hem niet bijzonder lag. Hij deed te veel
zichtbaar moeite er gestalte aan te geven, wat
hem in het begin beter gelukte dan tegen het
slot. Een bepaalde vergissing is het geweest de
rol van den jongen Gaston aan Emile van
Stuwe toe te vertrouwen. Hij bracht er zoo
wat niets van terecht en bedierf vrijwel zijn
twee scènes, met Dogi Rugani.
Pine Beider had de ondankbare taak de
snibbige tante Sophie te spelen, een genre,
waarmee zij bij dit gezelschap veelal wordt
opgeknapt en dat zij doorgaans in denzelfden
toon speelt. Aardige bijrollen waren Cathe
rine, de huishoudster, sappig weergegeven
door mevrouw Rijkenvan Rijk en Comorel,
de „fleuriste", geestig getypeerd door Folkert
Kramer.
Het publiek toonde zich tevreden cn genoot
merkbaar van Ko Arnoldi's superieur spel.
J. B. SCHUIL.
Heyermans' Droomkoninkje
op het tooneel.
Boefje en Merijntje zijn voorgegaan, het
was te verwachten, dat ook Droomkoninkje
eens op de planken zou verschijnen. Toch kan
Koertje, dit laatste kind van Heijermans' fan
tasie, wel het minst de tooneclatmosfeer ver
dragen. Wij moesten, nu hij eenmaal op de
planken werd gebracht, te veel aan Droom
koninkje verliezen.
Bouber is een handig „bewerker" en ook
nu heeft hij met zijn 7 tafereelen van Droom
koninkje gemaakt, wat er van te maken viel.
Maar Heijermans' roman bood hem niet een
rijke, kleurrijke stof, zooals Querido's Jor-
daan. Het is alles grauw en ééntonig en dra
matische handeling ontbreekt geheel. Wij
krijgen niet veel meer dan „Kleinmalerei",
milieuschildering, waarin Vader en Moeder en
tante Toos eigenlijk meer hoofdpersonen wor
den dan de kleine Koert. En hoe brave men
schen de ouders en de tante ook mogen zijn,
zij missen vrij wel alle eigenschappen voor
hoofdpersonen van een tooneelstuk.
Vóór de pauze zijn wij met Droomkoninkje
in het bovenhuisje te Amsterdam. Een zeer
stemmingsvol decor, het kleine, armeluis-
kamertje met daarboven den zolder en als
achtergrond een mooi geschilderd stuk
Amsterdam. In het boek van Heijermans
neemt de zolder, vanwaar Koertje de hemel
en de sterren ziet en hij zijn kinderdroomen
droomt, een zeer groote plaats in. In het too
neelstuk moest het tot een enkel klein tafereel
waarin de oude Koert zijn jongetje -vertelt van
de lampjes, die branden naast onze harten
worden beperkt. Dat was vrijwel het eenige
tafereel waarvan dank zij ook Jan Le-
maire van Ciska Kremer de ragfijne sfeer
van Droomkoninkje hing. Maar zoodra wij
van het kleine trapje afdaalden, kwamen wij
met onze voeten wel heel stevig op de aarde
terug en kregen wij weinig meer dan dc mi
sère van een arm. ongelukkig braaf gezin.
Voor het tooneel bleek dat te weinig. Wij
voelden al te zeer. dat wij deze realistische
milieuschildering zonder handeling ontwend
zijn en wat erger was dat dit alles niet
voor het tooneel geschreven is.
Droomkoninkje was 'n lief. teer kereltje en
was ook wel iets roerends in de verhou
ding tusschen dit kleine ventje en zijn va
der, maar dat beheerschte niet het stuk, kón
het ook niet beheerschen, omdat daarin niet
voldoende tooneel zou hebben gezeten, Wij
kregen behalve het gesprek van de lampjes
nog het verhaal van koning Kool, dat vader
aan den kleinen Koert doet, en verder van
Droomkoninkje zelf weinig meer dan wat
gewoon kindergebabbel. Neen, men hee'ft
Droomkoninkje geen goed gedaan met hem
uit zijn sfeer te halen. Wat in het boek teer,
lief en poëtisch is, wordt op het tooneel
licht sentimenteel, vooral, omdat wij alleen
maar eenige fragmenten uit het verhaal krij
gen en Koertje's kinderziel ons eigenlijk
vreemd blijft.
Aan de opvoering heeft het zeker niet ge
legen. dat deze toonoelbewerking ons zoo
weinig deed. Ciska Kremer trof ons weer door I
haar zuiveren toon. Zij brengt voor zulke
teere jongensfiguren als Merijntje en den j
kleinen Koert zeer vee! mee, a! blijkt
langzamerhand wel, dat zij in haar uitbeel-
dingsvérmogen nog heel beperkt is. Zowel u>
haar oogen als in haar stem is het vrage-r.de
van de kinderziel dat ontroert. Maar wan
neer er iets anders van haar verlangd wordt,
werkelijk spel, dan schiet zij te kort en
voelen wij dat het louter haar natuurlijke
aanleg is, die haar voor dit soort rollen zoo
geschikt maakt. Een bezwaar was het ook,
dat zij voor dit vierjarig kind feitelijk te oud
en te lang is.
Jan Lemaire speelde den vader hartelijk
en warm van toon. Warmte en meer nog
innigheid was ook in het spel van Hetty
Beek als de moeder. In het tooneel na den
dood van haar man ontwikkelde zij een groo
te dramatische kracht. Een zeer mooie rol
van deze actrice.
Aaf Bouber gaf weer een bewijs van haar
buitengewoon talent in dit realistische genre,
eerst met een prachtige en geestige typee
ring van de bekrompen buurvrouw, later ais
de hartelijke, ronde tante Toos. Ontroerend
was zij in haar doffe verslagenheid na den
dood van haar zoon. Bouber zelf was min
der gelukkig als Ko. de zoon, een rol, die hem
niet bijzonder goed lag en waarvoor hij ook
te oud was.
Droomkoninkje heeft bij de leden van de
Vara, waarvoor de eerste voorstellingen te
Amsterdam in den Hollandschen Schouwburg
zijn gegeven, ongetwijfeld indruk gemaakt.
Of deze tooneelbewerking van Heijermans'
roman een sucecs zal worden zullen de vol
gende opvoeringen moeten uitwijzen.
J. B. SCHUIL.
Joh. W. Brocdelet, Wie ben ik?
(Uitg. van Haverman's Moderne
Tooneelbibliotheek, Naardcn)
Wat is het toch jammer, dat Joh. W.
Broedelet dikwijls zoo oppervlakkig werkt en
zoo weinig zelfkritiek heeft. Deze auteur, die
een der zeer weinige schrijvers in ons land is
met werkelijk vis comica en een uitgespro
ken talent voor het tooneel, zou misschien een
voortreffelijk blijspel kunnen schrijven, wan
neer hij er zich meer moeite voor gaf en min
der spoedig tevreden was. Hij heeft dikwijls
kostelijke invallen, maar het is, of hij zich den
tijd niet gunt ze behoorlijk uit te werken.
Zijn blijspelen maken bijna altijd min of
meer den indruk, alsof de auteur ze zoo maar
op het papier heeft gegooid en dikwijls blijit
het dan ook bij een schetsmatig uitgewerkt
komisch geval.
Broedelet vindt het blijkbaar al gauw goed
en is helaas spoedig tevreden. Vandaar
het groote verschil in waarde van zijn stuk
ken. Het best is hij in het korte blijspelletje
den komischen eenacter, die niets dan ..'n
geval" geeft en met een wat vluchtige uit
werking kan volstaan. Zijn Schoenen en
Waarom niet? bijvoorbeeld zijn juweeltjes in
hun soort. Maar daarnaast publiceert hij dan
weer kluchten zooals De Slaapwandelaar
en De Zelfmoordman die allerminst ge
tuigen van fijnen smaak.
Zijn grootere stukken lijden nog meer dan
de korte door die te oppervlakkige werkwijze.
Een enkelen keer, wanneer hij zich- blijkbaar
moeite heeft gegeven, slaagt hij en krijgen
wij zooals in De gescheiden Echtgenoot en
Angèle een gaaf geheel. Maar doorgaans
komt hij niet verder dan het grof-kluchtige
men denke maar aan De Klimgeit of
zooals in zijn verleden jaar door Het Rot-
terdamsch Hofstad Tooneel gespeelde cri
thans in Haverman's Moderne Tooneelbiblio
theek verschenen Wie ben ik? tot een kod
dig en origineel gevonden maar oppervlakkig
uitgewerkt gegeven. Broedelet is tooneelschrij-
ver genoeg om ook in zoo'n stuk, dat hij ,,'n
moeilijk geval in drie bedrijven'' noemt
fragmentarisch goed werk te leveren en dik
wijls amuseert hij ook door zijn grappigen,
soms zelfs geestigen dialoog, maar het geheel
stelt teleur, doordat het feitelijk bij de
trouvaille blijft en hij zich met een Franschen
slag wel al te gemakkelijk van het „moeilijk
geval" 'n meneer, die zijn geheugen abso
luut kwijt Ls geraakt en zich zijn naam, ja,
zelfs zijn verleden niet meer herinnert. af
maakt. Giraudoux heeft in zijn Siegfried
zoo'n geval ernstig trachten te behandelen,
Broedelet doet het luchtig, met 'n grapje en
'n kwinkslag. Wij nemen hem geen oogenblik
au sérieux, zooals wij het ook de menschen in
dit blijspelletje niet doen.
Broedelet komt niet verder dan tot het
kluchtige van het geval, dat hij allerminst
waarschijnlijk maakt en hij moet er nog heel
wat kluchtigheid bij halen om tot een slot te
komen, zonder dat hij zijn stuk er voldoende
mee vult.
Toch bezit „Wie ben ik" kwaliteiten, die een
succes bij dilettanten waarschijnlijk maken.
Het gegeven is aardig gevonden en Broedelet
toont zich ook in dit blijspel met zijn kluch
tige. dikwijls onverwachte wendingen de ge
routineerde tooneelschrijver. Daarbij schrijft
hij een vlotten dialoog, die het op de planken
doet en is het stuk door en door onschuldig en
zonder pretentie. „Wie ben ik?" is zeker niet
minder dan zoo vele uit het buitenland ge
ïmporteerde, door liefhebbers gespeelde stuk
ken, zoodat dilettanten in hun milieu dat
doorgaans niet anders vraagt dan een avond
hartelijk te lachen er wel plezier van zullen
hébben.
Dokter Alwetend. Tooneelstukjc
in twee bedrijven voor kinderen
door J. dc Groot (Uitg. W. J-
Thieme en Cie. Zutphen).
In sprookjes zit nog heel wat te verwerken
stof voor het kindertooneel. Wij herinneren
ons allen nog wel uit onze jeugd opvoeringen
van Sneeuwwitje, Asschepoes, Roodkapje of
Prinses Ezelsvel! En ook H. G. Cannegieter en
P. H. Schroder hebben bewezen, wat er bij
voorbeeld in „Jan Altijd Tevreden"' cn „De
nieuwe kleeren van den Keizer" van te maken
valt.
De heer J. de Groot heeft nu het bekende
sprookje Dokter Alwetend van Grimm
uitgekozen en er een niet onaardig tooneel-
scukje in twee bedrijven van gemaakt. Vooral
het tweede bedrijf, waarin de 4 lakeien door
Dr. Alwetend worden ontmaskerd, zal bij een
jong auditorium zijn effect zeker niet missen.
Het stukje is blijkbaar bedoeld voor zeer jonge
kinderen. Voor oudere kinderen is het wat al
te naïf, hetgeen voor jonge peuters die nog
genoeg verbeeldingskracht bezitten om alles
op het tooneel voor „waar" aan te nemen, al
lerminst een bezwaar is.
J. B. SCHUIL.
Neerlands Vredesvolkslied.
Verschenen is bij het In,t. Publice Office
„Aspasia" te Amsterdam het Neerlands Vre
desvolkslied, woorden ran dr. Melchior
In de vertaling van Diet Kramer is bij de
U.M. Holland te Amsterdam verschenen: Het
Stootblok door Alice Hcgan Rice. De schrijf
ster schildert in dezen roman den strijd van
de 26-jarige Cynthia, die tegen haar liefde
vecht omdat ze voor haar zlekelijken broer cn
tante zorgen wil. Tenslotte wint de liefde het.