cf o1!. AAN ALLEN. Wat een schitterend mooie herfstdagen hebben we gehad, 't Was, alsof de zomer te rugkeerde. De zon scheen nieuwe kracht te hebben en de bloemknoppen barstten weer open, alsof rt hartje zomer was. „Gelukkig" dachten we „de zomer gaat nog niet heen." Als de wind zich maar wat koest wil hou den, blijven de bladeren nog wel een poosje zitten. En toch wat is het in onze tuinen een heel ander gezicht dan een maand geieden. Toen nog volop bloem, nu volop vrucht. Die overgangstoestand van zomer naar winter kan door dit zomersche herfstweer wat lan ger duren, ze geschiedt toch net zoo zeker als b.v. het trekken der ooievaars op een stralenden Augustusdag. Wat zijn die vruchten mooi! Waar je ook wandelt, in den Hout of in Groenendaal, op den Zeeweg of naar 't Bloemendaalsche Kopje, overal kun je ze waarnemen. Je ziet den hop zich slingeren met de vliezige ke geltjes overvol van zaden. Je ziet de kam perfoelie met de mooie, roode besjes. Wat zijn de oranje-roode lijsterbessen nu ook prachtig. Wat steken ze fijn af tegen den helblauwen hemel. En wie het geluk heeft, vruchtboomen er op na te houden, kan met vreugde constateeren, dat ze dit jaar vol be laden zijn. De kastanjes en noten zijn ook aan 't rijpen. Ze zijn moeilijk te onderschei den aan de nog bebladerde boomen. Zoo heel lang zal 't toch niet meer duren, of de ge vulde bolsters vallen voor je voet. Nog spoe diger is het eikels- en beukenotentijd. De eekhoorntjes doen zich er nu al aan te goed. Let maar eens op aan den voet'van de beuke- boomen, hoeveel afval er al ligt. Die vlugge pluimstaarten zijn echte dieven, al zien ze er met hun kraaloogjes nog zoo leuk uit. t Is nu vruchtentijd. En we moeten juist niet alleen denken aan de eetbare vruchten. De natuur toont ons in September en Oc tober de vruchten van haar arbeid. En die zijn wonder-heerlijk en wonder-mooi. Iedere plant geeft vruchten, maar wij herkennen ze niet altijd. Door de cultuur zijn echter vele planten vervormd, zoodat ze het niet meer kunnen brengen tot vruchtvorming. De mensch heeft het zoover gebracht met zijn kunst, dat de organen, voor de vorming van vruchten en zaden noodzakelijk, n 1. de meeldraden en stampers in bloemblaadjes veranderd zijn. De mooie dubbele bloemen schitteren door geur en kleur, maar als ze verwelken, kunnen ze het ook niet verder brengen. Zonder meeldraden en stampers kunnen er geen vruchten komen. Ieder deel van ons lichaam heeft een be stemming, zoo is het ook met ieder deel van de plant. Eerst kleuren en geuren om de in secten te lokken. Deze verzadigen zich met boning, maar nemen van de eene bloem het stuifmeel mee om deze weer over te bren gen naar den stamper van een andere bloem. Zoo komt de bevruchting tot stand. De bloem steel heeft zich naar beneden gebogen om zoo de vrucht te beschermen tegen regen buien. De zaden kunnen nu veilig in 't ver borgen groeien. Kijk nu zelf eens in jullie tuintje, hoe verschillend vruchten en zaden zijn en ook op hoeveel verschillende wijzen een plant zijn vruchten verspreidt. In iede- ren tuin zijn b.v. wel viooltjes. Deze bloeien nu nog en toch zie je ook al vruchtjes, 't Zijn drïekleppige doosjes, die veel kleine zaadjes bevatten. Als ze rijp zijn. springen ze open en de zaden verspreiden zich overal, 't Is goed, dat ze niet dicht bij de moederplant blijven, maar straks voldoende ruimte heb ben om te ontkiemen. Let nu ook eens op de geranium-vruchtjes. Deze gelijken op lange snaveltjes,vandaar dat wilde soorten ookooie- vaarsbek en reigersbek genoemd worden. Is <Jit snaveltje rijp, dan deelt het zich in vijven en elk deel trekt zich als een kurkentrek ker naar boven. Met groote kracht worden de zaden uitgestooten. Heb je soms een springbalsemien? Raak de vruchtjes dan maar even aan en je ziet ze naar alle zijden springen. Een volgend jaar zul je Meters ver meerdere balsemienen zien opkomen. Je weet wel, dat de zaden der paardebloe men op een pluizerig vliegmachinetje de lucht door zweven. Wilgen- en populieren zaad wordt ook door vruchtpluis de lucht in gestuwd. Bij katoen en kapok gebruikt de mensch dat vruchtpluis. De eschdoorn heeft een vrucht met vleugeltjes. Waterplanten, zooals plompen en waterle lies hebben zaad, dat als een schuitje door het water wordt voortgedreven. Tenslotte zakt het toch naar den bodem, om vandaar uit het volgend jaar aan een nieuwe plant het aanzijn te geven. Sommige vruchtjes hebfcen haken en tan den, waarmee ze zich aan de dieren, die hen bezoeken vast hechten. Vele vogels eten de vruchten op. De uitwerpselen geven een nieu wen plantengroei. 't Is nu tijd van zaadgeven. Let er eens op Dan zul je vast denken: wat is de natuur toch schat- en schatrijk. Ze geeft altijd maar weer en eigenlijk altijd weer anders. Wie dat beseft, vindt alle jaargetijden mooi. W. B.Z. TTSSCHEN BUREN Meneer A. heeft vernomen dat zijn buur man, meneer B. een prachtige bibliotheek heeft, met al de werken van A. M. de Jong. Meneer A. laat nu aan zijn buurman vragen, of hij een van die boeken mag leenen. De heer B. antwoordde: ,,'k Leen nooit iets uit maar de heer A. mag hier komen en al mijn boeken lezen." Eenigen tijd daarna vroeg de heer B aan den heer A. een gieter te leen. De heer A. antwoordde: ,.'k Leen nooit iets uit, maar de heer B. mag hier komen en al mijn bloemen begieten." DRAADLOOZE TELEFONIE! Moeder was met kleine zus naar den dok ter geweest die haar had onderzocht. Toen ze thuis kwam riep ze tegen haar grooteren broer: ..Luister eens Jan. de dokter heeft met m'n borst getelefoneerd. Hij klopte maar steeds en kreeg geen gehoor. VAN RIDDERS EN BURCHTEN. Zoo lang er menschen op de aarde leven, hebben ze getracht versterkingen te maken, waarachter zij zich tegen gevaar konden be schermen. Na den primitieven steenwal, volgden de ommuurde steden der Grieken en Romeinen en de ringdijken der Germanen In de middeleeuwen werden om alle steden en dorpen muren opgetrokken en de ridders uit dien tijd maakten hun eigen vestingen in den vorm van burchten, opgetrokken naar het Romeinsche voorbeeld. Waren de steden in den ouden tijd al goed op verdediging in gericht. de aanvalsmiddelen waren niet min der geweldig. Op de teekening zien we een z.g. strijd- of stormtoren, die in het jaar 350 voor Chr. reeds werd gebouwd. De toren was 70 Meter hoog en had zes verdiepingen. En op elke verdieping werd weer met andere strijdmiddelen aangevallen. Deze bewegelijke toren werd door 3400 krijgslieden voortgetrokken, die gedeeltelijk in den toren en gedeeltelijk er achter hepen. De neiging om burchten te bouwen was in de vroege middeleeuwen het grootst, toen alle edellieden hun bezit achter meters dikke muren in veiligheid brachten. Daarom wer den ook de meest ongenaakbare punten gekozen om die versterkingen, want zoo mo gen we die oude burchten wel noemen, te bouwen. En zoo vinden we ze bijv. aan den Rijn wel boven op steile rotsen gebouwd. Dat waren weer meer de roofridderburchten. Tegen het einde van de middeleeuwen heb ben die versterkingen veel aan belangrijk heid ingeboet, hoofdzakelijk door de vervol making van de vuurwapenen en in onzen tijd kennen we ze nog slechts als bezienswaardig heid. Als we in de vertrekken van zoo'n ouden burcht rondwandelen, kunnen we ons verbeelden dat we straks den zwaren stap zullen hooren van den ridder, die van de steekspelen huiswaarts keert en dat we hem, door de boogvensters kijkend, met zijn be- pluimden hoed over d« ophaalbrug zien aan komen. EEN POSTZEGEL VERTELT. Op het plaatje zien jullie een zeldzamen Chïneeschen draak afgebeeld, zooals hij op Chineesche postzegels is te zien. Hieruit blijkt wel, dat in het Chineesche volksleven de draak een zeer voorname plaats inneemt. En dat is ook inderdaad het geval, zooals we dadelijk zullen hooren. In China name lijk zijn de draken niet, zooals bij ons, fabel dieren, die een denkbeeldige rol spelen in sagen en legenden, maarGoden. De Chineezen houden er regen-, oogst-, ziekte-, gezondheids- en nog vele andere goden op na en al die goane worden voorgesteld door drakenfïguren. En dat de teekenaars va»i die draken hun fantasie soms wel wat erg ver lieten gaan. is begrijpelijk. Dergelijke drakengestalten als op dezen postzegel, vinden we in de Chineesche tee kenkunst herhaaldelijk terug. Hoe en wanneer het drakengeloof der Chineezen is Qgtstaan, is moeilijk meer vast te stellen. Er zijn wel enkele geleerden geweest, die be weerden dat de menschen voor vele millioe- nen jaren drakengestalten moeten hebben gezien en de herinnering daaraan zoo sterk moet zijn geweest, dat men zelfs nu nog die gestalten „uit het geheugen" teekenen kan. Maar die bewering is inmiddels gebleken niet juist te kunnen zijn. Want hoewel we met zekerheid weten, dat voor millioenen jaren de wereld door geweldige groote die ren moet zijn bewoond geweest, dieren die de door de Chineezen geteekende draken- figuren zeer nabij komen, we weten nu ook, dat in dien tijd de aarde nog niet door men schen bewoond was. Daarom kan de ver onderstelling van sommige geleerden, dat de herinnering den mensch die figuren deed teekenen. nooit juist zijn. Het raadsel van het ontstaan van de dra- kenfiguren en het drakengeloof, zal wel voor eeuwig onopgelost blijven. GUUS GERBE. UILENROEP. Het is wel te begrijpen, dat sommige men schen zoo dom zijn om een hekel te hebben aan de uilen, die echte nachtvogels; hun ge luid is aan dat verkeerde begrip niet vreemd. Al wat in den nacht omgaat buiten kan een bangelijk uitgevallen en bijgeloovig mensch aan het schrikken maken. Voor het ritselen van dorre bladeren in den wind, voor het trippelen van kleine dierenpootjes over kra kende, doode takjes in het avonddonker, heeft men dadelijk een verklaring, doch dc uil doet zijn nachtelijk jagerswerk volkomen stil. Zelfs een veldmuis kan hem niet hooren vliegen, zoo zijdezacht zijn alle uilenveeren en de donkere schaduwen van den maanhel- deren nacht verbergen hem voor het oog. Zijn lied, dat hij af en toe eens hooren laat. is een schrille of klagende schreeuw, waarin de oe- en uu-klanken vaak voorkomen. Dat doet aan den boeman denken, waarmede vroeger de kleine kinderen banggemaakt werden. De namen van vele uitlensoorten in verschillende talen geven die klanken weer. De Engelschen kennen een hooter, de Duit- schers de C>e-hoe. de Franschen de hibou of de huette, de Italianen den Gufo en de bisch- uil in Britsch-Indië heet Oerhoea. Stel jezelf eens voor dat je wat laat op den avond allen buiten op een eenzame plek was en daar klonk opeens in j<> buurt 't geblaas als van een nijdige kat, gesnurk en dan eensklaps een lang uitgehaalde, door merg en been krassende, schrille kreet: Schrie-ieuw! Of als je uit het nacht-duistere bosch den ransuil hoorde roepen: hoe-oe-oek. heel laag en met diep, hol geluid beginnend, en hoog uitgehaald: hoe-oelioe-oek!Als de bosch uil zat te klagen: hoe-hoe-oe! op allerlei toonhoogten of zijn auw-wauw! kermde, waarnaar men hem ook katuil noemt. De velduil roept, enkel soms driftig: kekkek! maar de kleine steenuiltjes roepen weer van ho! hoe! wie! wie! en kunnen erbarmelijk zitten jammeren: kwief! kwie-ief! Zouden jullie kippenvel krijgen van angst? Of. als een flinke Hollandsche jongen eens goed op letten om zoo'n uil als nachtelijke verschij ning eens te zien te krijgen en het geluid goed in je geheugen te prenten, want zco moet je vogels en vogelgeluiden leeren onder scheiden. Ik verzeker je dat het. wat mooi is om den omtrek van zoo'n nachtvogel te zien tegen den blauwen nachthemel, zachtbesche- nen door het bleekglanzende maanlicht. Of om zijn vlucht te zien op donzen wieken, als een droomvogel glijdend door den nacht. Je weet nooit hoe je daar nog eens voor in de gelegenheid komt, maar als er zich uilen ophouden in een bosch. kun je ze met wat voorzichtigheid best te zien krijgen, 'k Zal je leeren hoe je ze roepen moet! Kun je fluiten op je holle handen? Zoo de vin gers aaneengesloten over elkaar gelegd en de handholte afgesloten door twee naast el kaar gelegde duimen. Tusschen je vier duimknokels is dan een smalle spleet, blaas erover en je occarino laat een oe-klank hoo ren. Doe je dat 's avonds in het uilenbosch, dan gebeurt het heel vaak dat een der uilen nieuwsgierig luistert naar dien uilachtigen fluittoon en eens in je buurt komt kijken. Je kunt hem dan goed, rustig .stilstaand, eens waarnemen van heel dichtbij. Dus nooit bang zijn voor den uilenroep. niets gelooven van domme praatjes, welke over den uil verteld worden, want bewezen is uit de voedselresten van de uilen, dat ze wel 100 muizen, veld- en waterratten eten tegen een enkel vogeltje. Een uil is een beste vliegende muizenkat, reken maar! WAAR VOGELS NESTELEN. WIJ LEEREN TEEKENEN! In de boomen zulien jullie zeggen. Lang niet altijd, 't Zijn niet alleen de zwaluwen die 't gezellig schijnen te vinden dicht bij dc menschen te zijn. Een zwaluwcnpaar bouwde reeds 3 jaar achtereen een nest op een keukenplank. De jonge vogels gingen in en uit door het bovenraam van de deur. dat de vrouw der huizes altijd open liet staan, 't Spreekt van zelf. dat 't de zwaluwenfaml- lic ook nooit aan broodkruimels ontbrak. Twee koolmeezen hadden hun nest-Je ge maakt in de brievenbus van den burgemees ter op een klein dorp. Die brievenbus was van hout en had een breede gleuf. Hoewel de burgemeester die bus eigenlijk heel noodlg hac., plaatste hij een briefje bij de bus met 't- verzoek de bus niet te willen gebruiken. Toeu de meezenkinderen groot waren scheen de woning toch te klein te zijn. De familie vloog uit en keerde niet weer. Eer. meezenpaar nestelde zich eens in een oude pomp op een landgoed. Dit landgoed kreeg een eigenaar. De pomp zou weer in ge bruik gesteld worden, toen men dc vogels ontdekte. Men nad de pomp noodig. dus de slinger werct in werking gesteld. Gingen de meezen heen? Geen sprake van. Ze bleven en zongen soms met luider stem als de slinger piepte. W. B.—Z. UITEEN HEEL OUD REKENBOEK Het. gebeurde in de middeleeuwen, dat een dief, die in een burcht had weten binnen te sluipen, daar een zak vol guldens wist te ste len. Nu had de burcht drie poorten en bij iedere poort stond een wachter. Hoe graag was de dief veilig weggekomen, maar toen hij bij de eerste poort aankwam, vroeg de wachter hem. wat hij daar in dien zak had. Dc dief bekende en de wachter zei: ..geef mij de helft, dan zal ik je niet verraden en ga dan maar de andere poort uit!" De dief gaf hem de helft, maar de wachter kreeg mede lijden en gaf hem 100 gulden terug Met de rest van het geld ging de dief naar den twee den uitgang, maar ook deze wachter clschte de helft van het geld op. onder dezelfde voor waarden. De dief voldeed ook hier aar. en de wachter die medelijden met hem had. gaf hem weer vijftig gulden terug. De wachter aan de derde poort verlangde eveneens de helft van het geld en toen de dief ook hier aan voldeed, gaf de wachter hem vijf en twin tig gulden terug. De dief had nu honderd gulden en wist daarmede te ontkomen. Nu is dc vraag, hoeveel de dief gestolen had en wat hij bij zich droeg toen hij bij de eerste poort aankwam. Om de oplossing te vinden moet van de honderd gulden, die de dief ten slotte overhield, de 25 gulden worden afge trokken die do wachter hem terug heeft ge geven blijft. 75 gulden. Deze worden met 2 vermenigvuldigd is 150 gulden; daarvan wordt weer afgetrokken 50 en do resteeren- de 100 gulden met 2 vermenigvuldigd is 200 gulden. Hiervan wordt afgetrokken dc 100 gulden die de eerste wachter terug gaf. blijf: 100 gulden, welk bedrag weer met 2 wordt vermenigvuldigd. De dief heeft dus 200 guide i gestolen en in zijn zak gehad, toen hij aan de eerste poort verscheen. NA DE VACANTIE Een beetje teekenen kunnen we allemaal wel envooral aLs we dan. zooals op onder staand plaatje kunnen zien hoe we het moeten doen. We zien daar op het eerste tcekeningetje links hoe wc moeten beginnen om een haan te teekenen. Eerst een ovaal- tje dan den hals en den kam. vervolgens de pooten en den staart en ten slotte de vleu gels en de staartveeren. Rechts zien we het voorbeeld, hoe een ezeltje moet worden ge- teekena. Kijk de figuurtjes maar goed aan en probeer het ook eens. Als Je straks je vlieger gaat maken en je wilt er dan dieren op schilderen, kan je er Je voordeel mee doen. HET ZOUT. Als Ik aan honderd hulsmoeders vroeg, wat is onmisbaar bij de bereiding van voed sel. dan zouden er zeker negentig zeggen: zout. Er wordt zout gebruikt bij: vleesch, visch, eieren, aardappels, groenten soep enz. enz. Er gaat zout in ons dagcltjksch brood, in onze boter, in onze kaas enz. enz. Het zout maakt ons eten smakelijk, 't zout bewaart voor bederf. Ja 't zout is iets van belang in ons leven. Er wordt veel zout gebruikt en zout kost ge lukkig weinig geld. „Mors niet met zout. want er komt ruzie" is een oud bijgeloof. BIJ onze voorvaderen was het zout heilig. Sloot men vriendschap, dan at men samen zout. Zout was het sym bool der vriendschap. Onze voorvaderen leerden pas het zout kennen, toen zij toevallig zoutwater voor het bereiden van hun spijzen gebruikten. Toen leerden zij ook de eerste beginselen van de zoutwinning. De eerste wijze van zoutwin ning geschiedde door verdampen. Toen de ontwikkeling en beschaving toe nam won men het zout door koken. In een kruiden - en gencc.smiddelenboek der Chineezen. dat reeds 2700 jaar v. Chris tus verscheen, wordt een lijst mot 20 soor'en zout vermeld. Men had daar toen reeds zout- tuinen. waar men het water Met verdampen. In het midden der vorige eeuw werd het zout pas machinaal gewonnen. 700 v Christus bestond reeds in China het zoutmonopolie. Nog steeds geeft, dat aan <"hina een vaste bron van inkomsten Het meerendcel der Europecehe Staten heeft eveneens het zoutmonopolie. W. B.—Z. WAAR IS DE VOS? Hier is het legplaatje van de vorige week. Je ziet. dat alles zich haast om naar huis en w-eer aan het dageiijksche werk te komen. Jullie zijn natuurlijk óók blij dat je nu weer naar school kunt, hè? Er zijn heel wat spreekwoorden en sproek- wijzen gemaakt, waar de vos ln voorkomt en natuurlijk kennen jullie ook wel dc fabel van den vos en de druiven die hij te zuur vond, toen hij er niet bij kon. Deze fabel nu heeft onze teekenaar in beeld gebracht, alleen .schijnt het. alsof hij den vos heeft vergeten. Toch is dat niet zoo. ALs we een lijntje trek ken van de nummers 1 naar 2 en zx>o ver volgens tot nummer 47. zullen wc den vos zien en het plaatje is dan tevens af. BIJVOEGSEL HAARLEM'S DAGBLAD

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1932 | | pagina 19