ïoen het volle maan was...
Nederland op de schaats
De eerste ijsbanen in de nieuwe vorstperiode
VOOR HET PERMANENT HOF VAN INTERNA- W 3?*V>
TIONALE JUSTITIE is .Maandag- in liet Y'redcs- JÜHWMUlLJOTS«*ösaö»kSfc* t-S6!«aBi^itt^«#0^''-aSi£,'5E*
paleis te den Haag de behandeling weer begon
nen inzake de Groenland-kwestie tussciien Noor- OP DEN ONBEWAAKTEN OVERWEG op de grens der gemeenten Houten en Schalkwijk Is Maandag een vrachtauto
wegen en Denemarken Overzicht tijdens de rede door den trein gegrepen en totaal verbrjjzeld Twee der inzittenden kwamen om het leven terwijl de derde zwaar ge-
van den Deensehen advocaat Petersen, wond werd. De ruïne van de auto.
DE UITVOERING DER CRISIS-VARKENSWET Door mid-
del van een tang wordt een niet te verwijderen tatouccrmcrk
in het oor gedrukt van de varkens en biggen- die 'jiigchou-
den mogen worden. InzetIr. de Jong, rijksveetceftconsulent
van Gelderland en voorzitter der Ncdcrl. varkensccntralc.
EEN FELLE BRAND heeft het gebouw van Arena-varieté te Rot
terdam verwoest. Het blusschingswerk werd door de Rotterdam-
sche brandweer met groot materiaal verricht
TE BERGEN (N -H.) is Maandag de nieuwe do or de gemeente ten behoeve van dc vereenigïng
gemaakte ijsbaan, door den burgemeester officieel geopend. Boven: de burgemeester knipt het
lint door Onder: dat het ijs glad was., onder- vonden sommigen op onzachte wijze.
FEUILLETON
Naar het Engelsch
van
JEFFERY FARNOL.
28*
Hij liep naar koning Arthur en bleef in de
dichte schaduw van diens zwaar gebladerte
staan en nooit spitste 'n samenzweerder
scherper de ooren of keek meer opmerkzaam
om zich heen dan George Bellew of wel
samenzweerder no. 1. waar hij stond in de
beschermende schaduw van koning Arthur,
alias samenzweerder no. 2. en voorzichtig
vouwde hij den aardappelzak open en opende
de zwartleeren tasch.
De maan kwam reusachtig groot, en heele-
maal oranjegekleurd op. maar ze was nog
laag op de kim en koning Arthur stond in
ondoordringbare duisternis gehuld. En van
uit die duisternis klonk eensklaps een rin
kelend. klingelend, klaterend geluid, helder
en toch gedempt. Daarna was 't weer stil.
Samenzweerder no. 1 staat op en bindt den
aardappelzak dicht met een stukje touw; hij
legt den zak vervolgens tegen den voet van
samenzweerder no. 2, neemt de spade en
begint te graven. Na eenigen tijd heeft hij
een tamelijk diepen kuil gemaakt, diep ge
noeg althans voor zijn doel, legt den zak er
in, gooit de aarde er weer op, trapt die vast
én legt de losgestoken zoden daarop weer,
die hij vervolgons met het 'blad van de spade
plat slaat. Als hij eindelijk met dit alles ge
reed is. stapt hij uit de schaduw in het
zwakke maanlicht, veegt zijn voorhoofd af en
kijkt op zijn horloge. En dan glimlacht hij
vergenoegd.
Na eenige oogenblikken neemt hij de
zwarte tasch, die nu ledig is, legt de spa
weer óver zijn schouder en verdwijnt weder
omzichtig van het tooneel, de geheimenissen
der samenzwering in de hoede van zijn mede
schuldige achterlatend.
En terwijl samenzweerder no. 1 langs duis
tere paden wegsluipt, houdt _hij onwillekeu
rig zijn blik gericht op de maan, die lang
zaam in den hemel stijgt en dat gekijk is
de oorzaak, dat hij pardoes tegen iemand
aanloopt, die ook in de schaduw staat en
ook in gedachten verzonken naar de maan
tuurt.
„Hé jnijnheer Bellèw", zegt een lijme
rige stem en de heer Cassilis kijkt Bellew
aan, eerst een beetje verschrikt, maar spoe
dig met zijn gewoon, hautain glimlachje. En
dat glimlachje wordt zelfs breeder en zelf
verzekerder, naarmate de eerste schrik ver
dwijnt althans dat ziet Bellew zoo.
doet nog steeds aan bodemcultuur, zie
ik", zegt de heer Cassilis. met een blik naar
de spade.
„Zet u zelfs na zonsondergang uw studiën
voort, mijnheer Bellew? Dat lijkt me toch
wel een beetje vreemd''.
..Heelemaal niet meer heelemaal niet",
antwoordde Bellew zeer ernstig, „de maan is
bijna vol. zooals u kunt zien''.
„Zoo en wat heeft dat er mee te ma
ken?"
JPAls de maan vol is, dan ben ik altijd het
meest in de weer met mijn lievelingsstudies".
„Werkelijk, mijnheer Bellew", zei Cassilis,
terwijl hij zijn kneveltje begon op te strij
ken, „het komt mij voor, dat u er e
eigenaardige liefhebberijen op na houdt"
„Dat komt omdat u nooit de aloverweldi-
gende vreugde van grondbewerking bij ma
neschijn heb gesmaakt, meneer Cassilis".
„Neen mpneer Bellew, ik moet zeggen, dat
spitten nooit tot mijn liefhebberijen heeft
behoord"-
„Nu dan kan ik u zeggen", hernam Bellew
met een ernstig hoofdschudden, dat u heel
wat gemist hebt. Als ik tijd had, zou ik u
graag uitleggen, hoeveel precies; maar he
laas, ik heb eerlijk gezegd haast; mag
ik u dus een goeden avond wenschen?"
De heer Cassilis glimlachte en zijn tanden
leken witter en scherper dan ooit in het
maanlicht.
„Ik geloof, dat ik voorgoed afscheid van u
moet nemen, nietwaar?" zei hij. „Ik heb ge
hoord dat u Dapplemere binnenkort verlaat".
„Wat zal ik u zeggen, meneer", antwoordde
Bellew onverstoorbaar, „dat hangt eerlijk
gezegd van de maan af".
„Waar van af?"
„Van de maan, meneer Cassilis",
„De maan?"
„Ja, van de maan".
„Wat heeft de maan in 's hemelsnaam te
maken met uw weggaan?"
„Een heeleboel meneer: als ik tijd had,
zou ik u graag uitleggen hoeveel precies,
maar daar ik eerlijk gezegd haast heb,
wensch ik u een goeden avond".
Na dat tweede afscheid, nam Bellew zijn
spa weer op den schouder en vervolgde zijn
weg, nog steeds de schaduwen van de hoo
rnen houdend en naar de maan kijkend.
Maar zijn voorhoofd was nu gefronst en
hij vroeg zich af waarom Cassilis juist hier
was op dezen avond en wat zijn gewichtig
air van zelfvertrouwen wel te beteekenen
had en bovenal hoe Cassilis afwist van zijn
vertrek. En zoo bereikte hij eindelijk het erf.
vol twijfel en vrees en onzekerheid.
HOOFDSTUK XXV.
De Gouden Maan.
De avond was overgegaan in een zachten.
kalmen nacht. In de stallen snoof een paard
en een hond blafte ergens in het dorp ge
luiden. die de stilte als het ware nog dieper
jnaakten,
Het was werkelijk een midzomernacht,
waarin elven en feeën en kobolden hun
droomspelen spelen konden in de maneschijn
een van die nachten, waarin de vermoeide
menschheid de droomen droomt, die bij dag
zoo hopeloos onmogelijk zijn.
En in dezen stillen nacht rees dc maan
hooger en hooger in rustige majesteit en
vulde de wereld met haar onwezenlijken,
wonderlijken glans Zelfs de hond in de verte
kwam onder de betoovering, want na een
paar ongearticuleerde kreten gaf hij het op
en werd stil.
Bellew bleef even staan kijken naar de
maan en knikte toen. als wilde hij zeggen ..je
bent zooals ik je hebben wil". Toen liep hij
voorzichtig naar het huis toe. Hij wilde juist
om den hooiberg heen loopen, toen een klein
figuurtje daar achter vandaan te voorschijn
kwam met een bundeltje over zijn schouder
en blonde krullen,, die in het maanlicht
glansden.
Opeens zag de jongen hem en stok en bun
deltje vielen op den grond.
„Hè Por!" zei Bellew. .Den jij daar? Goeien
avond scheepsmaat". Hij stak zijn hand uit.
De jongen uitte een blijden kreet, sprong op
Bellew toe en sloeg zijn kleine armen om
diens hals.
..O Por, wat heerlijk, dat Je teruggekomen
bent!"
„Dacht je dan dat ik er vandoor was, dom
kop?"
„O ja nee o, nu gaan we de schat
zoeken hè?"
„Ja kijk maar naar de maan".
„De maan?"
„Ja. heb je ze nog niet bekeken vanavond?"
„Neen eigenlijk nog niet goed o Por,
is ie goud?"
„Nou kijk maar, goud als van een pond".
De kleine jongen bleef een tijdje naar de
maan staan kijken en een geluid, dat het
midden hield tusschen een snik en een zucht,
steeg uit zijn borst op.
aWat heerlijkl" zei hij èn hij stafc
kleine knuist in Bellew's hand.
„O Por. laten we dadelijk gaan zoeken.
Meneer Greims komt vanavond, zie je en
als we niet gauw wat vinden, zet ie ons het
huis uit. Waar moeten we het eerst zoeken?"
„Laten we met den boomgaard beginnen",
„Goed".
„Maar we moeten spaden hebben, scheeps
maat".
„O, moeten we graven?"
„Ja. dacht je dat schatten zoo maar voor
't grijpen liggen?"
Ze gingen naar de schuur en vonden daar
de spade, die Bellew juist had weggezet. Een
andere werd opgezocht en ze togen naar den
boomgaard.
„Waar moeten we nu beginnen met gra
ven?" zei de kleine Por meewarig, ,,'t Is hier
zoo vreeselijk groot".
„Ja, zie je. broeder, tusschen Jou en mij en
deze spade geloof ik, dat Koning Arthur meer
weet dan de meeste menschen denken. La
ten we bij hem beginnen. Jij aan dezen kant
en ik aan dien".
Bellew wees den jongen naar een plek,
waar het gras er gehavend en vertrapt uit
zag. Hij liep naar den anderen kant van den
boom en bleef daar op zijn spa geleund staan
luisteren naar de gravende en hijgende ge
luiden. die de jongen voortbracht.
Het duurde niet lang of hij hoorde een
kreet.
„Por. ik heb wat!"
De jongen had den zak half blootgelegd cn
lag er op zijn knieën naast. Bellew kwam
aanloopen en hielp hem het ding heelemaal
te voorschijn halen. In een oogwenk was het
touwtje doorgesneden. De jongen stak zijn
hand in den zak en haalde er hijgend en
zuchtend van opwinding een handvol goud
stukken en een verkreukeld bankbiljet uit.
(Wordt vervolgcB,