LETTEREN
Radiomuziek der week.
EEN VOORBESPREKING
EN KUNST
fH EERENBAAI
Van Frieschen bodem.
BIOSCOOP.
door KAREL DE JONG.
Daventry's „Grondslagen der Muziek" zullen
de volgende week de drie strijkkwartetten van
Johannes Brahms (1833—1897) uitzenden.
Vroeger heb ik, naar aanleiding van het spe
len van een dezer werken voor de microfoon,
er terloops de aandacht op gevestigd; nu de
geheele trits achtereenvolgens gehoord zal
kunnen worden wil ik er even on terugkomen.
Vergeleken met het geweldige kwartet
oe uvre van Haydn, Mozart en Beethoven
neemt dat van Brahms geefn overwegende of
zelfs belangrijke plaats in. Zonder tegenspraak
te duchten (behalve van een enkeling onder
onze jongste generatie, die zdjn eerste kwar-
tetproeve van meer beteekenis vindt dan alle
strijkkwartetten van Beethoven te zamen)
kan men beweren dat Beethovens 17 kwartet
ten het culminatiepunt der betrokken littera
tuur vormen. Alle fasen van het menschelijk
gemoed, alle stemmingen, van de grappigste
tot de meest verhevene, van de meest uitge
laten vroolijkheid tot de diepste somberheid
zijn daarin vertegenwoordigd en op de meest
Intensieve wijze tot uitdrukking gebracht. Van
de 83 strijkkwartetten van Haydn bezitten
vele, vooral die uit zijn latere periodes, groote
schoonheden en verrassende momenten; het
zelfde kan men omtrent vele van de 23 kwar
tetten van Mozart zeggen, maar noch Haydn
noch Mozart hebben Beethovens veelzijdigheid
en diepte geëvenaard. Schubert verrijkte door
zijn kwartetten ln a-min. op. 29, O maj. op.
161 en d min. op posth. met enkele kostbare
geschenken, die een waardige plaats naast die
van Beethoven innemen. Dc na-Beethoven-
sche tijd toont allerwege onder de componis
ten een cultiveering van het genre, zonder dat
Jn aantal of beteekenis de oudere meesters
ter zijde worden gestreefd. Slechts een paar
werken nemen duurzaam een hooge en eisen
plaats in, vooraan wel het grandieuze strijk
kwartet van César Franck. dan dat van De
bussy; belde bleven enkelingen. Ook die van
Brahms, den meest beteekenenden kamermu-
ziekcompor.ist uit de tweede helft der vorige
eeuw, hebben zich duurzaam kunnen handha
ven. Brahms waagde zich niet zoo heel vroeg
aan een kunstvorm, die reeds door zulke schit
terende specimina vertegenwoordigd was, dat
elke poging tot mededinging schier hopeloos
scheen; althans hij waagde zich niet vroeg
aan de openbaarmaking van oenig werk op dit
gebied. Zijn eerste twee strijkkwartetten in
c min. en a min. zijn in 1873, dus toen hij 40
jaar oud was, verschenen als op. 51. Vóór dien
had hij echter al een 20 kwartetten geschre
ven. die nimmer gedrukt zijn. Karakteristiek
Is zijn opmerking: „Het ls niet moeilijk, om te
componeeren, maar het is fabelachtig moei
lijk, om de overtollige noten onder de tafel te
laten vallen". Daarmee stemt een andere uit
spraak van hem overeen: „Maar hoe beter
men het schrijven geprobeerd heeft, des te
gemakkelijker laat men het wel bij een fat
soenlijke kerel ls Juist van probeeren geen
sprake.
De kwartetten op. 51 toonen dc voorname
gereserveerdheid, waarnaar Brahms hoe lan
ger hoe meer streefde. Bi] het eerste, in c min.
zijn alle thema's uit één grondgedachte ont
wikkeld. We hebben hier dus reeds cyclische
principe, dat door latere componisten conse
quent zou worden toegepast. Het eerste Allegro
vangt hartstochtelijk aan en blijft grooten-
deels in dit karakter; het Adagio brengt een
elegische wending: een „Romance" uit vroe
gere tijden. In het Scherzo (het eerste van
Brahms in even maatsoort!) heerscht ge
dempte vroolijkheid, die in het Trio een
Weensch coloriet vertoont. De Finale sluit zich
weer bij het eerste hoofddeel aan.
Het tweede kwartet is meer elegisch, min
der stroef dan het eerste. In dit overheersent
de omhoog-strevende, in het a min. werk de
horizontale melodieën lijn, ln het eene het
rythme, in het andere het. gevoel. Dc melo
dieën van het eerste hoofddoel zijn breed
uitgesponnen, ook het hoofdthema van het
Andante moderato, welks energiek midden
deel voor vcrweekelijking beschut. Over het
Tempo di Minuetto schijnt ccn lichte sluier
te hangen, die in het alterneerende Allegretto
vivace even optrekt. De Finale ls opmerkelijk
door de grillige rythmiek. Een belangrijke
rol speelt in dit werk de alt, wier donkere
kleur het geheel een eigenaardig coloriet
geeft. Op. 51 was aan Brahms' vriend, den
Weenschen chirurg Pro?, dr. Billroth, opge
dragen. Ten huize van Billroth leerde Brahms
Prof. Engelmann, toenmaals hoogleeraar in
de physiologie aan de Utrechtsche univer
siteit. kennen. Deze was een groot muziek
liefhebber en verdienstelijk cellist, zijn woning
te Utrecht was. mede doordat zijn ochtge-
noote een pianiste van beteekenis was. een
centrum van muziekleven. zjj het ook zeer
exclusief, want zelfs Franck gold al voor te
modem. Aan Prof. Engelmann droeg Brahms
zijn 3de kwartet op. dat in 1876 verscheen.
Over dit grootendeels in lichtere kleuren ge
houden werk hoop lk later wat meer te schrij
ven: ook andere programma's vragen even
onze aandacht.
Omtrent de werken van Ravel die Dins
dagavond door Hilversum wonden uitgezon
den, zal de Inleider nog wel een en ander
vertellen. Toch wil ik alvast wijzen op het
vormklassicisme der Sonatine (volgens
Ruthardt ln der Erflndung duif tig, in den
angehauften Dissonanzen unertraglioh) en
op het eigenaardige onderwerp van „Le Gi
be t" (de galg), het middelste van de 3 stuk
ken die samen „Gaspare! de la Nuit" heeten.
Ik heb nergens een vertaling van dezen titel
kunnen vinden, maar uit het karakter var
den inhoud zou ik hem mot. „Nachtmerries"
vertalen. Door heel „Lo Gibe'" heen hoort
men een enkele toon bes, als een onafge
broken luiden van een klokje. De componist
geeft een toelichting: „het is de klok die op
de muren €ener stad luidt, onder den horizon
cn het karkas van een gehangene, door dc
ondergaande zon rood gekleurd". Voorwaar
een onderwerp, dat aan griezeligheid niet
te wenschen overlaat.
Een naam die destijds in muzikale krin
gen groot opzien verwektï heeft en nu zelden
meer voorkomt Is die van Felix Draescke.
wiens .Bymphonla tragica" op. 40 Maandag
door Leipzig wordt uitgezonden. Aanvanke
lijk een der mees', radicale voorvechters var
de „nieuw-Duitsche richting van Wagner er
Liszt, helde Draescke later hoe langer hoo
rneer naar de klassieke richting over en ver
loor dAarmee zijn beteekenis. De Symphonic,
tragica wordt als een werk van groote kwa
liteiten geroemd. dat door zijn gecompil
eerd factuur nimmer populair is kunnen
dient. We kunnen deze aus, zU het ook op
gezag van anderen, aanbevelen.
KANTTEEKENINCEN
BELLE TRISTISC HE CURIOSA TUSSCHEN
ONTVANGEN BOEKEN.
Onze helaas te jong gestorven Haarlem-
sche teekenaar Ko Doncker had In zijn beste
tijd ln De Ware Jacob een vast rubriekje
met serle-teekeningen onder den titel
„Wezens die je toch nooit ziet". Hij liet, in
beeld, een meneer ergens op een portaal „zijn
oor te luisteren leggen" of een dame voor
een winkelraam „haar oog doen vallen" enz.
enz. Zoo onschuldig als de grapjes waren,
even onschuldig, maar toch buitengewoon
karakteristiek waren de teekeningetjes. Hoe
komen mij in eens die aardige dingen van
den goedmoedigen Doncker voor den geest!
Misschien doordat lk naar een verzamelnaam
zocht voor een aantal boekjes, die, uit den
voorraad tenzij gelegd, toch aangekondigd
dienen te worden. Ik dacht aan „boekjes die
men toch niet leest" en voelde ineens zoo
wel het onwillekeurig plagiaat, als de te
hevige hatelijkheid, onbillijkheid bovendien,
nadat „men" niet altijd het beste leest en
in elk boekje toch eigenlijk altijd een aan
zienlijke dosis arbe'd gepresteerd is, die de
hatelijkheid onverdiend doet schijnen.
Terzake derhalve, en soreken wij dan liever
over belletristische curiosa. Wat verwacht
ge. lezer, van het boekje van E, Tilemans,
den Brusselschen journalist, dat hij onder
den titel:
„Bendsjé of de Liefde der Negerin";
Met foto's en platen,
deed verschijnen? Hopelijk zijt ge niet op
prikkellectuur verzot; de foto's en platen
gaan buiten de liefde der negerin om. en
de auteur is hoofdredacteur van Het Huis
gezin. Elk woord meer is overbodig. Wat
Bendsjé dan wel is? Een gedramatiseerd
pleidooi voor het uitzenden van slechts ge
huwde emplové's naar den Kongo, door Bel
gische handelszaken. Het Belgisch gouver
nement heeft den toon aangegeven, door toe
te staan dat ambtenaren hunne echtgenoten
reeds by eerste uitzending mede te nemen.
Of het gouvernement ook den elsch stelt,
dat de uit te zenden ambtenaar van een
echtgenoote voorzien zij, vind ik niet ver
meld. Het concubinaat, in den Kongo-staat.
is het yselijk kwaad, waartegen dit boekje
te velde gaat. Als oudere koloniale mogend
heid kennen wij, Noord-Nederlanners. die
perikelen al lang. Opgelost zijn ze evenmin.
En wij hebben ook nog maar zelden beoroefd
ze door romantische verhalen uit den weg te
ruimen. Maar de bedoeling van Bendsjé is
goedals is het geen literaire kunst
geworden. Daarvoor is de verhaaltrant te
zeer gespeend van fantasie ln de taal en te
zeer In den vorm van een normaal verslag
van een binnenbrand of een aanrijding. Bij
voorbeeld:
„Hier werd Floris gewaar, dat de negers
met een elgenaardigen, voor ons. Europeanen,
onaangenamen geur zijn bedeeld. Men went
er nochtans gauw aan. Aan de verzengende
hitte went men moeilijker", of
„De eerste dagen merkte Florls dat bij
vele blanken een negering inwoonde, die
men den naam van hulshoudster gaf. Hij
vond de inlandsche vrouwen In 't. algemeen
niet aantrekkelijk en had weinig of geen
lust om dat voorbeeld te volgen"— (dat
„weinig of geen" is al erg ongedecideerd».
Toch komt hij er toe:
„Spoedle ondervond Floris dat Bendsjé
een uiterst lieftallig wezen was; steeds even
opgewekt, vroolijk en. ja, ook guitig van
aard. Welk hemelsbreed verschil tusschen
haar en dc plompe negerinnen van andere
stammen die hij vroeger had ontmoet. Haar
gezelschap, haar eeuwige glimlach waren
een genot. Bij dag vergezelde zij hem van
dorp tot dorp; 's avonds na den arbeid was
zij naast zijn ligstoel gezeten en rustte aan
zljr» zijde".
Er wordt verder wel het een en ander
over het leven in den Congo verteld, waar
heen Florls na een trieste ervaring tn de
liefde vertrekt cn waar hij de lieve Bendsjé,
na volbrachten diensttijd weer achterlaat,
om in zijn geboorteland de studie dor medi
cijnen on te gaan nemen en daarna in Gent
de drukke docterspraktijk van één zijner
„oomen" te aanvaarden. Maar. eindigt dit
vriendelijk boekske: „Florls heeft Bendsjé
niet vergeten. HIJ heeft het noodige gedaan
om haar een zorgeloos bestaan te verzekeren.
Na een dag van werk en last. denkt Flo
ris bijwijlen nog aan het schoonc koreskopje
van de lieve Necerin".
Toch een keurige vent die Floris! Als
Bends'é geen negcrinnetje geweest was zou
het bijna de historie van Floris en Blanche-
fleur geworden zijn.
Over keurig gesproken. De heer Anton
Smit die de
„Gesprekken met Bubo"
bil dc Hollanodia Drukkerij publiceerde
schrijft een keurig Nederlandsch, dat op
iederebladzij van des schrijvers onvolprezen
lltteraatre en algemeenc ontwikkeling blijk
geeft, doch als collectoum, als boek. door
oen eenlgszlns tergende schoolmeestert] ver
zuurd wordt. Schrijver laat Minerva's Uil,
Bubu. en een ouden schoolvos Zeto, dit boek
in dialoogvorm vullen: dc lezers genieten
van een reeks didaktische gesprekken, waar-
hekeld. auto en radio verwenscht, geld on
bii fouten in onze spreek- en schrijftaal ge-
militalrisme vernietigd worden. Nieuw is dit
alles niet': bij mondjesmaat toegemeten, zoo
als onze vrend en stadgenoot Charivarius
dat ln zijn weekblad-rubriek pleegt te doen,
zijn die vriendelijke berispingen best te ver
dragenmaar als en-gros geserveerd worden,
gaan we onhebbelijk zijn en zeggen:
Een vriend die mij mijn feilen toont,
Die kan soms woest-vervelend wezen.
En dat smoesje van Bubo aan het slot
als het hem bij 't sterven snllt.a llccn maar
over ..domme" dingen gesproken te hebben,
redt de honderd voorafgaande pagina's niet.
De heer Smit. die a!s motto vóór in ziin
boekje een citaat van Montaigne plaatst:
..alle narigheden rierer wereld zltn 'een ge
volg van o"'" eze'achtt^b-ld" zou maf znn
«Ti-ftQt» mtcfoH'pri
««ri prea'e H^i'andaebe hioo»ni—in? tjlfc
)nr"»A samenstellen, d^n
"•'«maar met rito uil to nra*en. en rt'e u'l
-e'fs de^'^ertnot to m«Ven ln rilr
«tolllne. b!i den uitgaaf van een rehoa'hoek
voor vvmno.«'a<!ten ondervonden Mantatene
in Holland noodlg hebben en dat blijft jam
mer, want per slot van rekening is toch dc
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cts. per regel.
ECHTE FRIESCHE
i -50 a. per óm
zadte at peuripe rooktabak.
lektuur van Anton Smit's Gesprekken een
curieus genoegen geweest. De geest van Jacob
Geel en Nicolaas Beets is nog niet dood
dus. Voor sommige fijne geesten zal dit een
reden tot verheugenis wezenik schaar
mij bij de overigen die het geval „voor ken
nisgeving aannemen".
J. H. DE BOIS.
HpT TOONEEL
Kunst aan het Volk.
Kon. Ver. Het Nederlandsch Tooneel.
Helène.
„Waarom krijgen wij nu bij „Kunstaan het
Volk'' het oude Helène en waarom niet Ro
bert et Marianne,, het stuk van Géraldy, dat
door Het Rotterdamsch-Hofstad Tooneel
verleden week onder den titel Twee Men-
schen voor het eerst in Den Haag werd ge
speeld?" vroeg mij gisteren een tooneellief-
hebber, die „Aimer" toevallig reeds twee
maal had gezien.
De vraag lijkt mij eenigszins gerechtvaar
digd, maar zij gaf mij toch het bewijs, dat
deze dame de moeilijkheden van de keuze
van een stuk voor het bestuur van Kunst
aan het Volk niet volkomen besefte. Deze
keuze is zeer beperkt. Kunst aan het Volk is
geen „amusementsvereenigmg" en zij zal
bij de beslissing omtrent het op te voeren
stuk dit allereerst beoordeelen naar zijn
cultureele dus naar zijn kunstwaarde. De
stukken van wat de Duitschers „die Vergnü-
gunbsmarkc" plegen te noemen en die bij het
groote publiek dikwijls juist zeer in den
smaak vallen, komen dus al dadelijk niet in
aanmerking. Evenmin de stukken, waarvan
de opvoering een hooge uitgave medebrengt.
Want. wij weten nu eenmaal, dat de tooneel-
directie haar financieele eischen afhanke
lijk stellen van de grootte der bezetting en
het succes en dat een vereeniging met een
niet te hoog budget dus altijd zeer beperkt zal
blijven in de keuze der te geven stukken.
Het bestuur moet meestal reeds in het be
gin van het seizoen den datum vaststellen en
wil het niet geheel afhankelijk zijn van het
gezelschap, een beslissing omtrent het stuk
nemen. Het weet dan nog niet evenmin
als de tooneeldirectie welke stukken van
het nieuwe repertoire het zullen „doen". Daar
om ls het voor het bestuur niet altijd moge
lijk terwijl het dit natuurlijk toch het
allerliefst wenscht een nieuw stuk te bren
gen en moet het zich bij zijn keuze dikwijls
bepalen tot het oude repertoire. Hieruit is
het dan ook te verklaren, dat een stuk als
Helène, hetwelk reeds ettelijke malen te
Haarlem werd gespeeld, door de vereeniging
Kunst aan het Volk werd 'uitgekozen. Met een
v.hrijver als Géraldy is men in veilige haven.
Niemand zal iets kunnen afdingen op de
kunstwaarde van Aimer"' en de beproefde be
zetting vooral van de rollen van Helène en
Henri verzekert een sterke, boeiende op
voering. Bij ft. dus alleen het bezwaar, dat
sommige leden het werk reeds van vroeger
kennen, maar dat is dan ook het eenige. dat
steekhoudend genoemd mag worden.
Nu de uitvoerige kritiek, welke ik indertijd
over stuk en opvoering gaf, kan ik thans
kort zijn. Ook nu troffen Vera Bondam en
Cces Laseur mij weer door de innerlijkheid
van hun spel. dat .vooral in I en II volmaakt
ln elkaar sluit en van een zoo groote in
timiteit is, dat de tooneelomlijsting voor ons
wegvalt. Een spel van diep inleven, waarbij
ook de fijnste nuances niet verloren gaan en
dat tot het slot van n sterk boeit cn ook
ontroert. Na de pauze komt de inzinking,
zoowel in het stuk als in de opvoering. Over
tuigen doet Géraldy mij in dat derde bedrijf
allerminst en ook Vera Bondam niet. Zij
blijft daar te veel in écn zelfde min of
meer larmoyanten toon om ons medege
voel op te wekken. Cees Laseur daarentegen
boeit tot het laatste toe door zijn sober en
toch zoo sterk gespannen spel. Dirk Verbeek
was ook dit maal de zwakste van het trio.
Dat het ongeschreven vierde bedrijf
van Helène toch op de kamer van den vriend
speelt, blijf ik ook na deze opvoering nog
altijd gclooven.
J. B. SCHUIL.
Wat rumoerige historie uit het jaar 1797
„Minne Jorrits was een boerenzoon, die
in Goyengamieden woonde. Z'n ouders wa
ren beste, vroede lieden van den ouden
stempel, oud-gereformeerd en goed prins
gezind. Maar Minne was door het kranten
lezer. dat hij veel deed als hij in Sneek kwam
en vooral door het gepraat van oom Blnnert
zijn moeders broer die in IJlst woonde,
heelemaal andersom, Want het gedweep van
patriotten had hem het hoofd op hol ge
bracht". Zoo luidt, in vertaling, het begin
van een kruidige en historisch interessante
geschiedenis uit „Rimen en Teltsjes". En al
mogen deze versjes en verteling ruim een
eeuw geleden door de „Broerren Halbertsma"
geschreven niet meer in alle opzichten aan
onzen tegenwoordlgen smaak beantwoorden,
al is vooral het proza (de weerspiegeling van
het volksleven van dien tijd) wat grof hier
co daar», al zijn de versjes niet. vry van
Duitscho romantiek, door Beitjes Halbertsma
uit zijo Hcldelberger studententijd meege
bracht. ze bevatten een schat van historie,
van gewoonten, en leven in het Friesland
van een eeuw geleden.
Minne Jorrits dan was één van de veie
Friezen (en Hollanders) op wier verbeel
ding de vrijheidsleuzen der Fransche revo
lutie niet zonder hevigheid werk'en. Zoo he-
vic, dat de rusM<»e brerenzoon zijn hu'se-
lljke plichten, als het schoonhouden van den
veestapel, verzaakte, omdat het naar zijn
zeggen geen werk voor een goed patriot was.
die Oranjelieden de hoofden moet wnsschen
met r.ristocratenbloed" Tn een dergelijke ver-
Mi de vergade
ringen van dc Vaderiandsche Socictslt te
Sneek, door den voorzitter, een horlogema
ker, als volgt geopend: „Stilte burgers!, de
hoeden af, klompen uit en de pruemkes weg.
Ik ferklaar ln den naam van de eene en
onverdeelbare Bataafsche republiek de
fergadering voor geopend: de frijheid of de
guillotine! weg met de aristocraten! leve de
republiek!", waarop een algemeen hoezee-
geroep volgde.
Ook van andere zijde laat men zich niet
onbetuigd Hetgeen duidelijk blijkt uit het
feit dat den 2den Februari van het jaar 1797
een zekere Abel Reitses van Monnikenzijl
door patriotten opgepakt en geboeid naar
Kollum wordt gebracht, omdat hij zich naar
hun zin wat teveel aan „Oranie-kraaieriJ"
had overgegeven. De prinsgezinde omgeving
daarover in hooge mate in haar wiek ge
schoten, trekt er op los om Reitses te be
vrijden. Heel Kollumerzwaag en Oudwoude
komen op de proppen en ontzetten Reitses,
waarop de patriotten naar Stroobos vluch
ten. De stad Dokkum, gewaarschuwd door
reizigers die dit drama uit de trekschuit heb
ben gadegeslagen, besluit uit angst voor een
dergelijken overval van prinsgezinden ,.56
man schutterij en een kanon onder comman
do van den stadscommandant," op den vijand
af te sturen, vóór die voor de stad ligt. en
samen met wat Leeuwarder huzaren zetten
zij 66 boeren in de kerk te Kollumerzwaag
gevangen, waaruit een brieschende oranje
gezinde menigte hen den volgenden dag
weer bevrijdt. Deze menigte treedt dermate
kloek op, dat de Kollumer aanvoerder der
patriotten de Dokkumers adviseert maar
naar huis te gaan en met oud-Romeinsche
statie getuigt: „Het is beter dat ik alleen
ongelukkig worde, dan dat gij u opofferen
zoudt om mij te beschermen en dat Dockum
dus verloren zoude gaan." De Dokkumers
volgpn zijn raad op en worden door het
dankbare vrouwvolk 's avonds in de stad
op rijstebrij met boter en suiker onthaald.
De vreugde duurt echter maar tot den avond,
den volgenden dag verschijn ende prinsge-
zlnden voor Dokkum; maar de stad, in het
bezit van een heusch kanon, waagt een
schot, waarop allen ijlings vluchten. „Het
kanonschot van Dokkum "had 5 dooden ze
ven zwaar gewonden gemaakt. Chirurgijn
Stelwagen en Dokter Visscher gingen toen
buiten de poort om de arme stakkers te hel
pen en te troosten, zoo goed als hun kunst
dat vermocht, en den volgenden dag wer
den de dooden door de familie afgehaald."
Daarmee is het maskerade-achtig oproer
ten einde. Een oproer dat overigens niet
van lieflijkheid ontbloot was. De liefde na
melijk stoorde zich niet aan prinsgezindheid
of patriotisme, en toen er na het oproer wei
nig meer te doen was dan te eten en te drin
ken. werden er heel wat „Patriotske tütsjes
op Oranjemültsjes" gedrukt, een uitdrukking
die dunkt me geen vertaling behoeft. Minne
die bij prinsgezinden was ingekwartierd en
wiens patriotisme naar mate van de klappen
die hij er voor opliep wat was bekoeld, vrijde
de dochter des huizes, om haar later te
trouwen en een eerzaam leven met haar
en een baantje dat hij on zijn sloffen afkon
in Dokkum te gaan leiden. Een leven zoo
eerzaam dat hii één van de eersten was. die,
toen de Franschen het land weer verlieten,
luidkeels het nieuwe refrein zong: „Oranje
boven en de Franschen er onder, En die an
ders seit. die slaat de donder."
Een beetje een rumoerige historie. Inder
daad. Maar toch wel vriendelijk, althans
voor wie ln 1932 leeft.
Vr S.
PALACE
Der Draufganger.
Er is maar één woord voor: een reuzenfilm!
Dit is weer een van die sensationeelo avon
turenfilms, van nachtelijke achtervolgingen,
gevechten met de bloote vuist en de revolver,
van schurken-in-rok, een onschuldig meisje,
en een 100 pet. man als havenpolitieagent,
en van die films, zeg ik, die je van het eerste
moment, des nachts in de Hamburgschc
haven af, als een juweelendief overboord valt,
tot aan de laatste meters, waar Einde op
staat toe. in spanning (en wat voor een!)
houdt. Neen. niet als een dier films, maar
veel beter, stukken beter. Een film met een
heerlijk, een daverend tempo!
En wie had men beter de hoofdrol daarin
kunnen geven dan Hans Albers? Hij is dc
politieman, die geen gevaren telt, onver
schrokken ziin weg gaat. zich nergens door
af Iaat schrikken, die zelfs in de moeilijkste
en zwaarste oogenblikken .een groote opge
wektheid en humor bewaart, de man. die je
in zijn onweerstaanbare kracht meesleept.
De inhoud van de film? Een troepje schur
ken met als gevaarlijkste een vrouw (Gerda
Maurus», een Amerikaansch millionnair,
eveneens bandiet, een gestolen collier ach,
wat. Inhoud! Ga de film zelf zien, ga. en
smul eraan .zooals ik eraan gesmuld heb, en
zooals met mij alle aanwezigen eraan ge
smuld hebben.
Sensatie? Best. Maar gezonde sensatie. En
het doet onzegbaar goed, deze frlssche film
tusschen de vele zoetige, cliché-films te kun
nen aanschouwen.
Hans Albers! In Bommen op Monte Carlo
kon ik je niet goed zetten, maar als der
Draufganger heb je mijn hart volkomen ge
stolen
Van het voorprogramma noemen we, be
halve het tweede deel van de Beiersche
Alpenfilm en het City-filmvariété, de 3 Bor-
chardts op het tooneel, die een keurig rek-
nummer ten beste geven.
Maar hoe goed het voorprogramma ook ls,
deze week is de Cinema: Hans Albers.
REM BRANDT-THEATER.
Wie is Moreno.
Deze week is vooral Paramount Sound
Journaal in Rembrandt-Theater bijzondcr
interessant. Dat er weer een Sound-teeken-
film van Fleischer op het programma voor
komt wordt zeer gewaardeerd, we missen de
Fleischers maar noode. Het is dezen keer
„Jack and the Beanstalk" een vrije weergave
van het bekende verhaaltje.
Op het tooneel de „Pintoria's". een groote
baviaan en twee kleinere. Terecht staat er
op het programma „menschen of dieren?"
Dit drietal treedt zeer menschelijk op. het
kleine baviaantje schrikt zelfs, als een on
deugende jongen, die door den onderwijzer
op onoplettendheid wordt betrapt. Het was
werkelijk komisch om te zien.
De hoofdfilm: ..Wie is Moreno" waarin
Harry Piel een dubbelrol vervult, is eenigs
zins een detectiveroman met een romanti-
schen uitslag.
Carlo Moreno, een oplichter, die al lang
door de politie g-. zocht wondt, maar deze tot
nu toe steeds te slim is af geweest, is de ab
solute dubbelganger van Egon, prins van
Vaiona. Van deze gelijkenis weet Moreno
eenisre malen prachtig partij te trekker., ter
wijl Egon er niets dan narigheid van onder
vindt. Eenige malen komt hij er door ln
aanraking met. de politie, wordt zelfs geboeid
weggevoerd. Morer.o speelt ondertusschen
mooi weer met de Van Egon gestolen pas,
waardoor hij gemakkelijk over de grens "kon
komen en fsptsUjk ontva-gen wordt door
Baren '.an Hoiienberg, den rentmeester van
den Prins.
Maar zoomin als bij een detectiveroman
moet men in een detective-film op de ge
beurtenissen vooruit loopen en daarom past
het ook hier niet om een tipje op te lichten
van de sluier, die de lotgevallen van Cario
Moreno en Prins Egtn nog voor u bedekt. Al
leen, er zit spanning en sport in. die de
moeite waard zijn, om te aanschouwen.
LUXOR THEATER
Dc derde week Trader Horn.
Wij vinden, dat het Hollandsche geluids
journaal zich van de buitenlandsche film
kranten zeer gunstig onderscheidt; de on
derwerpen zijn met een fijneren smaak ge
kozen, zij zijn artistieker uitgebeeld. En wat
het Orlon-Profilti-journaal betreft, dat deze
week in Luxor loopt, wij aarzelen niet het
allervoortreffelijkst te noemen. De kijkjes
bij de regie van Verkade zijn een fllm-jour-
nallstiek snufje van verfijnde kwaliteit, oor
spronkelijk, vlot geestig. Iedere krant zou
zich met een even vlot, even geestig, even
kunstzinnig artikel, als deze fragmenten
zijn, geluk kunnen wenschen. Van deze varia
gaat het journaal over naar de rubriek din
gen van allen dag en daarvan geeft het wel
heel belangrijke en heel belangwekkende
ook: hoe de Ekster gedemonstreerd werd
voor den koning der Belgen, kopstukken op
de vredesbijeenkomst in Den Haag. En dat
de filmverslaggever werkelijk lets van de
Amcrikaansche reportersgeest ln zich heeft.
blijkt uit de doodsverachting, waarmee hij
zich achter enkele vierkante decimeters glas
verschuilt, om te filmen, hoe je er een kogel
op kunt afschieten zonder dat hij er door
heen gaat. Men komt met nieuws thuis, of
men komt heelemaal niet thuis, nietwaar?
Wanneer ge waarlijk wat artisticiteit be
speurd hebt in de opvatting reeds van een
eenvoudig journaal, dan werkt een Ameri
kaansch filmpje, waarin de lieden komiek
zijn door tegen elkaar op te loopen op den
hoek van een straat eenigermate ontnuchte
rend, maar tenslotte lacht ge toch mee, om
dat het zoo heelemaal niemendal is. Te wei
nig om aan René Clair of de Duitschers te
denken.
En tenslotte: Trader Horn draait voor de
derde week. en niet zonder reden. Toen wij
Trader Horn zagen hebben wij er over na
gedacht, hoe een film toch ook wel veel ver
vlakking kan brengen. Want op hoe onein
dig oppervlakkiger wijze kan men hier van
zoo velerlei beschrijvenswaardige stof ken
nis nemen, dan wanneer deze vervat zou zijn
ln een boek. Waartegenover echter weer zoo
groote verdiensten staan, dat wij met deze
film om vele redenen wel heel blij kunnen
zijn, al is de kunstwaarde niet erg groot.
FILMKUNST.
Onder de wilde Indianen van
Zuid-Amerika.
Een interessante expeditie-film.
Schoonheden der Campasindianen.
Dr. Ado Baessler heeft twee jaren geleden
een expeditie geleid door de binnenlanden
van Zuid-Amerika. Speciaal heeft hij zich
bewegen onder de daar levende Indianen en
hij heeft kans gezien een film van hooge
wetenschappelijke waarde mede te brengen.
Vóór hem hebben andere ontdekkingsreizi
gers dit ook gepoogd, doch de meester, leden
schipbreuk door de verkeerde wijze, waarop
zij de Indianen behandelden. Een Indiaan zoo
zegt hij, is geen kneedbaar materiaal ais bijv.
de neger, de door de blanke steeds onder
drukte zwarte, die daardoor slaaf is gewor
den. De Indiaan voelt zich nog de heer-
soher der prairie, die een onverzoenlijke haat
koestert tegen den hem steeds verdringen
den blanke. Hij is ook door geen enkele gift
te bewegen iets voor dezen te doen. Alleen
vriendschap, door geduld verkregen, stelt
den vorscher in staat jets te bereiken. En
dat dr. Baessler, die in Duitschland al of
ficieel gewaarschuwd was voor de gevaren
aan zijn reis verbonden er tenslotte in ge
slaagd is zijn expeditie tot een goed einde te
brengen, ligt dan ook voor een groot deel
aan de manier, waarop hij de Indianen tege
moet getreden is
In de film geeft dr. Baessler een getrouw
cinematografisch verslag van het leven en
de gewoonten der door hem bezochte Indianen
stammen. Het is geen kunst-film geworden.
Het is slechts een weergave, van wat hij zag
en meemaakte, eenvoudig en onopgesmukt.
Maar juist daardoor heeft de film een waar
achtige etnologische 'beteekenis gekregen.
Want de maker wijst ook ten sterkste het
verwijt van de hand. dat hij heele gedeeltes
geënsceneerd zou hebben.
In het eerste gedV.te brengt hij ons bij de
Berg-Indianen van Peru. Aan hen ls het
geschied als aan zoovele natuurvolken, zoo
dra de 'beschaving tot hen doordringt, dat zij
daarvan ook den slechten invloed hebben
ondergaan.
Hierna toont hij de Ohulupi-Indianen.
waarheen de civilisatie nog niet voortge
schreden is. die nog geen blanke kleeding
dragen en hun eigen godsdienst behouden
hebben. Met veel moeite is het hem geluk'-,
hun dansen, vischvangst, begrafenis en andere
ceremoniën vast te leggen. „Als zij echter
deze film zouden zien", vertelde dr. Baessler,
„dan zouden zij mij zeker dooden. ondanks
hun vriendschap met mij. daar zij meenen
zouden, dat ik iets van hen gestolen had".
Het is een zeer interessante film en wat
haar nog belangwekkender maakt, is de dui
delijke toelichting die dr. Baessler er persoon
lijk bij geeft. Behalve een korte inleiding
en een praatje na de tweede acte. geeft hij
gedurende de voorstelling voortdurend expli
caties. Het ls eer. goede lezing, aan de hand
van eer. zoccto film. cie ZondagmoreT in
het Rembrandt Theater gehouden wordt.
A. J. C, iW.