ONZE TAAL De psychologie van den leeuw H.D. VERTELLING. door KAPITEIN SCHNEIDER (den bekenden leeuwentemmer). De „wilde" leeuw. De muzi kale leeuw. De beste wapens tegen den leeuw. Ervaringen in de leeuwenkooi. Wat is eigenlijk een leeuw? Op deze schijn baar naïeve vraag zou men kunnen antwoor den, dat de leeuw allereerst een „koopwaar" is, welks waarde zich aan de wet van vraag en aanbod aanpast en ten tweede, dat de leeuw een dier is met volstrekt individueele karaktereigenschappen, die men moet leeren kennen om het dier te temmen. In 30 jaren zijn meer dan 1000 leeuwen door mijn handen gegaan. Het gebeurde zoo: In mijn jonge jaren studeerde ik om evenals mijn vader architect te worden. Mijn vader had mij een fiets geschonken, opdat ik zoo snel mogelijk van het ccne bouwwerk naar het andere kon rijden. De fiets was 35 jaar geleden een kleine sensatie en wekte mijn fantasie op. Ik besloot spoedig dc architectuur op te geven en werd renner en kunstrijder. Nadat ik als eerste, of laat ons zeggen als een der eersten, het halsbrekende kunststuk van „the looping the loop" had uitgevoerd, moest ik wat nieuws op het gebied der artistenkunst verzinnen, om verder te komen. Een vriend uit Engeland bood mij 12 leeuwen te koop aan. Destijds kostte een „wilde" leeuw, d.w.z. een ongedresseerde leeuw, ongeveer 3000 Mark. Tegenwoordig is ook deze waar in prijs gedaald, zoodat men een „prima leeuw" voor 1500 tot 2000 Mark koopen kan. Nadat ik de dieren had gekregen en naar Berlijn getransporteerd had, begon ik mij in de geheimen van de dierenpsychologie te verdiepen. Slechts de nauwkeurige kennis der dierenpsychologie, als men het zoo zeggen mag, heeft het mij mogelijk gemaakt, dat te worden wat men een leeuwentemmer noemt, om niet het woord dresseur of dompteur te gebruiken. De dieren werden in grootc kooien in een der buitenwijken van de wereldstad onderge bracht. Nu moest men elkaar wederkeerig leeren kennen. Uren per dag zat ik gedurende een maand of vie? voor de kooi. Ik gaf elk dier afzonderlijk een naam en praatte aller lei dwaasheid met mijn pupillen. Hierbij viel mij spoedig op, dat elk dier andere karakter eigenschappen heeft. De eene leeuw reageert b.v als een bezetene op elk woord, hij brult, gaat op de achterpooten staan en schijnt niet voor goede woorden vatbaar te zijn Een an dere kijkt heelemaal niet naar iemand om, verveelt zich klaarblijkelijk en straft den mensch met zijn verachting. Een derde dier weer heft den kop omhoog cn kijkt dengene, die zich met hem bemoeit, dom aan. Elke leeuw reageert anders op uiterlijke prikkels. Leeuwengebrul is, wat den leeken verwonder lijk mag schijnen meest een teeken van wel behagen als de dieren nicl juist vechten. Zooals bij de menschen impulsief zingen en fluiten, is bij de leeuwen gebrul een teeken van overmoed of uitbundigheid. Verscheiden leeuwen hebben ok een eigen gevoel voor muziek. Militaire marschen en lawaaierige muziek vallen nooit in hun smaak. Exotische muziek daarentegen, dof tromgeroffel en lang aangehouden fluittonen verwerven bij hen het hoogste succes. Eenige motieven uit Tschaikowsky's „Notenkraker suite", b.v. de Arabische en Chineeschc dans mogen ais voor het leeuwengehoor bijzonder geschikt worden beschouwd. Bij de tonen van de in zijn ooren lieflijk klinkende mu ziek zingt de leeuw in zekere mate mee, een verrassend bewijs van aesthetisch gevoel bij een roofdier! Nadat ik na maandenlangen arbeid den indruk had, dat de dieren mij kenden, waag de ik mij in de leeuwenkooi. Ik was geheel ongewapend want een pistool is tegenover een wild beest een tamelijk nutteloos werk tuig. Het beste wapen in den strijd met den leeuw iseen heele gewone stoel. Ook dit feit heeft zijn psychologische verklaring. Het vuurwapen, welks werking het dier niet kent cn welks werking ook dikwijls niet effectief is. jaagt den leeuw geen bijzondere angst aan Een stoel daarentegen, met zijn den leeuw totaal onbekenden vorm, verschijnt het dier als een fantastisch wangedrocht, waarvoor ook het wildste beest in zijn schulp kruipt. Mijn eerste bezoek in de kooi verliep vlot. Het schijnt echter mijn lot te zijn, elk jaar ééns door een leeuw te worden aangevallen, ik heb tijdens mijn geheele carrière ongeveer 30 aanvallen meegemaakt. De ergste speelde zich als volgt af: Ik was in de kooi aan het voederen en het vleesch werd mij niet snel genoeg aangereikt. Plotseling sprong een reusachtige leeuw op mij af en gaf mij een vreeselijken slag met zijn klauw in het ge zicht. Hij scheurde mijn heele rechter ge zichtshelft uit elkaar. Ik kon niets zien, de gezichtszenuw was klaarblijkelijk verlamd en met bloed bedekt zonk ik op den grond. Mijn vrouw een danseres, die als eerste cake-walk in de leeuwenkooi danste, snelde mij ter hulp en slingerde een stoeltje naar den leeuw. Ik werd bewusteloos weggedragen en herstelde slechts langzaam van den ge vaarlijken overval. Bij een anderen aanval bleef mij niet anders over dan tegen de tra lies van de kooi op te klimmen en mij door het open dak te redden. Ook bij den gedresseerden, dus schijnbaar getemden leevnv, loopt elke vreemde, die in de onmiddellijke nabijheid van het dier komt, gevaar, door hem verscheurd te wor den. Bij de opneming van de Quo Vadis-film in Rome is een van mijn gedresseerde leeu wen over een 6 meter hoogen muur gespron gen en heeft een ongelukkigen figurant door een beet in den nek gedood. Bij de eerste opname van dezelfde Quo Vadis-film, eveneens in Rome en wel in 1912 heb ik een komische situatie meegemaakt. Mijn leeuwen werden de arena binnengela ten. Het eerste wat zij deden, was het kost bare tapijt voor de loge van keizer Nero naar beneden te rukken en tot groote ontzetting van den regisseur het dure requisiet aan flar den te scheuren. De schare figuranten, die in de arena, als gevangen Christenen ver kleed, op de opname wachtten, was in een oogenblik verdwenen. De aanblik van de voor de wilde dieren vluchtende menschen was voor mij onbeschrijflijk komisch, daar ik de getroffen veiligheidsmaatregelen volkomen voldoende achtte. Inderdaad deed zich bij de opname dan ook geen enkel incident voor. WONDEREN DER BIOLOGIE. VAN RUPS TOT VLINDER. Aan het Biologische Instituut te Weenen heeft men onlangs een curieuze waarneming gedaan. Ieder van ons heelt reeds op de la gere school geleerd over den ontwikkelings gang der vlinders als het voorbeeld der meta morfose. Uit de eitjes kruipen de rupsen, die zich dik eten aan dc bladeren en dan op een goeden dag een geschikt plaatsje op zoeken om zich te verpoppen. Een schijn baar levenloos ding, zoo'n pop, die zich niet beweegt en geen voedsel tot zich neemt.Maar binnen in die pop voltrekt zich een wonder lijk proces. Uit de rups ontstaat een nieuw, ...hecl an der levend wezen, een prachtige bonte vlin der, die weldra het omhulsel verlaat en rond fladdert in den zonneschijn. Deze ontwikke lingsgang rups-pop-vlinder is een natuurwet. Maar nu is in het bovengenoemde insti tuut gebleken, dat de natuur ook anders kan. Zij kan namelijk het stadium van de pop „overslaan" en den vlinder onmiddellijk uit de rups te voorschijn laten komen. De on derzoekers te Weenen bcstudeeren den in vloed van de buitenwereld op de kleur der dieren. Daartoe voedde zij rupsen in ver schillende vitrines, die recpectievelijk geel, blauw en rood licht doorlieten. Alles ging ge woon zijn gang. Toen de tijd der verpopping kwam, volgden dc rupsen den drang van hun wonder instinct, namen geen voedsel meer tot zich, werden stil en onbeweeglijk veranderden zich in poppen. Zoo gedroe gen zich alle rupsen, behalve twee. Die bleven rups, stoorden zich niet aan de na tuurwet en verpopten zich niet. De natuur is echter ook voor haar overmoedige, tegen stribbelende kinderen een liefderijke, zor gende moeder. Het zou bijna een sprookje zijn, als het niet wetenschappelijk was waargenomen. Moeder Natuur gaf toe en liet dc twee ongehoorzame rupsen met weg lating van het verpoppingsstadium direct tot vlinder worden. Vlinders onmiddellijk uit rupsen: dat. is meer dan een curiosum. Een toeval verschafte ons hier een blik in de geheimenissen van het levensgebeuren. Maar een Weensche geleerde doet stelsel matig onderzoekingen, die den invloed van de buitenwereld op de vorming van het le vende wezen tot object hebben. Een tijdlang heeft dc wetenschap enkel en alleen naar doelmatigheid gevraagd. Altijd was het: waartoe? waarom? en nooit: waardoor? En wanneer de grootste scherpzinnigheid het doel van een orgaan niet kon ontdekken, dan moesten gewaagde theorieën een doel con- strueeren. Dat de leeuw zijn pooten heeft om te loopen, zijn tanden om te bijten en zijn darmen om het voedsel te verteren, !s dui delijk. Maar waartoe dienen zijn manen? Een levensnoodzakelijkheid kan dat sieraad niet zijn, want het wijfje, dat niet minder levenskrachtig Is, heeft geen manen. Men beweerde daarom, dat de manen er waren, om het wijfje te behagen. Dus een soort scx appeal van den leeuw. De nieuwste experimenten hebben echter anders geleerd. Volgens de theorie van de doelmatigheid heeft de neushoornkever zijn neushoorn wederom, om het wijfje te be hagen. Men heeft nu neushoornkevers ln de heeteluchtkamer van het Weensche insti tuut ondergebracht. Reeds bij de eerste ge neratie had een merkwaardige verandering' plaats.. De in de hitte opgekweekte kevers waren abnormaal klein en droegen een zeer kleine neushoorn. Bij de tweede generatie was de neushoorn geheel verdwenen. Neus- hoornkevers zonder neushoorn! Het hoorn rudiment was zóó nietig geworden, dat het mannetje haast niet van het wijfje was te onderscheiden. z Deze uitkomst doet toch wel sterke twij fel rijzen aan de juistheid van de doelina- tigheidstheorie. Veeleer lijkt het er op, dat manen en neushoorn eigenlijk onnutte siera den zijn en in het liefdeleven geen rol spe len Zij zouden een luxe dér natuur zijn. GOUD-DELVERS, DIE WERDEN. ARM WIE EEN SCHAT GRAAFT VOOR EEN ANDER.... Algemeen verbreid is het geloof, dat het ontdekken van begraven schatten niet het geringste geluk aan den vinder aanbrengt. Het schijnt, dat het met de ontdekkers van goudaders niet anders gaat. Terwijl velen rijk geworden zijn door het koopen van en wer ken (laten) in mijnen, blijft het een feit, dat zij die deze bewaarplaatsen van dat kostbare metaal vonden, zelden of nooit veel blijvend financieel resultaat hadden. Verleden jaar September werd in Johan nesburg een diner gehouden van pionier gouddelvers van de Wltwaterstand (Z.A.) Onder de gasten bevond zich George Honey ball, die in behoeftige omstandigheden leeft. En toch was Honeyball de man die in 1886 dc hoofdader ontdekte van de Witwaterstand waaruit sindsdien meer dan f 10.000.000 aan goud is gedolven. Cripple Creek, de rijkste mijn uit de Ver- ecnigde Staten, is eigenlijk een kleinigheid vergeleken bij de Witwaterstand. Toch heeft die mijn sinds 1891 ongeveer 700 millioen gulden opgeleverd. Robert Womach is begon nen in Cripple Creek. Hij verkocht zijn claim voor 600 dollar en enkele jaren later leefde hij van liefdadigheid ergens in Colorado. De man, die zijn claim kacht werd multimil- lionair. Eenige jaren geleden voer een schip, de Mary Holmes over de East River in New- York. toen de bemanning een man oppikte, die te kampen had met den stroom. Hij ver telde John P. Dalton te heeten, eens een mil- lionair, toen zonder middelen en vrienden. Als jonge man had hij goud gevonden in Comstock in Nevada, zijn fortuin daar ge maakt en anderen geholpen om rijk te wor den. Een dankbrief van een der rijkste Ame rikanen had hij nog in zijn doorweekte por tefeuille. Zijn geld had hij weer verloren, doch in Queensland (Australië) vond hij nogmaals een goud-ader. Ongelukkigerwijs viel hij in handen van gewetenlooze schurken, die hem verhinderden zijn rechten tc doen gelden. Van de door hem ontdekte mijn zijn 7 per sonen millionair geworden. Na twaalf jaar y zwerven trachtte hij ten einde raad naar I Blackwell's Island over te zwemmen in de hoop, daar als vrijwillig gevangene te wor den opgenomen, doch zijn krachten waren uitgeput. Dank zij den steun van de beman ning der Mary Holmes en een journalist is Dalton tenslotte in een armenhuis terecht gekomen. Edward Schieffelin,. zoon van een Duitsch emigrant was de ontdekker van de onmete lijk rijke zilverader van Tombstone in Ari zona. Eenigen tijd verdiende hij 180.000 gul den per maand en hij en enkele vrienden die hij deelgenoot maakte werden millionairs. Toen verkocht Schieffelin zijn belangen aan een syndicaat van vijf man en trok zich terug. Hij gaf echter kapitalen uit, zools bijv. f 160.000 voor een opera-gebouw in een dorp, waarvan de inwoners hem geholpen hadden in zijn dagen van armoe. Binnen 8 jaar yas zijn laatste cent uitgegeven en Schieffelin stierf arm in een hutje in de ber gen dat hij zelf gebouwd had, op een paar K.M. van de plek van zijn ontdekking. Alle vijf mannen die van hem de mijn ge kocht hadden, werden millionnair, maar het schijnt, dat zij den pionier, die hen aan hun fortuinen had geholpen, vergeten heb ben. LANGS DE STRAAT. Winkelstraat. De nieuwe dag is ontwaakt al wel een uur, twee uur geleden. Niettemin heeft hij zich nog steeds niet heelemaal goed uitge rekt en zijn leden zijn nog wat stroef en be ginnen zich pas langzamerhand losser te bewegen hij heeft zich al drie maal de slaap uit de oogen gewreven, maar in zijn achterhoofd is het nog dof en zwaar en hij kijkt de wereld aan als een kind, waarin de problemen nog niet aan het woord gekomen zijn. Hij is frisch en jong en verkwikkend, de nieuwe dag, altijd maar weer aan, driehon derdzestig malen in een jaar; en het doet er niet toe of ge hem tegen komt op zee, in de bergen, of midden in de stad, want hij heeft een sterker persoonlijkheid dan Napoleon zelf en de eeuwen noch zijn milieu hebben in vloed op hem. Vandaag heb ik hem zien wakker worden midden in een winkelstraat, en ook daar was hij bekoorlijk. Ik verraste hem bij zijn eersten geeuw, waarbij hij, omdat hij dacht alleen te zijn, niet eens zijn hand voor zijn mond hield en een onsiereüjk geluid hem ontsnapte een geweldig geloei, dat uit een paar krach tige longen kwam en bijna drie minuten aan hield: de fluit van zevenen, die het eerste geluid is, waarmee de nieuwe dag zijn komst meldt. De winkelstraat reageerde ternauwernood op het bericht. De winkeldeuren waren en bleven dicht, de ramen met de neergelaten gordijnen er voor waren als de oogen van een slapende, waarvoor de oogleden gesloten zijn op het trottoir zat alleen een poes, en waschte zich met verliefde zorg, tot ze met hoog opgeheven staart op de vlucht sloeg voor de tram, die rinkelend aan kwam rijden en de prille stilte aan scherven reed. Op de hooggelegen verdiepingen ontwaak ten de één na den ander de menschen. Het geeuwen, uitrekken en zuchtend uit bed stap pen was iet zichtbaar of hoorbaar, maar voelbaar des te meer. Men voelde het achter het omhoog of opzij trekken van gordijnen, aan het graaien van een schichtigen arm naar een deur- of raamknop en het met een haastigen smak buitensluiten van de och tendlucht. De winkelstraat kwam tot leven, en het duurde nog maar een kwartier, of er verschenen hier en daar op de kleine bal konnetjes menschen, die een beetje onwillig nog om te beginnen aan het werk van den dag, over de leuningen hingen en traag wat naar beneden staarden op het grauwe asfalt, waar nu zelfs geen poes meer te zien was. Toen verdwenen ze naar beneden en begon nen zich daar te roeren, het eerste geroeze moes veroorzakend in den tot nu toe vrijwel ongerepten morgen. Er vlogen .gordijnen omhoog en blinden re zen met een knetterend geratel; deuren openden zich met een eerste gerinkel van de winkelbel en er verschenen mannen buiten om blinden af te nemen en misschien met den buur een inleidend praatje te beginnen. Honden werden uitgelaten en deden hun ochtendlijke hondenplicht na den langen nacht; na zich daarvan gekweten te hebben maakten ze zich de stijve leden los met een stuk of wat achtervolgingen en schermutse lingen, die niets om het lijf hadden dan veel lawaai en heelemaal geen wol. De eerste melkboer kwam aanrijden, terwijl al zijn dei nende flesschen rinkeldekinkten, de eerste vrouwen kwamen aan de deuren en de eerste daghitten met spillebeenen en te korte jasjes en spitse neuzen deden hun intree, om spoe dig weer te verschijnen met groote witte em mers, die ze over de grijze trottoirs leeg gooi den en achter zich smeten; terwijl ze met het zelfde gebaar den bezem grepen en begonnen te boenen als even zooveel kleine heksjes op een bezemsteel, zeer ontvankelijk voor een liefkoozend woord van buurman's zoon of overbuurman's bediende. Er kwamen karren door de straat met zwa re paarden ervoor, die loom hun groote hoe ven oplichtten en weer neerzetten, en met mannen op de bok, die knalden met hun zweepen bij wijze van leutige groet aan den dag. Zware vrachtauto's, kleinere wagentjes, glanzend van nieuwheid en steunend en krakend van ouderdom, die niets in de straat te maken hadden, begonnen erdoor te rijden en het intieme leven ervan te begraven on der hun nuchtere aanwezigheid van onver schillige voorbijgangers. Er kwamen fietsers aanslieren. werklui in pilow broeken; er kwamen menschen aan draven, die onderweg waren naar hun werk het lawaai en geroezemoes in de straat werd steeds harder en steeds alledaagscher. De nieuwe dag was bijna geen nieuwe dag meer. Hij was het niet meer, toen de eerste klant den sigarenwinkel op den hoek binnenstapte, en de eigenaar haastig zijn jas en zijn gezicht van deftig winkelier aanschoot om hem te bedienen met twee sigaren en een vrindelijk praatje. Het was of tegelijk met hem de heele straat zijn jas en zijn minzaamste gezicht aantrok, en in plaats van een on twakende Straat een keurige, gerangeerde. n.Lte winkelstraat werd, waardoor twaalf uren lang het leven kabbelen zou. En het was of ook de nieuwe dag een ge- kleede groote-menschen-jas aantrok en een stijve witte boord dichtmaakte onder zijn ge zicht, dat nog zoo pas geleden een kinderge zicht was geweest: de nieuwe dag was een volwassen, volgroeide, nuchtere dag zonder charme geworden. En de winkelstraat een gewone alledaag- sche winkelstraat, waar alle spoor van pril ontwaken af was een tjokvolle winkelstraat zender kraak of smaak. W. T. Woorden, die men vroeger niet kende. Er wordt wel eens over geklaagd, dat we leven in een geweldig tempo, en dat de evo lutie op ieder gebied langzamerhand op een revolutie gaat gelijken. Te oordeelen naar onze moderne spreek- en schrijftaal valt er op deze bewexóng weinig af te dingen. Onze taal ontwikkelt zich, of juister gaat achteruit met een vaartje, dat doet betwijfelen, of er over tien jaar nog wel zuiver Nederlandsch zal bestaan. Het aantal woorden, dat de laatste dertig veertig jaar als wettige of onwettige Neder- landsche kindertjes is geboren, is eenvou dig ontstellend. Onze moderne beschaafde conversatie is voor een mensch met normale hersenen haast niet meer bij te houden. En vergeten we vooral de kranten niet. Sommi ge schrijvers schijnen maar één ideaal te kennen: het scheppen van nieuwe woorden of woordverbindingen! Als we onzen grootvader hadden gevraagd, waar hij zijn weekend ging doorbrengen, dan zou hij ongetwijfeld vol verachting hebben neergezien op iemand, die van de 7 dagen geen zes volle dagen werkte. Grootmoeder droeg japonnen van zware zijde, geen kunstzijde en haar dochters waren nog van ouderwetsche degelijkheid zonder bubikop of polkahaar. Als het regende, dan was haar coiffure alijd eenigs- zins balsturig want permanent wave bracht nog geen uitkomst. Neen, het waren door en door degelijke meisjes, volstrekt geen flappers, ze deden niet aan mensen dieken, dansten in besloten clubjes en een gigolo zou aan haar geen droog brood hebben kunnen verdienen. Ze trouwden met een even degelijken jongeman en dachten niet aan een proef hu we- 1 ij k. Grootvader deed zijn zaken nog zonder dictaphone of cyclostile en als ge gesproken hadt over marktanalyse, dan zou hij waax-schijnlïjk gedacht hebben, dat ge door de hitte bevangen waart en de eerste de beste van zijn personeel, die hst zou gehad hebben over medezeggen schap in het bedrijf, zou op sti-aat hebber, gelegen, zonder dat vakbond cf scheidsgerecht een hand hadden uit gestoken. Ja,( dat moet toen een heerlijke tijd ge weest zijn. Alles ademde nog rpst en vrede; geen ja z z b a n d verscheurde de ooren, geen Mexicaanse he ho n d blafte in den aether en geen zingende zaag of claxon bracht onze zenuwen van streek. De luistervinken zaten allen nog in het ei en geen anten ïx es vormden een draadvex-spex-ring op de daken. Het luchtverkeer lag nog in de wind selen en op de vl i e g v e 1 d e n graasden nog koeien en paarden. Als ge eens dagje wilde uitgaan, naamt ge een Janplezier. Deze had wel geen ballon- bandenof vierwielremmen, maar er was ook geen verkeersagent, die uw weg kruiste, de motorbrigade bekeurde u nooit wegens overtreding der maximumsnelheid en overal was zooveel ruimte dat parkee r e n niet noodig was. In de politiek kende men nog geen sovjet of fascisme, Volkenbond en Pan- Euro p a waren in de ooren onzer groot- oudex-s klanken uit een andere wereld ge weest. De relativiteit s-theorie van Einstein zouden ze niet hebben begrepen in tegenstelling met hun kleinkixideren, wien ze natuurlijk volkomen duidelijk is. Aan den axiderexi kant moesten onze voor ouders toch veel missen. Grootvader rookte zijn pijpje ixx zyxx leunstoel, geen stalen meubel, met naast zich zijn bittertje, want van cocktail had hy geen idee. In zijn eenzame ux-en had hy geen kruiswoord- puzzle, dat den tijd hielp passeeren en geen kauwgom om zijn verhemelte te ver frisschen. Nooit kon hij eens genieten van een h2o2o2r2s2p2e21 of g flnoenaalh ietjtf 1 een hoorspel of gramofoon. En grootmoeder....! wat had die afgetob de vrouw dagelijks geen moeite en zorgen! Geen stofzuiger, die het werk voor haar deed en geen ij s k a s t, die door kunstmatige bevriezing het voedsel tegen bederf be waarde. Geen centrale verwar- m i n g, die in den winter den zomer in huis bracht. Welke gevaren hebben het leven der beide oudjes bedreigd! Want ze sliepen op geen gezondheidsmatrassen en ze aten maar waar ze trek in hadden, zonder er aan te denken of het voedsel wel voldoende vi taminen AenB bevatte. Wat hebben die oude menschen een kost baren tijd verspild. Ze wisten niet eens wat efficiency was! Geen wonder ook, dat ze al vroeg veroudex-den, want ze zorgden niet voor de slanke 1 ij n, die je zoo ge makkelijk kunt behouden met punkt- r o 1 Te n. Wat wordt er tegenwoox*dig een zorg be steed aan de jeugd! We hebben jeugddagen, jeugdker- ken, jeugdherbergen, jeugd b e- w e g i n g en als we dit alles lezen, komen we langzaam maar zeker tot de ontstellende conclusie, dat wij eigenlijk geen jeugd heb ben gehad. Wij zijn te vroeg geboren, want ongetwij feld zal over eenige jaren de mensch met zijn veertigurige werkweek een gulden tijdperk gaan beleven. W. S. Bioscoop. Tenslotte blijft toch alles gelijk. Een re genachtige Zondag regenachtig is goed een Zondag dus, overstroomd, overplensd door een gietregen, die we een verschrikke lijke onweersbui genoemd zouden hebben, als ze een kwartier geduurd had. Nu duurde ze den heelen dag. „Thuisblijven", zeiden we, ons behagelijk schurkend. „Lekker thuis blijven, bij de kachel, lezen theedrinken, in de bibliotheek rondsnuffelen, platen kijken. Met geen stok zijn we vandaag de deur uit te krijgen." Aldus geschiedde. En tegen vier uur in den namiddag begon er een te geeuwen en een tweede stond met de handen in zijn zakken voor het raam naar de lucht te kijken, die niet te zien was, want de lieve regen-enge len speelden yo-yo met de wolken en ze de den het slecht, want het heele dal hing er voortdurend vol van. zoodat de toppen der bergen niet eens te zien waren, laat staan de hemel. En een derde begon heimelijk naar de krant te zoeken en keek tersluiks de lijst der publieke vermakelijkheden na in de dichtstbijzijnde stad. En de viex*de zei ten slotte openlijk: „Er is hier een bioscoop. Wat denken jullie daarvan?" We dachten er allemaal goed van. Van het uitje. Niet van de bioscoop want wat kan dat tenslotte voor een bioscoop zijn in een klein Zuid-Duitsch nest, een bioscoop die de helft van het jaar gesloten is en in de an dere helft alleen maar 's Zondags geopend? We trokken dus enthousiast regenjassen en laarzen aan, want het plensregende nog steeds, zooals het alleexi maar op regen achtige Zondagen plensregenen kan exx de bestrating was, zooals die in kleine Zuid- Duitsche nesten met geen enkele rechte en geen enkele horizontale straat pleegt te zijn kinderkopjes noemen wij dat. We sprongen zoo van steen tot steen naar de bioscoop. Naar de bioscoop. En ziedaar, welk een vreugde: Willy Fritsch Willy Fritsch höchstselbst, onweerstaanbaar als steeds, zooals dat in filmprogrammaversla gen gemeexxlijk heet, zou ons twee uren achtereen onweerstaanbaar zijn. Met de charmante Camilla Horn. Het voorprogramma ontging ons, want we waren een uur te laat, maar dat was niet trg zei de juffrouw van de cassa, die we eerst van uit de zaal naar buiten hadden getrommeld want eerst werd er maar een snert- film gedraaid (de netste vertaling van het Duitsche woord dat ze gebruikte) en meer bedoeld voor de kinderen. De kinderen het publiek al rumoerig zoolang de deur neg dicht was en oorverdoovend brullend, toen die open ging, zaten op een kluitje op de goedkoopste plaatsen, die hier achter in de zaal waren. En omdat wij ook de goedkoop ste plaatsen hadden, zaten we dan eindelijk klaar om te leeren allemaal met een kind op schoot van wege de volte en gechape ronneerd door de familieleden van den eige naar, die op hun beste stoelen tegen den wand zaten en „stilte" brulden als het plezier ten top steeg. En wij ondergingen het slot van de snert- filrn. Een heerlijke snertfilm. verrukke lijk! alsof we weer in onze prille jeugd na een zwaar afgebedelde vergunning van thuis op een regenachtigen Zondagmiddag naar de bioscoop hadden mogen gaan. De zelfde film die we dan altijd zagen. Met een man in korte hemdsmouwtjes en een dop hoed en een blondlokkige primadonna en een dikke schoonmoeder, die met haar rok ken als parachute het heele zaakje na span nende vluchten voor een knuppelende ban dietenbende en nog spannendere ritten in een, vanwege de schoonmoeder, die er achter in zat, wild steigerende auto en na het be kende hangexx aan een afbrekende vlagge- stok boven den bekenden afgrond van een Amerikaansche straat met wolkenkrabbers, nog weer veilig doet landen. Maar toen gingen we er in onze krakende stoelen voor zitten. Want Willy Fritsch kwam. Kwam. zag en overwon als gewoon lijk. En gelukkig kwam ook Ralf Arthur Ro berts, de eenige van de heele troep die neen, ik wil niet hatelijk worden. En Ca in ill e Horn kwam, blond, en smachtend en noch Camilla Horn, noch de dame die ze voor moest stellen, maar de knapste Greta Gai-bo- imitatie die ik tot nu toe op het witte doek gezien heb elke blik en elk gebaar ge gapt. Bravo! En na twee uur complicaties, die wc niet snapten, omdat het geluid tot ons kwam als het beeld door een onzuiver gestelden verre kijker en waarbij de kinderen op onze schoot en rondom lachten om alles wat ze gegre pen en om alles wat ze hopelijk niet Sfegre- pen na twee uur kwam tot slot de ge bruikelijke omhelzing. Buiten plensregende het nog steeds. Net als vroeger na de bioscoop op regenachtige Zondagmiddagen. En thuisgekomen namen we onze onder broken lectuur weer op, schurkten ons beha- gelijk en zeiden: „Heerlijk, zoo'n regen- Zondag thuis. Met geen stok...." En zegenden de bioscoop. MIES BLOMSMA. DE HOEDENPEN TERUG? De laatste grap van de mode is de terug keer van de hoedenpen. Eigenlijk maar een matig grapje uit mannelijk oogpunt gezien, omdat vele mannen onaangename herin neringen hebben aan de dagen, een jaar of twintig geleden, toen scherpe punten uit elke vrouwenhoed staken en een reis per trein, tram of anderszins tot een wex-kelijk ge vaarlijke zaak maakten. Waai-om de hoedenpen weer terugkomt, is een geheim. Misschien wil de vrouw gewapend zijn? Misschien heeft ze een betex-e kans om een plaatsje in treixi en tram te veroveren als een gepunte waax-schuwing in haar hoed zegt: „Hou je op eexr afstand!"? Maar ik geloof niet, dat men zich daar erg druk over hoeft te maken. De meeste vrouwen nog dragen het haar kox*t en kort haar en hoedepennexi gaan heel lastig samen. Den dertienóBn Februari zal den dag her dacht worden, waarop de groote Duitsche componist. Richard Wagner 50 jaar a el eden stierf. Zijn geboortehuis in Leipzig is hier boven afgebeeld. Het werd in 1870 afgebroken

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 16