Toen het volle maan was... WAARHEEN Nabij den uitgang" van net Manor House station van den Londenschen "Under- VERSCHILLENDE MERKWAARDE E HISTORISCHE GEBOUWEN in Mechelen- waarvan sommigen zelfs uit de veertiende eeuw ground" is een ultra-moderne wegwijzer gebouwd waarvan de borden des avonds verlicht zijn. dateeren, zijn in restauratie genomen Zij verkeerden grootendeels in staat van verval DE WONING van de familie de Bruin aan den Ouderker- kerdijk te Amster dam is Vrijdag een prooi der vlammen geworden. De vier kinderen konden met grootc moei te gered worden IN DEN LAATSTEN TIJD wordt een belangrijke actie gevoerd om de Nedcr- landschc klompenindustrie te behouden. Ecu kijkje in dit typisch bedrijf, dat door Zeeuwen te Halvveg wordt uitgeoefend MR. J. WESTERMAN HOLSTIJN is be noemd tot directeur-secretaris van de Nederlandsche Bank, DE RALLYE NAAR MONTE CARLO. Van den Haag vertrokken Vrijdag de heeren J. F. van Abbe. A. van Abbe, H. v. d. Hcy den en Habnit naar de startplaats Valenca do Minho in Portugal voor de twaalfde Rally e naar Monte Carlo. DE AVIATEURS MERMOZ EN MAILLOUX (links) voor het vertrek met hun vliegtuig van Istres, teneinde het record langen afstand in rechte lijn tc slaan FEUILLETON Naar het Enge 1 sch van JEFFERY FAUNOL. 26) Waarlijk in al dc jaren van zijn bestaan had het oude huis Dapplemere maar weinig- zulke stormen beleefd, zoo woest cn wild en zonder erbarmen. En terwijl Bellew daar in zijn bed zat tc luisteren naar het tumult cn de razende woede der elementen, moest hij telkens den ken aan haar. die nog zoo kort geleden te gen hem gezegd had: „En voor dit jaar ligt al onze hoop in de hop" HOOFDSTUK XXII. Iloe de kleine Por op e.en kritiek oogenblik door zijn oom in den steek werd gelaten. „Naar de maan, meneer! Bedorven! Niks meer waard! De moeite van 't plukken nog niet". „Is 't zóó erg Adam?" „Arg? Zoo arg as 't maar kan!" zei Adam en het leek wel of zijn oogen vochtig werden. „En weet juffrouw Anthea het al?" „O. die was al bulten toen 't nog donker was, meneer cn van me leven zal ik der on gelukkige, bloekc gezicht niet kenne verge- te! Ze zei alleen maar: ..O, Adam. onze arme hop!" En der lippen trilden toen.ze 't zei. Arme meid, arme meid!" zei hij mot een gchorrc stem. „Ze het gedaan wat ze kon, meer kon men niet verge van een mensch. Maar nou zal ze afscheid motte nemen van Dapplemere. want ze zal Greims bij lange na niet. kennen afbetale En die kerel zal niks lie ver doen dan der uut der huis zette". „Wanneer moet die hypotheek betaald worden?" „Volgens de stuukken, vanavond om negen ure. meneer. Maar den olden Greims het er met veel moeite in toegestemd te wachten tot Zaterdag, met 't oog op den hoppluk. Maar nou der geen hop meer te plukken valt. komt ie vanavon op hooge beenen anzetten, let op wat ik zeg. Hij het nog nooit van z'n leven zoo'n schik gehad". „Vanavond", zei Bellew en hij bleef een tijdje in gedachten verzonken staan. „Van avond legt Greims beslag op den boel. Adam help me de bruin inspannen. Ik moet naar het naaste station gauw kerel! hoe eerder ik weg ben, hoe beter. „Wat? gaat u weg, meneer?" „Ja en zoo gauw als ik maar kan". „Gaat u weg en laat 'r alleen, nou ze in moeilijkheden zit?" „Ja, Adam. Ik moet naar Londen, voor za ken man. maak toch voort! Ik heb geen oogenblik te verliezen. Goed zoo! Geef hier die riem! En samen spanden ze de bruine merrie in. Bellew gunde zich den tijd niet om te ontbijten. Met een bloot hoofd klom hij op den bok van het rijtuigje, heesch Adam zonder bedenken naast zich op het bankje en reed weg in volle vaart. Maar de kleine Por had de voorbereidin gen gezien en kwam nu opgewonden het erf op rennen. De tilbury was al weg en toen hij om het huis heen liep om Bellew te roepen waren de vluchtelingen het hek al uit en stoof de Bruine in snellen draf den weg op. Daar stond de jongen bij het hek, een klein verlaten figuurtje in het wijde stormachtige landschap, cn keek met bijna angstigen blik het wegrijdend karretje na tot het achter den kam van den heuvel verdwenen was. En toen vulden zich eensklaps de kinderoogen met tranen, heete, smartelijke tranen en een snik welde op uit zijn kleine borst, want een donkere angst overviel hem. dat zijn lieve, groote vriend hem in den steek liet juist nu, juist op het oogenblik, dat hij hem het meest noodig had. En zoo kroop de kleine Por weg in het donkerste hoekje van den stal en huilde tot dat hij eindelijk weer zichzelf hervond, zijn oogen afdroogde en terugliep naar huis om zijn tante op te zoeken. Na veel zoeken vond hij haar bij zijn bed op haar knieën liggen met haar hoofd op zijn kussen. Hij begon met haar aan te spre ken, maar hoewel ze antwoord gaf. hief ze haar hoofd niet op en met een akelig gevoel van pijn drong haar wanhoop in zijn kleine hart. „Wees niet zoo bedroefd, tante", zei hij ern stig. „Groote Por is weggegaan, maar ik ben er immers nog en ik ben al heel gauw óók een man heusch, heel gauw. Je zult zien, dat ik een man ben nog vóór mijn tijd. Huil nou niet tante Anthea. Ik zal alles doen om je te te helpen. O! dat ie nou ook net weggegaan is nu we hem zoo noodig hebben!" Zijn stemmetje was niet erg vast. „O, George!" zei ze, „mijn lieve, dappere jongen. Nu zullen we gauw niets meer over hebben dan elkaar. Ze gaan ons Dapplemere en alles wat we in de wereld bezitten, afne men. O. Georgie!" „Maar we zullen altijd elkaar hebben", zei hij, naast haar knielend en een van zijn kleine armen om haar heen leggend. „Ze kunnen ons toch niet van elkaar wegne men? En dan de Gouden Maan moet nog komen. Hij is wel vreeselijk lang weggeble ven maar komen moet hij toch. Hij zei. dat ie zeker met den storm zou mee komen. Dus we kunnen hem iederen dag verwachten en dan is er veel kans, dat ik een schat vind. O. ik vind hem zeker. Huil nu niet meer tante Anthea. Laten we liever wachten op de Gouden Maan". HOOFDSTUK XXIIT. Dat handelt over een zwarte tasch. „Baxter". „Meneer?" „Haal pen en inkt". „Ja meneer". Ieder gewoon sterveling zou minstens een oogenblik stom van verbazing hebben ge staan, als hij zijn meester zóó plotseling, stoffig, zonder hoed, met slordige kleeren zag binnenkomen met een vraag om pen en inkt. Maar Baxter was, ondanks zijn sterfe lijkheid, het voorbeeld van een kamerdienaar, ja hij was misschien meer kamerdienaar dan sterveling en gedroeg zich dienovereenkom stig. „Baxter". „Meneer?" „Wees zoo goed deze cheque voor mij te innen?" „Tot uw dienst meneer". „Liefst de helft in goud". „Ja, meneer". Baxter bekeek de cheque. „U zei, de helft, meneer?" „Ja, Baxter. Ik zou het graag allemaal in goud hebben, maar dat zou te lastig worden om mee te sleepen. Haal dus de helft in goud en de rest in bankpapier". „Goed, meneer". „En Baxter!" ..Meneer?" „Neem een taxi". „Ja, meneer". Baxter ging en deed de deur achter zich dicht. Bellew begon met bekwamen spoed alle sporen van zijn halsoverkopsche reis van zijn persoon te verwijderen. Toen Baxter terug kwam was hij al gebaad en geschoren en behoorlijk gekleed. Baxter droeg een zwarte tasch, die rin kelde toen hij haar op tafel zette. „Heb je 't?" vroeg Bellew. „Ja, meneer". „Goed zoo! Loop nu zoo hard je kunt naar de garage en haal den nieuwen race-wagen de Mercedes „Nu, meneer?" „Nu, Baxter". Toen Baxter weg was, begon Bellew te pak ken, dat wil zeggen: hij smeet jassen en broe ken, hemden en schoenen in een handkoffer op een manier, die Baxter tot wanhoop zou hebben gebracht, als hij het had kunnen zien. Toen hij klaar was, maakte Bellew de zwarte tasch open, keek er in en deed ze weer dicht. Daarna stak hij zijn pijp op en ging op den divan liggen droomen. Hij raakte zóó verdiept in zijn droomen en gedachten, dat Baxter driemaal bescheiden- lijk moest kuchen, alvorens Bellew zijn aan wezigheid bemerkte. „O, ben je daar Baxter?" zei hij en ging overeind zitten. „Wat ben je gauw terug". „De wagen staat vóór, meneer". „De wagen? O ja' natuurlijk! Baxter!" „Meneer?" „Wat zou je er van zeggen als ik je zei Bellew zweeg en streek een lucifer aan. De lucifer brak. Hij probeerde een andere. Die brak ook en daarna stak hij zijn pijp in zijn zak. Ondertusschen bleef Baxter hem vra gend aanstaren. „Baxter". „Meneer?" „Wat zou je zeggen als ik je vertelde, dat ik verliefd ben. Baxter? Tot over mijn ooren hopeloos onherroepelijk!" „Wat ik zou zeggen meneer? Ik denk: „Wel! Wel!" „Maar wat zou je zeggen", vervolgde Bel lew aandachtig naar de vacht onder zijn voeten starend, „als ik je vertelde, dat ik zóó veel van haar houd, dat ik zoo waarach tig als ik hier zit, bang ben om het haar te vertellen". „Ik zou zeggen: „Dat is heel merkwaardig, meneer". (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 16