LETTEREN Radiomuziek der week. EEN VOORBESPREKING EN KUNST fH EERENBAAI Van Frieschen bodem. BIOSCOOP. door KAREL DE JONG. Daventry's „Grondslagen der Muziek" zullen de volgende week de drie strijkkwartetten van Johannes Brahms (1833—1897) uitzenden. Vroeger heb ik, naar aanleiding van het spe len van een dezer werken voor de microfoon, er terloops de aandacht op gevestigd; nu de geheele trits achtereenvolgens gehoord zal kunnen worden wil ik er even on terugkomen. Vergeleken met het geweldige kwartet oe uvre van Haydn, Mozart en Beethoven neemt dat van Brahms geefn overwegende of zelfs belangrijke plaats in. Zonder tegenspraak te duchten (behalve van een enkeling onder onze jongste generatie, die zdjn eerste kwar- tetproeve van meer beteekenis vindt dan alle strijkkwartetten van Beethoven te zamen) kan men beweren dat Beethovens 17 kwartet ten het culminatiepunt der betrokken littera tuur vormen. Alle fasen van het menschelijk gemoed, alle stemmingen, van de grappigste tot de meest verhevene, van de meest uitge laten vroolijkheid tot de diepste somberheid zijn daarin vertegenwoordigd en op de meest Intensieve wijze tot uitdrukking gebracht. Van de 83 strijkkwartetten van Haydn bezitten vele, vooral die uit zijn latere periodes, groote schoonheden en verrassende momenten; het zelfde kan men omtrent vele van de 23 kwar tetten van Mozart zeggen, maar noch Haydn noch Mozart hebben Beethovens veelzijdigheid en diepte geëvenaard. Schubert verrijkte door zijn kwartetten ln a-min. op. 29, O maj. op. 161 en d min. op posth. met enkele kostbare geschenken, die een waardige plaats naast die van Beethoven innemen. Dc na-Beethoven- sche tijd toont allerwege onder de componis ten een cultiveering van het genre, zonder dat Jn aantal of beteekenis de oudere meesters ter zijde worden gestreefd. Slechts een paar werken nemen duurzaam een hooge en eisen plaats in, vooraan wel het grandieuze strijk kwartet van César Franck. dan dat van De bussy; belde bleven enkelingen. Ook die van Brahms, den meest beteekenenden kamermu- ziekcompor.ist uit de tweede helft der vorige eeuw, hebben zich duurzaam kunnen handha ven. Brahms waagde zich niet zoo heel vroeg aan een kunstvorm, die reeds door zulke schit terende specimina vertegenwoordigd was, dat elke poging tot mededinging schier hopeloos scheen; althans hij waagde zich niet vroeg aan de openbaarmaking van oenig werk op dit gebied. Zijn eerste twee strijkkwartetten in c min. en a min. zijn in 1873, dus toen hij 40 jaar oud was, verschenen als op. 51. Vóór dien had hij echter al een 20 kwartetten geschre ven. die nimmer gedrukt zijn. Karakteristiek Is zijn opmerking: „Het ls niet moeilijk, om te componeeren, maar het is fabelachtig moei lijk, om de overtollige noten onder de tafel te laten vallen". Daarmee stemt een andere uit spraak van hem overeen: „Maar hoe beter men het schrijven geprobeerd heeft, des te gemakkelijker laat men het wel bij een fat soenlijke kerel ls Juist van probeeren geen sprake. De kwartetten op. 51 toonen dc voorname gereserveerdheid, waarnaar Brahms hoe lan ger hoe meer streefde. Bi] het eerste, in c min. zijn alle thema's uit één grondgedachte ont wikkeld. We hebben hier dus reeds cyclische principe, dat door latere componisten conse quent zou worden toegepast. Het eerste Allegro vangt hartstochtelijk aan en blijft grooten- deels in dit karakter; het Adagio brengt een elegische wending: een „Romance" uit vroe gere tijden. In het Scherzo (het eerste van Brahms in even maatsoort!) heerscht ge dempte vroolijkheid, die in het Trio een Weensch coloriet vertoont. De Finale sluit zich weer bij het eerste hoofddeel aan. Het tweede kwartet is meer elegisch, min der stroef dan het eerste. In dit overheersent de omhoog-strevende, in het a min. werk de horizontale melodieën lijn, ln het eene het rythme, in het andere het. gevoel. Dc melo dieën van het eerste hoofddoel zijn breed uitgesponnen, ook het hoofdthema van het Andante moderato, welks energiek midden deel voor vcrweekelijking beschut. Over het Tempo di Minuetto schijnt ccn lichte sluier te hangen, die in het alterneerende Allegretto vivace even optrekt. De Finale ls opmerkelijk door de grillige rythmiek. Een belangrijke rol speelt in dit werk de alt, wier donkere kleur het geheel een eigenaardig coloriet geeft. Op. 51 was aan Brahms' vriend, den Weenschen chirurg Pro?, dr. Billroth, opge dragen. Ten huize van Billroth leerde Brahms Prof. Engelmann, toenmaals hoogleeraar in de physiologie aan de Utrechtsche univer siteit. kennen. Deze was een groot muziek liefhebber en verdienstelijk cellist, zijn woning te Utrecht was. mede doordat zijn ochtge- noote een pianiste van beteekenis was. een centrum van muziekleven. zjj het ook zeer exclusief, want zelfs Franck gold al voor te modem. Aan Prof. Engelmann droeg Brahms zijn 3de kwartet op. dat in 1876 verscheen. Over dit grootendeels in lichtere kleuren ge houden werk hoop lk later wat meer te schrij ven: ook andere programma's vragen even onze aandacht. Omtrent de werken van Ravel die Dins dagavond door Hilversum wonden uitgezon den, zal de Inleider nog wel een en ander vertellen. Toch wil ik alvast wijzen op het vormklassicisme der Sonatine (volgens Ruthardt ln der Erflndung duif tig, in den angehauften Dissonanzen unertraglioh) en op het eigenaardige onderwerp van „Le Gi be t" (de galg), het middelste van de 3 stuk ken die samen „Gaspare! de la Nuit" heeten. Ik heb nergens een vertaling van dezen titel kunnen vinden, maar uit het karakter var den inhoud zou ik hem mot. „Nachtmerries" vertalen. Door heel „Lo Gibe'" heen hoort men een enkele toon bes, als een onafge broken luiden van een klokje. De componist geeft een toelichting: „het is de klok die op de muren €ener stad luidt, onder den horizon cn het karkas van een gehangene, door dc ondergaande zon rood gekleurd". Voorwaar een onderwerp, dat aan griezeligheid niet te wenschen overlaat. Een naam die destijds in muzikale krin gen groot opzien verwektï heeft en nu zelden meer voorkomt Is die van Felix Draescke. wiens .Bymphonla tragica" op. 40 Maandag door Leipzig wordt uitgezonden. Aanvanke lijk een der mees', radicale voorvechters var de „nieuw-Duitsche richting van Wagner er Liszt, helde Draescke later hoe langer hoo rneer naar de klassieke richting over en ver loor dAarmee zijn beteekenis. De Symphonic, tragica wordt als een werk van groote kwa liteiten geroemd. dat door zijn gecompil eerd factuur nimmer populair is kunnen dient. We kunnen deze aus, zU het ook op gezag van anderen, aanbevelen. KANTTEEKENINCEN BELLE TRISTISC HE CURIOSA TUSSCHEN ONTVANGEN BOEKEN. Onze helaas te jong gestorven Haarlem- sche teekenaar Ko Doncker had In zijn beste tijd ln De Ware Jacob een vast rubriekje met serle-teekeningen onder den titel „Wezens die je toch nooit ziet". Hij liet, in beeld, een meneer ergens op een portaal „zijn oor te luisteren leggen" of een dame voor een winkelraam „haar oog doen vallen" enz. enz. Zoo onschuldig als de grapjes waren, even onschuldig, maar toch buitengewoon karakteristiek waren de teekeningetjes. Hoe komen mij in eens die aardige dingen van den goedmoedigen Doncker voor den geest! Misschien doordat lk naar een verzamelnaam zocht voor een aantal boekjes, die, uit den voorraad tenzij gelegd, toch aangekondigd dienen te worden. Ik dacht aan „boekjes die men toch niet leest" en voelde ineens zoo wel het onwillekeurig plagiaat, als de te hevige hatelijkheid, onbillijkheid bovendien, nadat „men" niet altijd het beste leest en in elk boekje toch eigenlijk altijd een aan zienlijke dosis arbe'd gepresteerd is, die de hatelijkheid onverdiend doet schijnen. Terzake derhalve, en soreken wij dan liever over belletristische curiosa. Wat verwacht ge. lezer, van het boekje van E, Tilemans, den Brusselschen journalist, dat hij onder den titel: „Bendsjé of de Liefde der Negerin"; Met foto's en platen, deed verschijnen? Hopelijk zijt ge niet op prikkellectuur verzot; de foto's en platen gaan buiten de liefde der negerin om. en de auteur is hoofdredacteur van Het Huis gezin. Elk woord meer is overbodig. Wat Bendsjé dan wel is? Een gedramatiseerd pleidooi voor het uitzenden van slechts ge huwde emplové's naar den Kongo, door Bel gische handelszaken. Het Belgisch gouver nement heeft den toon aangegeven, door toe te staan dat ambtenaren hunne echtgenoten reeds by eerste uitzending mede te nemen. Of het gouvernement ook den elsch stelt, dat de uit te zenden ambtenaar van een echtgenoote voorzien zij, vind ik niet ver meld. Het concubinaat, in den Kongo-staat. is het yselijk kwaad, waartegen dit boekje te velde gaat. Als oudere koloniale mogend heid kennen wij, Noord-Nederlanners. die perikelen al lang. Opgelost zijn ze evenmin. En wij hebben ook nog maar zelden beoroefd ze door romantische verhalen uit den weg te ruimen. Maar de bedoeling van Bendsjé is goedals is het geen literaire kunst geworden. Daarvoor is de verhaaltrant te zeer gespeend van fantasie ln de taal en te zeer In den vorm van een normaal verslag van een binnenbrand of een aanrijding. Bij voorbeeld: „Hier werd Floris gewaar, dat de negers met een elgenaardigen, voor ons. Europeanen, onaangenamen geur zijn bedeeld. Men went er nochtans gauw aan. Aan de verzengende hitte went men moeilijker", of „De eerste dagen merkte Florls dat bij vele blanken een negering inwoonde, die men den naam van hulshoudster gaf. Hij vond de inlandsche vrouwen In 't. algemeen niet aantrekkelijk en had weinig of geen lust om dat voorbeeld te volgen"— (dat „weinig of geen" is al erg ongedecideerd». Toch komt hij er toe: „Spoedle ondervond Floris dat Bendsjé een uiterst lieftallig wezen was; steeds even opgewekt, vroolijk en. ja, ook guitig van aard. Welk hemelsbreed verschil tusschen haar en dc plompe negerinnen van andere stammen die hij vroeger had ontmoet. Haar gezelschap, haar eeuwige glimlach waren een genot. Bij dag vergezelde zij hem van dorp tot dorp; 's avonds na den arbeid was zij naast zijn ligstoel gezeten en rustte aan zljr» zijde". Er wordt verder wel het een en ander over het leven in den Congo verteld, waar heen Florls na een trieste ervaring tn de liefde vertrekt cn waar hij de lieve Bendsjé, na volbrachten diensttijd weer achterlaat, om in zijn geboorteland de studie dor medi cijnen on te gaan nemen en daarna in Gent de drukke docterspraktijk van één zijner „oomen" te aanvaarden. Maar. eindigt dit vriendelijk boekske: „Florls heeft Bendsjé niet vergeten. HIJ heeft het noodige gedaan om haar een zorgeloos bestaan te verzekeren. Na een dag van werk en last. denkt Flo ris bijwijlen nog aan het schoonc koreskopje van de lieve Necerin". Toch een keurige vent die Floris! Als Bends'é geen negcrinnetje geweest was zou het bijna de historie van Floris en Blanche- fleur geworden zijn. Over keurig gesproken. De heer Anton Smit die de „Gesprekken met Bubo" bil dc Hollanodia Drukkerij publiceerde schrijft een keurig Nederlandsch, dat op iederebladzij van des schrijvers onvolprezen lltteraatre en algemeenc ontwikkeling blijk geeft, doch als collectoum, als boek. door oen eenlgszlns tergende schoolmeestert] ver zuurd wordt. Schrijver laat Minerva's Uil, Bubu. en een ouden schoolvos Zeto, dit boek in dialoogvorm vullen: dc lezers genieten van een reeks didaktische gesprekken, waar- hekeld. auto en radio verwenscht, geld on bii fouten in onze spreek- en schrijftaal ge- militalrisme vernietigd worden. Nieuw is dit alles niet': bij mondjesmaat toegemeten, zoo als onze vrend en stadgenoot Charivarius dat ln zijn weekblad-rubriek pleegt te doen, zijn die vriendelijke berispingen best te ver dragenmaar als en-gros geserveerd worden, gaan we onhebbelijk zijn en zeggen: Een vriend die mij mijn feilen toont, Die kan soms woest-vervelend wezen. En dat smoesje van Bubo aan het slot als het hem bij 't sterven snllt.a llccn maar over ..domme" dingen gesproken te hebben, redt de honderd voorafgaande pagina's niet. De heer Smit. die a!s motto vóór in ziin boekje een citaat van Montaigne plaatst: ..alle narigheden rierer wereld zltn 'een ge volg van o"'" eze'achtt^b-ld" zou maf znn «Ti-ftQt» mtcfoH'pri ««ri prea'e H^i'andaebe hioo»ni—in? tjlfc )nr"»A samenstellen, d^n "•'«maar met rito uil to nra*en. en rt'e u'l -e'fs de^'^ertnot to m«Ven ln rilr «tolllne. b!i den uitgaaf van een rehoa'hoek voor vvmno.«'a<!ten ondervonden Mantatene in Holland noodlg hebben en dat blijft jam mer, want per slot van rekening is toch dc INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Cts. per regel. ECHTE FRIESCHE i -50 a. per óm zadte at peuripe rooktabak. lektuur van Anton Smit's Gesprekken een curieus genoegen geweest. De geest van Jacob Geel en Nicolaas Beets is nog niet dood dus. Voor sommige fijne geesten zal dit een reden tot verheugenis wezenik schaar mij bij de overigen die het geval „voor ken nisgeving aannemen". J. H. DE BOIS. HpT TOONEEL Kunst aan het Volk. Kon. Ver. Het Nederlandsch Tooneel. Helène. „Waarom krijgen wij nu bij „Kunstaan het Volk'' het oude Helène en waarom niet Ro bert et Marianne,, het stuk van Géraldy, dat door Het Rotterdamsch-Hofstad Tooneel verleden week onder den titel Twee Men- schen voor het eerst in Den Haag werd ge speeld?" vroeg mij gisteren een tooneellief- hebber, die „Aimer" toevallig reeds twee maal had gezien. De vraag lijkt mij eenigszins gerechtvaar digd, maar zij gaf mij toch het bewijs, dat deze dame de moeilijkheden van de keuze van een stuk voor het bestuur van Kunst aan het Volk niet volkomen besefte. Deze keuze is zeer beperkt. Kunst aan het Volk is geen „amusementsvereenigmg" en zij zal bij de beslissing omtrent het op te voeren stuk dit allereerst beoordeelen naar zijn cultureele dus naar zijn kunstwaarde. De stukken van wat de Duitschers „die Vergnü- gunbsmarkc" plegen te noemen en die bij het groote publiek dikwijls juist zeer in den smaak vallen, komen dus al dadelijk niet in aanmerking. Evenmin de stukken, waarvan de opvoering een hooge uitgave medebrengt. Want. wij weten nu eenmaal, dat de tooneel- directie haar financieele eischen afhanke lijk stellen van de grootte der bezetting en het succes en dat een vereeniging met een niet te hoog budget dus altijd zeer beperkt zal blijven in de keuze der te geven stukken. Het bestuur moet meestal reeds in het be gin van het seizoen den datum vaststellen en wil het niet geheel afhankelijk zijn van het gezelschap, een beslissing omtrent het stuk nemen. Het weet dan nog niet evenmin als de tooneeldirectie welke stukken van het nieuwe repertoire het zullen „doen". Daar om ls het voor het bestuur niet altijd moge lijk terwijl het dit natuurlijk toch het allerliefst wenscht een nieuw stuk te bren gen en moet het zich bij zijn keuze dikwijls bepalen tot het oude repertoire. Hieruit is het dan ook te verklaren, dat een stuk als Helène, hetwelk reeds ettelijke malen te Haarlem werd gespeeld, door de vereeniging Kunst aan het Volk werd 'uitgekozen. Met een v.hrijver als Géraldy is men in veilige haven. Niemand zal iets kunnen afdingen op de kunstwaarde van Aimer"' en de beproefde be zetting vooral van de rollen van Helène en Henri verzekert een sterke, boeiende op voering. Bij ft. dus alleen het bezwaar, dat sommige leden het werk reeds van vroeger kennen, maar dat is dan ook het eenige. dat steekhoudend genoemd mag worden. Nu de uitvoerige kritiek, welke ik indertijd over stuk en opvoering gaf, kan ik thans kort zijn. Ook nu troffen Vera Bondam en Cces Laseur mij weer door de innerlijkheid van hun spel. dat .vooral in I en II volmaakt ln elkaar sluit en van een zoo groote in timiteit is, dat de tooneelomlijsting voor ons wegvalt. Een spel van diep inleven, waarbij ook de fijnste nuances niet verloren gaan en dat tot het slot van n sterk boeit cn ook ontroert. Na de pauze komt de inzinking, zoowel in het stuk als in de opvoering. Over tuigen doet Géraldy mij in dat derde bedrijf allerminst en ook Vera Bondam niet. Zij blijft daar te veel in écn zelfde min of meer larmoyanten toon om ons medege voel op te wekken. Cees Laseur daarentegen boeit tot het laatste toe door zijn sober en toch zoo sterk gespannen spel. Dirk Verbeek was ook dit maal de zwakste van het trio. Dat het ongeschreven vierde bedrijf van Helène toch op de kamer van den vriend speelt, blijf ik ook na deze opvoering nog altijd gclooven. J. B. SCHUIL. Wat rumoerige historie uit het jaar 1797 „Minne Jorrits was een boerenzoon, die in Goyengamieden woonde. Z'n ouders wa ren beste, vroede lieden van den ouden stempel, oud-gereformeerd en goed prins gezind. Maar Minne was door het kranten lezer. dat hij veel deed als hij in Sneek kwam en vooral door het gepraat van oom Blnnert zijn moeders broer die in IJlst woonde, heelemaal andersom, Want het gedweep van patriotten had hem het hoofd op hol ge bracht". Zoo luidt, in vertaling, het begin van een kruidige en historisch interessante geschiedenis uit „Rimen en Teltsjes". En al mogen deze versjes en verteling ruim een eeuw geleden door de „Broerren Halbertsma" geschreven niet meer in alle opzichten aan onzen tegenwoordlgen smaak beantwoorden, al is vooral het proza (de weerspiegeling van het volksleven van dien tijd) wat grof hier co daar», al zijn de versjes niet. vry van Duitscho romantiek, door Beitjes Halbertsma uit zijo Hcldelberger studententijd meege bracht. ze bevatten een schat van historie, van gewoonten, en leven in het Friesland van een eeuw geleden. Minne Jorrits dan was één van de veie Friezen (en Hollanders) op wier verbeel ding de vrijheidsleuzen der Fransche revo lutie niet zonder hevigheid werk'en. Zoo he- vic, dat de rusM<»e brerenzoon zijn hu'se- lljke plichten, als het schoonhouden van den veestapel, verzaakte, omdat het naar zijn zeggen geen werk voor een goed patriot was. die Oranjelieden de hoofden moet wnsschen met r.ristocratenbloed" Tn een dergelijke ver- Mi de vergade ringen van dc Vaderiandsche Socictslt te Sneek, door den voorzitter, een horlogema ker, als volgt geopend: „Stilte burgers!, de hoeden af, klompen uit en de pruemkes weg. Ik ferklaar ln den naam van de eene en onverdeelbare Bataafsche republiek de fergadering voor geopend: de frijheid of de guillotine! weg met de aristocraten! leve de republiek!", waarop een algemeen hoezee- geroep volgde. Ook van andere zijde laat men zich niet onbetuigd Hetgeen duidelijk blijkt uit het feit dat den 2den Februari van het jaar 1797 een zekere Abel Reitses van Monnikenzijl door patriotten opgepakt en geboeid naar Kollum wordt gebracht, omdat hij zich naar hun zin wat teveel aan „Oranie-kraaieriJ" had overgegeven. De prinsgezinde omgeving daarover in hooge mate in haar wiek ge schoten, trekt er op los om Reitses te be vrijden. Heel Kollumerzwaag en Oudwoude komen op de proppen en ontzetten Reitses, waarop de patriotten naar Stroobos vluch ten. De stad Dokkum, gewaarschuwd door reizigers die dit drama uit de trekschuit heb ben gadegeslagen, besluit uit angst voor een dergelijken overval van prinsgezinden ,.56 man schutterij en een kanon onder comman do van den stadscommandant," op den vijand af te sturen, vóór die voor de stad ligt. en samen met wat Leeuwarder huzaren zetten zij 66 boeren in de kerk te Kollumerzwaag gevangen, waaruit een brieschende oranje gezinde menigte hen den volgenden dag weer bevrijdt. Deze menigte treedt dermate kloek op, dat de Kollumer aanvoerder der patriotten de Dokkumers adviseert maar naar huis te gaan en met oud-Romeinsche statie getuigt: „Het is beter dat ik alleen ongelukkig worde, dan dat gij u opofferen zoudt om mij te beschermen en dat Dockum dus verloren zoude gaan." De Dokkumers volgpn zijn raad op en worden door het dankbare vrouwvolk 's avonds in de stad op rijstebrij met boter en suiker onthaald. De vreugde duurt echter maar tot den avond, den volgenden dag verschijn ende prinsge- zlnden voor Dokkum; maar de stad, in het bezit van een heusch kanon, waagt een schot, waarop allen ijlings vluchten. „Het kanonschot van Dokkum "had 5 dooden ze ven zwaar gewonden gemaakt. Chirurgijn Stelwagen en Dokter Visscher gingen toen buiten de poort om de arme stakkers te hel pen en te troosten, zoo goed als hun kunst dat vermocht, en den volgenden dag wer den de dooden door de familie afgehaald." Daarmee is het maskerade-achtig oproer ten einde. Een oproer dat overigens niet van lieflijkheid ontbloot was. De liefde na melijk stoorde zich niet aan prinsgezindheid of patriotisme, en toen er na het oproer wei nig meer te doen was dan te eten en te drin ken. werden er heel wat „Patriotske tütsjes op Oranjemültsjes" gedrukt, een uitdrukking die dunkt me geen vertaling behoeft. Minne die bij prinsgezinden was ingekwartierd en wiens patriotisme naar mate van de klappen die hij er voor opliep wat was bekoeld, vrijde de dochter des huizes, om haar later te trouwen en een eerzaam leven met haar en een baantje dat hij on zijn sloffen afkon in Dokkum te gaan leiden. Een leven zoo eerzaam dat hii één van de eersten was. die, toen de Franschen het land weer verlieten, luidkeels het nieuwe refrein zong: „Oranje boven en de Franschen er onder, En die an ders seit. die slaat de donder." Een beetje een rumoerige historie. Inder daad. Maar toch wel vriendelijk, althans voor wie ln 1932 leeft. Vr S. PALACE Der Draufganger. Er is maar één woord voor: een reuzenfilm! Dit is weer een van die sensationeelo avon turenfilms, van nachtelijke achtervolgingen, gevechten met de bloote vuist en de revolver, van schurken-in-rok, een onschuldig meisje, en een 100 pet. man als havenpolitieagent, en van die films, zeg ik, die je van het eerste moment, des nachts in de Hamburgschc haven af, als een juweelendief overboord valt, tot aan de laatste meters, waar Einde op staat toe. in spanning (en wat voor een!) houdt. Neen. niet als een dier films, maar veel beter, stukken beter. Een film met een heerlijk, een daverend tempo! En wie had men beter de hoofdrol daarin kunnen geven dan Hans Albers? Hij is dc politieman, die geen gevaren telt, onver schrokken ziin weg gaat. zich nergens door af Iaat schrikken, die zelfs in de moeilijkste en zwaarste oogenblikken .een groote opge wektheid en humor bewaart, de man. die je in zijn onweerstaanbare kracht meesleept. De inhoud van de film? Een troepje schur ken met als gevaarlijkste een vrouw (Gerda Maurus», een Amerikaansch millionnair, eveneens bandiet, een gestolen collier ach, wat. Inhoud! Ga de film zelf zien, ga. en smul eraan .zooals ik eraan gesmuld heb, en zooals met mij alle aanwezigen eraan ge smuld hebben. Sensatie? Best. Maar gezonde sensatie. En het doet onzegbaar goed, deze frlssche film tusschen de vele zoetige, cliché-films te kun nen aanschouwen. Hans Albers! In Bommen op Monte Carlo kon ik je niet goed zetten, maar als der Draufganger heb je mijn hart volkomen ge stolen Van het voorprogramma noemen we, be halve het tweede deel van de Beiersche Alpenfilm en het City-filmvariété, de 3 Bor- chardts op het tooneel, die een keurig rek- nummer ten beste geven. Maar hoe goed het voorprogramma ook ls, deze week is de Cinema: Hans Albers. REM BRANDT-THEATER. Wie is Moreno. Deze week is vooral Paramount Sound Journaal in Rembrandt-Theater bijzondcr interessant. Dat er weer een Sound-teeken- film van Fleischer op het programma voor komt wordt zeer gewaardeerd, we missen de Fleischers maar noode. Het is dezen keer „Jack and the Beanstalk" een vrije weergave van het bekende verhaaltje. Op het tooneel de „Pintoria's". een groote baviaan en twee kleinere. Terecht staat er op het programma „menschen of dieren?" Dit drietal treedt zeer menschelijk op. het kleine baviaantje schrikt zelfs, als een on deugende jongen, die door den onderwijzer op onoplettendheid wordt betrapt. Het was werkelijk komisch om te zien. De hoofdfilm: ..Wie is Moreno" waarin Harry Piel een dubbelrol vervult, is eenigs zins een detectiveroman met een romanti- schen uitslag. Carlo Moreno, een oplichter, die al lang door de politie g-. zocht wondt, maar deze tot nu toe steeds te slim is af geweest, is de ab solute dubbelganger van Egon, prins van Vaiona. Van deze gelijkenis weet Moreno eenisre malen prachtig partij te trekker., ter wijl Egon er niets dan narigheid van onder vindt. Eenige malen komt hij er door ln aanraking met. de politie, wordt zelfs geboeid weggevoerd. Morer.o speelt ondertusschen mooi weer met de Van Egon gestolen pas, waardoor hij gemakkelijk over de grens "kon komen en fsptsUjk ontva-gen wordt door Baren '.an Hoiienberg, den rentmeester van den Prins. Maar zoomin als bij een detectiveroman moet men in een detective-film op de ge beurtenissen vooruit loopen en daarom past het ook hier niet om een tipje op te lichten van de sluier, die de lotgevallen van Cario Moreno en Prins Egtn nog voor u bedekt. Al leen, er zit spanning en sport in. die de moeite waard zijn, om te aanschouwen. LUXOR THEATER Dc derde week Trader Horn. Wij vinden, dat het Hollandsche geluids journaal zich van de buitenlandsche film kranten zeer gunstig onderscheidt; de on derwerpen zijn met een fijneren smaak ge kozen, zij zijn artistieker uitgebeeld. En wat het Orlon-Profilti-journaal betreft, dat deze week in Luxor loopt, wij aarzelen niet het allervoortreffelijkst te noemen. De kijkjes bij de regie van Verkade zijn een fllm-jour- nallstiek snufje van verfijnde kwaliteit, oor spronkelijk, vlot geestig. Iedere krant zou zich met een even vlot, even geestig, even kunstzinnig artikel, als deze fragmenten zijn, geluk kunnen wenschen. Van deze varia gaat het journaal over naar de rubriek din gen van allen dag en daarvan geeft het wel heel belangrijke en heel belangwekkende ook: hoe de Ekster gedemonstreerd werd voor den koning der Belgen, kopstukken op de vredesbijeenkomst in Den Haag. En dat de filmverslaggever werkelijk lets van de Amcrikaansche reportersgeest ln zich heeft. blijkt uit de doodsverachting, waarmee hij zich achter enkele vierkante decimeters glas verschuilt, om te filmen, hoe je er een kogel op kunt afschieten zonder dat hij er door heen gaat. Men komt met nieuws thuis, of men komt heelemaal niet thuis, nietwaar? Wanneer ge waarlijk wat artisticiteit be speurd hebt in de opvatting reeds van een eenvoudig journaal, dan werkt een Ameri kaansch filmpje, waarin de lieden komiek zijn door tegen elkaar op te loopen op den hoek van een straat eenigermate ontnuchte rend, maar tenslotte lacht ge toch mee, om dat het zoo heelemaal niemendal is. Te wei nig om aan René Clair of de Duitschers te denken. En tenslotte: Trader Horn draait voor de derde week. en niet zonder reden. Toen wij Trader Horn zagen hebben wij er over na gedacht, hoe een film toch ook wel veel ver vlakking kan brengen. Want op hoe onein dig oppervlakkiger wijze kan men hier van zoo velerlei beschrijvenswaardige stof ken nis nemen, dan wanneer deze vervat zou zijn ln een boek. Waartegenover echter weer zoo groote verdiensten staan, dat wij met deze film om vele redenen wel heel blij kunnen zijn, al is de kunstwaarde niet erg groot. FILMKUNST. Onder de wilde Indianen van Zuid-Amerika. Een interessante expeditie-film. Schoonheden der Campasindianen. Dr. Ado Baessler heeft twee jaren geleden een expeditie geleid door de binnenlanden van Zuid-Amerika. Speciaal heeft hij zich bewegen onder de daar levende Indianen en hij heeft kans gezien een film van hooge wetenschappelijke waarde mede te brengen. Vóór hem hebben andere ontdekkingsreizi gers dit ook gepoogd, doch de meester, leden schipbreuk door de verkeerde wijze, waarop zij de Indianen behandelden. Een Indiaan zoo zegt hij, is geen kneedbaar materiaal ais bijv. de neger, de door de blanke steeds onder drukte zwarte, die daardoor slaaf is gewor den. De Indiaan voelt zich nog de heer- soher der prairie, die een onverzoenlijke haat koestert tegen den hem steeds verdringen den blanke. Hij is ook door geen enkele gift te bewegen iets voor dezen te doen. Alleen vriendschap, door geduld verkregen, stelt den vorscher in staat jets te bereiken. En dat dr. Baessler, die in Duitschland al of ficieel gewaarschuwd was voor de gevaren aan zijn reis verbonden er tenslotte in ge slaagd is zijn expeditie tot een goed einde te brengen, ligt dan ook voor een groot deel aan de manier, waarop hij de Indianen tege moet getreden is In de film geeft dr. Baessler een getrouw cinematografisch verslag van het leven en de gewoonten der door hem bezochte Indianen stammen. Het is geen kunst-film geworden. Het is slechts een weergave, van wat hij zag en meemaakte, eenvoudig en onopgesmukt. Maar juist daardoor heeft de film een waar achtige etnologische 'beteekenis gekregen. Want de maker wijst ook ten sterkste het verwijt van de hand. dat hij heele gedeeltes geënsceneerd zou hebben. In het eerste gedV.te brengt hij ons bij de Berg-Indianen van Peru. Aan hen ls het geschied als aan zoovele natuurvolken, zoo dra de 'beschaving tot hen doordringt, dat zij daarvan ook den slechten invloed hebben ondergaan. Hierna toont hij de Ohulupi-Indianen. waarheen de civilisatie nog niet voortge schreden is. die nog geen blanke kleeding dragen en hun eigen godsdienst behouden hebben. Met veel moeite is het hem geluk'-, hun dansen, vischvangst, begrafenis en andere ceremoniën vast te leggen. „Als zij echter deze film zouden zien", vertelde dr. Baessler, „dan zouden zij mij zeker dooden. ondanks hun vriendschap met mij. daar zij meenen zouden, dat ik iets van hen gestolen had". Het is een zeer interessante film en wat haar nog belangwekkender maakt, is de dui delijke toelichting die dr. Baessler er persoon lijk bij geeft. Behalve een korte inleiding en een praatje na de tweede acte. geeft hij gedurende de voorstelling voortdurend expli caties. Het ls eer. goede lezing, aan de hand van eer. zoccto film. cie ZondagmoreT in het Rembrandt Theater gehouden wordt. A. J. C, iW.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1932 | | pagina 14