BIJVOEGSEL HAARLEM'S DAGBLAD Vrijdag 23 Dec. 1932 AAN ALLEN. We hebben een heel klein, kort wintertje gehad. Tot spijt van velen, die zoo gehoopt hadden nu eens van het ijs te kunnen profi teered Wat niet is, kan nog gemakkelijk worden. Eigenlijk staat de winter nog voor de deur. De landman wil dan ook wel graag wat vorst hebben. Veel schadelijk gedierte, dat in 't voorjaar dadelijk het jonge groen aan tast wordt dan gedood. Toch schijnen insec ten heel wat kou te kunnen verdragen. We hebben nu weinig last van muggen en vliegen. Waar zijn ze gebleven? Hebben ze zich verscholen? Doen ze een winterslaapje? Ver verstopt hebben ze zich niet en heel vast slapen ze evenmin, want een paar zonnige uren en daar zie je al weer enkele exempla ren verschijnen. Moeder heeft nog wel een najaarsschoonmaakje gehouden, waar ko men nu die vliegen of muggen vandaan? De geleerden weten wel. dat de meeste in secten overwinterden als pop en als larve, ook wel als ei en als volkomen insect. De poppen blijven onveranderd tot het voorjaar. Ze heb ben nu immers warmte noch voedsel noodig. Wee, als ze zich vergissen in den tijd en te vroeg de wereld infladderen. Dan zijn ze niet tegen vorst bestand. Sterven ze niet van kou, dan worden ze toch spoedig door grootere familieleden opgeslokt. Ook vogels, muizen en eekhoorntjes smullen in den winter van zoo'n zeldzaam hapje. Overwinterende insecten zoeken elkaar en warmen zoodoende elkaar. De in het water levende zoeken den bodem op of den wal kant. Doodvriezen komt bij deze insecten zelden voor. De cocon beschut meer tegen vijanden dan tegen kou. De tropische insecten hebben heel wat dikker cocon dan de inlandsche. Wanneer jullie in de vacantie eens een wandeling maakt door Groenendaal, Elswout of langs den Zeeweg, speur dan eens goed om je heen. Vooral als de zon schijnt, zul je verbaasd staan, over het gedierte, dat daar nog kruipt, loopt en klimt. Een zwerm win- termugjes danst er lustig op los. Loopkevers sluipen door de restjes groen, paardenvlie gen klauteren langs de boomschors. Gooi een hoopje dorre bladeren eens omver, dan zul je houtwormen, duizendpooten, spinnen, jonge kikkertjes, enz. enz. zien krioelen. In een kolenhok of schuur zie je misschien groote of kleine spinnewebben in de hoeken. Raak er eens aan en plotseling zul je een weggescholen bewoner zien. 't Schijnt, dat insecten over 't algemeen beter tegen kou, dan tegen droogte en hit te kunnen. Bij vorst komen ze in een rust toestand. Bij warmte verdrogen ze. De natuuronderzoeker Aaron heeft 't leven der insecten in den winter bestudeerd. Hij nam de volgende proef. Hij stopte al lerlei vliegen, motten, mieren, vlinders en verschillende larven in een blikkentrommpl. Deze trommel stelde hij uren lang bloot aan een temperatuur van 5 gr. onder nul. Toen hij den trommel openmaakte, schenen alle insecten bevx-oren te zijix. In de warme kamer gekomen bemerkte hij echter al spoedig teekenen van herleving. Bij een tweede proef nam hij eeix vlinder pop en wikkelde die in vries-sneeuw van 10 gr. onder nul. Deze sneeuwbal liet lxij een lxcelen nacht buiten liggen. Den volgenden morgen xxam hij de pop uit de koude massa, legde haar in zijn warnxe hand en al spoedig bewoog ze zich. Deze onderzoeker bemerkte ook eens een stuk ijs, waarin eexx mug zat vastgevroren. Hij ontdooide de ijsklomp en opeens vloog de mug weg. Uit dit alles blijkt wel, hoe goed gelede dieren groote kou kiuxnen doorstaan. Waarschijnlijk zullen we nog wel meer eigenaardigheden uit de insectenwereld ver nemen. Een ware natuur-onderzoeker is niet gauw bevredigd. Hij wil er steeds meer van weten. Om op mijxx begin terug te komen, be hoeft een landbouwer dus niet eens zoo heel blij te zijn, als 't vriezen gaat terwille van de schadelijke aardebewoners. 't Is nu wel ge bleken, dat de kou hen koud laat. W. B.—Z. DE ZOON VAN EEN BERENJAGER. Het was eexi droevige dag geweest voor den jongen Mahtopa, toen hij zijn vader in het woud vond. vex-slagen door den beer. De jonge Indiaan had in de texxt den derden zonsopgang afgewacht, doch toen vader nog steeds niet teruggekeerd was en „Prairie- bloem" zijn moeder, ongerust werd, was hij het woud ingetrokken. Hij was eerst vijf tien jaar oud, maar vrees kende hij niet. Dikwijls genoeg had vader hem op de jacht meegenomen, die had hem het spoorzoeken en het besluipen van het wild geleerd. En zoo wist hij ook de wapens al goed te lian- teeren. Slechts voorzien van een speer en een mes was hij diep in het bijna ontoe gankelijke woud doorgedrongen. Daar zou hij immers kans hebben, zijn vader te vin den. Den ganschen dag iiad hij al geloopen. toen zijn scherpe blik een spoor in het gras ontdekte, het spoor vaix een menschenvoet. En toen hij dat spoor een paar schreden volgde, zag hij in het hooge gras het lem met van een tomahawk schitteren. Een oogenblik stond hij verstijfd van schrik het was het wapen van zijn vader. En dat zei immers genoeg! Bevend van opwinding en met het. voorgevoel van een ongeluk, dat gebeurd moest zijn, holde hij voox-waarts eix dan, honderd passen verder, vond hij zijn vader, het ..Vliegende hert". Een beer had hem den schouder verbrijzeld en dat was het einde geweest. Snikkend knielde de jonge Indiaan naast- zijn ongelukkigen vader, liefkoosde hem en schreide ïxog lang. Eerst joen het reeds donker begon te worden, drong het tot hem door, dat hij dekking moest zoeken, dat hij zich niet zoo maar mocht blootstellen aan de gevaren van de nachtelijke wildernis. Want al was het oer woud hem niet vreemd, al kende hij alle geluiden, wat hij de laatste uren had beleefd, maakte hem dubbel voorzichtig. Juist wilde hij terugkeeren, toen het verstommen van de vele geluiden hem zijn ooren deed spitsen. Die plotselinge stilte was het bewijs, dat er een gevaarlijke en gevreesde roover in de buurt was. „De beer, die mijn vader versloeg" ging het ineexxs door het brein van den jon gen. En meteen groeide in hem het verlan gen, zijn krachten met het ondier te meten en zijn vader te wreken. Hij had al menige jacht op den zoo gevx-eesden Gx-islibeer meege maakt, echter had hij nog nooit alleen te genover hem gestaan. Hij naiix zijn. mes tus- schen zijn tanden, omklemde stevig zijn speer en verkende het terx-ein van den ko menden strijd. Plotseling zag hij, op nauwe lijks tien schreden afstand, eexx zwarte massa opdoemexx! De beer had zijn tegenstander ontdekt en maakte zich, door op de achter - pooten te gaan staan, tot den aanval gereed. Bliksemsnel stootte Mahtopa zijn speer schuin in den bodem, met de punt xxaar bo ven gericht. Ixx zijn aanvalslust lette de beer niet op het scherpe wapen, dat zijn borst bedreigde en wilde zich, met het volle gewicht van zijn reusachtig lichaam, op zijn doodsvijand storten. Het gevolg was, dat de speerpunt hem in het lichaam drong en hij luid brullend van pijn, ter zijde viel. Maar de stoot was blijkbaar nog niet voldoende geweest om het dier te vellen, in een oog wenk was het weer overeind en viel den jexig- digen Indiaan opnieuw aan. Met een paar sprongen had de beer hem in ingehaald en Mahtopa, die geen kans meer zag om te vluchten, bleef geen andere mogelijkheid, dan den strijd met den reus aan te binden. Behendig als een kat, wist hij de slagen van het ondier te ontwijken en eerst toen dit ta melijk uitgeput was door bloedverlies en het slaan naar iets wat het maar niet krij gen kon, kwam het oogenblik voor Mahtopa. De beer was nu spoedig overwonnen en de jongen viel na zooveel opwinding en inspan ning, bewusteloos ter aarde. Eerst na vele uren ontwaakte hij. De zon stond reeds hoog aan den hemel en op eenigen afstand zag hij den overwonnen vijand liggen. „Je bent gewroken, lieve vader," zei hij met tranen in de oogen. „Ik zal het „Prairiebloem" bex-ich- ten." EEN NIEUW SPELLETJE. Altijd hetzelfde spelletje spelen, gaat op den duur ook vervelen en daarom is het wel aardig, om dan een nieuw spelletje bij de hand te hebben, dat eigenlijk nog nie- man kent. Want bij de bekende spelletjes, zooals klok cn hamer exx Halma bijv. heeft de eene speler meer bedrevenheid daxx de andere en heeft dus ook meer kansen om te winnen. Bij een nieuw spel weet je alle maal evenveel, of liever gezegd, evexi weixiig en dat is wel het prettigste. Het nieuwe spelletje kan door verschil lende personen tegelijk worden gespeeld en je kunt het dus samen spelen, nxaar er kunnen ook vier, zes of meer spelers mee doen. Je neexxxt een vel wit papier of dun tee- kencarton en teekent daai'op 10 cirkeltjes, één in het midden en negen daar omheen. Wie niet iix het bezit van een passer is, om de cirkels te trekken, kan dat ook doen met behulp van een geldstuk of ander rond voor werp. De middelste cirkel wordt iets grooter dan de negen anderen, zooals we dat op het teekeningetje kunnen zien. In de kleine cir kels worden de getallen van 2 tot 11 geschre ven met weglating van het cijfer 7; dit komt namelijk in den grooten cirkel in het midden Nu worden nog wat kleine stukjes carton geknipt, die als inzet kunnen dienen en dan is ons spel eigenlijk al gereed. Je kunt als inzet natuurlijk ook kaakjes of apenootjes gebruikexx maar daar ze nogal door verschil lende handen gaan, is dat minder wensche- lijk. Beter is, om het -met stukjes carton te doen en eerst bij het einde van het spel het lekkers voor den dag te halen waarvan dan ieder zooveel krijgt, als hij z.g. speelpennin- gen heeft gewonnen. Het spel gaat nu beginnen! Elk medespe ler krijgt 10 of 20 penningen (rondjes car ton. zooals men dat van te voren heeft afge sproken. Een van de spelers werpt twee dob- belsteenen. Gooit hij nu negen oogen, dan moet hij bij dat getal op het spel een pen ning zetten, gooit hij vijf. dan moet hij het zelfde doen bij het getal vijf enz. Ieder mag één keer gooien en zoo gaat het verder, tot een speler een getal gooit, dat reeds is bezet. In dit geval mag hij de penning, die daarbij ligt wegnemen. Als een volgende speler het vrijgekomen getal werpt, moet hij er weer een penning leggen. Wie zeven oogen gooit, moet daar steeds een penning leggen, maar mag er nóóit een wegnemen. Werpt iemand twaalf oogen. dan ïxxag hij alle penningen wegnemen, die zich op het spel bevinden, óók die, welke op het cijfer 7 liggen. Zoo spe len we verder en aan het einde worden de penningen tegen iets lekkers ingeruild. Het teekeningetje, dat jullie hier zien is natuur lijk maar een verkleind voorbeeld. Je moet het spel maken ter grootte vaix een dambord dat is makkelijk spelen. GUUS GERBE. EEN KERSTSPROOKJE. Goudglansje was een heel klein onze- lieve-heersbeestje en eigenlijk had het er in December niet meer mogen zijn, maar ja, het was zóó nieuwsgierig geweest, ook om eeixs een kerstboom te zien, dat het laat ixx den herfst, toen het buiten koud was ge worden, stilletjes naar binnen was gevlogen en zich daar had schuil gehouden, tot Kerst mis ïxaderde Eindelijk werden nu zijn slimheid en ge duld beloond. Goudglansje keek zijn oogen uit! In de kamer, waar hij zich had verscho len, stond een prachtige kerstboom en daar vlak naast een feestelijk gedekte tafel en daarop was, tusschen veel ander lekkers, een groote kerstpudding geplaatst, met ro zijnen, krenten en sucade. Er hing zoon lekkere lucht in de kamer, van dennen groen eix kaarsexx en koek. Menschen waren er niet in de kamer en daar het juist be gon te schemeren, dacht Goudglansje: „nu zal ik maar eens voor den dag komen en eens op onderzoek uitgaan, of er voor mij ook niet een kleinigheid te snoepen valt." Goud glansje zag, midden in den kerstpudding, een groote rozijn zitten en vloog er haastig heen om er vaxx te proeven. „Wat is dat voor een manier van doen?" vroeg de rozijn geraakt, om zoo maar op mij te gaaix zitten. Ik kan wel merken, dat je nog niets van de wereld hebt gezien, anders zou je niet zoo vreeselijk onbeleefd zijn. Goudglansje was geschrokken en ook wel een beetje beschaamd over het verwijt van de rozijn. Eindelijk zei hij: „als jij dan wel de wereld hebt bereisd, waarom vertel je me daar dan niet iets van?" „Ach ja," bedelden nu ook de vergulde den nenappels, „vertel ons wat, dat zal ons oxxs verlangen naar het mooie bosch, waar wij vrij en onbezorgd leefden doen vergeten." Je hebt zeker wel een heele reis ge maakt rozijn, zei een zilveren klokje. „Ik kom regelrecht uit Smyrna," ant woordde de rozijn een weinig trotsch. ..Ginds is altijd zon en eexx blaxxwe hemel cn onze wijnstokken zijn de beroemdste van het land. Kort voor ik hier heen kwam. werd de verjaax-dag van de kleine prinses Aman da gevierd, en de wijn voor den feestdisch werd door mijn familie geleverd." „Waren jullie ook bij dat feest?" vroeg Goudglansje. „Natuurlijk," zei de dikke rozijn. „Vertel ons, vertel ons," smeekten de kerstkransjes, die tusschen de takken van den kerstboom hingen. Wij hebben ook zooveel in ons, uit verre, vreemde landen. Dc suiker, de kaneel en de amandelen bars ten bijna van hoogmoed, omdat zij zoo n grooten zeereis hebben mogen maken." „Jawel," riepen alle drie als uit één ïxxond. Wij komen uit Ceylon. Ach. wat is het in dezen tijd van het jaar toch mooi in ons verre vaderland, onder de gloeiende zon. Dat haasten en jachten 'aan de havens, waar de. koelies ontelbare kisten en balen iii de machtige oceaanstoomers dragen, die ze weer over heel de wereld brengen." „Ik woonde buiten de stad," viel de rozijn ze in de rede. in de groene wijnbergen. Ook bij ons scheen de zon aanhoudend." „En het prinsesje?" vroeg Goudglansje angstig. Hoe ging het haar?" .Den avond vóór het groote feest ging de kleine Moor, haar dienaar, in de bergen en plukte voor haar de mooiste druiven, die je je maar deixken kimt. En hij legde ze in een gouden schaaltje," eindigde de rozijn. „Wat moet het daar mooi zijn, zuchtte Goudglansje, wat zou ik daar heerlijk in de zon kunnen vliegen." „O, bij ons was het ook zoo mooi," zeiden de kei'stklokjcs en de kaax-sjes. Wij ko men uit den tuin van den kerstman, waar je alleen maar hoort jubelen en zingen en waar iedereen tevreden is. De Kerstman heeft ons uit de edelste was gemaakt en ons toen in gouden kandelabers gezet", zeiden de kaar sen. „Jullie kunnen je de glans en de pracht daar niet voorstellen. Bergen pakjes stonden er gereed, voor de kinderen op aarde en het mooiste speelgoed heb ik daar bij gezien." „En toch," zei een kaars zacht, „zou ik lie ver weer bij de bijen zijn, In zon cn zomer, tusschen groen en bloemen." „Wat ben jij ondankbaar," riepen de den nenappels in koor. Neen, laat ons maar hier blijven in de lekkere warme, verlichte kamer, 't Is hier heel wat beter dan buiten, in het dorre kale bosch." „Sssstfluisterde Goudglansje. Daar komen menschen binnen!" Vlug had hij zich tusschen het dennen groen verscholen en de kaarsjes, de klokjes, de dennenappels, allemaal waren ze dood stil. Of neen. de klokjes tinkelden even. de deur open ging, alsof zij de anderen wil den waarschuwen, dat er nu menschen in de buurt waren. „En nu, moeder, gaat U zeker den kerst boom aansteken," sprak een vroolijk kinder stemmetje. Een oogenblikje later knetterden de kaars jes en maakten het in de kamer nóg gezel liger. Goudglansje bewonderde alles van uit zijn schuilhoekje en hij had er geen spijt van. dat hij had besloten om in de kamer te blijven tot Kerstmis. TOOTJE. HET WONDERRAD. Het rad. waarvan we hier gaan vertellen hoe het moet worden gemaakt, verdient den naam wonderrad, omdat het zich kan be wegen, zonder dat het door een zichtbare kracht wordt aangeraakt. We nemen een gewone flesch en vullen deze voor de helft met water of zand, zoodat ze goed. vast op tafel staat. Dan wordt er een kurk op ge daan en in de kurk steken we een naald. Van een andere kurk worde vervolgens een klein schijfje gesneden, dat echter niet te dun mag zijn, en daaraan worden op gelijke afstanden vier koperdraadjes van gelijke lengte bevestigd, zoodat ze er als de spaken van een wiel uitzien, precies zooals de tee- kening aangeeft. Het wiel zelf wordt uit ijzerdraad gebogen en dan aan de koper draadjes bevestigd, door de punten daarvan om het wiel te buigen. Nu is dit gereed en wordthet op de punt geprikt van de naald, die reeds op de flesch staat. Het wordt nauw keurig in het midden opgeprikt, zoodat het gemakkelijk draait. Na deze voorbereidingen probeeren we een nacht- of theelichtje te krijgen, dat zoo wordt opgesteld, dat. als we het aansteken, de vlam juist het ijzerdraad raakt. Nu zoeken we ergens een klein cartonnen doosje, dat zoodanig wordt gezet dat de bo dem op dezelfde hoogte komt als het wiel. Hoe het doosje moeet staan kunnen we op de teekening zien (A). Lx het doosje wordt een gewoon hoefijzer-magneetje gelegd, en wel met de pool naar het lichtje toe. Als we nu het lichtje aansteken, zal het wiel begin nen te draaien. De verklax-ing van dit- ver schijnsel is heel eenvoudig, al zal. vooral op toeschouwers die niets van de aanwezigheid van het magneetje weten, een verrassenden indruk maken. De magneet trekt namelijk den ijzerdraad ring aan. doch alleen op die plaatsen, waar de ring koud is en niet door de vlam ver warmd. Op het oogenblik. dat deze aantrek king geschiedt en het wiel zich dus een wei nig draait, volgt weer een nieuwe aantrek king door den magneet, omdat het naderende stukje wiel inmiddels door de vlam werd verwarmd en dus op den magneet geen in vloed meer uitoefende. Als we het goed doen, is het een aardig spelletje en natuurlijk moeten we zorgen, dat de magneet onzicht baar is. dan zal men zeker niet gauw begrij pen, hoe we dat kunstje klaax-spelen. EEN STAD ZONDER INWONERS Het klinkt zeer onwaarschijnlijk, en toch is het zoo! De stad Pheenix, die hoog in het gebergte ligt, in de nabijheid van de grens tusschen Canada en de Vex-eenigde Staten van Noord-Amerika. heeft geen inwoners. Deze merkwaardige stad. die eens een onge- kenden bloei meemaakte, is tegenwoordig uitgestorven, hoewel er voor nog niet zoo langen tijd honderdduizenden menschen rondwandelden. Alles staat er nog net zoo, alsof het pas is verlaten. Groote hotels, het stadhuis, schouwburgen, kerken, huizen, het staat alles verlaten en we zouden er binnen kunnen gaan. zonder dat iemand ons zou te genhouden. Het eenige leven in de stad be staat uit den weelderigen plantengroei, die de straten langzamerhand onbegaanbaar heeft gemaakt. Als we er een kijkje zouden kunnen nemen in de verlaten hotels, dan ztuden we zien, dat er geen deuren meer in zijn, dat de glasruiten alle verdwenen zijn en dat er ook niet een enkel meubelstuk meer aanwezig is. De geschiedenis van deze stad is wel de moeite van het vertellen waard. In het jaar 1891 vond een arme zwerver op die plaats koper en verwierf een stukje grond, om dat te kunnen exploiteeren. Het duurde niet lang of ook andere avonturiers hoorden van de kopervondst en al spoedig hadden ook zij er zich gevestigd en een maatschappij gevormd tot exploitatie van kopermijnen. In korten tijd veranderde het dorp, dat uit oude ba rakken was opgebouwd, in een moderne stad en het aantal koperzoekekrs bedroeg al spoe dig meer dan honderdduizend. Er werd een spoorlijn van 40 Kilometer lengte aangelegd die de nieuwe stad met de hoofdlijnen ver bond. Alles en iedereen was welvarend en na twee jaren koos men e enburgemeester, die, evenals de rechters, heel wat te doen kreeg. In de jaren van den grooten oorlog, toen ko per haast zoo waardevol werd als zilver, steeg de stad Phoenix tot het hoogtepunt van haar rijkdom. De dollar-millïonairs waren er bijna niet meer te tellen. Maar het einde van den oorlog bracht het verval. Even vlug als de schatgravers waren toegestroomd, verdwe nen ze nu ook weer uit de stad, want het ko per was bijna waardeloos geworden en het loonde de moeite niet meer om het te win nen. De eene mijn na de andere werd stilge legd en gesloten en- steeds stiller en eenzamer werd het in de anders zoo drukke stad. Velen gaven zich zelfs de moeite niet om hun have en goed mee te nemen, omdat het transport meer zou hebb engekost, dan het koopen van nieuw, op de plaats van bestemming. En zoo is Phoenix tegenwoordig een doode stad in de letterlijke be teekenis van het woord. Het wild wandelt door de verlaten straten, de steppenwolf zwerft er vrij en ongehinderd rond en de huizen zijn overgeleverd aan ralten en muizen. E eneenzamer, oude mijn werker is de eenige en laatste inwoner van Phoenix. Hij is er gebleven, omdat hij toch niet wist waar hij anders naar toe moest. En misschien hoopt hij wel, dat de stad eens als verjongd uit haar doodslaap zal herrijzen, in den geest, als de legendarische vogel Phoe nix, waarnaar de stad is genoemd. UIT DE NATUUR. VOGELS IN DEN WINTER IL Boomkruipertjes zie je ïxu dicht genoeg bij. 'k Zag er onlangs nog een op de Baan in. een van die dikke boomen. Het is een klein grijs vogeltje, dat snel langs de stam omhoog gaat Van tijd tot tijd houdt hij even stil en mor relt tusschen een schorsspleet met zijn lange puntige kromme snavel om voedsel te zoeken Gaat het hem naar den zin. dan laat hij een aardig gezang liooren en met een klein beetje moeite en geduld kun je nog veel van die vogeltjes ontdekken. Boomklevers vind je niet zoo gemakkelijk als musschen en meezen, maar maak eens een wandeling in deze maanden in het Bloc- mendaalsche bosch, dan is het zeker dat jc hem daar aantreft, rennend boom op cn neer, voor en achteruit.. In enkele opzich ten doet lxij denken aan de specht, nl. de lange rechte spitse snavel en zijn manier van klimmen, hoewel de boomklever nooit op zijn staart steunt als de andere vogels en even gemakkelijk naar beneden als naar bo ven kan loopen. De kleur is aan de rugzijde blauwgrijs, de buik kastanjebruin, de keel wit en in den nek lxecft lilj een paar zwarte strepen. Zijn vorm is plomp. Het voedsel be staat niet alleen uit insecten en spineieren. doch ook uit zaden. b.v. van denappels. Hij is ook een liefhebber van pinda's exx als de meezen hakt hij de doppen stuk om de noot jes te bemachtigen. De boomklevers nestelen graag in een oud spechtennest, takkengat of nestkastje, maar probeeren eerst of de ope ning naar hun zin ls. Is deze te nauw dan beitelen ze wal hout weg. ls deze te wijd dan metselen ze met klei en modder er een stuk je in tot het juist groot genoeg is. De mooie goudhaantjes komen ook bij massa's voor. Ze zijn de mooiste 'xgeï'jcs van Europa, fraai van vorm en kleur met 'n prachtig geel kuifje, omringd door zwart: groote heldere oogen omgeven door een wit veerenkransje. In October komen ze bij nxil- lioenen uit het Oosten en blijven den gehcc- len winter Ijverig zoeken tusschen takken en twijgen naar Insecten. Ze roe^-n elkander mot heele fijne geluidjes toe en bekommeren zich weinig om de menschen. De meeste goudhaantjes trekken in het voorjaar weer weg. maar velen blijven hier ook ne^-°«n in afhangende takken van sparreboomen. ook wel op den grond en tusschen hakhout. Dc eitjes zijn lief fijn en teer evenals van het winterkoninkje. Het winterkoninkje (zie afb. vorig artikel) is een levendig ding, altijd is hij druk in de weer, niet alleen met zingen of voedsel zoe ken maar ook met het verzorgen van zijn nest, daar is hij evenals de musch den ge- lxcelen winter mee bezig. Met zijn rosslg- bruine veertjes valt hij weinig op tusschen dc dorre bladeren, maar aan zijn schetterend geroep, térrt, térrt, is zijix schuilplaats wel tc ontdekken. In April bouwt hij zijn nestje voor de eieren, een groote kogel met een klein gat er in, meestal in een kuil of onder een brug getje, in een dichte heg of takkenrommol. Het is wel gemakkelijk te ontdekken, want het mannetje verraadt de aanwezigheid door zijn daverend gezang. Soms is hij zoo uit bundig dat hij danst onder het zingen, de kort staart recht in de hoogte, ja zelfs onder het vliegen kan hij zijn mond niet houden. Het roodborstje kan gemakkelijk aan de menschen wennen en als hij op vaste tijden een maaltijd vindt van kruimels, meehvor- men of vogelvoer, dan komt hij tot aan dc ramen, ja zelfs wel binnen, maar tegen zons ondergang wil hij toch liever naar buiten om daar zijn slaapplaats in de frïsscne lucht op te zoeken. Het mannetje en vrouwtje heb ben tamelijk hetzelfde pakje, rug olijfgroen vleugels en staart bruin, buik en stuit cn het voorhoofd tot achter de oogen, keel cn borst oranjerood tot roodbruin. Het gezang is af wisselend, hooge fluittonen en lage geluiden wisselen elkaar af en doen denken aan het gezang van den zwarten lijster. Ze zoeken hun voedsel op den groixd cn verslinden een massa insecten. Hun nest ligt meestal laag bij dcxx grond, zelfs wel óp den grond. De ronde glimmende eitjes rose en bruin ge tint hebben donkere vlekjes. Roodborstjes brengen meestal twee broedsels voort.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1932 | | pagina 15