FEMINA f?y ABR. MEIJER Ar OUDE MENSCHEN IN DEZEN TIJD. Frisch enfraai Haar! em s Dagblad Vrijdag 22 April 1932 OVERCOOIERTJES. Ik weet niet of men het er om gedaan heeft, en of men medelijden heeft gehad met veel mannelijke „slachtoffers1' die in de zen tijd speciaal schijnen te klagen over zeer platte beurzen, doch een feit is het, dat de nieuwe voorjaarsmode voor wie een beetje handig is. de gelegenheid opent om van een paar goede japonnen van verleden jaar iets nieuws te maken, enkel en alleen met be hulp van een vestje en een paar mouwen. Want goed beschouwd is er. om van een japon van verleden jaar een overgooiertje met blouse te maken niet eens een heele blouse noodig. Ik wil daarmede natuurlijk niet zeggen, dat een heele nieuwe japon niet mooier zou zijn. doch wie niet al te zeer gesteld is op de allernieuwste mode-snufjes, zooals een klein beetje hoogere taille-lijn, enz., die kan toch een overigens nog goede japon van verleden jaar op deze wijze uit stekend gebruiken. Daartoe kan men heel handig gebruik maken van de twee model len. die op bijgaande teekening staan aan gegeven. Dit zijn een paar eenvoudige mo dellen. men ziet ze echter in tallooze ver scheidenheid. Oorspronkelijk was het link- schc model ,patr. nr. 3502) gedacht van roo- dc serge, terwijl het vestje van zandkleurige crêpe do chine is. Het heupstuk van den rok sluit zeer nauw om de heupen. De rech te rok vormt van voren verder twee stolp plooien, die pas ter hoogte van de knieën los hangen. Voor dit model heeft met 2 M. serge van 1.40 M. breed noodig en 1.80 M. crêpe de chine van l M. breed. Rechts een japonnetje van hard blauw, met een vestje van witte tollc de soie. De role is met een trapvormig Ingezet pand, dat uitloopt in een stolpplooi. Het vestje is verder met een alleraardigst lngerimpeld. ruim aangezet kraagje. Voor dit model (patr. nr. 3503) is 2 M. stof van 1.40 M. breed noodig en 1.80 M. toile dc soie van 1 M. breed. ONZE ZONEN. f-) M2& \v «v «<-«««- «<- «<- ««;<-«<• «4- <«- <<<-<«-<«-{«-«e <H«-<«: Voor -de gelukkige bezitsters van een paar heerlijke kwajongens geven wij hier een tweetal gemakkelijk te maken pakjes, het eerste een z.g.n. kruippakje van bleu pope- line, het tweede pakje een soort, padvinders idee. Beide pakjes zijn gemakkelijk te was- schen. wat de jeugd des te meer zal waardee- ren, naarmate zij naar hartelust kan spelen en op den grond kruipen zonder lederen keer verboden te worden. Het kleinste pakje is een nieuw idee van een matrozenpak. Het broekje heeft aan de rechterzijde drie donkerblauwe tresbanden over de geheele lengte van het pijpje dat wij voor het vlugge aanzien van het pakje vooral niet te lang moeten maken. De blouse heeft een echte matrozenkraag en ceintuur. Wan neer wij nu op het lijfje een blauw scheepje borduren of er dit opnaaien, zal hij wel ver rukt van zijn nieuwe pakje zijn. Het tweede pakje is van beigebruine tra vers, aan den kraag afgezet met een twee- kleurlgen band. De half lange mouwen kun nen heel goed door lange vervangen wordens doch ongetwijfeld zal de jeugd de korte mouw prefereeren. Koud zult u zeggen? Wei neen moeders, een Hollandsche jongen kent geen kou en daarbij zijn we weer op weg naar het voorjaar. En de korte mouwen heb ben nog dit voor, dat het schoone pakje er niet dadelijk vies en onooglijk uitziet, om dat de mouwen natuurlijk het eerst vuil zijn. Zoo ondervangen we tevens een heele massa standjes en waarschuwingen, waar aan een jongen in het vuur van zijn spel toch niet denkt. Van dit pakje heeft de broek aan den bo venkant een paar lusjes waardoor hoen een riem wordt getrokken, die het broekje, dat ten overvloede ook nog met knoopen aan de blouse is vastgeknoopt, op houdt. Vanmiddag Jaantje verstomd doen sta' door uien te schillen, zonder er bij te hu "e begreep er niets van! M \r ik wol. wa. v ik had een kurk in mijn mom. en daar door gingen mijn oogen niet tranen. Gastvrouw zijn is niet eenvoudig, integen deel het is buitengewoon gecompliceerd. Er zijn maar niet zoo een paar regels voor te geven, het gastvrouw zijn hangt samen met de heele persoonlijkheid. Als we aan een goede gastvrouw denken, gaan onze gedachten het eerst uit naar har telijkheid, een warme ontvangst, een belang stellen in elk der gasten persoonlijk. En toch 1 herinneren we ons zeer hartelijke begroetin gen. zeer belangstellende vragen bij menschen waarbij we ons maar niet thuis konden voe len. Er ls namelijk een groot verschil tusschen een goede gastvrouw zijn en een goede gast vrouw spelen. Daar is bijvoorbeeld het vrouwtje, dat zoo graag charmant wil zijn. We komen bij haar op visite en ze snelt ons al tegemoet. „Wat heerlijk, dat jullie komen, hè, ik verlangde net naar jullie. Ik zal gauw voor thee zorgen, ga hier gezellig zitten!" Ze Ls een en al be drijvigheid. zet thee, stuurt het meisje uit om „Iets héél lekkers" te halen en ze zorgt dat niets van die bedrijvigheid en die harte lijkheid aan onze aandacht ontsnappen kan. Ze onthaalt ons, ze doet gul. ze animeert ons tot blijven en weer terugkomen. En we voe len. dat alles er op berekend ls, dat we bij het naar huis gaan zullen zeggen: „Wat is ze toch een charmante gastvrouw". Ze zijn talrijk, die gastvrouwen, die zich zelf op den voorgrond plaatsen. Het gaat haar niet om het genoegen van de gasten, het gaat haar om zelf geprezen te worden. En dat werkt benauwend op de gasten, het is geen pretje je doorloopend dankbaar fee moeten toonen De gastvrouw, die kort en onvriendelijk doet, op de klok zit te kijken of haar gasten het nog geen tijd van vertrekken zouden vin den. laten we nu maar bulten beschouwing. Dat is een uitzondering, we zijn allen te wel opgevoed en we storen ons ook te veel aan de algemeene opinie om ons zoo te gedragen. Want soms voelen we er wel neiging toe. Niet elk bezoek komt gelegen. We hebben Juist een heeleboel te doen, we hebben ons net tot werken neergezet, daar komt zich be zoek aanmelden. We dwingen ons tot een in- nemenden glimlach, maar eigenlijk zijn we bar uit ons humeur. Tien tegen een, dat het bezoek daar ook wel lets van merkt, dat het de onaangename gewaarwording krijgt van ongelegen te zijn gekomen. Vooral als je bij iemand op bezoek gaat bij wijze van aange name verrassing, val tdat dan als een koude douche op je neer. Wc kunnen de gastvrijheid ook overdrijven; we behoeven werkelijk niet elk oogenblik van den dag klaar te staan om bezoek te ontvan gen. Alleen de luxe vrouw kan zich dat per- mitteeren en misschien heeft, zelfs zij wel eens een middag voor zichzelf gereserveerd om te lezen, zich aan de een of andere lief hebberij te wijden. Maar de meesten van ons zijn geen luxe vrouwen, wij hebben ons werk. hetzij op huis houdelijk. hetzij op ander gebied. En niemand zal het ons kwalijk nemen als we dat werk op een gégeven oogenblik voor Iatén gaan, moéten voor laten gaan. Ook hier duurt eerlijkheid het langst. We moeten het durven zeggen als het bezoek ons niet gelegen komt, beter is het natuurlijk onze kennissen vooruit te laten weten wan neer we voor hen te spreken zijn. Dat voor komt onaangenaamheden van beide kanten. Geveinsde hartelijkheid is veel meer belee- digend dan een eerlijke verklaring over druk ke werkzaamheden. Zoo'n verklaring zal uw naam als gastvrouw heusch geen schade doen. Wat is een goede gastvrouw? Een goede gastvrouw is zij, die oprecht verheugd is gas ten te mogen ontvangen. Maar we kunnen niet op commando verheugd zijn. Daarom moeten we maken dat de omstandigheden onze blijdschap niet in den weg staan, daar om moeten we durven zeggen: „ik vind het leuk, dat je komt, maar wacht even, ik heb nog wat te doen", of: Je vindt het toch niet erg, als ik met mijn naai-, mijn stopwerk doorga?" Alleen op deze manier kan er een prettige omgang zijn. Gastvrouw zijn dat beteekent: oprechte hartelijkheid be toonen. En lang niet altijd is het makkelijk. BEP OTTEN. IETS OVER DE OPVOEDING. Als de vader zijn betrekking buiten de deur heeft komt van zelf sprekend het grootste gedeelte van de opvoeding der kinderen op de moeder neer. Niet alle moeders zijn tege'n haar kinderen opgewassen en als zij herhaal delijk haar zoons en dochters heeft moeten verbieden en zij bij het uitdeelen van straf een groote mond of een brutaal antwoord krijgt, weet de moeder ten einde raad wel eens niet wat zij moet doen om haar gezag te handhaven en zegt dan: „Wacht maar, als je vader straks thuis komt, zal ik het hem vertellen". Voor een jongen houdt dit wel eens een bedreiging in, maar de tegenwoor dige meisjes zijn meestal heele maal niet bang voor haar vader. En als de vader 's avonds met zijn dochter eens een appeltje wil gaan schillen, begint zij tegen hem te redeneeren en te argumenteeren, en vader kan haar niet overtuigen. De moeder heeft met het sim pele feit, dat zij den vader als boeman af schildert. reeds haar zwakheid doen blijken en daardoor verliest zij veel meer haar pres tige dan wanneer zij zelf haar dochter zou aanpakken. De tegenwoordige tijd eischt trouwens veel meer van vader en moeder dan dat zij alleen de opvoeders van hun kinderen zijn, neën in de eerste plaats moeten zij' de kameraden, de trouwe vrienden wezen, die hun kinderen overal met raad en daad ter zijde staan. De tegenwoordige moeders mo gen het misschien wat moeilijker hebben, maar aan den anderen kant blijven zij, als zij voldoende met hun kinderen meeleven, ook veel langer jong. De jeugd, die technisch voelt, prutst van alles en nog wat met electri- citeit en vindt het van zelf sprekend, dat va der en moeder belden weten, hoe de draden bevestigd moeten worden en hoe alles werkt. Het is onze plicht om er voor te zorgen, dat de kinderen dns niet „achterlijk" vinden, iets wat zij al heel gauw zeggen, als wij telkens en telkens weer arbeiders moeten laten ko men voor de kleinste karweitjes, die er in huis gedaan moeten worden. De mate van vrijheid waarin wij onze kin deren opvoeden mag niet overdreven worden. Wij kunnen ze toch maar niet hun gang la ten gaan, thuis laten komen wanneer het hun schikt en daardoor den gang van het huishouden in de war laten sturen Er moet absoluut regel in huis zijn en van jongs af aan moeten we onze kinderen daaraan wen nen als aan iets. waaraan geen ontkomen is. Op tijd thuis, behoorlijk schoon aan tafel, zijn eischen die met de vrijheid niets te ma ken hebben, integendeel, die ook de moeder nog eehjgen vrijen lijd voor zichzelf overlaten En dan. als onze kinderen van ons verlangen, dat wij hun kameraden zijn en hun overal Wanneer een periode moeilijk is voor alle menschen zooals die waarin wij op het oogenblik leven, dat toch wel zeker is, dan is zij dat voor oude menschen dikwijls dubbel. Want niet alleen het feit, dat zij zich lichamelijk moeilijker bij den gang van het leven kunnen aansluiten, al zijn zij dan ook niet direct hulpbehoevend, ook in geldelijk opzicht valt het leven hen vaak zwaarder dan vroeger, en omdat hun kx-achten en hun geest tekort schieten om het ontbrekende aan te vullen, zijn zij aangewezen op hulp van buitenaf. De eene mensch is vroeger vermoeid van het leven dan de andere, en zoo kan het zijn, dat een zeventigjarige nog niets van de levenslust heeft ingeboet, terwijl iemand van nauwelijks zestig zich al oud en volko men afgeleefd voelt. In deze zeer zware jaren echter zijn er meer oude menschen, die den druk van het leven zwaar voelen, dan een tien of vijftien jaar geleden. Viel het u vroeger ook niet vaak op, dat oude menschen soms zoo ge- noegelijkweg hun besloten leventje konden leiden, waarbij zij er een eenvoudige philo sophic op na hielden, die hen een aparte levensbeschouwing bezorgde. Door het min der worden van den geest was ook de be langstelling in den dagelijkschen gang van zaken geluwd, maar dat deed er niet zoo veel toe. een ieder liet ze met rust en men vond het kneuterige bestaantje van oude menschen zelfs wel een rustpunt in de haastige maatschappij. In de laatste jaren is dit evenwel zeer sterk veranderd: de gebeurtenissen, de groote schokken, de veranderingen zij schud den ons zoo door elkaar, zij botsen bij het voortgaan zoo vaak tegen ons op, dat er geen ontkomen aan is: wij moeten ze zien en beleven. En zoolang wij veerkrachtig zijn en in onze sterke jeugd, of zoolang wij in onze beste, meest strijdhaftige jaren zijn, kunnen wij voor een groot deel die bot singen, die hardhandige stooten, die lang niet malsche slagen nog wel opvangen en afweren. Maar als we oud zijn, is dat veel en veel moeilijker, zooal niet een onmogelijkheid. Zoolang er welvaart was kon men oude menschen gevoegelijk buiten de moeilijkhe den houden, die er natuurlijk ook waren, maar die in menig geval weer op hun pootjes terecht kwamen. In dezen tijd is een dergelijke goedbedoelde afspraak om er maar niets van te zeggen, menigmaal op niets minder dan een ramp xxitgedraaid. Want nu alles op losse sehx-oeven staat is het onverantwoordelijk oude menschen on kundig te houden van achteruitgang en ver mindering, omdat morgen aan den dag een bom kan barsten, die ook de levenszekerheid van de oude menschen geheel kan wegvagen. Daarom moeten de oude menschen van onzen veelbewogen, wankelen tijd wel op de hoogte blijven van wat er in de wereld om gaat. En daarom ook hoort men van zoo- velen onder hen tegenwoordig: ik ben blij, dat ik niet jong meer ben, en zoodoende nog een heel leven te leven heb. Gelukkig dat de jeugd er zoo niet over denkt; al mogen er dan gedrukten of on verschilligen onder hen zijn, de meesten zijn toch nog levenslustig genoeg, om met de oudjes grondig van meening te kunnen ver schillen. Iedereen zal de menschen op leeftijd xu haar eigen omgeving wel kennen, aie, al" het zoo voorkomt, zeggen, dat zij hopen «iet oud te worden. Een juffrouw van in de zeventig laat een behanger komen, want het oude is op. En als hij klaar is zegt ze tegen den man: die zal nu verder mijn tijd wel uitduren. „Kom juffrouw", is het antwoord, „U kunt wel honderd jaar worden, en dan heelt u er nog ettelijke noodig". „O nee, liever niet hoor; ik hoop maar dat dat mijn lot niet zal zijn", meent de juf frouw, die toch oveidgens nog zoo gezond is als een visch. Een andere is dezelfde meening toegedaan, en toch schijnt het, oppervlakkig gezien, dat het leven haar nog veel moois kan geven. Het feit dat zij haar eigexx jeugd veel min der gecompliceerd ziet dan het leven van tegenwoordig, vindt niet alleen zijn oorzaak daarin, dat oude menschen hun jeugd als „dien goeden ouden tijd" beschouwen, om dat zij er toen zelf meer tegen waren opge wassen. Toch zijn er nog levenslustige oude men schen ook, die het dan toch nog niet eens zoo erg gemakkelijk hebben gehad in het leven. Wat vindt u van een oudje van achter in de tachtig die nog een geregelde corres pondentie onderhoudt met familie en ken nissen. Zij weet wel, dat het leven rare, kromme sprongen maakt, die geen sterveling vooruit berekenen kan, maar zij voelt dat haar tijd voorbij is en zij stelt zich tevreden met een leven van den eenen dag op den anderen, een levenswijsheid, die haar heel wat vreugde geeft. En omdat zij weet, dat zij er toch niets meer aan veranderen kan, geniet zij van het oogenblik en kent geen. toekomst. Voor jonge menschen zou dit een gevaar lijke opvatting zijn, die aan lichtzinnigheid grensde, voor oude menschen .is het een geluk voor hun laatste dagen. Bij de zorgen om het geld komt bij de oudjes ook vaak de angst van invalide te worden, een stumper, die aangewezen is op hulp van anderen. En zullen dan die ande ren in dezen onzekex-en tijd nog wel in staat zijn die hulp te verleenen? Wie met oude menschen omgaat, moet dit alles eens bedenken om hun zorgen te be grijpen; en omdat oude menschen evenals kinderen, weer spoedig gerustgesteld zijn, kan de naaste omgeving er heel wat aan doen om hun zorgen en hun angsten te verlichten en weg te praten. E. E. J.—P. bij helpen, moeten wij omgekeerd dat zelfde standpunt innemen en van onze kinderen verwachten dat ook zij behulpzaam zullen zijn. Het is niet van het grootste belang of zij buiten de deur hulpvaardig zijn, want dat kan politiek wezen, maar de verdienste zit juist in het helpen binnenshuis, waar nie mand het ziet en waarvoor zij ook geen pluim krijgen. Laat de moderne moeder dus niet dreigen met: „Ik zal het tege'n vader zeggen", maar laten alle huisgenooten trachten in harmonie met elkaar te leven en dat is de taak van de moeder om dat haar kinderen al bij te brengen als iets van zelf sprekends als de kinderen nog nauwelijks loopen en praten kunnen. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN. a 60 Cts. per regel. als een dauwdrop in de zon wordt Uw teint door het dagclijksch gebruik van „Zij"- Crcme. DE JONCEREN. Er komt mij het nieuwe tijdschrift „Fo rum" in handen, dat door één van. de jon geren" is aangekondigd met de woorden, die veel weg hadden van het waanwijs gekakel van een pas tot kip geworden kuiken, dat zijn theorieën over het eieren leggen luidruchtig de wereld instuurt en niet eens beseft, dat het leggen van tien eieren op een heel kip- penleven nog maar een armzalige prestatie is. ^Tegelijkertijd valt mij in handen een kos telijk boek van één van die jongeren „De Druivenplukkers" door A. den Doolaard, dat verrukkelijk simpeltjes en zonder ophef zijn eenvoudig verhaal doet, maar dat een, „boek" is in de beste beteekenxs van het woord. Van een foto staart mij aan het onuit staanbaar verwaande, laatdunkende, zelf ingenomen gezicht van één. van die jonge ren. dat mij op het eerste gezicht al zulke rillingen bezorgt, dat ik het maar gauw om- draal en tegelijkertijd lees ik in de Groene Amsterdammer een kort verhaal van één zij ner geestverwanten, maar zoo fijntjes, zoo zuiver, zoo meesterlijk binnen zijn bestek van een bladzij, dat het tien mislukte boeken goed maakt. En dan, zelf o. aLstublieft mijne heeren Jongeren in den rulmsten zin het woord! ook een jongere zijnde, sla je wel eer.s je handen voor je oogen, en voelt je een beetje hulpeloos: wie. wie in 's hemelsnaam hebben er gelijk? Zij, die jongeren, die alleen zich zelf tellen? Zij, de ouderen, die dat ook doen? Iedereen? die jammert over de huidige litte ratuur? Heelemaal niemand, omdat ze alle maal ongelijk hebben? Wie? Wat? Hoe? Tegenover mij gesticuleeren twee handjes, vergeeld en gerimpeld van ouderdom, en met een expressie o. de wijsheid van gene raties en generat'.: erin opgesloten, ligt; en vlak boven de handen kijken pienter en vroolijk twee oude, maar lustige oogen. uit een geplooid vogelengezichtje. „En je moet luisteren, kind," zegt een stem die er zeventig jaar geleden ook al was, en die zeventig jaar lang zijn klein, bescheiden begeleidinkje heeft gezongen, terwijl dit le ven zich afwikkelde, en de opgewondenheid van de spreekster stijgt voortdurend bij het vorderen van het verhaal, „en dan leert hij in Rome dat meisje kennen, dat beeldschoon is, en tja, natuurlijk wordt hij dolverliefd op haar en. zij op hen), en ze verloven zich, en zullen binnenkort gaan trouwen. Maar dan dan wordt zij opeens ontvoerd, door geheimzinnige menschen, want ze blijkt de éénig overgebleven afstammelinge van een oud Egyptisch koningsgeslacht te zijn Hij gaat haar natuurlijk na en hij trotseert het ééne gevaar na het ander, en dan vindt hij haar eindelijk, maar dan vinden ze hem ook, en nu zit hij ergens opgesloten in een onderaardschen gang en het water dat ze erin laten loopen stijgt maar voordurend..." De handen vallen opeens slap en moede loos in den schoot van het oude dametje tegenover mij. „Wat ontzettend!" zegt ik, oprecht begaan mei het lot van den armen jongeling daar in al die nattigheid, „en dan?" .JDan?" zegt ze doodclijk bedroefd, „dat weet ik juist niet. Het ls gewoon niet om uit te houden; je weet niet, hoe mijn zenuwen lijden onder die spanning. Er zijn zoo af schuwelijk veel mogelijkheden., en hoe je ook denkt, en peinst, en je aftobt, het blijven maar gissingen, on het kan net zoo goed het één als het ander zijn. Ik weet heele maal niet, of zij weet. dat hij er is, en dat hij opgesloten zit. ITet is ook mogelijk, dat zijn beste-" vriend, die hem zoo gauw mo gelijk achterna gegaan is. maar die, toen ik het laatst van hem hoorde, nog op twee dag reizen afstand van hem was. opgepikt is door de vliegmachine van het opperhoofd van een inlandschen stam, die al jaren lang een strijd op leven en dood om de opperheer schappij voert met die Egyptenaren; en bo vendien weet ik niet, of dat nu wel goed af zou loopen, want die vriend is ook verliefd op het meisje. Het is ook een dotje, weet je. Git zwart haar .-en prachtige blauwe oogen. Bij die Egyptenaren heet ze eigenlijk prinses Lotus. En dan kan het ook nog Plotseling vliegt ze zoo nerveus overeind, dat ik mijn handen uitsteek om haar op to vangen, als ze mocht vallen. ..Daar is hij!" zegt. ze trillend van ingehouden zenuwen. „Ach toe, kind haal jij hem even, wil je? Ik sta gewoon te trillen op mijn beenen!" „Wie is er? Wat is er?" vraag ik coodelijk bezorgd, en een stuk of wat wilde veronder stellingen schutteren als schichtige kippen door mijn hoofd. De jongeling, die in de gang zat? Ik verwerp het onmiddellijk. Hij kon er onmogelijk uit. dat heeft ze me zelf net verzekerd. Dc vriend? Met de vliegmachine van het opperhoofd? Dat zou kunnen. Mis schien ook prinses Lotus zelf „De krant!" zegt ze smeekend. „Hè toe, haal hem gauwAls die arme jongen in 's hemelsnaam maar niet tot morgen in die vieze gang hoeft te zitten1" De krant! Het feuilleton! Ik ezel! En ik snel naar de bus. en visch er haastig de krant met feuilleton en opgesloten jonge ling en al uit en verlos mijn gastvrouw uit de zenuwsloopende spanning, waarin ze se dert gisteravond om denzelfden tijd verkeerd heeft Het feuilleton! Ach, wij minderwaardige, zelfbewuste vodden van de tegenwoordige generatie, die al ach en wee roepen voor we behoorlijk kunnen praten! Die al blasé en wereldwijs zijn voordat we wat beleefd heb ben! Die waanwijs meepraten en zooveel dikke, Indrukwekkende, vreemde woorden op ons i-epertoire hebben, dat we er iedere min der goed geoutilleerde mee van zijn stoel praten, en alleen maar niet- beseffen, dat hij na ons vertrek toch weer op zijn oude stoel tje in de zon kruipt! Maar die in ééne kunst nog een beetje achter zijn. en dat is in de kunst van leven die moeilijker is dan iedere andere, en de schoonste van allen! Er wórdt, geleefd tegenwoordig, fel. gulzig, meer leelijk dan mooi. Er wordt gestreden, verlangd, geëischt. En toch de „armen van geest" in dezen tijd van overgangen en halfheden zijn niet zij van de vorige gene ratie, die „niets" beleefd hebben, en waar voor een romannetje-aan-stukjes-en-brokjes nu net het eenige is, dat zij nog noodig hebben om volmaakt gelukkig te zijn, maar dat zijn wij, de jongeren. Die veel eischen, omdat ons eigen tekort zoo groot is. Die wei nig kunnen geven, omdat we al zooveel noo dig hebben om zelf staande te blijven. Van het anker geslagen zolderschuiten, die niet weten waar het te zoeken en nog minder waar het te vinden. Laten we ons niets verbeelden, want we zijn niet eens consequent. Stukjes hout in een draaikolk, die nu rechts zien en dan hetzelfde weer links. En die zich vastklam pen aan het eenige, dat op het oogenblik nog houvast geeft: ons zelf, de eigen persoon lijkheid. Achter ons: dc ruïne van het verleden. Voor ons: het onbekende. Veel zijn we niet. Maar op de eeuwen ver tegenwoordigen we ook maar een paar tien tallen jaren. Mijn oud dametje zet haar bril op haar voorhoofd en kijkt me stralend aan. ..Het Is nog anders geloopen dan. ik dacht", zegt ze. „Het is toch zoo'n flinke jongen, hij heeft zichzelf bevrijd, en sluipt nu al door de gan gen van het- paleis om haar te zoeker,. Als ze hem nu maar niet betrappen, voor hij haar vindt. Ze Ls al weer gelukkig tot morgen Nu goed dan. een arme van geest. WILLY VAN DER TAK. Jaantje klaagde vandaag over dat vreeselijke stroeve gaskraantje. De hoofd kraan afgezet en teen met een schroeven draaier het gaskraantje losgemaakt, met een beetje vaseline gesmeerd en vervolgens weer vast, doch niet al te vast, gedraaid. Het an dere gaskraantje, dat van binnen blijkbaar erg vuil was, losgemaakt en met benzine schoon gemaakt. DE BLOUSE. Dat de blouse meer en meer terrein ver overt, is een uitgemaakte zaak. Wat staat trouwens gezelliger op een donkere rok dan een licht gekleurde blouse. De hier afgebeelde is gedacht van crème crepe de chine en heeft half lange mouwen. De flatteerende plissé kraag is op origmeele wijze aangebracht. Wanneer wij de blouse midden voor tot op 15 c.M. van de taille af doorknippen en het al dus ontstane split laten omvallen, vormt dit van zelf de revers, waaronder de strook is bevestigd. Nu zal het aanbrengen van de plissée geen enkele moeilijkheid meer met zich meebrengen Natuurlijk zorgt men er voor de plissé vooral niet te nauw te ne men, aangezien de kraag anders zou gaan trekken. De blouse wordt aan den onderkant met een elastiek afgemaakt en in de rok gedragen. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN. a 60 Cts- per regel. WEEKNIEUWS CR. HOUTSTRAAT 16, HAARLEM U hebt badhanddoeken noodig en U locnscht beslist Nederlandsch fabri kaat. De Damlin fabrieken leveren U badstoffen, die den toets der verge lijking met de beste bnitenlandsche collecties glansrijk kunnen doorstaan, terwijl de prijzen lager zijn. Ze munten uit in soepelheid- en so liditeit, terwijl Nedcrlandsche Kunste naars de patronen teekenden Komt U eens bij ons kijken, wij kunnen U een aardige sorteering voorleggen. Groote en kleine hand doeken, badlakens, badmantels, kleine vierkante doekjes en handschoentjes. En zulke aardige dikke badmgtien. dat U ze best voor slaapkamerkleedjes kunt gebruiken. Ze zijn hygiënischer dan kleedjes, omdat zr geivasschen kunnen worden en veel goedkooper.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1932 | | pagina 16