BIJVOEGSEL
HAARLEM'S
DAGBLAD
Vrijdag 23 Dec.
1932
AAN ALLEN.
We hebben een heel klein, kort wintertje
gehad. Tot spijt van velen, die zoo gehoopt
hadden nu eens van het ijs te kunnen profi
teered Wat niet is, kan nog gemakkelijk
worden. Eigenlijk staat de winter nog voor
de deur.
De landman wil dan ook wel graag wat
vorst hebben. Veel schadelijk gedierte, dat
in 't voorjaar dadelijk het jonge groen aan
tast wordt dan gedood. Toch schijnen insec
ten heel wat kou te kunnen verdragen.
We hebben nu weinig last van muggen en
vliegen. Waar zijn ze gebleven? Hebben ze
zich verscholen? Doen ze een winterslaapje?
Ver verstopt hebben ze zich niet en heel vast
slapen ze evenmin, want een paar zonnige
uren en daar zie je al weer enkele exempla
ren verschijnen. Moeder heeft nog wel een
najaarsschoonmaakje gehouden, waar ko
men nu die vliegen of muggen vandaan?
De geleerden weten wel. dat de meeste in
secten overwinterden als pop en als larve, ook
wel als ei en als volkomen insect. De poppen
blijven onveranderd tot het voorjaar. Ze heb
ben nu immers warmte noch voedsel noodig.
Wee, als ze zich vergissen in den tijd en te
vroeg de wereld infladderen. Dan zijn ze niet
tegen vorst bestand. Sterven ze niet van kou,
dan worden ze toch spoedig door grootere
familieleden opgeslokt. Ook vogels, muizen
en eekhoorntjes smullen in den winter van
zoo'n zeldzaam hapje.
Overwinterende insecten zoeken elkaar en
warmen zoodoende elkaar. De in het water
levende zoeken den bodem op of den wal
kant. Doodvriezen komt bij deze insecten
zelden voor.
De cocon beschut meer tegen vijanden dan
tegen kou. De tropische insecten hebben heel
wat dikker cocon dan de inlandsche.
Wanneer jullie in de vacantie eens een
wandeling maakt door Groenendaal, Elswout
of langs den Zeeweg, speur dan eens goed
om je heen. Vooral als de zon schijnt, zul je
verbaasd staan, over het gedierte, dat daar
nog kruipt, loopt en klimt. Een zwerm win-
termugjes danst er lustig op los. Loopkevers
sluipen door de restjes groen, paardenvlie
gen klauteren langs de boomschors. Gooi een
hoopje dorre bladeren eens omver, dan zul
je houtwormen, duizendpooten, spinnen,
jonge kikkertjes, enz. enz. zien krioelen.
In een kolenhok of schuur zie je misschien
groote of kleine spinnewebben in de hoeken.
Raak er eens aan en plotseling zul je een
weggescholen bewoner zien.
't Schijnt, dat insecten over 't algemeen
beter tegen kou, dan tegen droogte en hit
te kunnen. Bij vorst komen ze in een rust
toestand. Bij warmte verdrogen ze.
De natuuronderzoeker Aaron heeft 't leven
der insecten in den winter bestudeerd.
Hij nam de volgende proef. Hij stopte al
lerlei vliegen, motten, mieren, vlinders en
verschillende larven in een blikkentrommpl.
Deze trommel stelde hij uren lang bloot aan
een temperatuur van 5 gr. onder nul. Toen
hij den trommel openmaakte, schenen alle
insecten bevx-oren te zijix.
In de warme kamer gekomen bemerkte hij
echter al spoedig teekenen van herleving.
Bij een tweede proef nam hij eeix vlinder
pop en wikkelde die in vries-sneeuw van 10
gr. onder nul. Deze sneeuwbal liet lxij een
lxcelen nacht buiten liggen. Den volgenden
morgen xxam hij de pop uit de koude massa,
legde haar in zijn warnxe hand en al spoedig
bewoog ze zich.
Deze onderzoeker bemerkte ook eens een
stuk ijs, waarin eexx mug zat vastgevroren.
Hij ontdooide de ijsklomp en opeens vloog
de mug weg.
Uit dit alles blijkt wel, hoe goed gelede
dieren groote kou kiuxnen doorstaan.
Waarschijnlijk zullen we nog wel meer
eigenaardigheden uit de insectenwereld ver
nemen. Een ware natuur-onderzoeker is niet
gauw bevredigd. Hij wil er steeds meer van
weten.
Om op mijxx begin terug te komen, be
hoeft een landbouwer dus niet eens zoo heel
blij te zijn, als 't vriezen gaat terwille van de
schadelijke aardebewoners. 't Is nu wel ge
bleken, dat de kou hen koud laat.
W. B.—Z.
DE ZOON VAN EEN
BERENJAGER.
Het was eexi droevige dag geweest voor
den jongen Mahtopa, toen hij zijn vader in
het woud vond. vex-slagen door den beer. De
jonge Indiaan had in de texxt den derden
zonsopgang afgewacht, doch toen vader nog
steeds niet teruggekeerd was en „Prairie-
bloem" zijn moeder, ongerust werd, was hij
het woud ingetrokken. Hij was eerst vijf
tien jaar oud, maar vrees kende hij niet.
Dikwijls genoeg had vader hem op de jacht
meegenomen, die had hem het spoorzoeken
en het besluipen van het wild geleerd. En
zoo wist hij ook de wapens al goed te lian-
teeren. Slechts voorzien van een speer en
een mes was hij diep in het bijna ontoe
gankelijke woud doorgedrongen. Daar zou
hij immers kans hebben, zijn vader te vin
den. Den ganschen dag iiad hij al geloopen.
toen zijn scherpe blik een spoor in het gras
ontdekte, het spoor vaix een menschenvoet.
En toen hij dat spoor een paar schreden
volgde, zag hij in het hooge gras het lem
met van een tomahawk schitteren. Een
oogenblik stond hij verstijfd van schrik
het was het wapen van zijn vader. En dat
zei immers genoeg! Bevend van opwinding
en met het. voorgevoel van een ongeluk, dat
gebeurd moest zijn, holde hij voox-waarts eix
dan, honderd passen verder, vond hij zijn
vader, het ..Vliegende hert". Een beer had
hem den schouder verbrijzeld en dat was
het einde geweest. Snikkend knielde de
jonge Indiaan naast- zijn ongelukkigen vader,
liefkoosde hem en schreide ïxog lang. Eerst
joen het reeds donker begon te worden,
drong het tot hem door, dat hij dekking
moest zoeken, dat hij zich niet zoo maar
mocht blootstellen aan de gevaren van de
nachtelijke wildernis. Want al was het oer
woud hem niet vreemd, al kende hij alle
geluiden, wat hij de laatste uren had beleefd,
maakte hem dubbel voorzichtig. Juist wilde
hij terugkeeren, toen het verstommen van de
vele geluiden hem zijn ooren deed spitsen.
Die plotselinge stilte was het bewijs, dat er
een gevaarlijke en gevreesde roover in de
buurt was. „De beer, die mijn vader versloeg"
ging het ineexxs door het brein van den jon
gen. En meteen groeide in hem het verlan
gen, zijn krachten met het ondier te meten
en zijn vader te wreken. Hij had al menige
jacht op den zoo gevx-eesden Gx-islibeer meege
maakt, echter had hij nog nooit alleen te
genover hem gestaan. Hij naiix zijn. mes tus-
schen zijn tanden, omklemde stevig zijn
speer en verkende het terx-ein van den ko
menden strijd. Plotseling zag hij, op nauwe
lijks tien schreden afstand, eexx zwarte massa
opdoemexx! De beer had zijn tegenstander
ontdekt en maakte zich, door op de achter -
pooten te gaan staan, tot den aanval gereed.
Bliksemsnel stootte Mahtopa zijn speer
schuin in den bodem, met de punt xxaar bo
ven gericht. Ixx zijn aanvalslust lette de
beer niet op het scherpe wapen, dat zijn
borst bedreigde en wilde zich, met het volle
gewicht van zijn reusachtig lichaam, op zijn
doodsvijand storten. Het gevolg was, dat de
speerpunt hem in het lichaam drong en hij
luid brullend van pijn, ter zijde viel. Maar
de stoot was blijkbaar nog niet voldoende
geweest om het dier te vellen, in een oog
wenk was het weer overeind en viel den jexig-
digen Indiaan opnieuw aan. Met een paar
sprongen had de beer hem in ingehaald en
Mahtopa, die geen kans meer zag om te
vluchten, bleef geen andere mogelijkheid,
dan den strijd met den reus aan te binden.
Behendig als een kat, wist hij de slagen van
het ondier te ontwijken en eerst toen dit ta
melijk uitgeput was door bloedverlies en
het slaan naar iets wat het maar niet krij
gen kon, kwam het oogenblik voor Mahtopa.
De beer was nu spoedig overwonnen en de
jongen viel na zooveel opwinding en inspan
ning, bewusteloos ter aarde. Eerst na vele
uren ontwaakte hij. De zon stond reeds hoog
aan den hemel en op eenigen afstand zag
hij den overwonnen vijand liggen. „Je bent
gewroken, lieve vader," zei hij met tranen in
de oogen. „Ik zal het „Prairiebloem" bex-ich-
ten."
EEN NIEUW SPELLETJE.
Altijd hetzelfde spelletje spelen, gaat op
den duur ook vervelen en daarom is het wel
aardig, om dan een nieuw spelletje bij
de hand te hebben, dat eigenlijk nog nie-
man kent. Want bij de bekende spelletjes,
zooals klok cn hamer exx Halma bijv. heeft
de eene speler meer bedrevenheid daxx de
andere en heeft dus ook meer kansen om
te winnen. Bij een nieuw spel weet je alle
maal evenveel, of liever gezegd, evexi weixiig
en dat is wel het prettigste.
Het nieuwe spelletje kan door verschil
lende personen tegelijk worden gespeeld en
je kunt het dus samen spelen, nxaar er
kunnen ook vier, zes of meer spelers mee
doen. Je neexxxt een vel wit papier of dun tee-
kencarton en teekent daai'op 10 cirkeltjes,
één in het midden en negen daar omheen.
Wie niet iix het bezit van een passer is, om de
cirkels te trekken, kan dat ook doen met
behulp van een geldstuk of ander rond voor
werp. De middelste cirkel wordt iets grooter
dan de negen anderen, zooals we dat op het
teekeningetje kunnen zien. In de kleine cir
kels worden de getallen van 2 tot 11 geschre
ven met weglating van het cijfer 7; dit komt
namelijk in den grooten cirkel in het midden
Nu worden nog wat kleine stukjes carton
geknipt, die als inzet kunnen dienen en dan
is ons spel eigenlijk al gereed. Je kunt als
inzet natuurlijk ook kaakjes of apenootjes
gebruikexx maar daar ze nogal door verschil
lende handen gaan, is dat minder wensche-
lijk. Beter is, om het -met stukjes carton te
doen en eerst bij het einde van het spel het
lekkers voor den dag te halen waarvan dan
ieder zooveel krijgt, als hij z.g. speelpennin-
gen heeft gewonnen.
Het spel gaat nu beginnen! Elk medespe
ler krijgt 10 of 20 penningen (rondjes car
ton. zooals men dat van te voren heeft afge
sproken. Een van de spelers werpt twee dob-
belsteenen. Gooit hij nu negen oogen, dan
moet hij bij dat getal op het spel een pen
ning zetten, gooit hij vijf. dan moet hij het
zelfde doen bij het getal vijf enz. Ieder mag
één keer gooien en zoo gaat het verder, tot
een speler een getal gooit, dat reeds is bezet.
In dit geval mag hij de penning, die daarbij
ligt wegnemen. Als een volgende speler het
vrijgekomen getal werpt, moet hij er weer
een penning leggen. Wie zeven oogen gooit,
moet daar steeds een penning leggen, maar
mag er nóóit een wegnemen. Werpt iemand
twaalf oogen. dan ïxxag hij alle penningen
wegnemen, die zich op het spel bevinden,
óók die, welke op het cijfer 7 liggen. Zoo spe
len we verder en aan het einde worden de
penningen tegen iets lekkers ingeruild. Het
teekeningetje, dat jullie hier zien is natuur
lijk maar een verkleind voorbeeld. Je moet
het spel maken ter grootte vaix een dambord
dat is makkelijk spelen.
GUUS GERBE.
EEN KERSTSPROOKJE.
Goudglansje was een heel klein onze-
lieve-heersbeestje en eigenlijk had het er in
December niet meer mogen zijn, maar ja,
het was zóó nieuwsgierig geweest, ook om
eeixs een kerstboom te zien, dat het laat
ixx den herfst, toen het buiten koud was ge
worden, stilletjes naar binnen was gevlogen
en zich daar had schuil gehouden, tot Kerst
mis ïxaderde
Eindelijk werden nu zijn slimheid en ge
duld beloond. Goudglansje keek zijn oogen
uit! In de kamer, waar hij zich had verscho
len, stond een prachtige kerstboom en daar
vlak naast een feestelijk gedekte tafel en
daarop was, tusschen veel ander lekkers,
een groote kerstpudding geplaatst, met ro
zijnen, krenten en sucade. Er hing zoon
lekkere lucht in de kamer, van dennen
groen eix kaarsexx en koek. Menschen waren
er niet in de kamer en daar het juist be
gon te schemeren, dacht Goudglansje: „nu
zal ik maar eens voor den dag komen en
eens op onderzoek uitgaan, of er voor mij ook
niet een kleinigheid te snoepen valt." Goud
glansje zag, midden in den kerstpudding, een
groote rozijn zitten en vloog er haastig heen
om er vaxx te proeven.
„Wat is dat voor een manier van doen?"
vroeg de rozijn geraakt, om zoo maar op mij
te gaaix zitten. Ik kan wel merken, dat je nog
niets van de wereld hebt gezien, anders zou
je niet zoo vreeselijk onbeleefd zijn.
Goudglansje was geschrokken en ook wel
een beetje beschaamd over het verwijt van
de rozijn. Eindelijk zei hij: „als jij dan wel
de wereld hebt bereisd, waarom vertel je me
daar dan niet iets van?"
„Ach ja," bedelden nu ook de vergulde den
nenappels, „vertel ons wat, dat zal ons oxxs
verlangen naar het mooie bosch, waar wij
vrij en onbezorgd leefden doen vergeten."
Je hebt zeker wel een heele reis ge
maakt rozijn, zei een zilveren klokje.
„Ik kom regelrecht uit Smyrna," ant
woordde de rozijn een weinig trotsch. ..Ginds
is altijd zon en eexx blaxxwe hemel cn onze
wijnstokken zijn de beroemdste van het
land. Kort voor ik hier heen kwam. werd
de verjaax-dag van de kleine prinses Aman
da gevierd, en de wijn voor den feestdisch
werd door mijn familie geleverd."
„Waren jullie ook bij dat feest?" vroeg
Goudglansje.
„Natuurlijk," zei de dikke rozijn.
„Vertel ons, vertel ons," smeekten de
kerstkransjes, die tusschen de takken van
den kerstboom hingen. Wij hebben ook
zooveel in ons, uit verre, vreemde landen.
Dc suiker, de kaneel en de amandelen bars
ten bijna van hoogmoed, omdat zij zoo n
grooten zeereis hebben mogen maken."
„Jawel," riepen alle drie als uit één
ïxxond. Wij komen uit Ceylon. Ach. wat
is het in dezen tijd van het jaar toch mooi
in ons verre vaderland, onder de gloeiende
zon. Dat haasten en jachten 'aan de havens,
waar de. koelies ontelbare kisten en balen
iii de machtige oceaanstoomers dragen, die
ze weer over heel de wereld brengen."
„Ik woonde buiten de stad," viel de rozijn
ze in de rede. in de groene wijnbergen.
Ook bij ons scheen de zon aanhoudend."
„En het prinsesje?" vroeg Goudglansje
angstig. Hoe ging het haar?"
.Den avond vóór het groote feest ging
de kleine Moor, haar dienaar, in de bergen
en plukte voor haar de mooiste druiven,
die je je maar deixken kimt. En hij legde ze
in een gouden schaaltje," eindigde de rozijn.
„Wat moet het daar mooi zijn, zuchtte
Goudglansje, wat zou ik daar heerlijk in de
zon kunnen vliegen."
„O, bij ons was het ook zoo mooi," zeiden
de kei'stklokjcs en de kaax-sjes. Wij ko
men uit den tuin van den kerstman, waar je
alleen maar hoort jubelen en zingen en waar
iedereen tevreden is. De Kerstman heeft ons
uit de edelste was gemaakt en ons toen in
gouden kandelabers gezet", zeiden de kaar
sen. „Jullie kunnen je de glans en de pracht
daar niet voorstellen. Bergen pakjes stonden
er gereed, voor de kinderen op aarde en het
mooiste speelgoed heb ik daar bij gezien."
„En toch," zei een kaars zacht, „zou ik lie
ver weer bij de bijen zijn, In zon cn zomer,
tusschen groen en bloemen."
„Wat ben jij ondankbaar," riepen de den
nenappels in koor. Neen, laat ons maar
hier blijven in de lekkere warme, verlichte
kamer, 't Is hier heel wat beter dan buiten,
in het dorre kale bosch."
„Sssstfluisterde Goudglansje. Daar
komen menschen binnen!"
Vlug had hij zich tusschen het dennen
groen verscholen en de kaarsjes, de klokjes,
de dennenappels, allemaal waren ze dood
stil. Of neen. de klokjes tinkelden even.
de deur open ging, alsof zij de anderen wil
den waarschuwen, dat er nu menschen in
de buurt waren.
„En nu, moeder, gaat U zeker den kerst
boom aansteken," sprak een vroolijk kinder
stemmetje.
Een oogenblikje later knetterden de kaars
jes en maakten het in de kamer nóg gezel
liger. Goudglansje bewonderde alles van uit
zijn schuilhoekje en hij had er geen spijt
van. dat hij had besloten om in de kamer te
blijven tot Kerstmis.
TOOTJE.
HET WONDERRAD.
Het rad. waarvan we hier gaan vertellen
hoe het moet worden gemaakt, verdient den
naam wonderrad, omdat het zich kan be
wegen, zonder dat het door een zichtbare
kracht wordt aangeraakt. We nemen een
gewone flesch en vullen deze voor de helft
met water of zand, zoodat ze goed. vast op
tafel staat. Dan wordt er een kurk op ge
daan en in de kurk steken we een naald.
Van een andere kurk worde vervolgens een
klein schijfje gesneden, dat echter niet te
dun mag zijn, en daaraan worden op gelijke
afstanden vier koperdraadjes van gelijke
lengte bevestigd, zoodat ze er als de spaken
van een wiel uitzien, precies zooals de tee-
kening aangeeft. Het wiel zelf wordt uit
ijzerdraad gebogen en dan aan de koper
draadjes bevestigd, door de punten daarvan
om het wiel te buigen. Nu is dit gereed en
wordthet op de punt geprikt van de naald,
die reeds op de flesch staat. Het wordt nauw
keurig in het midden opgeprikt, zoodat het
gemakkelijk draait. Na deze voorbereidingen
probeeren we een nacht- of theelichtje te
krijgen, dat zoo wordt opgesteld, dat. als we
het aansteken, de vlam juist het ijzerdraad
raakt.
Nu zoeken we ergens een klein cartonnen
doosje, dat zoodanig wordt gezet dat de bo
dem op dezelfde hoogte komt als het wiel.
Hoe het doosje moeet staan kunnen we op
de teekening zien (A). Lx het doosje wordt
een gewoon hoefijzer-magneetje gelegd, en
wel met de pool naar het lichtje toe. Als we
nu het lichtje aansteken, zal het wiel begin
nen te draaien. De verklax-ing van dit- ver
schijnsel is heel eenvoudig, al zal. vooral op
toeschouwers die niets van de aanwezigheid
van het magneetje weten, een verrassenden
indruk maken.
De magneet trekt namelijk den ijzerdraad
ring aan. doch alleen op die plaatsen, waar
de ring koud is en niet door de vlam ver
warmd. Op het oogenblik. dat deze aantrek
king geschiedt en het wiel zich dus een wei
nig draait, volgt weer een nieuwe aantrek
king door den magneet, omdat het naderende
stukje wiel inmiddels door de vlam werd
verwarmd en dus op den magneet geen in
vloed meer uitoefende. Als we het goed doen,
is het een aardig spelletje en natuurlijk
moeten we zorgen, dat de magneet onzicht
baar is. dan zal men zeker niet gauw begrij
pen, hoe we dat kunstje klaax-spelen.
EEN STAD ZONDER INWONERS
Het klinkt zeer onwaarschijnlijk, en toch
is het zoo! De stad Pheenix, die hoog in het
gebergte ligt, in de nabijheid van de grens
tusschen Canada en de Vex-eenigde Staten
van Noord-Amerika. heeft geen inwoners.
Deze merkwaardige stad. die eens een onge-
kenden bloei meemaakte, is tegenwoordig
uitgestorven, hoewel er voor nog niet zoo
langen tijd honderdduizenden menschen
rondwandelden. Alles staat er nog net zoo,
alsof het pas is verlaten. Groote hotels, het
stadhuis, schouwburgen, kerken, huizen, het
staat alles verlaten en we zouden er binnen
kunnen gaan. zonder dat iemand ons zou te
genhouden. Het eenige leven in de stad be
staat uit den weelderigen plantengroei, die
de straten langzamerhand onbegaanbaar
heeft gemaakt. Als we er een kijkje zouden
kunnen nemen in de verlaten hotels, dan
ztuden we zien, dat er geen deuren meer in
zijn, dat de glasruiten alle verdwenen zijn en
dat er ook niet een enkel meubelstuk meer
aanwezig is.
De geschiedenis van deze stad is wel de
moeite van het vertellen waard. In het jaar
1891 vond een arme zwerver op die plaats
koper en verwierf een stukje grond, om dat
te kunnen exploiteeren. Het duurde niet lang
of ook andere avonturiers hoorden van de
kopervondst en al spoedig hadden ook zij er
zich gevestigd en een maatschappij gevormd
tot exploitatie van kopermijnen. In korten
tijd veranderde het dorp, dat uit oude ba
rakken was opgebouwd, in een moderne stad
en het aantal koperzoekekrs bedroeg al spoe
dig meer dan honderdduizend. Er werd een
spoorlijn van 40 Kilometer lengte aangelegd
die de nieuwe stad met de hoofdlijnen ver
bond. Alles en iedereen was welvarend en na
twee jaren koos men e enburgemeester, die,
evenals de rechters, heel wat te doen kreeg.
In de jaren van den grooten oorlog, toen ko
per haast zoo waardevol werd als zilver, steeg
de stad Phoenix tot het hoogtepunt van haar
rijkdom. De dollar-millïonairs waren er bijna
niet meer te tellen. Maar het einde van den
oorlog bracht het verval. Even vlug als de
schatgravers waren toegestroomd, verdwe
nen ze nu ook weer uit de stad, want het ko
per was bijna waardeloos geworden en het
loonde de moeite niet meer om het te win
nen. De eene mijn na de andere werd stilge
legd en gesloten en- steeds stiller en eenzamer
werd het in de anders zoo drukke stad. Velen
gaven zich zelfs de moeite niet om hun have
en goed mee te nemen, omdat het transport
meer zou hebb engekost, dan het koopen van
nieuw, op de plaats van bestemming. En zoo
is Phoenix tegenwoordig een doode stad in
de letterlijke be teekenis van het woord. Het
wild wandelt door de verlaten straten, de
steppenwolf zwerft er vrij en ongehinderd
rond en de huizen zijn overgeleverd aan
ralten en muizen. E eneenzamer, oude mijn
werker is de eenige en laatste inwoner van
Phoenix. Hij is er gebleven, omdat hij toch
niet wist waar hij anders naar toe moest. En
misschien hoopt hij wel, dat de stad eens als
verjongd uit haar doodslaap zal herrijzen, in
den geest, als de legendarische vogel Phoe
nix, waarnaar de stad is genoemd.
UIT DE NATUUR.
VOGELS IN DEN WINTER
IL
Boomkruipertjes zie je ïxu dicht genoeg bij.
'k Zag er onlangs nog een op de Baan in. een
van die dikke boomen. Het is een klein grijs
vogeltje, dat snel langs de stam omhoog gaat
Van tijd tot tijd houdt hij even stil en mor
relt tusschen een schorsspleet met zijn lange
puntige kromme snavel om voedsel te zoeken
Gaat het hem naar den zin. dan laat hij een
aardig gezang liooren en met een klein
beetje moeite en geduld kun je nog veel van
die vogeltjes ontdekken.
Boomklevers vind je niet zoo gemakkelijk
als musschen en meezen, maar maak eens
een wandeling in deze maanden in het Bloc-
mendaalsche bosch, dan is het zeker dat jc
hem daar aantreft, rennend boom op cn
neer, voor en achteruit.. In enkele opzich
ten doet lxij denken aan de specht, nl. de
lange rechte spitse snavel en zijn manier
van klimmen, hoewel de boomklever nooit
op zijn staart steunt als de andere vogels en
even gemakkelijk naar beneden als naar bo
ven kan loopen. De kleur is aan de rugzijde
blauwgrijs, de buik kastanjebruin, de keel
wit en in den nek lxecft lilj een paar zwarte
strepen. Zijn vorm is plomp. Het voedsel be
staat niet alleen uit insecten en spineieren.
doch ook uit zaden. b.v. van denappels. Hij
is ook een liefhebber van pinda's exx als de
meezen hakt hij de doppen stuk om de noot
jes te bemachtigen. De boomklevers nestelen
graag in een oud spechtennest, takkengat of
nestkastje, maar probeeren eerst of de ope
ning naar hun zin ls. Is deze te nauw dan
beitelen ze wal hout weg. ls deze te wijd dan
metselen ze met klei en modder er een stuk
je in tot het juist groot genoeg is.
De mooie goudhaantjes komen ook bij
massa's voor. Ze zijn de mooiste 'xgeï'jcs
van Europa, fraai van vorm en kleur met
'n prachtig geel kuifje, omringd door zwart:
groote heldere oogen omgeven door een wit
veerenkransje. In October komen ze bij nxil-
lioenen uit het Oosten en blijven den gehcc-
len winter Ijverig zoeken tusschen takken en
twijgen naar Insecten. Ze roe^-n elkander
mot heele fijne geluidjes toe en bekommeren
zich weinig om de menschen. De meeste
goudhaantjes trekken in het voorjaar weer
weg. maar velen blijven hier ook ne^-°«n in
afhangende takken van sparreboomen. ook
wel op den grond en tusschen hakhout. Dc
eitjes zijn lief fijn en teer evenals van het
winterkoninkje.
Het winterkoninkje (zie afb. vorig artikel)
is een levendig ding, altijd is hij druk in de
weer, niet alleen met zingen of voedsel zoe
ken maar ook met het verzorgen van zijn
nest, daar is hij evenals de musch den ge-
lxcelen winter mee bezig. Met zijn rosslg-
bruine veertjes valt hij weinig op tusschen
dc dorre bladeren, maar aan zijn schetterend
geroep, térrt, térrt, is zijix schuilplaats wel tc
ontdekken.
In April bouwt hij zijn nestje voor de
eieren, een groote kogel met een klein gat
er in, meestal in een kuil of onder een brug
getje, in een dichte heg of takkenrommol.
Het is wel gemakkelijk te ontdekken, want
het mannetje verraadt de aanwezigheid door
zijn daverend gezang. Soms is hij zoo uit
bundig dat hij danst onder het zingen, de
kort staart recht in de hoogte, ja zelfs onder
het vliegen kan hij zijn mond niet houden.
Het roodborstje kan gemakkelijk aan de
menschen wennen en als hij op vaste tijden
een maaltijd vindt van kruimels, meehvor-
men of vogelvoer, dan komt hij tot aan dc
ramen, ja zelfs wel binnen, maar tegen zons
ondergang wil hij toch liever naar buiten
om daar zijn slaapplaats in de frïsscne lucht
op te zoeken. Het mannetje en vrouwtje heb
ben tamelijk hetzelfde pakje, rug olijfgroen
vleugels en staart bruin, buik en stuit cn het
voorhoofd tot achter de oogen, keel cn borst
oranjerood tot roodbruin. Het gezang is af
wisselend, hooge fluittonen en lage geluiden
wisselen elkaar af en doen denken aan het
gezang van den zwarten lijster. Ze zoeken
hun voedsel op den groixd cn verslinden een
massa insecten. Hun nest ligt meestal laag
bij dcxx grond, zelfs wel óp den grond. De
ronde glimmende eitjes rose en bruin ge
tint hebben donkere vlekjes. Roodborstjes
brengen meestal twee broedsels voort.