AAN ALLEN. Is het jullie ook gegaan als mij. toen je de boeken van Carl May las en een groot verlangen bij je boven kwam om daar ook eens naar toe te kunnen reizen en dat In dianen-volk van nabij te leeren kennen, 't Is geen reisje, dat je zoo maar eens in de va- cantie kan ondernemen. Nu heb ik een reis beschrijving gelezen van iemand, die werke lijk aan dien wensch heeft kunnen voldoen. Ik zal jullie eens vertellen, wat hij daar al zoo heeft ondervonden. Hij had brieven bij zich van invloedrijke Amerikanen om gemakkelijk toegang te krij gen. Maar 't viel niet mee. Ze waren heel niet toeschietelijk. De kinderen en vrouwen verstopten zich in de tenten. De mannen bleven ook op een afstand. Gelukkig be merkte onze reiziger, dat er een bij was, die Engelsch verstond. Hij vertelde hem. dat 't niet uit nieuwsgierigheid was, dat hij hier naar toe was gereisd. Hij interesseerde zich levendig voor het volk en hun gebruiken. Hij bemerkte wel, dat de boodschap werd over gebracht, maar 't zou nog eenige dagen du ren, eer er toenadering was. In dien tijd ging hij den omtrek maar verkennen en trok ter jacht, 't Was een prachtig land vol bos- schen en meren, met de mooiste vogels. Ein delijk kwam er bericht van 't stamhoofd, dat hij den vreemdeling wenschte te ontvangen. Het opperhoofd was een rijzig man met scherpe trekken. Gelukkig had de vreemde ling wat glinsterende geschenken meegeno men, die zeer dankbaar werden aanvaard, 't Was zelfs zoo, dat de opperhoofdman te- gengeschenken aanbood. Nu was 't ijs ge broken. De familie van den opperhoofdman werd bij elkaar getrommeld en er werd een gloeiende speech ter zijner eer afgestoken. Die opperhoofdman was geenszins een wilde. In gebaren, spraak en manieren was hij een welopgevoed mah aan wien menig Europeaan een voorbeeld kon nemen. Af en toe droeg hij ook Europeesche kleeren. De Indiaan, die Engelsch kon verstaan, werd tolk van den vreemdeling. Dagelijks trokken ze er samen op uit om ook met naastbijzijnde Indianen stammen kennis te maken, 's Avonds was het zeer gezellig in het Indianenkamp. Een ver telde er de ervaringen van den dag, of men zong tezamen. Soms werden krijgsdansen uitgevoerd, die tot diep in den nacht duurden Wat de vreemdeling in 't bijzonder trof, was him bijzondere zindelijkheid. Zoo werden b.v. voortdurend de tenten verwisseld. Men had dan weer een frisscheren grasgrond en 't huisraad kreeg dan ook telkens een flinke schoonm aakbeurt. Was iemand in 't kamp gestorven dan verhuisde men kilometers ver met zijn heele familie. De Indianen namen dikwijls een stoombad Dat stoombad was voor den vreemdeling geen genot. Het badhuis bestaat uit een koepelvormig geraamte van berken- en wilgemtakken. Twee of drie Indianen kunnen gehurkt daar onder zitten. Daar naast ligt een stapel doe ken en vellen. Midden in den aarden bodem van 't badhuis is een gat gegraven, waarin gloeiend heete steenen worden gelegd en de bodem wordt telkens weer met frisch gras belegd. Een schotel water en een bundel gras liggen steeds bij het gat. Buiten brandt een flink vuur om de steenen gloeiend te houden. De Indianen, die willen baden, kruipen naakt in 't badhuis en zitten daar gehurkt naast elkaar. De badknecht bedekt ze met doeken en vellen dan neemt hij de steenen uit 't vuur en legt die in 't gat. Hij stopt dan de vredespijp en geeft die beur telings aan de baders. Het rooken geschiedt onder 't uitspreken van een gebed, dat weer afgewisseld wordt met gezang. Met den bundel gras wordt tel kens water op de gloeiende steenen gespren keld, er wordt nu een verstikkende damp ontwikkeld. Na een kwartiertje komen de bloedroode Indianen uit de witte dampwol- den te voorschijn en rollen zich in het gras. De Indianen zingen zeer melodieus. Meestal zijn hun liederen zoo gecompliceerd, dat 't onmogelijk is ze op te schrijven. Voor elke ge legenheid wordt een nieuw lied gecompo neerd. Tooneelspelen kunnen ze ook uitste kend. In een woord het Indianenvolk was in vele opzichten een hoogstaand volk. W. B.—Z. WIE WAS DE EERSTE AUSTRALISCHECOUDZOEKER? Het is nog geen honderd jaar geleden, dat in Australië het eerste goud werd gevonden. En reeds zijn de mannen die een ontdekking deden, van zoo geweldige beteekenis voor het land, vrijwel door iedereen vergeten. Het was in de maand Januari van het jaar 1852 dat een straatarme, hongerende man door het, Oostelijk district van de blauwe bergen in Nieuw Zuid-Wales trok. Eerst aan houdende droogte en vervolgens overstroo ming, hadden zijn bescheiden farm geheel verwoest en nu trok hij doelloos rond en wilde op de nieuw-ontdekte Californische goudvelden zijn geluk gaan beproeven. Maan denlang vond hij nauwelijks 't allernoodigste om in leven te kunnen blijven en eerst la ter, toen hij stroomopwaarts langs de Sacra- mento-rivier trok, vond hij op één dag voor ongeveer f 500 goud. Toen kreeg hij weer moed en langzamerhand kwam hij tot de overtuiging dat de bodemgesteldheid van het district waar hij goud had gevonden, precies dezelfde was als in Australië, het land dat hij had verlaten. Waarom zou dus in Australië ook geen goud te vinden zijn? Toen hij genoeg geld bespaard had. ging hij met een landverhuizersschip terug naar Sidnev. om daar met zijn oude kameraden te bespreken wat hij vermoedde. Hij werd hartelijk uitgelachen en deskundigen van naam verzekerden hem, dat er in heel Australië geen korreltje goud te vinden was. Maar de moedige goudzoeker liet zich door niemand van de wijs b~engen hij vertrouw de slechts op zijn eigen ondervindingen en toen het hem eindelijk gelukte, tegen 400 pet. rente een klein bedrag te leenen. kocht hij daarvoor een paard en trok vervolgens de wildernis in. Maanden later kwam hij vermagerd en uit geput naar Sidney terug meteen groote bus van het zuiverste stofgoud, het eerste goud tevens, dat ooit in Australië gevonden werd. Toen het bekend werd, duurde het niet lang of een ware volksverhuizing naar de streek waar het goud werd gevonden, begon. Duizenden trokken er met schoppen en hou- weelen op uit om hun fortuin in den grond- te zoeken. De eerste gelukkige vinder had een rustigen en onbezorgden levensavond. Naast zijn steeds groeienden rijkdom, ver wierf hij ook roem en hij werd later zelfs door de Engelsche koningin ontvangen. Deze man heette Hargreaves. Toch, het geval, dat we hier vernamen, vertelt slechts de geschiedenis van menschen die geluk hadden! Van de duizenden die in hun zucht om gemakkelijk rijk te worden, ellendig omkwamen, zonder het ooit tot iets te hebben gebracht, hoort men gewoonlijk niet veel meer. En daarom is het toch maar veiliger, om met regelmatig werken het. brood te verdienen. W. MAZUR. VREEMDE GROEIPLAATSEN. Zaden van planten en boomen worden op verschillende manieren verspreid in de na tuur, wegdrijvend op het water, zwevend op den wind voortgedragen door vruohtpluis of vleugeltjes aan de vruchtjes. Andere haken zich met vruchtstekels vast aan dierenhuiden en reizen de wereld in en heel veel zaadjes worden door vogels, welke ook bessen eten, genuttigd, waarna ze ergens neer komen te vallen. Natuurlijk zij'n de groeiplaatsen van op die wijzen gezaaide planten vrijwel aan het toeval overgelaten. Wanneer zaad maar even kans ziet om onder vochtige aarde te komen of bij het ontkiemen zijn wortels in een laagje vergaan mos of andere water houdende stoffen te kunnen laten dringen, zullen ze hun best doen om op te groeien tot plant of boom. Ontelbaar veel zaadjes vinden de noodige levensvoorwaarden daar toe niet, maar ze doen wat kan en vooral de soorten, die heel weinig eischen stellen, taaie, sterke grassoorten of onkruiden ver overen zich al heel gauw een levensplekje. En nu is het zoo aardig om altijd op te letten wat zich op die manier te handhaven weet en hoe dat mogelijk blijkt. Je zult dan den sterken levenswil in het plantenrijk be wonderen om tot bloem en vrucht te komen. Juist die wilde opslag geeft vaak zulke ver rassingen te zien, je vindt gewassen op plek ken waar je die nimmer verwachten zou en soms doen ze het verwonderlijk goed op oogenschijnlijk onmogelijke plaatsen. Een half verteerde oude knotwilg biedt soms plaats aan velerlei planten tegelijk, want vergaan, vochtig hout met mos en gr3s als eerste begroeiing geeft een zeer vrucht baar grondje, waar plantenwortels boven dien diep in doordringen kunnen. Varens op knotwilgen zijn algemeen. Daartusschen be landt allicht een der ontelbare distelpluisjes met een zaadje er aan, een der paarde bloemzaadjes, welke door hun parachute op den wind gedragen in duizendtallen boven de lage landen zeilen. Vogels eten op zoo'n knot wilg gezeten, bessen van kamperfoeli en verliezen er eens een tusschen de varentjes op ze brengen er eventjes rustend andere zaadjes, die tegelijkertijd wat vogelmest toe- krijgen en opgroeien kunnen. Zoo lijkt een ruwe schorskop van een knotwilg soms wel wat. op een welgevuld en sierlijk opgemaakt bloemenmandje van kurkschors. Zoo kon ik wel eens een lijsterkersenboom in een holle knotwilg aantreffen. Ik heb wel een vlier struik boven op een kerktoren in een muur spleet bij een dakgoot zien bloeien, dertig meter hoog in de lucht. Ja, een vlierstruik kan tot zeer hoogen staat geraken zooals je ziet. Boven op den nok van een rieten dak zag ik koolplanten met goudgele bloemen pronken in het zonnetje. Vorig jaar had ik zelfs in mijn tuin op den halfvermolmden en met- mos begroeiden stronk van een ouden appelboom, welke des zomers met Oost-Indische kers of sierkale- bassen begroeid is, een onverwacht schouw spel. In den winter strooi ik daar op dien boomstronk in de holte tusschen de tak ken nog wel eens een handvol hennepzaad of zonnebloempitten. De vogels eten die wat graag! Maar enkele van die zonnepitten zijn bepaald door de vogels vergeten of diep on der het mos geraakt en ontkiemden daar al vroeg in de Lente. Wel een meter hoog zijn er twee zonnebloemen opgeschoten in den natten zomer en ze hebben nog een aar dige bloem gedragen in hun top tegen den herfst. Ieder, die 't zag keek er van op, dat zonnebloemen in een boom groeien konden! G. DE GR. LANGS DE VLOEDLIJN. MARRICJE VAN'T SPOOKHUIS Je kunt zoo langs het strand van die aar dige dingetjes oprapen en het is altijd aan te bevelen om iets wat je nog niet kende goed te bekijken, zelfs niet- te rusten voor je er meer van afweet. Ik heb een jongen gekend, die op deze manier, zoowaar- een klein museum het kon in een flinke lade aangelegd had van allerlei voorwerpen, af komstig uit de zee. gegroeid op den zeebodem Iedereen mocht daar heel graag eens in rond neuzen en hij wist er een pak van te vertel len. Devloed schuift al die van hun bodem losgeraakte en door de branding opgenomen producten der zee op het strand en als het tij keert en het water bij ebbe terugtreedt, blijft er allerlei achter in en op het mee aangespoelde zand of in he bezonken slib. De meeuwen en de kraaien, de scholeksters en de honderden soorten andere strandvogels scharrelen graag langs de vloedlijn, pikken hier wat haastig op. keeren schelpjes en slakjes om, woelen en krabbelen met poot en snavel in de bijeen gedreven resten van zeegrassen en wieren, van al wat er aandreef Die vinden er wat wij ook vinden kunnen iets van onze strandvondersgading, de moeite waard op bekeken en bewaard te worden. In verschillende platte doozen van zijn verzameling bewaarde mijn jeugdige vriend mosselschelpen op een velletje watten, niet meer dan twee van elke soort en van elk gave prachtexemplaren. Zoo konden ze niet breken, wat anders licht het geval is. Fijne, teere kleurtjes waren er bij de strandschelp- jes, sommige parelmoerig getint van binnen. Bij de fraai geteekende kinkhorens of wul- kendoppen in de slakkenverzameling lagen eenige kleine schelpen, A.welke juist op de plaats, waar het kleine mosseltje huisde, een rond boorgaatje vertoonde. De inhoud van die schelpen was langs dien weg door wul ken buitgemaakt. Ze beschikken daartoe over een fijne drilboor om de harde mosselschelp- jes te doorboren. Aliekruiken. tepelhoren, noordhoren en stekelhoren zoek je er niet vergeefs. Ook boormossels en strandgapers, lange teere schelnen als scheermessen, neen! wat die jongen een fijne schelpen verzame ling had geraapt! Dan waren er kalken ge- raamen van in de zon gebleekte krabbetjes, ook van een snijderkreeftje en een steur- krabbetje, zoo'n heel groote garnaal en geen sprietje was er gebroken. Stukken zeeschuim de rugschilden van een inktviseh, de leer achtige eierzakjes van hondshaaien en rog gen, van alles kan je daar ivnden. Een an dere afdeeling borg de nog lagere zeediertjes, schelpen of steenen, bezet met- die leuke py- ramiden en kegeltjes van de zepokken, welke er door heel kleine kreeftjes als een huisje op vastgemetseld waren. Die woelden met tastarnipjes in het water door hun schoor steen heen en haalden zoo het voor ons on zichtbare voedsel naar binnen. Ook bezat- hij verscheidene weersoorten of regengrassen in gedroogden staat, waaronder de roodekool- zaal gekleurde miswieren prachtexemplaren waren. Je weet niet half wat een genoegen het oplevert zulk en verzameling aan te leg gen en te bezitten, welke toch maar voor het oprapen ligt aan je voeten en door alle jon gens aan zee wonend of er een poos vertoe vend kan worden bemachtigd. Je komt er dan vanzelf toe om daarover wat te lezen, na te slaan en na te vragen en komt zoo spelend thuis in die wonderen, welke in het- boek der natuur te vinden zijn, terwijl het voor den onverschillige een gesloten boek blijven zal. G. DE GR. Onderwijzer: Wie weet, welk dier zich 't meest hecht aan den mensch. Piet H. (het zoontje van den apotheker) Een bloedzuiger, meneer. door W. B.—Z. Zoo werd zc altijd nog genoemd, hoewel 't Spookhuis al lang was afgebrand. Afge brand tot aan den grond. En kromme Peter, Marrigjes vader was ook verbrand. Ja, dat was een heele consternatie geweest in het kleine dorp. De kinderen in 't dorp waren altijd bang geweest voor 't Spookhuis, voor krommen Peter cn ook wel een beetje voor Marrigje. Als 't donker was en je moest voorbij het Spookhuis dan liep je liever het. Iepenlaan tje om. al scheelde dat vijf minuten. Ze zei den dat er altijd witte wijven om 't. Spook- huisje liepen. Niemand had ze ooit gezien, maar 't werd toch maar gezegd. Als de kinderen 's avonds maar bleven spelen, dan riepen de moeders: „Pas maar op anders zullen de witte wieven jullie pak ken." Met. een angstigen blik naar 't Spook- huisje vluchtten ze dan als hazen naar bin nen. Kromme Peter en Marrigje hoorden ju'st in dat Spookhuisje thuis. Kromme Peter stond niet te best bekend in 't dorp. Men zei dat hij vroeger in de gevangenis gezeten had. Niemand wist. of 't werkelijk waar was en natuurlijk wist ook niemand waarvoor, 't Was nu eenmaal zoo'n dorpspraat-je. dat van den een op den ander overgegaan was. Zooveel is zeker: hij was een strooper en daarom geen vriend van de koddebeiers. Maar 't was een slimme strooper. die altijd weer uit de handen van 't gerecht wist- te blijven. Waar hij eigenlijk van leefde wist niemand 't Was er ook leven naar. 't Spookhuisje leek meer op een krot dan op een huis. en in de raadszitting was er al eens over gesproken het onbewoonbaar te verklaren. De 12-jarïge Marrigje had tot voor korten tijd op ae dorpsschool gegaan. Ze had echter weinig geleerd en veel verzuimd, 't. Heette dan, dat ze ziek was, maar als meester Breukelaar zelf op onderzoek uitging, was 't huisje ge sloten. Kwam Margje terug, dan bleef ze steevast vol houden, dat ze toch ziek was ge weest. De meester liet het maar zoo. Toch keek hij vaak met medelijdenden blik naar Margje. wie, hoe jong ze ook was, de zorg op 't ma gere gezichtje te lezen stond. De veldwach ter vertelde eens aan den meester, dat Marg je en Kromme Peter er dikwijls 's nachts op uitgingen. Hij geloofde zeker, dat Peter ook een smokkelaar was, maar dat moest een ander maar weer uitzoeken. Dat was zijn ter rein niet, Margje was een gesloten kind. Vriendin nen hield ze er niet op na. Wie zou ook vriendschap willen sluiten met Margje uit 't Spookhuisje? Ze zag er zoo armzalig en verwaarloosd uit, dat de vrouw van meester Beukelaar haar wel eens in 't bad had gestopt en ge zorgd had voor een stel nieuwe, frissche kleeren. 't Duurde alles zoo kort, dan zag Margje er weer even vies en slordig uit. Arme Marg je. ze had ook nooit een moeder gekend, die haar geleerd had zindelijk en rein te zijn op lichaam en kleeren. Als mevrouw Beukelaar Margje eten wou geven, weigerde ze dit altijd' en zei kort: ,,'k Krijg eten bij mijn vader Margje had zorgen om vader. Ze wist wel', dat hij niet altijd op een eerlijke manier zijn brood verdiende en ze was bang, dat de po litie hem nog eens mee zou nemen. Kromme Peter en Margje hadden het nog zoo kwaad niet samen. Of eigenlijk waren ze met hun vieren. Biack en Petertje waren er ook. Black was een zwarte straathond. Kromme Peter had hem als klein hondje tot zich ge nomen. Twee jaar geleden was hij 's avonds laat in 't bosch geweest, om te zien, of er nog wat in de strikken zat. Toen had hij ge kreun gehoord bij den vijver. Bij 't licht van zijn lantaarn zag hij, hoe een klein hondje worstelde om tegen den kant te komen. Men had hem zeker willen verdrinken, maar 't mormeltje vocht om zijn leven. Eén greep en kromme Peter had het diertje "beet, wreef het droog met de binnenzij van zijn jas. Een uur later lag het bij hem in bed. -.Wij zijn twee gesjochte jonges", zei hij lachend tot het bibberende diertje. En hij liet erop volgen: „Wat zal die Marg blij zijn met dit cadeautje. Kort na Black kwam Petertje, de ekster. Marg vond Petertje op een nacht, dat ze mee mocht met- vader. Hij lag onder een grooten eik en Kromme Peter beweerde dat hij hardstikke dood was. Maar Margje voel de zijn hartje kloppen, toen ze hem te gen zich aandrukte. EEN GRAPPIGE GESCHIEDENIS Dien nacht sliep de ekster bij Margje in bed. 's Morgens piepte het dier haar wakker en toen zei ze opeens: „Vader heeft den hond Black genoemd, nu noem ik jou Pe tertje." Black cn Petertje konden het gelukkig goed samen vinden. Margje had het gevoel, of ze er nu twee broertjes bij gekregen had, die altijd blij waren, als ze weer thuis kwam. 's Nachts was ze nu ook nooit meer alleen. Al ging Black dikwijls met vader mee. Pe tertje bleef bij haar. Een mandje met hout wol cn oude lappen was zijn bed en dat stond vlak naast 'f ijzeren ledikant van Margje. Een kooi had Petertje niet. Wordt vervolgd.) UIT HET LEVEN DER MIEREN. Over de merkwaardigheden van het mierenleven hebben we allemaal weieens iets gehoord en telkens komen de natuurkundi gen. die het leven van deze diertjes bestu- deeren. weer tot nieuwe, verrassende ont dekkingen, Vooral de manier waarop de ver schillende miersoorten zich tegenover elkaar gedragen, is interessant. Men heeft name lijk ontdekt dat. een kleine miersoort haar eigen kamers bouwt in het nest van een grootere soort. Maar de deuren van haar kamers heeft ze zóó klein gemaakt, dal de groote mieren geen toegang hebben. Werken doen deze kleine mieren niet veel. Ze klim men slechts op den rug van de groote werk- mieren en likken daar de restantjes honing op. Niet alle mieren houden slaven, zooals welecns wordt verondersteld. Verschillende soorten slepen wel de larven van vreemde mierenvolken in hun nest. maar dan dienen deze slechts tot voedsel. Worden door een of ander toeval enkele dezer mierenlarven ver geten en krijgen die dus gelegenheid zich verder te ontwikkelen, dan nemen ze, als ze eenmaal volwassen zijn, wel deel aan de da- gelijksche werkzaamheden van het mieren volk, waaronder ze leven, maar toch zullen de mieren de werkkracht van zoo'n enkeling niet uitbuiten. Wel zullen ze dan het volgend jaar wat minder larven van vreemde vol ken in het nest sleepen. omdat ze in herin nering hebben, dat ze er toen teveel naar binnen hebben gebracht. Zoo vormen al die diertjes samen een goed goordenden staat en ze leveren ons menschen het bewijs, dat eendracht macht maakt. W. MAZUR. POSTZEGELRUBRIEK. ITALIë No. 31 (Slot). ifM - f .£l u t-C. $o C LcL. ice i 1 A. ec O^LS<l£.OLJ^ 'c e. roe. ter. "JoC. coe. /fH 7CC. /X. 1ST. I A. iC C ïcc. l&f ece <r vii;4 >i?e. &U. Poe. lec. i C. VBC. c A. 1 Xucr jf.cn L Zoovee! muizen, op één plaatje, dat krij- I gen we niet dikwijls te zien. En wat ze daar voor een verwarring stichten! Zelfs de ver- keersagent- is er hcelemaal overstuur van. Ik hoop maar. dat jullie het plaatje net zoo hebben geplakt. In 1932 verscheen een serie luchtpostzegels, aansluitend op de frankeerzegels der Dantc- serie in de volgende waarden. 50 ct. (sepia), 1 lire (violet), 3 lire (rood bruin), 5 lire «groen), 7 lire 70 ct. 2 lire (blauw), 10 lire 2 1. 50 ct. (bruin zwart). Deze twee laatste werden verkocht met toe slag; alle zijn in liggend formaat. 100 Lire (blauw en olijfgroen) cn vertoont de kop van Leonardo da Vinei (staand formaat). Groot te der vakjes 4.5 x 2.8 cm. Ter gelegenheid van het feit dat Garibaldi een halve eeuw geleden stierf Ls een serie frankeerzegels en luchtpostzegels uitgegeven. Deze zijn 10 ct. (grijs) 20 ct. (bruin) 25 ct. (groen) 30 ct. (oranje», 50 ct, (violet), 75 ct. 'rose). 1 1. 25 ct. (lichtblauw). De vier hoog ste waarden werden met toeslag verkocht: deze zijn 1 1. 75 ct. 25 c. (grijsblauw) in liggend formaat. In staand formaat 2 1.+ 50 ct. (lichtblauw) 2 1. 50 50 ct. (rood bruin) en 5 1. f 1 1. 'karmijn). Grootte der vakjes 4.5 2.3 cm. De luchtpostzegels zijn 50 ct. (karmijn) 80 ct. (groen) l 1. 25 c. 'roodbruin) 2 1. 50 ct. 'blauw) 5 1. 1 1. (groen) alle staand formaat. Grootte der vakjes 4.5 x 2.8 cm. Verder verschenen nog In de luchtpost serie 1930*32 2 aanvullingswaarden nl. 25 ct. (grijs groen) 75 c «bruin). Grootte der vakjes 2.3 x 2.8 cm Zie voor de Indeeling het schetsje. Wij zijn hiermede aan het slot van Italië gekomen en beginnen de volgende week aan de Skandinavlschc landen Rustenburgerlaan 23. J. s. P. N B. Wie ruilmateriaal tc missen heeft kan dit in gesloten enveloppe met. naam en num mer in de bus gooien zonder bellen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1932 | | pagina 19