FEMINA
f?y
ABR. MEIJER
Ar
OUDE MENSCHEN IN DEZEN TIJD.
Frisch enfraai
Haar!
em s
Dagblad
Vrijdag
22 April 1932
OVERCOOIERTJES.
Ik weet niet of men het er om gedaan
heeft, en of men medelijden heeft gehad
met veel mannelijke „slachtoffers1' die in de
zen tijd speciaal schijnen te klagen over zeer
platte beurzen, doch een feit is het, dat de
nieuwe voorjaarsmode voor wie een beetje
handig is. de gelegenheid opent om van een
paar goede japonnen van verleden jaar iets
nieuws te maken, enkel en alleen met be
hulp van een vestje en een paar mouwen.
Want goed beschouwd is er. om van een
japon van verleden jaar een overgooiertje
met blouse te maken niet eens een heele
blouse noodig. Ik wil daarmede natuurlijk
niet zeggen, dat een heele nieuwe japon niet
mooier zou zijn. doch wie niet al te zeer
gesteld is op de allernieuwste mode-snufjes,
zooals een klein beetje hoogere taille-lijn,
enz., die kan toch een overigens nog goede
japon van verleden jaar op deze wijze uit
stekend gebruiken. Daartoe kan men heel
handig gebruik maken van de twee model
len. die op bijgaande teekening staan aan
gegeven. Dit zijn een paar eenvoudige mo
dellen. men ziet ze echter in tallooze ver
scheidenheid. Oorspronkelijk was het link-
schc model ,patr. nr. 3502) gedacht van roo-
dc serge, terwijl het vestje van zandkleurige
crêpe do chine is. Het heupstuk van den
rok sluit zeer nauw om de heupen. De rech
te rok vormt van voren verder twee stolp
plooien, die pas ter hoogte van de knieën
los hangen. Voor dit model heeft met 2 M.
serge van 1.40 M. breed noodig en 1.80 M.
crêpe de chine van l M. breed. Rechts een
japonnetje van hard blauw, met een vestje
van witte tollc de soie. De role is met een
trapvormig Ingezet pand, dat uitloopt in
een stolpplooi. Het vestje is verder met een
alleraardigst lngerimpeld. ruim aangezet
kraagje. Voor dit model (patr. nr. 3503) is 2
M. stof van 1.40 M. breed noodig en 1.80 M.
toile dc soie van 1 M. breed.
ONZE ZONEN.
f-)
M2&
\v
«v «<-«««- «<- «<- ««;<-«<• «4- <«- <<<-<«-<«-{«-«e <H«-<«:
Voor -de gelukkige bezitsters van een paar
heerlijke kwajongens geven wij hier een
tweetal gemakkelijk te maken pakjes, het
eerste een z.g.n. kruippakje van bleu pope-
line, het tweede pakje een soort, padvinders
idee. Beide pakjes zijn gemakkelijk te was-
schen. wat de jeugd des te meer zal waardee-
ren, naarmate zij naar hartelust kan spelen
en op den grond kruipen zonder lederen
keer verboden te worden.
Het kleinste pakje is een nieuw idee van
een matrozenpak. Het broekje heeft aan de
rechterzijde drie donkerblauwe tresbanden
over de geheele lengte van het pijpje dat wij
voor het vlugge aanzien van het pakje vooral
niet te lang moeten maken. De blouse heeft
een echte matrozenkraag en ceintuur. Wan
neer wij nu op het lijfje een blauw scheepje
borduren of er dit opnaaien, zal hij wel ver
rukt van zijn nieuwe pakje zijn.
Het tweede pakje is van beigebruine tra
vers, aan den kraag afgezet met een twee-
kleurlgen band. De half lange mouwen kun
nen heel goed door lange vervangen wordens
doch ongetwijfeld zal de jeugd de korte
mouw prefereeren. Koud zult u zeggen? Wei
neen moeders, een Hollandsche jongen kent
geen kou en daarbij zijn we weer op weg
naar het voorjaar. En de korte mouwen heb
ben nog dit voor, dat het schoone pakje er
niet dadelijk vies en onooglijk uitziet, om
dat de mouwen natuurlijk het eerst vuil
zijn. Zoo ondervangen we tevens een heele
massa standjes en waarschuwingen, waar
aan een jongen in het vuur van zijn spel toch
niet denkt.
Van dit pakje heeft de broek aan den bo
venkant een paar lusjes waardoor hoen een
riem wordt getrokken, die het broekje, dat
ten overvloede ook nog met knoopen aan de
blouse is vastgeknoopt, op houdt.
Vanmiddag Jaantje verstomd doen
sta' door uien te schillen, zonder er bij te
hu "e begreep er niets van! M \r ik wol.
wa. v ik had een kurk in mijn mom. en daar
door gingen mijn oogen niet tranen.
Gastvrouw zijn is niet eenvoudig, integen
deel het is buitengewoon gecompliceerd. Er
zijn maar niet zoo een paar regels voor te
geven, het gastvrouw zijn hangt samen met
de heele persoonlijkheid.
Als we aan een goede gastvrouw denken,
gaan onze gedachten het eerst uit naar har
telijkheid, een warme ontvangst, een belang
stellen in elk der gasten persoonlijk. En toch
1 herinneren we ons zeer hartelijke begroetin
gen. zeer belangstellende vragen bij menschen
waarbij we ons maar niet thuis konden voe
len.
Er ls namelijk een groot verschil tusschen
een goede gastvrouw zijn en een goede gast
vrouw spelen.
Daar is bijvoorbeeld het vrouwtje, dat zoo
graag charmant wil zijn. We komen bij haar
op visite en ze snelt ons al tegemoet. „Wat
heerlijk, dat jullie komen, hè, ik verlangde
net naar jullie. Ik zal gauw voor thee zorgen,
ga hier gezellig zitten!" Ze Ls een en al be
drijvigheid. zet thee, stuurt het meisje uit
om „Iets héél lekkers" te halen en ze zorgt
dat niets van die bedrijvigheid en die harte
lijkheid aan onze aandacht ontsnappen kan.
Ze onthaalt ons, ze doet gul. ze animeert ons
tot blijven en weer terugkomen. En we voe
len. dat alles er op berekend ls, dat we bij
het naar huis gaan zullen zeggen: „Wat is ze
toch een charmante gastvrouw".
Ze zijn talrijk, die gastvrouwen, die zich
zelf op den voorgrond plaatsen. Het gaat
haar niet om het genoegen van de gasten, het
gaat haar om zelf geprezen te worden. En dat
werkt benauwend op de gasten, het is geen
pretje je doorloopend dankbaar fee moeten
toonen
De gastvrouw, die kort en onvriendelijk
doet, op de klok zit te kijken of haar gasten
het nog geen tijd van vertrekken zouden vin
den. laten we nu maar bulten beschouwing.
Dat is een uitzondering, we zijn allen te wel
opgevoed en we storen ons ook te veel aan de
algemeene opinie om ons zoo te gedragen.
Want soms voelen we er wel neiging toe.
Niet elk bezoek komt gelegen. We hebben
Juist een heeleboel te doen, we hebben ons
net tot werken neergezet, daar komt zich be
zoek aanmelden. We dwingen ons tot een in-
nemenden glimlach, maar eigenlijk zijn we
bar uit ons humeur. Tien tegen een, dat het
bezoek daar ook wel lets van merkt, dat het
de onaangename gewaarwording krijgt van
ongelegen te zijn gekomen. Vooral als je bij
iemand op bezoek gaat bij wijze van aange
name verrassing, val tdat dan als een koude
douche op je neer.
Wc kunnen de gastvrijheid ook overdrijven;
we behoeven werkelijk niet elk oogenblik van
den dag klaar te staan om bezoek te ontvan
gen. Alleen de luxe vrouw kan zich dat per-
mitteeren en misschien heeft, zelfs zij wel
eens een middag voor zichzelf gereserveerd
om te lezen, zich aan de een of andere lief
hebberij te wijden.
Maar de meesten van ons zijn geen luxe
vrouwen, wij hebben ons werk. hetzij op huis
houdelijk. hetzij op ander gebied. En niemand
zal het ons kwalijk nemen als we dat werk
op een gégeven oogenblik voor Iatén gaan,
moéten voor laten gaan.
Ook hier duurt eerlijkheid het langst. We
moeten het durven zeggen als het bezoek ons
niet gelegen komt, beter is het natuurlijk
onze kennissen vooruit te laten weten wan
neer we voor hen te spreken zijn. Dat voor
komt onaangenaamheden van beide kanten.
Geveinsde hartelijkheid is veel meer belee-
digend dan een eerlijke verklaring over druk
ke werkzaamheden. Zoo'n verklaring zal uw
naam als gastvrouw heusch geen schade
doen.
Wat is een goede gastvrouw? Een goede
gastvrouw is zij, die oprecht verheugd is gas
ten te mogen ontvangen. Maar we kunnen
niet op commando verheugd zijn. Daarom
moeten we maken dat de omstandigheden
onze blijdschap niet in den weg staan, daar
om moeten we durven zeggen: „ik vind het
leuk, dat je komt, maar wacht even, ik heb
nog wat te doen", of: Je vindt het toch niet
erg, als ik met mijn naai-, mijn stopwerk
doorga?" Alleen op deze manier kan er een
prettige omgang zijn.
Gastvrouw zijn dat beteekent: oprechte
hartelijkheid be toonen.
En lang niet altijd is het makkelijk.
BEP OTTEN.
IETS OVER DE OPVOEDING.
Als de vader zijn betrekking buiten de deur
heeft komt van zelf sprekend het grootste
gedeelte van de opvoeding der kinderen op de
moeder neer. Niet alle moeders zijn tege'n
haar kinderen opgewassen en als zij herhaal
delijk haar zoons en dochters heeft moeten
verbieden en zij bij het uitdeelen van straf
een groote mond of een brutaal antwoord
krijgt, weet de moeder ten einde raad wel
eens niet wat zij moet doen om haar gezag
te handhaven en zegt dan: „Wacht maar, als
je vader straks thuis komt, zal ik het hem
vertellen". Voor een jongen houdt dit wel
eens een bedreiging in, maar de tegenwoor
dige meisjes zijn meestal heele maal niet bang
voor haar vader. En als de vader 's avonds
met zijn dochter eens een appeltje wil gaan
schillen, begint zij tegen hem te redeneeren
en te argumenteeren, en vader kan haar niet
overtuigen. De moeder heeft met het sim
pele feit, dat zij den vader als boeman af
schildert. reeds haar zwakheid doen blijken
en daardoor verliest zij veel meer haar pres
tige dan wanneer zij zelf haar dochter zou
aanpakken. De tegenwoordige tijd eischt
trouwens veel meer van vader en moeder dan
dat zij alleen de opvoeders van hun kinderen
zijn, neën in de eerste plaats moeten zij' de
kameraden, de trouwe vrienden wezen, die
hun kinderen overal met raad en daad ter
zijde staan. De tegenwoordige moeders mo
gen het misschien wat moeilijker hebben,
maar aan den anderen kant blijven zij, als
zij voldoende met hun kinderen meeleven,
ook veel langer jong. De jeugd, die technisch
voelt, prutst van alles en nog wat met electri-
citeit en vindt het van zelf sprekend, dat va
der en moeder belden weten, hoe de draden
bevestigd moeten worden en hoe alles werkt.
Het is onze plicht om er voor te zorgen, dat
de kinderen dns niet „achterlijk" vinden, iets
wat zij al heel gauw zeggen, als wij telkens
en telkens weer arbeiders moeten laten ko
men voor de kleinste karweitjes, die er in
huis gedaan moeten worden.
De mate van vrijheid waarin wij onze kin
deren opvoeden mag niet overdreven worden.
Wij kunnen ze toch maar niet hun gang la
ten gaan, thuis laten komen wanneer het
hun schikt en daardoor den gang van het
huishouden in de war laten sturen Er moet
absoluut regel in huis zijn en van jongs af
aan moeten we onze kinderen daaraan wen
nen als aan iets. waaraan geen ontkomen is.
Op tijd thuis, behoorlijk schoon aan tafel,
zijn eischen die met de vrijheid niets te ma
ken hebben, integendeel, die ook de moeder
nog eehjgen vrijen lijd voor zichzelf overlaten
En dan. als onze kinderen van ons verlangen,
dat wij hun kameraden zijn en hun overal
Wanneer een periode moeilijk is voor alle
menschen zooals die waarin wij op het
oogenblik leven, dat toch wel zeker is, dan
is zij dat voor oude menschen dikwijls
dubbel.
Want niet alleen het feit, dat zij zich
lichamelijk moeilijker bij den gang van het
leven kunnen aansluiten, al zijn zij dan ook
niet direct hulpbehoevend, ook in geldelijk
opzicht valt het leven hen vaak zwaarder
dan vroeger, en omdat hun kx-achten en hun
geest tekort schieten om het ontbrekende
aan te vullen, zijn zij aangewezen op hulp
van buitenaf.
De eene mensch is vroeger vermoeid van
het leven dan de andere, en zoo kan het
zijn, dat een zeventigjarige nog niets van de
levenslust heeft ingeboet, terwijl iemand
van nauwelijks zestig zich al oud en volko
men afgeleefd voelt.
In deze zeer zware jaren echter zijn er
meer oude menschen, die den druk van het
leven zwaar voelen, dan een tien of vijftien
jaar geleden. Viel het u vroeger ook niet
vaak op, dat oude menschen soms zoo ge-
noegelijkweg hun besloten leventje konden
leiden, waarbij zij er een eenvoudige philo
sophic op na hielden, die hen een aparte
levensbeschouwing bezorgde. Door het min
der worden van den geest was ook de be
langstelling in den dagelijkschen gang van
zaken geluwd, maar dat deed er niet zoo
veel toe. een ieder liet ze met rust en men
vond het kneuterige bestaantje van oude
menschen zelfs wel een rustpunt in de
haastige maatschappij.
In de laatste jaren is dit evenwel zeer
sterk veranderd: de gebeurtenissen, de groote
schokken, de veranderingen zij schud
den ons zoo door elkaar, zij botsen bij het
voortgaan zoo vaak tegen ons op, dat er
geen ontkomen aan is: wij moeten ze zien
en beleven. En zoolang wij veerkrachtig zijn
en in onze sterke jeugd, of zoolang wij in
onze beste, meest strijdhaftige jaren zijn,
kunnen wij voor een groot deel die bot
singen, die hardhandige stooten, die lang
niet malsche slagen nog wel opvangen en
afweren.
Maar als we oud zijn, is dat veel en veel
moeilijker, zooal niet een onmogelijkheid.
Zoolang er welvaart was kon men oude
menschen gevoegelijk buiten de moeilijkhe
den houden, die er natuurlijk ook waren,
maar die in menig geval weer op hun
pootjes terecht kwamen. In dezen tijd is een
dergelijke goedbedoelde afspraak om er
maar niets van te zeggen, menigmaal op
niets minder dan een ramp xxitgedraaid.
Want nu alles op losse sehx-oeven staat is
het onverantwoordelijk oude menschen on
kundig te houden van achteruitgang en ver
mindering, omdat morgen aan den dag een
bom kan barsten, die ook de levenszekerheid
van de oude menschen geheel kan wegvagen.
Daarom moeten de oude menschen van
onzen veelbewogen, wankelen tijd wel op de
hoogte blijven van wat er in de wereld om
gaat. En daarom ook hoort men van zoo-
velen onder hen tegenwoordig: ik ben blij,
dat ik niet jong meer ben, en zoodoende
nog een heel leven te leven heb.
Gelukkig dat de jeugd er zoo niet over
denkt; al mogen er dan gedrukten of on
verschilligen onder hen zijn, de meesten zijn
toch nog levenslustig genoeg, om met de
oudjes grondig van meening te kunnen ver
schillen.
Iedereen zal de menschen op leeftijd xu
haar eigen omgeving wel kennen, aie, al"
het zoo voorkomt, zeggen, dat zij hopen «iet
oud te worden.
Een juffrouw van in de zeventig laat een
behanger komen, want het oude is op. En
als hij klaar is zegt ze tegen den man: die
zal nu verder mijn tijd wel uitduren.
„Kom juffrouw", is het antwoord, „U kunt
wel honderd jaar worden, en dan heelt u
er nog ettelijke noodig".
„O nee, liever niet hoor; ik hoop maar dat
dat mijn lot niet zal zijn", meent de juf
frouw, die toch oveidgens nog zoo gezond
is als een visch.
Een andere is dezelfde meening toegedaan,
en toch schijnt het, oppervlakkig gezien, dat
het leven haar nog veel moois kan geven.
Het feit dat zij haar eigexx jeugd veel min
der gecompliceerd ziet dan het leven van
tegenwoordig, vindt niet alleen zijn oorzaak
daarin, dat oude menschen hun jeugd als
„dien goeden ouden tijd" beschouwen, om
dat zij er toen zelf meer tegen waren opge
wassen.
Toch zijn er nog levenslustige oude men
schen ook, die het dan toch nog niet eens
zoo erg gemakkelijk hebben gehad in het
leven. Wat vindt u van een oudje van achter
in de tachtig die nog een geregelde corres
pondentie onderhoudt met familie en ken
nissen. Zij weet wel, dat het leven rare,
kromme sprongen maakt, die geen sterveling
vooruit berekenen kan, maar zij voelt dat
haar tijd voorbij is en zij stelt zich tevreden
met een leven van den eenen dag op den
anderen, een levenswijsheid, die haar heel
wat vreugde geeft. En omdat zij weet, dat
zij er toch niets meer aan veranderen kan,
geniet zij van het oogenblik en kent geen.
toekomst.
Voor jonge menschen zou dit een gevaar
lijke opvatting zijn, die aan lichtzinnigheid
grensde, voor oude menschen .is het een
geluk voor hun laatste dagen.
Bij de zorgen om het geld komt bij de
oudjes ook vaak de angst van invalide te
worden, een stumper, die aangewezen is op
hulp van anderen. En zullen dan die ande
ren in dezen onzekex-en tijd nog wel in staat
zijn die hulp te verleenen?
Wie met oude menschen omgaat, moet dit
alles eens bedenken om hun zorgen te be
grijpen; en omdat oude menschen evenals
kinderen, weer spoedig gerustgesteld zijn,
kan de naaste omgeving er heel wat aan
doen om hun zorgen en hun angsten te
verlichten en weg te praten.
E. E. J.—P.
bij helpen, moeten wij omgekeerd dat zelfde
standpunt innemen en van onze kinderen
verwachten dat ook zij behulpzaam zullen
zijn. Het is niet van het grootste belang of
zij buiten de deur hulpvaardig zijn, want dat
kan politiek wezen, maar de verdienste zit
juist in het helpen binnenshuis, waar nie
mand het ziet en waarvoor zij ook geen pluim
krijgen. Laat de moderne moeder dus niet
dreigen met: „Ik zal het tege'n vader zeggen",
maar laten alle huisgenooten trachten in
harmonie met elkaar te leven en dat is de
taak van de moeder om dat haar kinderen
al bij te brengen als iets van zelf sprekends
als de kinderen nog nauwelijks loopen en
praten kunnen.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN.
a 60 Cts. per regel.
als een dauwdrop in de zon wordt Uw teint
door het dagclijksch gebruik van „Zij"-
Crcme.
DE JONCEREN.
Er komt mij het nieuwe tijdschrift „Fo
rum" in handen, dat door één van. de jon
geren" is aangekondigd met de woorden, die
veel weg hadden van het waanwijs gekakel
van een pas tot kip geworden kuiken, dat zijn
theorieën over het eieren leggen luidruchtig
de wereld instuurt en niet eens beseft, dat
het leggen van tien eieren op een heel kip-
penleven nog maar een armzalige prestatie
is. ^Tegelijkertijd valt mij in handen een kos
telijk boek van één van die jongeren „De
Druivenplukkers" door A. den Doolaard, dat
verrukkelijk simpeltjes en zonder ophef zijn
eenvoudig verhaal doet, maar dat een, „boek"
is in de beste beteekenxs van het woord.
Van een foto staart mij aan het onuit
staanbaar verwaande, laatdunkende, zelf
ingenomen gezicht van één. van die jonge
ren. dat mij op het eerste gezicht al zulke
rillingen bezorgt, dat ik het maar gauw om-
draal en tegelijkertijd lees ik in de Groene
Amsterdammer een kort verhaal van één zij
ner geestverwanten, maar zoo fijntjes, zoo
zuiver, zoo meesterlijk binnen zijn bestek van
een bladzij, dat het tien mislukte boeken goed
maakt.
En dan, zelf o. aLstublieft mijne heeren
Jongeren in den rulmsten zin het woord!
ook een jongere zijnde, sla je wel eer.s je
handen voor je oogen, en voelt je een beetje
hulpeloos: wie. wie in 's hemelsnaam hebben
er gelijk? Zij, die jongeren, die alleen zich
zelf tellen? Zij, de ouderen, die dat ook doen?
Iedereen? die jammert over de huidige litte
ratuur? Heelemaal niemand, omdat ze alle
maal ongelijk hebben? Wie? Wat? Hoe?
Tegenover mij gesticuleeren twee handjes,
vergeeld en gerimpeld van ouderdom, en
met een expressie o. de wijsheid van gene
raties en generat'.: erin opgesloten, ligt; en
vlak boven de handen kijken pienter en
vroolijk twee oude, maar lustige oogen. uit
een geplooid vogelengezichtje.
„En je moet luisteren, kind," zegt een stem
die er zeventig jaar geleden ook al was, en
die zeventig jaar lang zijn klein, bescheiden
begeleidinkje heeft gezongen, terwijl dit le
ven zich afwikkelde, en de opgewondenheid
van de spreekster stijgt voortdurend bij het
vorderen van het verhaal, „en dan leert hij
in Rome dat meisje kennen, dat beeldschoon
is, en tja, natuurlijk wordt hij dolverliefd
op haar en. zij op hen), en ze verloven zich,
en zullen binnenkort gaan trouwen. Maar
dan dan wordt zij opeens ontvoerd, door
geheimzinnige menschen, want ze blijkt de
éénig overgebleven afstammelinge van een
oud Egyptisch koningsgeslacht te zijn
Hij gaat haar natuurlijk na en hij trotseert
het ééne gevaar na het ander, en dan vindt
hij haar eindelijk, maar dan vinden ze hem
ook, en nu zit hij ergens opgesloten in een
onderaardschen gang en het water dat ze
erin laten loopen stijgt maar voordurend..."
De handen vallen opeens slap en moede
loos in den schoot van het oude dametje
tegenover mij.
„Wat ontzettend!" zegt ik, oprecht begaan
mei het lot van den armen jongeling daar
in al die nattigheid, „en dan?"
.JDan?" zegt ze doodclijk bedroefd, „dat
weet ik juist niet. Het ls gewoon niet om uit
te houden; je weet niet, hoe mijn zenuwen
lijden onder die spanning. Er zijn zoo af
schuwelijk veel mogelijkheden., en hoe je ook
denkt, en peinst, en je aftobt, het blijven
maar gissingen, on het kan net zoo goed
het één als het ander zijn. Ik weet heele
maal niet, of zij weet. dat hij er is, en dat
hij opgesloten zit. ITet is ook mogelijk, dat
zijn beste-" vriend, die hem zoo gauw mo
gelijk achterna gegaan is. maar die, toen ik
het laatst van hem hoorde, nog op twee dag
reizen afstand van hem was. opgepikt is door
de vliegmachine van het opperhoofd van een
inlandschen stam, die al jaren lang een
strijd op leven en dood om de opperheer
schappij voert met die Egyptenaren; en bo
vendien weet ik niet, of dat nu wel goed af
zou loopen, want die vriend is ook verliefd op
het meisje. Het is ook een dotje, weet je. Git
zwart haar .-en prachtige blauwe oogen. Bij
die Egyptenaren heet ze eigenlijk prinses
Lotus. En dan kan het ook nog
Plotseling vliegt ze zoo nerveus overeind,
dat ik mijn handen uitsteek om haar op to
vangen, als ze mocht vallen. ..Daar is hij!"
zegt. ze trillend van ingehouden zenuwen.
„Ach toe, kind haal jij hem even, wil je? Ik
sta gewoon te trillen op mijn beenen!"
„Wie is er? Wat is er?" vraag ik coodelijk
bezorgd, en een stuk of wat wilde veronder
stellingen schutteren als schichtige kippen
door mijn hoofd. De jongeling, die in de gang
zat? Ik verwerp het onmiddellijk. Hij kon er
onmogelijk uit. dat heeft ze me zelf net
verzekerd. Dc vriend? Met de vliegmachine
van het opperhoofd? Dat zou kunnen. Mis
schien ook prinses Lotus zelf
„De krant!" zegt ze smeekend. „Hè toe,
haal hem gauwAls die arme jongen in
's hemelsnaam maar niet tot morgen in die
vieze gang hoeft te zitten1"
De krant! Het feuilleton! Ik ezel! En ik
snel naar de bus. en visch er haastig de
krant met feuilleton en opgesloten jonge
ling en al uit en verlos mijn gastvrouw uit
de zenuwsloopende spanning, waarin ze se
dert gisteravond om denzelfden tijd verkeerd
heeft
Het feuilleton! Ach, wij minderwaardige,
zelfbewuste vodden van de tegenwoordige
generatie, die al ach en wee roepen voor we
behoorlijk kunnen praten! Die al blasé en
wereldwijs zijn voordat we wat beleefd heb
ben! Die waanwijs meepraten en zooveel
dikke, Indrukwekkende, vreemde woorden op
ons i-epertoire hebben, dat we er iedere min
der goed geoutilleerde mee van zijn stoel
praten, en alleen maar niet- beseffen, dat hij
na ons vertrek toch weer op zijn oude stoel
tje in de zon kruipt!
Maar die in ééne kunst nog een beetje
achter zijn. en dat is in de kunst van leven
die moeilijker is dan iedere andere, en de
schoonste van allen!
Er wórdt, geleefd tegenwoordig, fel. gulzig,
meer leelijk dan mooi. Er wordt gestreden,
verlangd, geëischt. En toch de „armen
van geest" in dezen tijd van overgangen en
halfheden zijn niet zij van de vorige gene
ratie, die „niets" beleefd hebben, en waar
voor een romannetje-aan-stukjes-en-brokjes
nu net het eenige is, dat zij nog noodig
hebben om volmaakt gelukkig te zijn, maar
dat zijn wij, de jongeren. Die veel eischen,
omdat ons eigen tekort zoo groot is. Die wei
nig kunnen geven, omdat we al zooveel noo
dig hebben om zelf staande te blijven. Van
het anker geslagen zolderschuiten, die niet
weten waar het te zoeken en nog minder
waar het te vinden.
Laten we ons niets verbeelden, want we
zijn niet eens consequent. Stukjes hout in
een draaikolk, die nu rechts zien en dan
hetzelfde weer links. En die zich vastklam
pen aan het eenige, dat op het oogenblik nog
houvast geeft: ons zelf, de eigen persoon
lijkheid.
Achter ons: dc ruïne van het verleden.
Voor ons: het onbekende.
Veel zijn we niet. Maar op de eeuwen ver
tegenwoordigen we ook maar een paar tien
tallen jaren.
Mijn oud dametje zet haar bril op haar
voorhoofd en kijkt me stralend aan. ..Het Is
nog anders geloopen dan. ik dacht", zegt ze.
„Het is toch zoo'n flinke jongen, hij heeft
zichzelf bevrijd, en sluipt nu al door de gan
gen van het- paleis om haar te zoeker,. Als ze
hem nu maar niet betrappen, voor hij haar
vindt.
Ze Ls al weer gelukkig tot morgen
Nu goed dan. een arme van geest.
WILLY VAN DER TAK.
Jaantje klaagde vandaag over dat
vreeselijke stroeve gaskraantje. De hoofd
kraan afgezet en teen met een schroeven
draaier het gaskraantje losgemaakt, met een
beetje vaseline gesmeerd en vervolgens weer
vast, doch niet al te vast, gedraaid. Het an
dere gaskraantje, dat van binnen blijkbaar
erg vuil was, losgemaakt en met benzine
schoon gemaakt.
DE BLOUSE.
Dat de blouse meer en meer terrein ver
overt, is een uitgemaakte zaak. Wat staat
trouwens gezelliger op een donkere rok dan
een licht gekleurde blouse. De hier afgebeelde
is gedacht van crème crepe de chine en heeft
half lange mouwen. De flatteerende plissé
kraag is op origmeele wijze aangebracht.
Wanneer wij de blouse midden voor tot op 15
c.M. van de taille af doorknippen en het al
dus ontstane split laten omvallen, vormt dit
van zelf de revers, waaronder de strook is
bevestigd. Nu zal het aanbrengen van de
plissée geen enkele moeilijkheid meer met
zich meebrengen Natuurlijk zorgt men er
voor de plissé vooral niet te nauw te ne
men, aangezien de kraag anders zou gaan
trekken. De blouse wordt aan den onderkant
met een elastiek afgemaakt en in de rok
gedragen.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN.
a 60 Cts- per regel.
WEEKNIEUWS
CR. HOUTSTRAAT 16, HAARLEM
U hebt badhanddoeken noodig en U
locnscht beslist Nederlandsch fabri
kaat. De Damlin fabrieken leveren U
badstoffen, die den toets der verge
lijking met de beste bnitenlandsche
collecties glansrijk kunnen doorstaan,
terwijl de prijzen lager zijn.
Ze munten uit in soepelheid- en so
liditeit, terwijl Nedcrlandsche Kunste
naars de patronen teekenden
Komt U eens bij ons kijken, wij
kunnen U een aardige sorteering
voorleggen. Groote en kleine hand
doeken, badlakens, badmantels, kleine
vierkante doekjes en handschoentjes.
En zulke aardige dikke badmgtien.
dat U ze best voor slaapkamerkleedjes
kunt gebruiken. Ze zijn hygiënischer
dan kleedjes, omdat zr geivasschen
kunnen worden en veel goedkooper.