Olifanten als werkkrachten. RIVIERA. BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD H.D. VERTELLING HET GETAL DERTIEN. FILMNIEUWS. ZATERDAG 7 MEI 1932 De dikhuiden concurreeren met tractors. De houthandelaars in Siam en Burma ma- 1 hen in hun bedrijf, voor het transport van de gevelde boomstammen, gebruik van oli fanten en zij beweren dat het nog lang zal duren, voordat de moderne tractor in staat zal zijn, hun dikhuiden te vervangen. Alleen reeds uit financieel oogpunt, kunnen beide transportmiddelen moeilijk met elkaar ver geleken worden, de tractor moet het hierbij smadelijk afleggen. De Indische eik, die het bekende, harde teakhout levert, staat hier en daar verstrooid in de bosschen. De eene boom dikwijls hon derd meter van den anderen en daar tusschen vormt het struikgewas van het oerwoud een bijna ondoordringbaren muur, waar geen tractor iets zou kunnen prestoeren. Alleen de olifant is hiertoe in staat, mits de grond slechts hard genoeg is om hem te dragen in tegenstelling met de machine heeft hij geen brandstof noodig, waarvan de aanvoer moeilijk en kostbaar is, doch zoekt in zijn vrije uren zelf zijn voedsel. Ja, zelfs de ge bruikelijke afschrijving op de balans van zijn eigenaar is overbodig, omdat de natuurlijke voortplanting zorgt voor de instandhouding van deze goedkoope werkkrachten. Lang voordat de dag aanbreekt, dikwijls reeds om drie uur, gaat de olifantendrij ver, de kornak, op zoek naar het dier, dat aan zijn zorgen is toevertrouwd, want sedert elf uur van den vorigen ochtend, bij het be gin van de grootste hitte heeft het dier vrij in het oerwoud mogen rondloopen. Dat „vrij" is weliswaar eenigszins betrekkelijk, want de voorpooten van het beest blijven altijd door korte, ijzeren kettingen met elkaar verbon den., wat echter niet belet, dat het in zijn vrije uurtjes kilometers ver gaat wandelen. Bovendien heeft de olifant aan zijn hals een houtblok, dat liij over den grond achter zich aansleept en dat op deze wijze 'n spoor trekt waardoor de dikhuid gemakkelijker is terug te vinden. Het is opmerkelijk met welk een zekerheid iedere kornak het spoor van, zijn eigen olifant weet te ontdekken en mocht het gebeuren, dat hij zich vergist en een an der dier volgt, dian zit er niets anders voor hem op, dan denzelfden weg terug te ren nen en weer oip zoek te gaan naar zijn eigen beschermeling, dien hij dan met welgeko zen verwenschingen begroet. Dan begint het dagwerk. We hebben al tijd gehoord en gelezen, dat de olifant een dikhuid is, op wien kogels afspringen en nu zien we, dat het dier eerst zorgvuldig met vet wordt ingesmeerd, op alle plekken van het lichaam, die met de strengen en riemen in aanraking komen. Want in werkelijkheid heeft de olifant een uiterst teeren huid en de geringste wrijving van het tuig kan ver wondingen en alle daaruit voortvloeiende 'krwalen veroorzaken, waardoor zijn capaci teiten als trekdier worden verminderd. Deze huidcrème heeft men eerst door toevoeging van een af ander mengsel voor de menschen ongenietbaar gemaakt, want men heeft ge constateerd, dat de inboorlingen dit vet als een delicatesse voor hun middagmaal be schouwden en het liever aan hun eigen maag dan, aan de huid van den olifant ten goede deden komen. De gevelde boomen worden met kettingen aan den olifant verbonden en op een enkel commando zet de viervoeter tractor zich in beweging, langzaam aan, alsof hij het ge wicht van den boomstam wilde schatten. Is de vracht eenmaal in beweging, dan is de rest betrekkelijk eenvoudig en de tocht gaat -vrij snelstap voor stap schommelend op zijn zuilvormige p>ooten loopt het dier naar den oever van de rivier, waar de kettingen wor den losgemaakt en de olifant den boomstam, op een nieuw commando in het water schuift of rolt. en dan begint de reis in het oerwoud opnieuw. Het lijkt alles eenvoudig en ongevaarlijk, maar toch is er één ding, waar de kornak bij den werkolifant op moet letten. Het dier weet als het ware instinctmatig, hoe moeilijk het is zich vrij te maken, wanneer het met zijn enorm lichaam op zachten, moerassigen grond komt en weg begint te zakken. Zoodra nu de kornak, die hoog boven op den rug van den olifant troont, in de gaten krijgt, dat de bodem minder vast is, laat hij zich oogen- blikkelijk uit de hoogte neerglijden en maakt dat hij wegkomt. Want de olifant, die het gevaar dat hem bedreigt, eveneens heeft ontdekt zoekt onmiddellijk naar een of an der voorwerp, waarop hij zijn pooten kan zetten en in zijn angst is hij in staat met zijn slurf zijn begleider naar beneden te ha len en diens lichaam als steunpunt te ge bruiken. Wanneer het dier aan zichzelf is overgelaten, breekt hij een paar dikke tak ken van de boomen en herhaalt dit, totdat hij de gevaarlijke plaats heeft overbrugd. Overigens zijn deze dieren ijverig en ge willig. Het komt wel eens voor. dat een boom stam werkelijk wat te zwaar is en dan is het verdriet van den dikhuid bijna grenzeloos. Hij zucht en steunt en trompettert onophou delijk. terwijl hij met inspanning van al zijn krachten nogmaals probeert zijn last den baas te worden; echter tranen rollen in zulk een geval uit zijn goedige bruine oogen! Er is geen kwestie van. dat hij zijn po gingen zal opgeven, wanneer niet de kornak het hem beveelt en zelfs dan nog zal hij geen rust. hebben, zoolang niet een andere olifant erbij gehaald wordt om tezamen on der tevreden geknor de taak te volbrengen. Onze dikhuid is ook een arbeider, die zich stipt houdt aan zijn arbeidstijd. Hij werkt geen minuut langer. Wanneer om elf uur 's morgens de sirene weerklinkt, dan is niets in staat hem nog verder te doen werken. Waar hij zich ook bevindt, hij blijft staan, totdat de kettingen van zijn last zijn losge maakt en hij tot den volgenden morgen vroeg van zijn vacantie kan genieten. De werkolifant is in den regel met zestig a zeventig jaren op. d.w\z. dan presteert hij niet meer zijn volle arbeidskracht. De ge voeligheid van zijn huid neemt dan nog toe en dikwijls moet men hem wekenlang ziek te-verlof geven. Ook in zijn werkjaren moet hij nu en dan onder dokter's handen, wan neer zijn maag een beetje van streek is, doet «en liter ricinusolie wonderen. Ook kleine operaties worden door plaatselijke verdoo- ving op hem toegepast met instrumenten, die in omvang veel van ons tuingereedschap weg hebben. Van tijd tot tijd moet hij ook onder behandeling van don tandarts; een werkolifant heeft in het oerwoud last van al te lange tanden. Totdat het dier ongeveer vijftien jaar is, moeten ze van tijd tot tijd afgezaagd worden, een vrij voorzichtig werk je, op dat de zenuw niet gekwetst wordt, want dit zou den dood van het dier tengevol ge kunnen hebben. In ieder geval zou het aangroeien van de tanden worden stopgezet, waardoor het winnen van ivoor bij de houtondernemingen een niet te versmaden bijzaak eveneens is uitgeschakeld. Er moet, gelijk we reeds opmerkten, heel wat gebeuren, voordat in de oerwouden van Azië de viervoetige tractor door den machinalen zal worden vervangen; niet uit conservatisme, doch werkelijk uit een oog punt van efficiency. W. S. De Schoone Klanken door TON RUYGROK. Dien zomer was het voor een gewaar schuwd en opmerkzaam mensch een exquis genot, niet van ontroering vreemd, al dwa lende de liefdesklanken te beluisteren', die juffrouw Céline van de grammofoonplaten- afdeeling, smeedden aan meneer Henry van het rayon, waar door hem muziekstukken van Bach, Beethoven en Grieg en ook wel van de aardige mopjes werden verkocht. Dwalen de, recht, en dwars door het groote waren huis, kon men de liefde beluisteren, edoch de mensch moest gewaarschuwd zijn. Dan pas begreep hij, wat<ïiet duiden wou, als op 'n willekeurigen dag van dien zomer meneer Henri zich zeiven plaatste voor den even opengeklepten vleugel en zacht een romance begon te spelen. Voor haar, voor niemand anders, dan voor mejuffrouw Cé line. Dan keek meneer Henri bij de eerste maten schuin links naar beneden, tusschen een broze vaas van de kunstafdeeling van juffrouw Hor tense en een luiwagen van de huishoudelijke uitstalling van meneer Ho- ratius door naar haar. Naar niemand an ders dan naar juffrouw Céline. En dan speelde hij en een gewaarschuwd mensch begreep, meer nog, hij voelde de klanken, ofschoon niet voor hèm opgeroe pen, toch dringen in zijn hart en wie een tikje gevoelig was, en niet afgunstig, jubelde innerlijk mee met juffrouw Céline, om het geluk van haar liefde. Ineens zweeg daarop stil de vleugel en kwam het wederwoord. Zacht gleed een nieuwe naald over het ronde eboniet en dan leende juffrouw Céline voor 'n korte wijl de kopstem van een tenor, om even teeder te rug de klanken aan Henri, hóe lief ze hem had en hoezeer ze verlangde naar het altijd zalige oogeniblik, waarop hij met de laatste maat van een marsch haar zou aankondigen dat, zoo voor hem als voor haar, de dagtaak geëindigd was; waarna ook zij de laatste plaat opborg, om met hem te gaan, met Henri, waarheen hij haar wilde leiden. Dat was in dien mid- en na-zomer en iedereen had het in dat groote warenhuis hebben kunnen luisteren, edoch niet een ieder was gewaarschuwd. Toen floot de wind uit het Noorden en het werd winter. En koud. Niet langer toefde in dat groote, hooge huis de liefde zelf, want het was uit. zoo maar uit, finaal uit tusschen juffrouw Céline en meneer Henri. Juffrouw Hortense. die was overgeplaatst naar de heerenhoeden- afdeeling, was er de schuld van. Zij had ge ïntrigeerd, zoo lang, totdat het de aandacht trok van meneer Henri, die, toch even ge vleid, een nieuwen hoed ging passen. Slechts passen en dan nog maar voor de grap, want het was een hooge hoed en bepaalde trouw plannen had hij nog niet. Dat had hij ten minste juffrouw Hortense geantwoord op de vraag van die strekking, waarna juffrouw Emilie mét juffrouw Hen tense lichtelijk had den gegicheld. En, helaas, had juffrouw Cé line dat kunnen zien, omdat ze toevallig keek: schuinrechts naar boven, tusschen een pan en een schoen door. Dien middag had ze, voor den eersten keer. niet geant woord op zijn liefdeslied, dat valsch en ge huicheld klonk. En de winter was lang en vele dagen bleef de koude en de liefde vluchtte heen. ieder gewaarschuwd mensch kon 't hooren. Als juffrouw Céline, spijtig om wat ze zelf had vernield, op de barre dagen in beklem mende eenzaamheid zelf een lokkende lief desklacht opspeelde, dat was er daarna éven de hoop van het zcete wachten, maar een antwoord kwam er niet en de winter was haast- niet door te komen. In die dagen was het niet meer 'n toeval, als juffrouw Céline. tusschen ae pan en 'n schoen, óploerde naar de heerenhoeden afdeeling en bijna even- vaak bleek, dat zij de pijnlijke waarheid juist had geraden, want dan stond meneer Henri bij juffrouw Hortense en paste hoeden op, kaasbolletjes en slappe en hoogen en telkens weer als hij een hooge probeerde, was er de stekende pijn in het hart van juffrouw Cé line. Dan sloop ze bitter gestemd terug en dolde wat met meneer Lodwijk van de boeken-af- deeling, maar alleen om de geringe kans. dat meneer Henri het zien zou. Maar hij zag het niet, want hij paste 'n flatteerenden hoed. die zoo wel kleurde bij zijn aanwassend snorretje. Dat was in dien winter, maar toen kwam de lente. En wie. gewaarschuwd, op 'n willekeuri gen dag in de lente het groote warenhuis betrad, beluisterde, vreemd getroffen, zoo dat men onwillekeurig vriendelijk knikte, opeens wéér die liefdesklanken, die me neer Henri aan den iets hooger opengeklep ten vleugel wéér te ontrooven wist en dan gleed de blik van een gewaarschuwd mensch in blijdschap goedkeurend naar de gramo- foonplaten-afdeeling, wanneer van daaruit het heerlijke antwoord kwam. En pas als de oplettende mensch zag, dat een ander, nóg lieftalliger meisje de plaats van juffrouw Céline had ingenomen, schudde hij in verbazing het bezadigde hoofd, om de verliefdheden van dien meneer Henri GEEN ONTPLOFFINGEN MEER IN DE MIJNEN? UITVINDING VAN EEN ENGELSCHE. Een verlaten kolenmijn bij New-Castle-on- Tyne is ter beschikking gesteld van een vrouwelijk natuurkundige met haar assis tente voor experimenten, die. naar zij hoopt, het probleem van gas-explosies in mijnen tot oplossing zullen brengen. De News Chronicle bericht dat mrs. Maude Dickinson uit Hove al jaren bezig is met on derzoekingen om te komen tot het wegne men der grondoorzaken van de ontploffingen. Zij zegt er thans in geslaagd te zijn een vloeistof samen te stellen, die in een mijn gesproeid moet worden en dan ver in de kool doordringt en de oorzaak van even- tuecle explosies wegneemt. Mrs. Dickinson werkt thans nog dag en nacht in haar laboratorium, doch zal zich dezer dagen naar New-Castle begeven om in de mijn af te dalen en haar werk daar voort te zetten. DE BEVOLKING VAN JAPAN. Japan is een betrekkelijk klein land. Zijn oppervlakte is ongeveer zoo groot als die van Galifornië, en zijn bevolking neemt buiten gewoon groote proporties aan. De laatste statistiek toont aan, dat er iedere minuut 4 kinderen geboren worden; dat maakt rond 173 duizend geboorten per maand, zoodat in dertig jaar de bevolking van Japan ..die thans 64.500.000 inwoners telt, de 100 millioen zielen te boven zal gaan. Vijf en twintig groote ste den van Japan tellen meer dan 100.000 in woners. De meest bevolkte steden zijn Tokio (vijf millioen). Osaka (drie millioen), Nagoya (900 000), Kobe (787.000), Kioto (565.000, Yokohama (620.000). Maar het meerendeel der Japanners woont op het land. Waar zullen al die Japanners over dertig jaar wonen, wanneer de bevolking bijna verdub beld zal zijn? Een huisnummer in Overveen en een club in Londen. Misschien behoort u tot de sceptische of roekelooze lezers, die maling hebben aan het bijgeloof, dat omtrent het getal dertien heerscht. Of mogelijk denkt U, dat al die praatjes over dat bijgeloof slechts praatjes zijn zonder meer. Doch dan hebt U het. glad mis. Heeft U nooit gehoord van ernstige, degelijke en solide menschen, die zelfs niet gratis zouden willen wonen in een huis, dat dertien genummerd is? Kent U niemand in Uw omgeving, die nimmer den dertienden van de maand op reis zal gaan? Heeft U nooit gehoord van de Haagsche tramlijn, die enkele jaren geleden naar volgorde het nun\- mer dertien zou ontvangen en die twee zeer nette woonwijken verbond, die bevolkt wer den door Indischgasten en welke lijn de let ter A kreeg, omdat, het getal dertien het tra ject totaal onrendabel zou hebben gemaakt? Tegenwoordig stoort de Haagsche tram zich niet meer aan de angst voor het getal der tien. Misschien komt dit. omdat de lijn nu een paar andere (minder deftige) wijken ver bindt en niet meer de aangewezen tram is voor bijgeloovige tea-ende dames en bitte rende heeren. Weet U niet, dat er straten bestaan, waar het huisnummer dertien werd overgeslagen om eventueele candidaten voor een nieuwe woning niet terug te houden? U gelooft me niet? Het is pas enkele dagen geleden, dat op een van de voornaamste pleinen van Overveen het huisnummer, dat jaren lang 13 geweest is, veranderd werd in 12A. Het pand is te huur of te koop en vermoedelijk heeft de eigenaar verzocht het noodlottige num mer te willen veranderen, omdat angstige candidaten geweigerd hebben zulk een on gelukshuis te betrekken. De gemeente Bloe- mendaal heeft dus het getal dertien officieel gedisqualificeerd. Het bijgeloof over het ongeluksgetal is sterker verbreid dan men oogenscWJnlijk zou meenen. Hotels, waar veel Amerikanen ko men, zullen dan ook nimmer een kamer No. 13 hebben, omdat de Yankee dames en hee ren beslist weigeren daarin hun intrek te nemen. In Londen daarentegen bestaat een club. wier leden alles doen om het bijgeloof en het ongeluk te tarten. Zij houden hun bijeenkomsten dan ook bij voorkeur op den dertienden en ze zijn buiten zichzelf van vreugde, wanneer toevallig de dertiende bovendien nog op Vrijdag valt. Ze verzuimen letterlijk niets om alle denkbare rampen en onheilen over hun hoofden te doen losbar sten. Ze zitten met dertien aan tafel, de meest roekelooze of levensmoede neemt plaats onder den spiegel, als echte kwajon gens gooien ze een paar maal het zoutvat om, leggen messen kruiselings over elkander en loopen tusschen tafel en dessert uitda gend onder een ladder door. Wij zijn er nooit bij geweest de hemel beware ons er voor! maar ze doen, volgens een vastgesteld plan, letterlijk alles, wat den bijgeloovlgen toeschouwer minstens een zenuwberoerte zou bezorgen. Het zijn o.i. echter roekelooze waaghalzen, die op een dergelijke wijze met hun leven spelen en we voelen veel meer sympathie voor de grootmoedige geste van de gemeente Bloemendaal, die haar inwoners niet noode- loos aan gevaren wil blootstellen. Eze. Het- is Paschen. De zee is één massa van wemelend blauw en zilver, en de kerkklokken sturen hun vreedzaam geklepe! met het zach te windje mee, zoodat de heele lucht er vol van is, en geen mensch aan de bekorng er van ontkomt. Het is zoo stil en zoo kalm en zoo rustig aan de bloeiende kust van Proven ce,. die er zoo veilig beschut achter de ge weldige rotsmassa's van de Alpen ligt. dat het bijna onmogelijk lijkt, dat juist dit land in vroeger eeuwen één van ce roerigste van de wereld was. Maar gisteren zijn we in Eze geweest, dat hoog boven het mondaine gedoe aan de kust en als een onneembaar arendsnest op zijn rots in de bergen ligt uit te kijken over de zee. En weer op een aparte rots op die rots van Eze, nog onneembaarder dan het stadje zelf, ligt er de ruïne van zijn kasteel, een armzalig brok bouwval van enkele muren nu nog maar, waarbinnen de cyressen en de agaves bloeien en groeien. Maar van zijn muren af konden de wach ters in de tijden, dat het hier spande, bijna de gansche kust in het oog houden, en geen schip en geen legermacht konden zich in de buurt vertoonen, zonder dat van de to rens van het kasteel spiedende oogen hen in het vizier kregen en met een stoot op een schallende trompet de inwoners van kasteel en stadje waarschuwden dat er onraad was. dat hun veilige leven daar hoog op die rots gevaar liep weer verstoord te worden, cn dat het binnen enkele dagen een strijd op leven en dood zou zijn op de steile muren en vrijwel ontoegankelijke rotswanden van Eze. Eze-les-Sarracins. De naam zegt genoeg. Inderdaad heeft dit land, dat zich nu zoo kalm ligt te zonnen in het gouden licht, en dat zoo tevreden als een spinnende poes het vriendelijke gelui van de Paaschklokken over zich heen laat gaan .een geschiedenis achter den rug, die van eeuwen en eeuwen voor Christus af een onafgebroken verhaal van elkaar steeds opéén volgen de veroveringen, bloedige oorlogen en verbeten uitgevochten veldslagen is. Eerst waren het de Rhodiërs, die hun tempel van Heracles bouwden op de rots van Monaco, de nu zoo beroemde Tcte du Chien die als een afgeknotte zuil steil en stug uit de blauwe zee omhoog rijst, de Pho- ciers volgden hen op en de Kelten, die weer van hier verjaagd werden door de Romei nen. Het Christendom werd hier pas in de zesde eeuw gebracht door den Heiligen Hono- rat, die op de Lérin -eilanden zijn beroemd klooster stichtte en het werd weer verdreven door de Germanen die korten tijd zelfs tot hier toe doordrongen. En in de negende eeuw komen de Sarracenen en vinden in de Pro vence, uitgeput door al die eeuwen van strijd, een makkelijke prooi. De bewoners trekken zich terug in de bergen, op onneembare rots pieken, tegen steile hellingen, zoodat ze maar een enkelen, hoogstens twee. toegangswegen te verdedigen zullen hebben. Zoo zijn er Ro- quebrune, met zijn uniek Karolingisch kas teel, Cagnes. Gréolières, en vooral Eze, het mooiste, schilderachtigste van allen. Eze, dat in zijn ligging doet denken aan de woeste rooversnesten in Midden Italië, aan Perugia en Assissi. Wie er boven op het kasteel van Eze staat, ziet neer op de prachtige oude daken van het dorpje, in duizenden verweerde, warme tinten rood. Hij ziet langs de steile rotskan ten naar beneden tot in liet oneindig diepe, met zware olijf- en pijnboomen begroeide dal en de weg waarlangs hij kwam, ligt diep, diep beneden hem als een smal grijs lint, dat zich slingert om de ruggen van de ber gen, en weer verdwijnt in de inhammen, en heel in de verte weer te voorschijn komt tus schen het groen halverwege de berghelling, en dan weer verdwijnt om niet meer te ver schijnen. En voor hem de grillige Riviera- kust, met zijn oneindige serie inhammen en baaien. Vlak onder hem stil en blauw de baai van Eze, ais een rij half ondergedoken schildpad den duiken Cap Ferrat de Mont Boron voor Nice, en Cap d'Antibes op. Er tusschen in Villefranclie met zijn beroemde reede, met zijn sprookjesachtige villa's, waarvan er één het bezit is van koning Gustaaf van Zweden, en Nice's Baie des Anges. Achter dat alles, wazig lila in de verte, feller, blauwer, tur- kooizer bij de kust, de zee. die tenslotte dit land oneindig veel meer domineert dan de geweldige Alpentoppen die het beschermen. Maar wie er langs het steenige rotspaadje van het kasteel afdaalt naar het dorpje» cn daar een half uurtje dwaalt tusschen de oude huisjes, waarover zooveel eeuwen zijn heengegaan, wie er zijn weg zoekt door de bochtige, steeds stijgende cn dalende hobbe lige straatjes, die is in minder dan geen tijd vergeten, dat hij zich bevindt aan de Riviera, mondalnste lustoord der twintigste eeuw. Hij waant zich waar? Terug in de Middel eeuwen? In een Afrikaansch rooversnest? De muren zijn grauw van ouderdom, de rotsen groeien er soms uit de straten tegen de huizen op, er zijn oude poortjes en uitgezakte trappetje*;, en het ééne schilderachtige hoek je na het andere. In een onverwacht- hoekje staat plotseling een palm, een boom beladen mot pril groen; bovenop een oude, oude ba lustrade prijkt een reusachtige aardewerk- pot, vol met groen, dik bespikkeld met zacht, lila bloemen, een paar treedjos leiden naar een mysterieuze, zwaar gebeeldhouwde on- dergrondsche deur. Door een opening, vol met spinnewebben, die zachtjes waaien in den wind. ziet men de ruimte er achter; pik zwart. duf, kil. De meeste huizon zijn verla ten; hier en daar klinkt plotseling het ge huil van een kind, het kljvlgc gepraat van een oud vrouwtje uit de lage ruimten ach ter do half gesloten deuren; een paar dui ven zitten op een zonnig dak te koeren; een kip schiet opeens mot luid kakelend mis baar om den hoek van een huisje weg. Het is klein, Eze, waar zooveel mogelijk menschen in de vlak op elkaar gebouwde huisjes veiligheid moeten kunnen vinden achter de stadswallen ,op het peuterige stukje grond daar boven op die rots. onbereikbaar voor de woeste bruine kerels uit Spanje, die stad, noch mensch, noch dier met rust lie ten. In twintig minuten kun Je er geen hoekje on gecxplolrecrd laten, kun Je al die middel- eeuwsche, knusse, picturesque schoonheid opgeschreven hebben in je geheugen, en al wegwandelend, nog eens omkijken en jezelf beloven, dat je het nooit vergoten zult, om dat het waarlijk eenlg in zijn soort is. Daar is aan de Riviera nog meer schoons te vin den dan het schoons, dat zoo maar aan de kust voor het oprapen ligt als schelpen op een strand, alleen! Er is moer te doen dan liggen in de zon en staren naar wat loom op een azuren zee draaiende jachtjes, dan mon dain flaneeren tusschen de volmaakte crea ties van de Parijsche couturiers, dan poloën in Cannes en zwemmen in Juan les Pins, en meedoen aan batallles de fleurs in Nice. Zelfs als do Rivièra niet de Rlvièra was. die zij nu eenmaal is geworden, dank zij haar door de goden gezegend klimaat, dan zou dit stukje Haute-Provcncc nog een uit verkoren hoekje van de wereld zijn! WILLY VAN DER TAK. UIT: MENSCHEN IN HET HOTEL De décors voor „Menschen in het hotel"., in een van de grootste Metro Goldwyn stu dio'sbuiten een vervelende motregen binnen benauwde warmtereuk van par fumpoedersigarettenhel bran den de lampendit is de „gele" kamer van het hotelhet hotel van Vicky Baumontstaan in den geest van de schrijfster en den architect Cedric Gib bonsgoud, zwart, zilver en rood geven den toon aanwelk een gemengde me nigtewaarachtig menschelijke types een internationale wereldtypes van de Berlijnsche boulevardsgedlstlngueerde zwerversartistenkoppen.zijn dit wer kelijk slechts figuranten?.... kijken dien kant uitah. Wallace Beery praat met den markies de la Fallaise. de derde ex-echtgenoot van Gloria Swanson Beery was haar eerstenu is hij Direc teur Preysing in de film.... Het gezicht van Lewis Stone is angst aanjagendhij speelt den verminkten dokter, die steeds bericht verwachtStone zegt, dat het schminken van deze rol min stens een uur in beslag neemt afschmln- ken duurt nog langerJoan Crawford laat in de lijnen van haar hand lezen door een van de figurantenhet schijnt goed nieuws te zijnzij lachtdaar komt John Barrymore als baron von Galgern elegant en nonchalant als steeds Alles is gereed voor de opnamenmeer lampen lichten opstilte roept de assis tent regisseurmen zou een speld kun nen hooren vallenEdmund Gouldlng houdt een haast gefluisterd gesprek met Joan Crawford, John en Lionel Barrymore en Lionel Barrymore als Kringelein en John Barrymore als Baron von Gaigern. Daar ziet men den regisseur Edmund Goulding in een pullover en een ouden broektamelijk vermoeid ziet hij er uit. het is te begrijpeneen film, waarin vele sterren optredenGreta Garbode twee Barrymore'sWallace Beery.. Joan CrawfordLewis Stoneen nog meer andere bekendenop een rond platform het orkesteen eigenaardige bar.rond en hoog,. ae stoelen zijn wel vijf meter van den grond Wat gebeurt daar in dien hoek.... velen Wallace Beery.Lionel in de rol van Kringe leingekleed in een slecht-zittende ge- kleode jasgouden lorgnetslobkou senalles Is gereedstilteopname roept Goulding.... het is de scène, waarin Kringelein, aangemoedigd door verschillende cocktails, den directeur Preysing over zijn ontslag spreektzelfs de figuranten zien geboeid toe „Neen, meneer de Directeuru kunt me niet ontslaanniemand kan datik ben een doodziek man, meneer dc Directeur

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1932 | | pagina 15