AAN ALLEN.
Is het jullie ook gegaan als mij. toen je
de boeken van Carl May las en een groot
verlangen bij je boven kwam om daar ook
eens naar toe te kunnen reizen en dat In
dianen-volk van nabij te leeren kennen, 't Is
geen reisje, dat je zoo maar eens in de va-
cantie kan ondernemen. Nu heb ik een reis
beschrijving gelezen van iemand, die werke
lijk aan dien wensch heeft kunnen voldoen.
Ik zal jullie eens vertellen, wat hij daar al
zoo heeft ondervonden.
Hij had brieven bij zich van invloedrijke
Amerikanen om gemakkelijk toegang te krij
gen. Maar 't viel niet mee. Ze waren heel
niet toeschietelijk. De kinderen en vrouwen
verstopten zich in de tenten. De mannen
bleven ook op een afstand. Gelukkig be
merkte onze reiziger, dat er een bij was, die
Engelsch verstond. Hij vertelde hem. dat 't
niet uit nieuwsgierigheid was, dat hij hier
naar toe was gereisd. Hij interesseerde zich
levendig voor het volk en hun gebruiken. Hij
bemerkte wel, dat de boodschap werd over
gebracht, maar 't zou nog eenige dagen du
ren, eer er toenadering was. In dien tijd
ging hij den omtrek maar verkennen en trok
ter jacht, 't Was een prachtig land vol bos-
schen en meren, met de mooiste vogels. Ein
delijk kwam er bericht van 't stamhoofd, dat
hij den vreemdeling wenschte te ontvangen.
Het opperhoofd was een rijzig man met
scherpe trekken. Gelukkig had de vreemde
ling wat glinsterende geschenken meegeno
men, die zeer dankbaar werden aanvaard,
't Was zelfs zoo, dat de opperhoofdman te-
gengeschenken aanbood. Nu was 't ijs ge
broken. De familie van den opperhoofdman
werd bij elkaar getrommeld en er werd een
gloeiende speech ter zijner eer afgestoken.
Die opperhoofdman was geenszins een wilde.
In gebaren, spraak en manieren was hij een
welopgevoed mah aan wien menig Europeaan
een voorbeeld kon nemen. Af en toe droeg
hij ook Europeesche kleeren. De Indiaan, die
Engelsch kon verstaan, werd tolk van den
vreemdeling. Dagelijks trokken ze er samen
op uit om ook met naastbijzijnde Indianen
stammen kennis te maken, 's Avonds was het
zeer gezellig in het Indianenkamp. Een ver
telde er de ervaringen van den dag, of men
zong tezamen. Soms werden krijgsdansen
uitgevoerd, die tot diep in den nacht duurden
Wat de vreemdeling in 't bijzonder trof, was
him bijzondere zindelijkheid. Zoo werden
b.v. voortdurend de tenten verwisseld. Men
had dan weer een frisscheren grasgrond en
't huisraad kreeg dan ook telkens een flinke
schoonm aakbeurt.
Was iemand in 't kamp gestorven dan
verhuisde men kilometers ver met zijn heele
familie.
De Indianen namen dikwijls een stoombad
Dat stoombad was voor den vreemdeling
geen genot.
Het badhuis bestaat uit een koepelvormig
geraamte van berken- en wilgemtakken.
Twee of drie Indianen kunnen gehurkt daar
onder zitten. Daar naast ligt een stapel doe
ken en vellen. Midden in den aarden bodem
van 't badhuis is een gat gegraven, waarin
gloeiend heete steenen worden gelegd en de
bodem wordt telkens weer met frisch gras
belegd. Een schotel water en een bundel
gras liggen steeds bij het gat. Buiten brandt
een flink vuur om de steenen gloeiend te
houden. De Indianen, die willen baden,
kruipen naakt in 't badhuis en zitten daar
gehurkt naast elkaar. De badknecht bedekt
ze met doeken en vellen dan neemt hij de
steenen uit 't vuur en legt die in 't gat. Hij
stopt dan de vredespijp en geeft die beur
telings aan de baders.
Het rooken geschiedt onder 't uitspreken
van een gebed, dat weer afgewisseld wordt
met gezang. Met den bundel gras wordt tel
kens water op de gloeiende steenen gespren
keld, er wordt nu een verstikkende damp
ontwikkeld. Na een kwartiertje komen de
bloedroode Indianen uit de witte dampwol-
den te voorschijn en rollen zich in het gras.
De Indianen zingen zeer melodieus. Meestal
zijn hun liederen zoo gecompliceerd, dat 't
onmogelijk is ze op te schrijven. Voor elke ge
legenheid wordt een nieuw lied gecompo
neerd. Tooneelspelen kunnen ze ook uitste
kend. In een woord het Indianenvolk was in
vele opzichten een hoogstaand volk.
W. B.—Z.
WIE WAS DE EERSTE
AUSTRALISCHECOUDZOEKER?
Het is nog geen honderd jaar geleden, dat
in Australië het eerste goud werd gevonden.
En reeds zijn de mannen die een ontdekking
deden, van zoo geweldige beteekenis voor het
land, vrijwel door iedereen vergeten.
Het was in de maand Januari van het jaar
1852 dat een straatarme, hongerende man
door het, Oostelijk district van de blauwe
bergen in Nieuw Zuid-Wales trok. Eerst aan
houdende droogte en vervolgens overstroo
ming, hadden zijn bescheiden farm geheel
verwoest en nu trok hij doelloos rond en
wilde op de nieuw-ontdekte Californische
goudvelden zijn geluk gaan beproeven. Maan
denlang vond hij nauwelijks 't allernoodigste
om in leven te kunnen blijven en eerst la
ter, toen hij stroomopwaarts langs de Sacra-
mento-rivier trok, vond hij op één dag voor
ongeveer f 500 goud. Toen kreeg hij weer
moed en langzamerhand kwam hij tot de
overtuiging dat de bodemgesteldheid van
het district waar hij goud had gevonden,
precies dezelfde was als in Australië, het
land dat hij had verlaten. Waarom zou dus
in Australië ook geen goud te vinden zijn?
Toen hij genoeg geld bespaard had. ging hij
met een landverhuizersschip terug naar
Sidnev. om daar met zijn oude kameraden
te bespreken wat hij vermoedde. Hij werd
hartelijk uitgelachen en deskundigen van
naam verzekerden hem, dat er in heel
Australië geen korreltje goud te vinden was.
Maar de moedige goudzoeker liet zich door
niemand van de wijs b~engen hij vertrouw
de slechts op zijn eigen ondervindingen en
toen het hem eindelijk gelukte, tegen 400
pet. rente een klein bedrag te leenen. kocht
hij daarvoor een paard en trok vervolgens
de wildernis in.
Maanden later kwam hij vermagerd en uit
geput naar Sidney terug meteen groote
bus van het zuiverste stofgoud, het eerste
goud tevens, dat ooit in Australië gevonden
werd. Toen het bekend werd, duurde het niet
lang of een ware volksverhuizing naar de
streek waar het goud werd gevonden, begon.
Duizenden trokken er met schoppen en hou-
weelen op uit om hun fortuin in den grond-
te zoeken. De eerste gelukkige vinder had
een rustigen en onbezorgden levensavond.
Naast zijn steeds groeienden rijkdom, ver
wierf hij ook roem en hij werd later zelfs door
de Engelsche koningin ontvangen. Deze man
heette Hargreaves.
Toch, het geval, dat we hier vernamen,
vertelt slechts de geschiedenis van menschen
die geluk hadden! Van de duizenden die in
hun zucht om gemakkelijk rijk te worden,
ellendig omkwamen, zonder het ooit tot iets
te hebben gebracht, hoort men gewoonlijk
niet veel meer. En daarom is het toch maar
veiliger, om met regelmatig werken het. brood
te verdienen.
W. MAZUR.
VREEMDE GROEIPLAATSEN.
Zaden van planten en boomen worden op
verschillende manieren verspreid in de na
tuur, wegdrijvend op het water, zwevend op
den wind voortgedragen door vruohtpluis of
vleugeltjes aan de vruchtjes. Andere haken
zich met vruchtstekels vast aan dierenhuiden
en reizen de wereld in en heel veel zaadjes
worden door vogels, welke ook bessen eten,
genuttigd, waarna ze ergens neer komen te
vallen. Natuurlijk zij'n de groeiplaatsen van
op die wijzen gezaaide planten vrijwel aan
het toeval overgelaten. Wanneer zaad maar
even kans ziet om onder vochtige aarde te
komen of bij het ontkiemen zijn wortels in
een laagje vergaan mos of andere water
houdende stoffen te kunnen laten dringen,
zullen ze hun best doen om op te groeien
tot plant of boom. Ontelbaar veel zaadjes
vinden de noodige levensvoorwaarden daar
toe niet, maar ze doen wat kan en vooral
de soorten, die heel weinig eischen stellen,
taaie, sterke grassoorten of onkruiden ver
overen zich al heel gauw een levensplekje.
En nu is het zoo aardig om altijd op te
letten wat zich op die manier te handhaven
weet en hoe dat mogelijk blijkt. Je zult dan
den sterken levenswil in het plantenrijk be
wonderen om tot bloem en vrucht te komen.
Juist die wilde opslag geeft vaak zulke ver
rassingen te zien, je vindt gewassen op plek
ken waar je die nimmer verwachten zou en
soms doen ze het verwonderlijk goed op
oogenschijnlijk onmogelijke plaatsen.
Een half verteerde oude knotwilg biedt
soms plaats aan velerlei planten tegelijk,
want vergaan, vochtig hout met mos en gr3s
als eerste begroeiing geeft een zeer vrucht
baar grondje, waar plantenwortels boven
dien diep in doordringen kunnen. Varens op
knotwilgen zijn algemeen. Daartusschen be
landt allicht een der ontelbare distelpluisjes
met een zaadje er aan, een der paarde
bloemzaadjes, welke door hun parachute op
den wind gedragen in duizendtallen boven de
lage landen zeilen. Vogels eten op zoo'n knot
wilg gezeten, bessen van kamperfoeli en
verliezen er eens een tusschen de varentjes
op ze brengen er eventjes rustend andere
zaadjes, die tegelijkertijd wat vogelmest toe-
krijgen en opgroeien kunnen. Zoo lijkt een
ruwe schorskop van een knotwilg soms wel
wat. op een welgevuld en sierlijk opgemaakt
bloemenmandje van kurkschors. Zoo kon ik
wel eens een lijsterkersenboom in een holle
knotwilg aantreffen. Ik heb wel een vlier
struik boven op een kerktoren in een muur
spleet bij een dakgoot zien bloeien, dertig
meter hoog in de lucht. Ja, een vlierstruik
kan tot zeer hoogen staat geraken zooals je
ziet. Boven op den nok van een rieten dak
zag ik koolplanten met goudgele bloemen
pronken in het zonnetje.
Vorig jaar had ik zelfs in mijn tuin op den
halfvermolmden en met- mos begroeiden
stronk van een ouden appelboom, welke des
zomers met Oost-Indische kers of sierkale-
bassen begroeid is, een onverwacht schouw
spel. In den winter strooi ik daar op dien
boomstronk in de holte tusschen de tak
ken nog wel eens een handvol hennepzaad
of zonnebloempitten. De vogels eten die wat
graag! Maar enkele van die zonnepitten zijn
bepaald door de vogels vergeten of diep on
der het mos geraakt en ontkiemden daar
al vroeg in de Lente. Wel een meter hoog
zijn er twee zonnebloemen opgeschoten in
den natten zomer en ze hebben nog een aar
dige bloem gedragen in hun top tegen den
herfst. Ieder, die 't zag keek er van op, dat
zonnebloemen in een boom groeien konden!
G. DE GR.
LANGS DE VLOEDLIJN. MARRICJE VAN'T SPOOKHUIS
Je kunt zoo langs het strand van die aar
dige dingetjes oprapen en het is altijd aan
te bevelen om iets wat je nog niet kende
goed te bekijken, zelfs niet- te rusten voor
je er meer van afweet. Ik heb een jongen
gekend, die op deze manier, zoowaar- een
klein museum het kon in een flinke lade
aangelegd had van allerlei voorwerpen, af
komstig uit de zee. gegroeid op den zeebodem
Iedereen mocht daar heel graag eens in rond
neuzen en hij wist er een pak van te vertel
len.
Devloed schuift al die van hun bodem
losgeraakte en door de branding opgenomen
producten der zee op het strand en als het
tij keert en het water bij ebbe terugtreedt,
blijft er allerlei achter in en op het mee
aangespoelde zand of in he bezonken slib. De
meeuwen en de kraaien, de scholeksters en
de honderden soorten andere strandvogels
scharrelen graag langs de vloedlijn, pikken
hier wat haastig op. keeren schelpjes en
slakjes om, woelen en krabbelen met poot
en snavel in de bijeen gedreven resten van
zeegrassen en wieren, van al wat er aandreef
Die vinden er wat wij ook vinden kunnen
iets van onze strandvondersgading, de
moeite waard op bekeken en bewaard te
worden.
In verschillende platte doozen van zijn
verzameling bewaarde mijn jeugdige vriend
mosselschelpen op een velletje watten, niet
meer dan twee van elke soort en van elk
gave prachtexemplaren. Zoo konden ze niet
breken, wat anders licht het geval is. Fijne,
teere kleurtjes waren er bij de strandschelp-
jes, sommige parelmoerig getint van binnen.
Bij de fraai geteekende kinkhorens of wul-
kendoppen in de slakkenverzameling lagen
eenige kleine schelpen, A.welke juist op de
plaats, waar het kleine mosseltje huisde, een
rond boorgaatje vertoonde. De inhoud van
die schelpen was langs dien weg door wul
ken buitgemaakt. Ze beschikken daartoe over
een fijne drilboor om de harde mosselschelp-
jes te doorboren. Aliekruiken. tepelhoren,
noordhoren en stekelhoren zoek je er niet
vergeefs. Ook boormossels en strandgapers,
lange teere schelnen als scheermessen, neen!
wat die jongen een fijne schelpen verzame
ling had geraapt! Dan waren er kalken ge-
raamen van in de zon gebleekte krabbetjes,
ook van een snijderkreeftje en een steur-
krabbetje, zoo'n heel groote garnaal en geen
sprietje was er gebroken. Stukken zeeschuim
de rugschilden van een inktviseh, de leer
achtige eierzakjes van hondshaaien en rog
gen, van alles kan je daar ivnden. Een an
dere afdeeling borg de nog lagere zeediertjes,
schelpen of steenen, bezet met- die leuke py-
ramiden en kegeltjes van de zepokken, welke
er door heel kleine kreeftjes als een huisje
op vastgemetseld waren. Die woelden met
tastarnipjes in het water door hun schoor
steen heen en haalden zoo het voor ons on
zichtbare voedsel naar binnen. Ook bezat- hij
verscheidene weersoorten of regengrassen in
gedroogden staat, waaronder de roodekool-
zaal gekleurde miswieren prachtexemplaren
waren. Je weet niet half wat een genoegen
het oplevert zulk en verzameling aan te leg
gen en te bezitten, welke toch maar voor het
oprapen ligt aan je voeten en door alle jon
gens aan zee wonend of er een poos vertoe
vend kan worden bemachtigd. Je komt er
dan vanzelf toe om daarover wat te lezen, na
te slaan en na te vragen en komt zoo spelend
thuis in die wonderen, welke in het- boek der
natuur te vinden zijn, terwijl het voor den
onverschillige een gesloten boek blijven zal.
G. DE GR.
Onderwijzer: Wie weet, welk dier zich 't
meest hecht aan den mensch.
Piet H. (het zoontje van den apotheker)
Een bloedzuiger, meneer.
door W. B.—Z.
Zoo werd zc altijd nog genoemd, hoewel 't
Spookhuis al lang was afgebrand. Afge
brand tot aan den grond. En kromme Peter,
Marrigjes vader was ook verbrand. Ja, dat
was een heele consternatie geweest in het
kleine dorp. De kinderen in 't dorp waren
altijd bang geweest voor 't Spookhuis, voor
krommen Peter cn ook wel een beetje voor
Marrigje.
Als 't donker was en je moest voorbij het
Spookhuis dan liep je liever het. Iepenlaan
tje om. al scheelde dat vijf minuten. Ze zei
den dat er altijd witte wijven om 't. Spook-
huisje liepen. Niemand had ze ooit gezien,
maar 't werd toch maar gezegd.
Als de kinderen 's avonds maar bleven
spelen, dan riepen de moeders: „Pas maar
op anders zullen de witte wieven jullie pak
ken." Met. een angstigen blik naar 't Spook-
huisje vluchtten ze dan als hazen naar bin
nen.
Kromme Peter en Marrigje hoorden ju'st
in dat Spookhuisje thuis. Kromme Peter
stond niet te best bekend in 't dorp. Men zei
dat hij vroeger in de gevangenis gezeten
had. Niemand wist. of 't werkelijk waar was
en natuurlijk wist ook niemand waarvoor,
't Was nu eenmaal zoo'n dorpspraat-je. dat
van den een op den ander overgegaan was.
Zooveel is zeker: hij was een strooper en
daarom geen vriend van de koddebeiers.
Maar 't was een slimme strooper. die altijd
weer uit de handen van 't gerecht wist- te
blijven.
Waar hij eigenlijk van leefde wist niemand
't Was er ook leven naar. 't Spookhuisje
leek meer op een krot dan op een huis. en in
de raadszitting was er al eens over gesproken
het onbewoonbaar te verklaren. De 12-jarïge
Marrigje had tot voor korten tijd op ae
dorpsschool gegaan. Ze had echter weinig
geleerd en veel verzuimd, 't. Heette dan, dat
ze ziek was, maar als meester Breukelaar
zelf op onderzoek uitging, was 't huisje ge
sloten. Kwam Margje terug, dan bleef ze
steevast vol houden, dat ze toch ziek was ge
weest.
De meester liet het maar zoo. Toch keek hij
vaak met medelijdenden blik naar Margje.
wie, hoe jong ze ook was, de zorg op 't ma
gere gezichtje te lezen stond. De veldwach
ter vertelde eens aan den meester, dat Marg
je en Kromme Peter er dikwijls 's nachts op
uitgingen. Hij geloofde zeker, dat Peter ook
een smokkelaar was, maar dat moest een
ander maar weer uitzoeken. Dat was zijn ter
rein niet,
Margje was een gesloten kind. Vriendin
nen hield ze er niet op na. Wie zou ook
vriendschap willen sluiten met Margje uit
't Spookhuisje?
Ze zag er zoo armzalig en verwaarloosd
uit, dat de vrouw van meester Beukelaar
haar wel eens in 't bad had gestopt en ge
zorgd had voor een stel nieuwe, frissche
kleeren.
't Duurde alles zoo kort, dan zag Margje
er weer even vies en slordig uit. Arme Marg
je. ze had ook nooit een moeder gekend, die
haar geleerd had zindelijk en rein te zijn
op lichaam en kleeren.
Als mevrouw Beukelaar Margje eten wou
geven, weigerde ze dit altijd' en zei kort:
,,'k Krijg eten bij mijn vader
Margje had zorgen om vader. Ze wist wel',
dat hij niet altijd op een eerlijke manier zijn
brood verdiende en ze was bang, dat de po
litie hem nog eens mee zou nemen. Kromme
Peter en Margje hadden het nog zoo kwaad
niet samen. Of eigenlijk waren ze met hun
vieren. Biack en Petertje waren er ook.
Black was een zwarte straathond. Kromme
Peter had hem als klein hondje tot zich ge
nomen. Twee jaar geleden was hij 's avonds
laat in 't bosch geweest, om te zien, of er
nog wat in de strikken zat. Toen had hij ge
kreun gehoord bij den vijver. Bij 't licht van
zijn lantaarn zag hij, hoe een klein hondje
worstelde om tegen den kant te komen. Men
had hem zeker willen verdrinken, maar 't
mormeltje vocht om zijn leven. Eén greep
en kromme Peter had het diertje "beet,
wreef het droog met de binnenzij van zijn
jas. Een uur later lag het bij hem in bed.
-.Wij zijn twee gesjochte jonges", zei hij
lachend tot het bibberende diertje. En hij
liet erop volgen: „Wat zal die Marg blij
zijn met dit cadeautje. Kort na Black kwam
Petertje, de ekster.
Marg vond Petertje op een nacht, dat ze
mee mocht met- vader. Hij lag onder een
grooten eik en Kromme Peter beweerde dat
hij hardstikke dood was. Maar Margje voel
de zijn hartje kloppen, toen ze hem te
gen zich aandrukte.
EEN GRAPPIGE GESCHIEDENIS
Dien nacht sliep de ekster bij Margje in
bed. 's Morgens piepte het dier haar wakker
en toen zei ze opeens: „Vader heeft den
hond Black genoemd, nu noem ik jou Pe
tertje."
Black cn Petertje konden het gelukkig
goed samen vinden. Margje had het gevoel,
of ze er nu twee broertjes bij gekregen had,
die altijd blij waren, als ze weer thuis kwam.
's Nachts was ze nu ook nooit meer alleen.
Al ging Black dikwijls met vader mee. Pe
tertje bleef bij haar. Een mandje met hout
wol cn oude lappen was zijn bed en dat stond
vlak naast 'f ijzeren ledikant van Margje.
Een kooi had Petertje niet.
Wordt vervolgd.)
UIT HET LEVEN DER MIEREN.
Over de merkwaardigheden van het
mierenleven hebben we allemaal weieens iets
gehoord en telkens komen de natuurkundi
gen. die het leven van deze diertjes bestu-
deeren. weer tot nieuwe, verrassende ont
dekkingen, Vooral de manier waarop de ver
schillende miersoorten zich tegenover elkaar
gedragen, is interessant. Men heeft name
lijk ontdekt dat. een kleine miersoort haar
eigen kamers bouwt in het nest van een
grootere soort. Maar de deuren van haar
kamers heeft ze zóó klein gemaakt, dal de
groote mieren geen toegang hebben. Werken
doen deze kleine mieren niet veel. Ze klim
men slechts op den rug van de groote werk-
mieren en likken daar de restantjes honing
op. Niet alle mieren houden slaven, zooals
welecns wordt verondersteld. Verschillende
soorten slepen wel de larven van vreemde
mierenvolken in hun nest. maar dan dienen
deze slechts tot voedsel. Worden door een of
ander toeval enkele dezer mierenlarven ver
geten en krijgen die dus gelegenheid zich
verder te ontwikkelen, dan nemen ze, als ze
eenmaal volwassen zijn, wel deel aan de da-
gelijksche werkzaamheden van het mieren
volk, waaronder ze leven, maar toch zullen
de mieren de werkkracht van zoo'n enkeling
niet uitbuiten. Wel zullen ze dan het volgend
jaar wat minder larven van vreemde vol
ken in het nest sleepen. omdat ze in herin
nering hebben, dat ze er toen teveel naar
binnen hebben gebracht. Zoo vormen al die
diertjes samen een goed goordenden staat en
ze leveren ons menschen het bewijs, dat
eendracht macht maakt.
W. MAZUR.
POSTZEGELRUBRIEK.
ITALIë
No. 31 (Slot).
ifM - f
.£l u
t-C.
$o C
LcL.
ice
i
1 A. ec
O^LS<l£.OLJ^
'c e.
roe.
ter.
"JoC.
coe.
/fH
7CC.
/X. 1ST.
I A.
iC C
ïcc.
l&f
ece
<r
vii;4
>i?e.
&U.
Poe.
lec.
i C.
VBC.
c A.
1
Xucr jf.cn L
Zoovee! muizen, op één plaatje, dat krij- I
gen we niet dikwijls te zien. En wat ze daar
voor een verwarring stichten! Zelfs de ver-
keersagent- is er hcelemaal overstuur van.
Ik hoop maar. dat jullie het plaatje net zoo
hebben geplakt.
In 1932 verscheen een serie luchtpostzegels,
aansluitend op de frankeerzegels der Dantc-
serie in de volgende waarden.
50 ct. (sepia), 1 lire (violet), 3 lire (rood
bruin), 5 lire «groen), 7 lire 70 ct. 2 lire
(blauw), 10 lire 2 1. 50 ct. (bruin zwart).
Deze twee laatste werden verkocht met toe
slag; alle zijn in liggend formaat. 100 Lire
(blauw en olijfgroen) cn vertoont de kop van
Leonardo da Vinei (staand formaat). Groot
te der vakjes 4.5 x 2.8 cm.
Ter gelegenheid van het feit dat Garibaldi
een halve eeuw geleden stierf Ls een serie
frankeerzegels en luchtpostzegels uitgegeven.
Deze zijn 10 ct. (grijs) 20 ct. (bruin) 25 ct.
(groen) 30 ct. (oranje», 50 ct, (violet), 75 ct.
'rose). 1 1. 25 ct. (lichtblauw). De vier hoog
ste waarden werden met toeslag verkocht:
deze zijn 1 1. 75 ct. 25 c. (grijsblauw) in
liggend formaat. In staand formaat 2 1.+
50 ct. (lichtblauw) 2 1. 50 50 ct. (rood
bruin) en 5 1. f 1 1. 'karmijn). Grootte der
vakjes 4.5 2.3 cm. De luchtpostzegels zijn
50 ct. (karmijn) 80 ct. (groen) l 1. 25 c.
'roodbruin) 2 1. 50 ct. 'blauw) 5 1. 1 1.
(groen) alle staand formaat. Grootte der
vakjes 4.5 x 2.8 cm.
Verder verschenen nog In de luchtpost
serie 1930*32 2 aanvullingswaarden nl. 25
ct. (grijs groen) 75 c «bruin). Grootte der
vakjes 2.3 x 2.8 cm
Zie voor de Indeeling het schetsje.
Wij zijn hiermede aan het slot van Italië
gekomen en beginnen de volgende week aan
de Skandinavlschc landen
Rustenburgerlaan 23. J. s. P.
N B. Wie ruilmateriaal tc missen heeft kan
dit in gesloten enveloppe met. naam en num
mer in de bus gooien zonder bellen.