Toen het voile maan war KERSTRECLAME IN DUSSELDORE. Een reusachtige kaarsen gekregen, die des ave der warenhuizen heeft n ds een intens licht v den gevel TWEE JAAR OUD EN REEDS 3000 MIJL GEVLOGEN. Het fweciarjg zoonije van den Engelschman Horace Richards heeft onder de hoede van /ij» vader den vliegtocht van Per- zië naar Engeland meegemaakt. De overtocht geschiedde zonder incidenten. IN DE PARIJSCHE VOORSTAD ST. ANTOJNE ïs een vliegtuig op een huis gestort. De twee in zittenden werden gedood terwijl een en twintig personen gewond werden. Het vliegtuigwrak op het huis. HET NIEUWE FRANSCHE KABINET IN FUNCTIE. De overdracht van de por tefeuille van Budget en Financiën aan Clieron had Dinsdag plaats. EEN FRAAIE INZENDING CYCLAMEN op de K crsftentoonstelling van gebroeide bol- cn knolge- wassen welke van 2224 December door de Nederlandsche vereenigiug tot bevordering van bloembol lencultuur, in het Krelagehuis te Haarlem gehouden wordt. DE VOORBEREIDENDE WERKZAAMHEDEN voor den bouw van de nieuwe Rijnbrug bij Arnhem zijn in vollen gang. Ecu detail van het werk. FEUILLETON Naar het Eng cis ch van JEFFERY FARNOL. Bellew, dié op Hét voorwiel van een wagen zat met zijn rug tegen den bok. luisterde droomerig naar Adam's verhaal; maar Adam die zijn oogen niet in zijn zak had, zag, dat zijn onderkaak iets naar voren kwam en zich yaster tegen de bovenkaak scheen te sluiten. „Zóó, en daarom ben je zeker treurig en ter neer geslagen, Adam?" „Nou en 't niet genog om iemand treu rig te make? Juffer Anthea is flink zat, maar ik veur mijn weet wel dat 'r hart bikans breke zal as ze scheide mot van de ouwe boel. Ze kan 't niet zien. Daarum gaat ze met de tilbury naar Cranbrook op den dag van de yerkoop. Ze wi der niet bi blive". „En "wanneer is de verkooping?" „Zaterdag over een week meneer. Maar mondje dicht asteblief!" Hij zweeg en maakte heftige bewegingen met zijn hoofd in de richting van den boom gaard en greep or.dertusschen een hooivork, die tegen den wand stond. Bellew keek in de aangeduide richting en zag Anthea naar hen toe komen frisch en schoon als de morgen zelve. Zij had haar handen vol bloemen cn droeg haar zonne hoed aan het lint over haar arm. Hier en daar was een eigenzinnige krul van onder den fluweelen haarband ontsnapt, blijkbaar met de zeer verklaarbare bedoe ling om 'n zachte wang of 'n ronding van den blanken hals te kussen. Een van deze weer barstige krullen trok in !t bijzonder Bellew's aandacht zij glom en glinsterde in den zonneschijn en kwam ondeugend boven haar oor uitkijken. ..Goeden morgen", zei hij tot de krul, ter wijl hij opstond. „U is al vroeg op den wan del". „Vroeg, meneer Bellew? Ik ben al uren op. Op marktdagen staan we meestal om vier uur op. Ja, we werken hard en veel op Dap- plemere", antwoordde ze, hem haar hand toe stekend met haar ernstigen glimlach. „Ja asteblief", bevestigde Adam, „maar boeren is niet meer wat 't in mien Jonge da gen was". „Maar de hop doet 't toch prachtig, Adam!" „De hop, juffer Anthea! Nergens staat de hop zoo best as bi ons". „We zullen al gauw met den pluk kunnen beginnen, hè? Denk je dat dertig plukkers genoeg zullen?" „Meer dan genoeg, juffer Anthea", ,j£n Adam, ae „Vijf Morgen" moeten voor de tweede maal gemaaid". .Daar beginnen we vandaag an, juffer dadelijk na de koffie". „Best. Adam! Ik wreet dat ik op je kan ver trouwen". En met een glimlach en een knik, ging ze. Bellew ging met haar mee en onder het voortgaan voelde hij een vreemde beklem ming over zich komen, zooals hij nog nooit in de tegenwoordigheid van eenige vrouw gevoeld had en waarover hij zich zeer ver baasde. Hij was zoo in die verwonderde zelf beschouwing verzonken, dat hij schrok van haar vraag: „Hoe vindt u Dapplemere, meneer Bellew?" ..Dapplemere?" herhaalde hij. „Prachtig heerlijk!" „Heusch?" zei ze. „Dat doet me veel plezier! Vroeger was het een groot landgoed. Kijk!" en ze wees over de gouden korenvelden naar het verre bosr/i. .Jn den tijd van mijn groot vader, hoorde al dat land er bij zoo ver u zien kunt het bosch ook. Maar het is ach teruitgegaan in den loop van den tijd, en steeds kleiner geworden en mijn Dapplemere is nog maar een lapje grond!" „U houdt zeker erg veel van zoo'n mooie bezitting?" „O, ontzettend veel", riep ze uit. „Als ik hier ooit zou weg moeten, geloof ik dat ik zou dood gaan!" Ze zweeg eensklaps en als was ze zelf een beetje verschrikt door deze plotselinge gevoelsuiting voegde zij er op meer luchtigen toon aan toe: „misschien lijkt dat wel wat erg tragisch, maar, ziet u, 't is het eenige thuis dat ik gehad heb. Ik ben er in geboren en opgegroeid". „Nu", zei Bellew, wiens blik droomeriger werd dan ooit, „ik heb heel wat rondgezwor ven op deze vreemde wereld en heel wat menschenwoningen gezien, maar ik heb nog nooit iets aangetroffen, dat met dit Dapple mere te vergelijken was Het is werkelijk Ar- cadië en ik voel me er niet in thuis. Het is net of ik een stuk nuchtere wereld ben, dat hier om den hoek komt kijken". „Ik kan u anders verzekeren dat wij hier nuchter en practisch genoeg zijn", lachte ze. „U?" zei Bellew en schudde zijn hoofd. „Waarom niet?" vroeg ze, hem aankijkend door twee krullen. ..Omdat u op een jonge, statige burchtvrouw uit vroeger eeuwen lijkt", zei hij ernstig. „In een katoenen japon en met een stroo- hoed op?" „Zelfs zoo!" knikte hij. Him oogen ontmoetten elkaar even en een zachte blos kwam op haar wangen. Ze zweeg. Bellew vervolgde op zijn langzamen, rustigen toon: „U is werkelijk de prinses, die hier m Ar- cadië heerscht en ik ben de vreemdeling in uw poorten. Alleen het hier mogen vertoeven is al een weldaad, die ik niet zou weten te vergelden Vóór hij verder kon spreken kwam de kleine Por aangesprongen met een verwarden, ver waaiden krullebol. die in de zon glinsterde. „O, groote Por hijgde hij. „Ik was zoo bang dat je er vandoor was. Overal ben ik geweest om je te zoeken". „Neen, ik ben nog niet weg, Porrie, maak je maar niet ongerust". „En je gaat nooit meer weg, wel?" „Dat is een vraag, neeflief'zei Bellew, de kleine hand in de zijne nemend, „die we maar liever aanede toekomst ter beant woording moeten laten'. „Waarom?" „Wel, omdat ik alleen daarover niet heb te beschikken"'. „Maar wiebegon het stemmetje weer; doch Anthea viel hem in de rede. „George, heeft Prudence je niet gestuurd om ons voor 't ontbijt te roepen?" „O ja, ik was 't vergeteno, ja, wat dom van me! Maar je blijft toch vreeselijk lang is 't niet, groote Por?" „Ik hoop van wel", antwoordde Bellew. Terwijl hij sprak ontmoetten zijn oogen héél toevallig die van Anthea, waarop deze' jonge dame zich omdraaide en haar zonnehoed opzette, hetgeen zeer natuurlijk was, want de zon begon al aardig heet te worden. Ik vind 't heerlijk," zuchtte de kleine Por, „en tante ook, is 't niet- tantetje?" „Ja natuurlijk!" klonk uit de duisternis van den zonnehoed. „Want dan zijn er twee om op je te passen, niet? Groote Por is aardig en zoo groot en sterk is 't niet, tantetje?" Een lach van onder den zonnehoed en daar na: „Wat praat je toch, jongen!" ,Jk bedoel dat ik eigenlijk nog wel een beetje klein ben om alleen op je te passen, al doe ik ook mijn best. Maar nu ik den groo- ten Por heb gevonden onder de heg kunnen we samen op je passen en voor je zorgen is 't niet tante?" Maar Anthea zei niets en liep snel door, zonder omzien, waarop de kleine Por, on schuldig weg voort ging: „Weet je nog wel tantetje gisteravond toen je schreide, toen zei je immers dat je zoo verlangde naar iemand die heel sterk cn groot was om voor je te zorgen „O, George!" Bellew vervloekte den man, die de zonne hoeden had uitgevonden. „Nou 't was toch zoo? En nu heb ik groo- ten Por Maar nu nam mejuffrouw Anthea, ten spijt van alle ingeboren trots en statigheid, haar rokken bij elkaar en zette het formeel op een loopen en hield niet stil vóór ze de koele, halfdonkere huiskamer bereikt had. Daar gooide zij den zonnehoed op 'n stoel en ging voor den g.rooten, ouden spiegel staan. En hoewel nimmer een spiegel, door menschen- handen gemaakt, een schooner beeld van donkeroogige, ondeugende lieftalligheid weer kaatste, stampte de jonge dame met haar voet en fronste haar voorhoofd. „O" riep ze en nog eens, „O. Georgy!" en ze hield haar handen tegen haar gloeiende wangen. Intusschen wandelden de groote en de klei ne Por hand in hand huiswaarts en schud den hun wijze hoofden ernstig over de dwaze gedragingen van vrouwen en van jeugdige tantes in 't bijzonder. Waarom is ze nu weggcloopen, Por?" vroeg de jongen. „Dat weet ik niet!" „Zou ze boos zijn omdat ik verteld heb dat ze gehuild heeft?" „Hm", ze! Bellew. „En er mag heusch wel goed op 'r gepast worden, ze woont hier maar alleen", zuchtte de kleine Por. „Ja", zei Bellew en ze is nog zoo jemg hè en zoo e „En wat?" „Zoo mooi, neef!" „O. vind je ze heusch echt mooi?" vroeg het kind. „Ja ik geloof van wel". (Wordt vervolgd?.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1932 | | pagina 13