ZIEK EN GEZOND.
ABR. MEIJER
HERFSTCOSTUUMPJES.
DE VERZORGING VAN ONZE SCHOENEN,
DONDERDAG 17 NOV. 1932
Allemaal hebben wij die ondervinding wel
eens: er staat een moeilijk iets voor de deur,
bijvoorbeeld een zeer zwaarvallend bezoek,
of wij moeten ons ergens gaan presentee
ren, of wij hebben een uitnoodiging aange
nomen, die ons eigenlijk dien dag niet past,
of wij moeten bij iemand een misverstand uit
den weg gaan ruimen enfin, noemt u zelf
maar op, we weten allemaal wel van zulke
alleronaangenaamste momenten in ons le
ven. En menigeen denkt dan: nu zoo'n heel
klein beetje ziek zijn, wat zou dat een uit
komst uit de moeilijkheden zijn! Over latei-
denken wij dan maar niet verder, want heel
vaak komen wij dan later toch weer voor
hetzelfde probleem te staan.
Maar zoo'n beetje ziek zijn, dat kan soms
een eindelooze bekoring hebben. Iemand die
met rheumatiek op een divan ligt, krijgt be
zoek van een kennis, die een heel erg druk
huishouden heeft, en die met afgunst in haar
stem ze'gt: „Wat lig jij hier heerlijk, ik kan
jaloersch op je worden. En de andere over
peinst, dat zij toch eigenlijk allerminst te
benijden is op dat oogenblik.
Maar om alles er eens even aan te kunnen
geven, om nergens meer aan te denken, en
alleen rust te hebben en buiten het drukke
gedoe van eiken dag te komen, dat kan soms
erg aanlokkelijk zijn.
De gezonden stellen zich dat echter, altijd
een beetje al te gemakkelijk voor: nietwaar,
het is wat heerlijk om daar te liggen en zich
maar wat te laten verwennen, terwijl de we
reld daarbuiten toch wel doorgaat, ook al
zijn wij er niet bij.
Maar één ding vergeten zij bij dat verlan
gen naar een klein beetje ziek zijn: dat we
niet kunnen, zooals wij willen!
Het behoeft nog in het ge'heel niet een
bewijs van lafheid of van gebrek aan energie
te zijn, als wij wel eens neiging krijgen om
het bijltje er voor een paar dagen bij neer
te leggen: maar zijn we dan ook eenmaal
ziek, dan krijgen we er al zeer spoedig genoeg
van, we snakken weer naar werk, we verlan
gen naar de buitenlucht, we willen niets lie
ver dan alles weer geWoon meedoen, maar
we zijn ziek en we kunnen het eenvoudig
weg niet.
Die berooving van onze vrijheid, waarop
wij zoo uitermate zijn gesteld, vergeten wij
wanneer we maar „een heel klein beetje ziek
zijn" verlangen; en helaas vergeten wij ook
weieens, hoe hard dat is voor de zieken die
wij kennen. Waarom zijn ze zoo somber, vra
gen wij ons af, ze worden toch door iedereen
verwend en achterna geloopen; ze mogen
alles; zooals zij het prettig vinden, zoo ge
beurt het dan ook, zij kunnen geen kwaad
doen, alles en iedereen staat voor hen klaar
maar zij zijn niet vrij.
Laten wij dat toch bedenken, wanneer wij1
zieke menschen in onze omgeving hebben:
alles is beter te verdragen dan berooving van
onze vrijheid, dat machtelooze gevoel dat wij
lichamelijk niet kunnen doen, waar wij lust
in hebben.
Natuurlijk hebben oude menschen dat ook
wel eenigszins, maar de meeste oudjes heb
ben ook geen behoefte meer aan jeugdige uit
gelatenheid, wanneer zij zich maar kunnen
bewegen, zooals zij dat het liefste doen.
Ontelbare malen voelen wij het wel, dat
gezond zijn een schat is, die wij pas voldoen
de waardeeren, wanneer wij met ziekte in.
nauwe aanraking komen.
Maar wij moeten ons ook duidelijk maken
dat het vervullen van een moeilijke taak.
waar wij tegen opzien, heel wat benijdens
waardiger is dan ziek en gebonden zijn. Bo
vendien is de voldoening na het volbrengen,
van die taak heel wat grooter, dan het lan
derige gevoel, dat wij hebben,omdat wij om
een ongesteldheid, het bijltje er bij hebben
moeten neerleggen.
En zelfs de dood-vermoeide huisvrouw, die'
snakt naar wat rust, is heel wat beter af dan
ee'n andere, die gedwongen het bed moet'
houden.
Zoo zullen er ook wel menschen zijn, die de
crisis zouden willen doormaken zooals de
schoone slaapster, om dan weer wakker te
worden, wanneer de booze droom voorbij is.
Maar zij bedenken niet, dat dit een ontloo-
pen van het leven zou zijn, wat geen bevre
diging geeft, en dat ook een gezonde van
geest duizendmaal meer te benijden is, ook
al zijn er groote moeilijkheden in het leven,
dan een arme zieke, voor wie de dagen onge
merkt voorbijgaan.
E. E. J.—P.
Er is een bazar.
En op dien bazar is een grabbelton waar
de kinderen voor een dubbeltje kum^n grab
belen. Ik neem de dubbeltjes in ontvangst, ik
kijk toe bij het grabbelen en pakjes open
maken. De heele kinderwereld trekt aan me
voorbij.
Daar zijn de brutalen en blijmoedigen. Ze
gooien een dubbeltje op de schaal ze steken
hun arm diep in de ton. halen met bravoure
een pakje naar boven. Is het iets naar hun
zin, dan dansen ze er mee weg; valt het te
gen, dansen ze even hard weg om te laten
zien wat ze voor „geks" gekregen hebben.
Je hebt de voorzichtlgen die vijf minuten
zoeken, alle pakjes betasten, informeeren of
ik ook weet wat er in zit. Je kunt tenslotte
moeilijk aan hen zien of ze blij zijn met het
resultaat.
Er zijn pakjes met gewilden en minder
gewilden inhoud. Er zijn geluksvogels, die
steeds het beste treffen, anderen die dub
beltje na dubbeltje offeren'om eindelijk eens
iets „leuks" te krijgen en die het niet lukken
ftvil.
Het herfstcostuumpje nr. 3 is uit gespik
kelde wolstof. De 3/4 lange mantel heeft hier
groote, opgestikte zakken en een royalen
bontkraag. Het japonnetje dat er onder wordt
gedragen, is een. z.g. jump er jurkje uit de
zelfde stof. Het rokje heeft aan den voor
kant twee holle plooien.
De herfst- en wintermode is dit jaar bui
tengewoon veelzijdig te noemen, er is eigen
lijk voor ieders smaak wel iets moderns te
vinden.
Een wereldje in het klein. En je zou het
niet gelooven, maar ook deze wereld is vol
tragiek.
Er is geen entree geheven op den bazar.
Iedereen kan dus binnenkomen. Er schuiven
schuchtere kindertjes binnen, zoeken naar de
attractie die de grabbelton is. Kinderen, die
geen dubbeltje meekregen.
Nu kunnen we heel wijs zeggén: wat be-
teekent zoo'n ton, wat hebben de kinderen
aan zoo'n prulletje, wat ze straks misschien
weer verliezen. Maar als we ons herinneren,
dan zullen we weten, dat we vroeger niet zoo
wijs waren; ee'n kleine verrassing, wat be-
teekent het veel voor een kind. En dan an
dere kinderen cadeautjes te zien krijgen en
er zelf geen deel aan te hebben. Kweekt dat
altuisme? We weten wel beter.
Hce moeilijk is het voor ons zelf om in dat
wat we missen, in dat wat we ontberen een
zegen te zien; om jaloezie en verbittering te
overwinnen en daardoor-innerlijk een tranje
te stijgen. Kan een kind dat? Nee, een kind
heeft alleen maar verdriet.
En daar staan ze dan en kijken wat de
anderen krijgen. Ze staan er den heelen
avond, uren achter elkaar soms. Ze informee
ren soms .schuchter wat er wel in dat groote
pak zal zitten en of er ook tollen en kralen
'kettingen bij zijn. Hun oogen zijn één ver
langen. Een klein meisje laat me „iets" zien,
het heeft wel wat van een dubbeltje, het ziet
zwart en er zijn diepe krassen in. „Is dat een
dubbeltje?" vraagt ze.
„Heb je dat gevonden?"
„Nee, van m'n opoe gekregen om te grab
belen".
Ik weet niet of het waar is, maar accep
teer het „dubbeltje". Je zou ze wel allemaal
willen laten grabbelen voor knoopen en stuk
jes blik; je zou zelf een dikke portemonnaie
willen hebben om ze eens blij te maken.
Op zoo'n avond voel je weer eens goed.
hoe'erg hot is werkelijk „arm" te zijn. Arm
zijn dat wil zeggen: overal buiten staan.
Buiten vreugde en gezelligheid, buiten alle
comfort en behagelijkheid.
En als we dan aan die kinderen denken
die niet alleen geen pretjes hebben, maar ook
geen warme winterjasjes en geen kachel
thuis en als we dan zelf nog iets over heb
ben. Het zal een moeilijke winter zijn.
BEP OTTEN.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN
a 60 Cts. per regel.
r
WEEKNIEUWS
CR. HOUTSTRAAT 16, HAARLEM
In deze Koude dagen willen wij nog
eens extra uw aandacht vestigen op
onze winter-tricotages.
Wij hebben een zeer uitgebreide col
lectie camisoles, chemises en directoi
res in zeer voordeelige aanbiedingen.
Een ZUIVER WOLLEN camisole in
loit of jaeger leveren wij U van af
fl. 1.50. Een prachtige soepele gemol-
tonncerde directoir voor Kinderen maat
30 fl. 0.S0 met 10 cts. stijging per maat.
Voor dames van a fl. 1.25.
Hebt. U onze gegaro.ndecrd Krimp-
vrije Kivaliteiten al eens geprobeerd?
U doet er zoo ontzettend lang mee.
Mocht het toch voorkomen, dat U een
stuK treft, dat na het 7oasschen ge-
Krompen is, dan vergoeden wij U dit
onmiddellijk. Het MOET krimpvrij zijn.
Onze kwaliteiten zijn U van ouas be
kend, de prijzen zijn scherp concur-
reerend.
Ik heb u al eens meer verteld van Jantje,
maar helaas was Jantje toen nog een zoet
Jantje. Ditmaal is Jantje een verschrikkelijk
stout Jantje, en Jantjes pappie, die als hij
eenmaal begint, niet voor de poes is, had
hem, voor z'n straf, gewoonweg in het kip
penhok gestopt bij de kippen. En noch
Jantje, noch de kippen, vonden het leuk.
Jantje zat in den eenen hoek te schreeuwen,
en de kippen stonden in den anderen hoek te
kakelen, en ze wilden allebei, dat die twee
hoeken vijf kilometer uit elkaar lagen in
plaats van vijf meter.
Jantjes pappie had Jantje al dikwijls be
dreigd met dat kippenhok, maar om u de
waarheid te zeggen en als u het mij vraagt
dan had Jantje die bedreiging nooit hee-
lemaal au sérieux genomen. „Jantje, pas op
of ik stop je in het kippenhok!" had Jan
tjes pappie altijd minstens eens in de week
gezegd. „Ja, pappie", had Jantje dan geant
woord, met een snik in zijn stem en een on-
deugenden blik achter zijn onschuldig neer
geslagen oogleden, en hij had waarschijnlijk
nageteld, dat dat nou op den kop af de
achttiende keer was, dat pappie dat tegen
hem zei. Bovendien pappie werkte, afge
zien van het kippenhok, ook herhaaldelijk
met den zolder en den kelder, en daar was
het evenanin ooit van gekomen. Ach kom,
met dat kippenhok zou het ook wel zoo'n
vaart niet loopen. Die pappie van hem was
een beste brave pappie, en het was erg leuk,
dat hij zoo goed vliegers kon oplaten en
krijgertje spelen, maar standjes maken en
met straf dreigen was zijn fort niet. Dat
had hij de pappies van andere jongens wel
eens beter hooren doen. Oeoeoeoe! Diè kre
gen er dikwijls leelijk van langs!
En Jantje, in de gelukkige overtuiging dat
hij, wat betreft de standjes een zwakkeling
tot vader had, ging dagelijks zijn gang, en
wijdde zich met zorg en toewijding aan de
vele kwajongensstreken, die nu eenmaal het
hoogste levensgenot van drie- tot zevenjari
ge Jantjes uitmaken, De poes van de over
buurvrouw en zoo: de kraan van den tuin
slang aan den buitenmuur van het huis; het
ventiel van pappies fiets, dat, als je het open
draaide, altijd met zoo'n leuk sissertje leeg
liep, de eenige groote boom in den tuin, waar
hij net in kon klimmen, en die zooveel on
vriendelijke uitsteeksels had, dat elke klau-
terpartij minstens één winkelhaak of een
gat kostte. Er waren er nog veel meer, maar
die moet u maar aan Jantje vragen, die is
beter op de hoogte dan ik.
Totdat natuurlijk, op een goeden dag, de
bom barstte, en Jantje zoo iets ongelooflijk
ergs uithaalde, dat pappie opeens al zijn ka
raktervastheid hervond, zich het kippenhok
herinnerde, en Jantje, schreeuwend en wel,
tusschen de verschrikte kippen deponeerde.
„Ziezoo, en hier blijf je nou voorloopig
maar es zitten!" zei pappie barsch, en ver
dween.
„Oeoeoeoeoe!" zei Jantje.
„Tok, tok, tok!" zeiden de kippen. „Ezel,
dat je ook bent! Natuurlijk kwam het er
den één of anderen dag van. Dat had je op
je vingers kunnen natellen!"
„Nare beesten!" huilde Jantje huizenhoog.
„Oeoeoeoe!"
Jantje had buitengewone longen, en hij
schreeuwde een kwartier, en hij schreeuwde
een half uur, en hij schreeuwde een uur, net
zoolang tot de halve buurt te hoop liep, en
de koppen bij elkaar stekend, zich afvroeg,
wat Jantje nu ln 's hemels naam wel uitge
voerd zou hebben. Jantjes mammie barstte
bijna in huilen uit, Jantjes zusje zat met
groote, verschrikte oogen net te doen, of ze
las, en Jantjes pappie zat boven in zijn
werkkamer, met zijn hoofd in zijn handen,
en steunde iederen keer, als Jantje weer een
nieuw geloei aanhief. Edoch hij was er
zich van bewust dat hij te zwak was geweest
en hij wilde en zou sterk zijn.
„Oeoeoeoeoeoeoebrulde Janje na een uur
voor de zooveelste maal met onverminderde
kracht. En keek door zijn dik betraande
oogen zielsbedroefd naar het onbewogen
steenen huis, dat mammie en zusje en ook
den leelijken pappie tusschen zijn muren
herbergde. Zou er nou nog niemand komen
om hem te bevrijden? Er kwam niemand.
En toen sloeg Jaartjes stemming plotseling
om van vreeselijke zieligheid naar heilige,
ziedende verontwaardiging. Eigenlijk was het
gemeen om een klein, arm Jongetje, dat niets
terug kon doen, zoo maar in het kippenhok
op te sluiten. Wat moest hij daar? Wat wil
den ze van hem?
En een vreeselijke gedachte ging plotseling
door hem heen. Maar dat hoefden ze niet.
van hem te verwachten! Daar was geen
sprake van! HIJ dacht er niet aan! Ze leken
wel dol!
En de heilige verontwaardiging, die klom
en klom, dreef hem tot oen plotseling prijs
geven van zijn verdriet en zijp zieligheid, en
deed hem de kracht vinden, om de ellende
lingen die dat van hem verwachtten, fier,
zooals het een man betaamt, te vertellen, dat
hij absoluut niet van zins was, hen hun zin
te geven. En hij stond op. en balde zijn
vuistjes en wreef ze door zijn jammerlijk be
huild snoetje, terwijl hij naar het onbewo
gen steenen huis vlak voor hem keek, waar
die nare pappie en die akelige mammie en
die vervelende zus waren, en uitdagend door
zijn snikken heen, zijn antwoord riep;
„En al laten jullie me d'r nou veertien da
gen zitten ik leg toch geen ei!"
WILLY VAN DER TAK
Het lijkt ons onbegrijpelijk, dat onze moe
ders bij het mooiste toiletje een simpel
schoentje en wollen of katoenen kousen
droegen. De vrouw van onzen tijd stelt er
prijs op, in correct en sierlijk schoenwerk
door het leven te gaan. Daarom vindt ze het
vanzelfsprekend om het schoenwerk ook te
onderhouden al was het slechts, omdat dit
een gebod der spaarzaamheid is. De vrouw,
die er graag goed uitziet en het zich permit-
teeren kan, zal met minder dan drie paar
schoentjes niet toekomen. Zij heeft toch min
stens noodig een paar sierlijke, maar toch
stevige wandelschoentjes, dan een paar voor
den namiddag, waarbij suède of lakleer wel
de voorkeur zal hebben en nog een paar ele
gante avondschoentjes uit brocaat of een an
der mode-materiaal. Bij wat voorzichtigheid
met de uitgaven, zal voor de meeste vrou
wen de aanschaffing van schoentjes als bo
vengenoemd nog wel overkomelijk zijn. Al
leen bij te vaak koopen, zal menige beurs ook
een woordje gaan spreken. Maar dat kunnen
we vermijden, door onze schoentjes doelmatig
te verzorgen. Daar kunnen we al mee begin
nen als we ze voor den eersten keer dragen.
We behoeven dan niet te doen als of we op
eieren loopen en elk stofje uit den weg moe-
.ten gaan, maar het is óók onnoodig dat we
sloffend en stootend de trap opgaan. Het
zoolleer zal door die slordigheid onnoodig
vroeg versleten zijn. Ook met het in-repara-
tie-geven van de schoenen most men niet
te lang wachten, althans niet totdat de z.g.
brandzool zichtbaar wordt, of tot de hak
zoo ver is afgesleten dat het bovenleer be
schadigd is. Natte schoenen mogen niet bij
een warme kachel worden gedroogd, maar
worden op leesten gedaan en dan op een luch
tige, niet te warme plaats gezet. En ze wor
den niet meer gedragen voor ze kurkdroog
zijn! Door al deze schijnbaar onbeduidende
maatregelen, blijft de vorm van den schoen
behouden. Koop ook nooit, uit ijdelheid,
te kleine schoenen; het is duidelijk, dat het
leer zich dan naar den voet zal rekken en de
schoen dus na korten tijd een leelijken vorm
zal hebben gekregen. De levensduur van de
zolen wordt aanmerkelijk verlengd, als ze
van tijd tot tijd met wat lijnolie worden in
gewreven. Goed schoenwerk en vooral de
teere namiddag- en avondschoentjes geeft
men uitsluitend bij een prima vakman in re
paratie, ook al zouden de kosten daardoor
iets hooger worden. Onvakkundige reparaties
kunnen ook den mooisten schoen voorgoed
bederven.
Bij het schoonmaken van het wandel
schoentje dienen we er in de allereerste
plaats op te letten, dat alle stof en vuil
wordt verwijderd, vóór de crème op het leer
wordt gebracht. Bijzondere aandacht, vraagt
de stofrand tusschen bovenleer en zool. Ook
de binnenzijde van de hak en de zool, tus
schen hak en voorzooi, moet worden gerei
nigd. Voor den bruinen en den zwarten
schoen zijn ook aparte poetsdoeken en bor
stels noodig. Men kan dus den zwarten bor
stel niet voor het bruine schoenwerk ge
bruiken. De schoen mag slechts heel dun
worden ingewreven en met een niet te har
den borstel gelijkmatg worden uitgewreven.
Bij kalfs- en gemsleer is het polijsten het be
langrijkste. Om een mooien glans op den
schoen te krijgen wordt deze tusschen de
knieën genomen. Een zachten doek wordt bij
twee punten gepakt, en over den schoen heen
en weer getrokken. Lak- en suède-schoen-
tjes vragen een extra teedere behandeling.
Suède kan vochtig of droog worden behan
deld. Het gebruik van staaidraaci'borsteltjes
is af te raden, omdat ze op den duur 't leer
beschadigen. Beter zijn de gummi-borsteltjes
en anders een stukje gewoon, heel fijn
schuurpapier.
Bij gewone beige of bruine schoentjes komt
het nog al eens voor. dat ze na eenigen tijd
leelijke donkere vlekken gaan vertoonen.
Met crème alléén kunnen we die niet ver
wijderen, maar wel met behulp van onge
kookt eiwit. Het wordt op de plekken ge
smeerd; en zoo blijven de schoentjes dan een
paar uur staan. Vervolgens gewoon poetsen
met een goede kwaliteit schoencrème, ze zul
len er dan weer als nieuw uitzien. Enkele
druppels petroleum in de crème voor de
zwarte schoenen, vergemakkelijkt het poetsen
en zal ze vlugger doen glimmen.
Drie elegante herfstcostuumpjes. 1. Bestaat
uit een combinatie van lichte en donkere
stof. De 3/4 lange mantel is uit hetzelfde
materiaal als het jurkje en is om den hals
en tot de ellebogen met bont gegarneerd,
dat in tint overeenkomt met de lichte stof in
het costuumpje. 2. Is een wandeltoiletje
naar Engelsche coupe, 't Rokje heeft vóór
twee holle plooien. De breede, witte sjaal
kraag is over elkaar geslagen en de man
chetten zijn ruim.
LICHTE WOLLEN DAS.
Dezen winter zijn er tallooze variaties op
de traditioneele zijden shawl mogelijk. We
dragen dassen zelfs van fluweel en imitatie
bont. En natuurlijk nog steeds van wol.
Deze das is gebreid van hunne lichte wol
in een zachte tint, pastelblauw bijvoorbeeld.
Ze wordt in de lengte gebreid, men heeft er
dus extra lange pennen voor noodig. De
smalle kanten zijn schuin, men meerdert
aan het begin van elke pen een steek en aan
het einde van een pen breit men steeds twee
steken samen. De das, waar-nor men het
best zoo'n dunne gedraaide wolsoort nemen
kan, wordt in ribbeltjes gebreid, „js heele-
maal recht.
De heele aardigheid zit hem in de versie
ring, die uit stippen bestaat, die men er met
witte angorawol op borduurt.
Als men de das voor kinderen wil maken,
of voor de wintersport, kan men er nog van
alles bij bedenken, een muts bijvoorbeeld,
met witte noppen versierd, handschoenen
met wit genopte kappen, en desnoods een
heele trui.