ONZE TAAL
De psychologie van den leeuw
H.D. VERTELLING.
door KAPITEIN SCHNEIDER
(den bekenden leeuwentemmer).
De „wilde" leeuw. De muzi
kale leeuw. De beste wapens
tegen den leeuw. Ervaringen
in de leeuwenkooi.
Wat is eigenlijk een leeuw? Op deze schijn
baar naïeve vraag zou men kunnen antwoor
den, dat de leeuw allereerst een „koopwaar"
is, welks waarde zich aan de wet van vraag
en aanbod aanpast en ten tweede, dat de
leeuw een dier is met volstrekt individueele
karaktereigenschappen, die men moet leeren
kennen om het dier te temmen.
In 30 jaren zijn meer dan 1000 leeuwen
door mijn handen gegaan. Het gebeurde zoo:
In mijn jonge jaren studeerde ik om evenals
mijn vader architect te worden. Mijn vader
had mij een fiets geschonken, opdat ik zoo
snel mogelijk van het ccne bouwwerk naar
het andere kon rijden. De fiets was 35 jaar
geleden een kleine sensatie en wekte mijn
fantasie op.
Ik besloot spoedig dc architectuur op te
geven en werd renner en kunstrijder. Nadat
ik als eerste, of laat ons zeggen als een der
eersten, het halsbrekende kunststuk van „the
looping the loop" had uitgevoerd, moest ik
wat nieuws op het gebied der artistenkunst
verzinnen, om verder te komen. Een vriend
uit Engeland bood mij 12 leeuwen te koop
aan. Destijds kostte een „wilde" leeuw, d.w.z.
een ongedresseerde leeuw, ongeveer 3000
Mark. Tegenwoordig is ook deze waar in prijs
gedaald, zoodat men een „prima leeuw" voor
1500 tot 2000 Mark koopen kan.
Nadat ik de dieren had gekregen en naar
Berlijn getransporteerd had, begon ik mij in
de geheimen van de dierenpsychologie te
verdiepen. Slechts de nauwkeurige kennis der
dierenpsychologie, als men het zoo zeggen
mag, heeft het mij mogelijk gemaakt, dat te
worden wat men een leeuwentemmer noemt,
om niet het woord dresseur of dompteur te
gebruiken.
De dieren werden in grootc kooien in een
der buitenwijken van de wereldstad onderge
bracht. Nu moest men elkaar wederkeerig
leeren kennen. Uren per dag zat ik gedurende
een maand of vie? voor de kooi. Ik gaf elk
dier afzonderlijk een naam en praatte aller
lei dwaasheid met mijn pupillen. Hierbij viel
mij spoedig op, dat elk dier andere karakter
eigenschappen heeft. De eene leeuw reageert
b.v als een bezetene op elk woord, hij brult,
gaat op de achterpooten staan en schijnt niet
voor goede woorden vatbaar te zijn Een an
dere kijkt heelemaal niet naar iemand om,
verveelt zich klaarblijkelijk en straft den
mensch met zijn verachting. Een derde dier
weer heft den kop omhoog cn kijkt dengene,
die zich met hem bemoeit, dom aan. Elke
leeuw reageert anders op uiterlijke prikkels.
Leeuwengebrul is, wat den leeken verwonder
lijk mag schijnen meest een teeken van wel
behagen als de dieren nicl juist vechten.
Zooals bij de menschen impulsief zingen en
fluiten, is bij de leeuwen gebrul een teeken
van overmoed of uitbundigheid.
Verscheiden leeuwen hebben ok een eigen
gevoel voor muziek. Militaire marschen en
lawaaierige muziek vallen nooit in hun
smaak. Exotische muziek daarentegen, dof
tromgeroffel en lang aangehouden fluittonen
verwerven bij hen het hoogste succes. Eenige
motieven uit Tschaikowsky's „Notenkraker
suite", b.v. de Arabische en Chineeschc dans
mogen ais voor het leeuwengehoor bijzonder
geschikt worden beschouwd. Bij de tonen
van de in zijn ooren lieflijk klinkende mu
ziek zingt de leeuw in zekere mate mee, een
verrassend bewijs van aesthetisch gevoel bij
een roofdier!
Nadat ik na maandenlangen arbeid den
indruk had, dat de dieren mij kenden, waag
de ik mij in de leeuwenkooi. Ik was geheel
ongewapend want een pistool is tegenover
een wild beest een tamelijk nutteloos werk
tuig. Het beste wapen in den strijd met den
leeuw iseen heele gewone stoel. Ook dit
feit heeft zijn psychologische verklaring. Het
vuurwapen, welks werking het dier niet kent
cn welks werking ook dikwijls niet effectief
is. jaagt den leeuw geen bijzondere angst aan
Een stoel daarentegen, met zijn den leeuw
totaal onbekenden vorm, verschijnt het dier
als een fantastisch wangedrocht, waarvoor
ook het wildste beest in zijn schulp kruipt.
Mijn eerste bezoek in de kooi verliep vlot.
Het schijnt echter mijn lot te zijn, elk jaar
ééns door een leeuw te worden aangevallen,
ik heb tijdens mijn geheele carrière ongeveer
30 aanvallen meegemaakt. De ergste speelde
zich als volgt af: Ik was in de kooi aan het
voederen en het vleesch werd mij niet snel
genoeg aangereikt. Plotseling sprong een
reusachtige leeuw op mij af en gaf mij een
vreeselijken slag met zijn klauw in het ge
zicht. Hij scheurde mijn heele rechter ge
zichtshelft uit elkaar. Ik kon niets zien, de
gezichtszenuw was klaarblijkelijk verlamd
en met bloed bedekt zonk ik op den grond.
Mijn vrouw een danseres, die als eerste
cake-walk in de leeuwenkooi danste, snelde
mij ter hulp en slingerde een stoeltje naar
den leeuw. Ik werd bewusteloos weggedragen
en herstelde slechts langzaam van den ge
vaarlijken overval. Bij een anderen aanval
bleef mij niet anders over dan tegen de tra
lies van de kooi op te klimmen en mij door
het open dak te redden.
Ook bij den gedresseerden, dus schijnbaar
getemden leevnv, loopt elke vreemde, die in
de onmiddellijke nabijheid van het dier
komt, gevaar, door hem verscheurd te wor
den. Bij de opneming van de Quo Vadis-film
in Rome is een van mijn gedresseerde leeu
wen over een 6 meter hoogen muur gespron
gen en heeft een ongelukkigen figurant door
een beet in den nek gedood.
Bij de eerste opname van dezelfde Quo
Vadis-film, eveneens in Rome en wel in 1912
heb ik een komische situatie meegemaakt.
Mijn leeuwen werden de arena binnengela
ten. Het eerste wat zij deden, was het kost
bare tapijt voor de loge van keizer Nero naar
beneden te rukken en tot groote ontzetting
van den regisseur het dure requisiet aan flar
den te scheuren. De schare figuranten, die
in de arena, als gevangen Christenen ver
kleed, op de opname wachtten, was in een
oogenblik verdwenen. De aanblik van de voor
de wilde dieren vluchtende menschen was
voor mij onbeschrijflijk komisch, daar ik de
getroffen veiligheidsmaatregelen volkomen
voldoende achtte. Inderdaad deed zich bij de
opname dan ook geen enkel incident voor.
WONDEREN DER BIOLOGIE.
VAN RUPS TOT VLINDER.
Aan het Biologische Instituut te Weenen
heeft men onlangs een curieuze waarneming
gedaan. Ieder van ons heelt reeds op de la
gere school geleerd over den ontwikkelings
gang der vlinders als het voorbeeld der meta
morfose. Uit de eitjes kruipen de rupsen, die
zich dik eten aan dc bladeren en dan op
een goeden dag een geschikt plaatsje op
zoeken om zich te verpoppen. Een schijn
baar levenloos ding, zoo'n pop, die zich niet
beweegt en geen voedsel tot zich neemt.Maar
binnen in die pop voltrekt zich een wonder
lijk proces.
Uit de rups ontstaat een nieuw, ...hecl an
der levend wezen, een prachtige bonte vlin
der, die weldra het omhulsel verlaat en rond
fladdert in den zonneschijn. Deze ontwikke
lingsgang rups-pop-vlinder is een natuurwet.
Maar nu is in het bovengenoemde insti
tuut gebleken, dat de natuur ook anders kan.
Zij kan namelijk het stadium van de pop
„overslaan" en den vlinder onmiddellijk uit
de rups te voorschijn laten komen. De on
derzoekers te Weenen bcstudeeren den in
vloed van de buitenwereld op de kleur der
dieren. Daartoe voedde zij rupsen in ver
schillende vitrines, die recpectievelijk geel,
blauw en rood licht doorlieten. Alles ging ge
woon zijn gang. Toen de tijd der verpopping
kwam, volgden dc rupsen den drang van
hun wonder instinct, namen geen voedsel
meer tot zich, werden stil en onbeweeglijk
veranderden zich in poppen. Zoo gedroe
gen zich alle rupsen, behalve twee. Die
bleven rups, stoorden zich niet aan de na
tuurwet en verpopten zich niet. De natuur is
echter ook voor haar overmoedige, tegen
stribbelende kinderen een liefderijke, zor
gende moeder. Het zou bijna een sprookje
zijn, als het niet wetenschappelijk was
waargenomen. Moeder Natuur gaf toe en
liet dc twee ongehoorzame rupsen met weg
lating van het verpoppingsstadium direct tot
vlinder worden. Vlinders onmiddellijk uit
rupsen: dat. is meer dan een curiosum.
Een toeval verschafte ons hier een blik in
de geheimenissen van het levensgebeuren.
Maar een Weensche geleerde doet stelsel
matig onderzoekingen, die den invloed van
de buitenwereld op de vorming van het le
vende wezen tot object hebben. Een tijdlang
heeft dc wetenschap enkel en alleen naar
doelmatigheid gevraagd. Altijd was het:
waartoe? waarom? en nooit: waardoor? En
wanneer de grootste scherpzinnigheid het
doel van een orgaan niet kon ontdekken, dan
moesten gewaagde theorieën een doel con-
strueeren. Dat de leeuw zijn pooten heeft om
te loopen, zijn tanden om te bijten en zijn
darmen om het voedsel te verteren, !s dui
delijk. Maar waartoe dienen zijn manen?
Een levensnoodzakelijkheid kan dat sieraad
niet zijn, want het wijfje, dat niet minder
levenskrachtig Is, heeft geen manen. Men
beweerde daarom, dat de manen er waren,
om het wijfje te behagen. Dus een soort scx
appeal van den leeuw.
De nieuwste experimenten hebben echter
anders geleerd. Volgens de theorie van de
doelmatigheid heeft de neushoornkever zijn
neushoorn wederom, om het wijfje te be
hagen. Men heeft nu neushoornkevers ln de
heeteluchtkamer van het Weensche insti
tuut ondergebracht. Reeds bij de eerste ge
neratie had een merkwaardige verandering'
plaats.. De in de hitte opgekweekte kevers
waren abnormaal klein en droegen een zeer
kleine neushoorn. Bij de tweede generatie
was de neushoorn geheel verdwenen. Neus-
hoornkevers zonder neushoorn! Het hoorn
rudiment was zóó nietig geworden, dat het
mannetje haast niet van het wijfje was te
onderscheiden. z
Deze uitkomst doet toch wel sterke twij
fel rijzen aan de juistheid van de doelina-
tigheidstheorie. Veeleer lijkt het er op, dat
manen en neushoorn eigenlijk onnutte siera
den zijn en in het liefdeleven geen rol spe
len Zij zouden een luxe dér natuur zijn.
GOUD-DELVERS, DIE
WERDEN.
ARM
WIE EEN SCHAT GRAAFT VOOR EEN
ANDER....
Algemeen verbreid is het geloof, dat het
ontdekken van begraven schatten niet het
geringste geluk aan den vinder aanbrengt.
Het schijnt, dat het met de ontdekkers van
goudaders niet anders gaat. Terwijl velen rijk
geworden zijn door het koopen van en wer
ken (laten) in mijnen, blijft het een feit, dat
zij die deze bewaarplaatsen van dat kostbare
metaal vonden, zelden of nooit veel blijvend
financieel resultaat hadden.
Verleden jaar September werd in Johan
nesburg een diner gehouden van pionier
gouddelvers van de Wltwaterstand (Z.A.)
Onder de gasten bevond zich George Honey
ball, die in behoeftige omstandigheden leeft.
En toch was Honeyball de man die in 1886
dc hoofdader ontdekte van de Witwaterstand
waaruit sindsdien meer dan f 10.000.000
aan goud is gedolven.
Cripple Creek, de rijkste mijn uit de Ver-
ecnigde Staten, is eigenlijk een kleinigheid
vergeleken bij de Witwaterstand. Toch heeft
die mijn sinds 1891 ongeveer 700 millioen
gulden opgeleverd. Robert Womach is begon
nen in Cripple Creek. Hij verkocht zijn claim
voor 600 dollar en enkele jaren later leefde
hij van liefdadigheid ergens in Colorado. De
man, die zijn claim kacht werd multimil-
lionair.
Eenige jaren geleden voer een schip, de
Mary Holmes over de East River in New-
York. toen de bemanning een man oppikte,
die te kampen had met den stroom. Hij ver
telde John P. Dalton te heeten, eens een mil-
lionair, toen zonder middelen en vrienden.
Als jonge man had hij goud gevonden in
Comstock in Nevada, zijn fortuin daar ge
maakt en anderen geholpen om rijk te wor
den. Een dankbrief van een der rijkste Ame
rikanen had hij nog in zijn doorweekte por
tefeuille.
Zijn geld had hij weer verloren, doch in
Queensland (Australië) vond hij nogmaals
een goud-ader. Ongelukkigerwijs viel hij in
handen van gewetenlooze schurken, die hem
verhinderden zijn rechten tc doen gelden.
Van de door hem ontdekte mijn zijn 7 per
sonen millionair geworden. Na twaalf jaar y
zwerven trachtte hij ten einde raad naar I
Blackwell's Island over te zwemmen in de
hoop, daar als vrijwillig gevangene te wor
den opgenomen, doch zijn krachten waren
uitgeput. Dank zij den steun van de beman
ning der Mary Holmes en een journalist is
Dalton tenslotte in een armenhuis terecht
gekomen.
Edward Schieffelin,. zoon van een Duitsch
emigrant was de ontdekker van de onmete
lijk rijke zilverader van Tombstone in Ari
zona. Eenigen tijd verdiende hij 180.000 gul
den per maand en hij en enkele vrienden
die hij deelgenoot maakte werden millionairs.
Toen verkocht Schieffelin zijn belangen
aan een syndicaat van vijf man en trok zich
terug. Hij gaf echter kapitalen uit, zools
bijv. f 160.000 voor een opera-gebouw in een
dorp, waarvan de inwoners hem geholpen
hadden in zijn dagen van armoe. Binnen 8
jaar yas zijn laatste cent uitgegeven en
Schieffelin stierf arm in een hutje in de ber
gen dat hij zelf gebouwd had, op een paar
K.M. van de plek van zijn ontdekking.
Alle vijf mannen die van hem de mijn ge
kocht hadden, werden millionnair, maar het
schijnt, dat zij den pionier, die hen aan
hun fortuinen had geholpen, vergeten heb
ben.
LANGS DE STRAAT.
Winkelstraat.
De nieuwe dag is ontwaakt al wel een
uur, twee uur geleden. Niettemin heeft hij
zich nog steeds niet heelemaal goed uitge
rekt en zijn leden zijn nog wat stroef en be
ginnen zich pas langzamerhand losser te
bewegen hij heeft zich al drie maal de
slaap uit de oogen gewreven, maar in zijn
achterhoofd is het nog dof en zwaar en hij
kijkt de wereld aan als een kind, waarin de
problemen nog niet aan het woord gekomen
zijn. Hij is frisch en jong en verkwikkend, de
nieuwe dag, altijd maar weer aan, driehon
derdzestig malen in een jaar; en het doet er
niet toe of ge hem tegen komt op zee, in de
bergen, of midden in de stad, want hij heeft
een sterker persoonlijkheid dan Napoleon zelf
en de eeuwen noch zijn milieu hebben in
vloed op hem.
Vandaag heb ik hem zien wakker worden
midden in een winkelstraat, en ook daar was
hij bekoorlijk. Ik verraste hem bij zijn eersten
geeuw, waarbij hij, omdat hij dacht alleen
te zijn, niet eens zijn hand voor zijn mond
hield en een onsiereüjk geluid hem ontsnapte
een geweldig geloei, dat uit een paar krach
tige longen kwam en bijna drie minuten aan
hield: de fluit van zevenen, die het eerste
geluid is, waarmee de nieuwe dag zijn komst
meldt.
De winkelstraat reageerde ternauwernood
op het bericht. De winkeldeuren waren en
bleven dicht, de ramen met de neergelaten
gordijnen er voor waren als de oogen van een
slapende, waarvoor de oogleden gesloten zijn
op het trottoir zat alleen een poes, en
waschte zich met verliefde zorg, tot ze met
hoog opgeheven staart op de vlucht sloeg
voor de tram, die rinkelend aan kwam rijden
en de prille stilte aan scherven reed.
Op de hooggelegen verdiepingen ontwaak
ten de één na den ander de menschen. Het
geeuwen, uitrekken en zuchtend uit bed stap
pen was iet zichtbaar of hoorbaar, maar
voelbaar des te meer. Men voelde het achter
het omhoog of opzij trekken van gordijnen,
aan het graaien van een schichtigen arm
naar een deur- of raamknop en het met een
haastigen smak buitensluiten van de och
tendlucht. De winkelstraat kwam tot leven,
en het duurde nog maar een kwartier, of
er verschenen hier en daar op de kleine bal
konnetjes menschen, die een beetje onwillig
nog om te beginnen aan het werk van den
dag, over de leuningen hingen en traag wat
naar beneden staarden op het grauwe asfalt,
waar nu zelfs geen poes meer te zien was.
Toen verdwenen ze naar beneden en begon
nen zich daar te roeren, het eerste geroeze
moes veroorzakend in den tot nu toe vrijwel
ongerepten morgen.
Er vlogen .gordijnen omhoog en blinden re
zen met een knetterend geratel; deuren
openden zich met een eerste gerinkel van de
winkelbel en er verschenen mannen buiten
om blinden af te nemen en misschien met
den buur een inleidend praatje te beginnen.
Honden werden uitgelaten en deden hun
ochtendlijke hondenplicht na den langen
nacht; na zich daarvan gekweten te hebben
maakten ze zich de stijve leden los met een
stuk of wat achtervolgingen en schermutse
lingen, die niets om het lijf hadden dan veel
lawaai en heelemaal geen wol. De eerste
melkboer kwam aanrijden, terwijl al zijn dei
nende flesschen rinkeldekinkten, de eerste
vrouwen kwamen aan de deuren en de eerste
daghitten met spillebeenen en te korte jasjes
en spitse neuzen deden hun intree, om spoe
dig weer te verschijnen met groote witte em
mers, die ze over de grijze trottoirs leeg gooi
den en achter zich smeten; terwijl ze met het
zelfde gebaar den bezem grepen en begonnen
te boenen als even zooveel kleine heksjes op
een bezemsteel, zeer ontvankelijk voor een
liefkoozend woord van buurman's zoon of
overbuurman's bediende.
Er kwamen karren door de straat met zwa
re paarden ervoor, die loom hun groote hoe
ven oplichtten en weer neerzetten, en met
mannen op de bok, die knalden met hun
zweepen bij wijze van leutige groet aan den
dag.
Zware vrachtauto's, kleinere wagentjes,
glanzend van nieuwheid en steunend en
krakend van ouderdom, die niets in de straat
te maken hadden, begonnen erdoor te rijden
en het intieme leven ervan te begraven on
der hun nuchtere aanwezigheid van onver
schillige voorbijgangers.
Er kwamen fietsers aanslieren. werklui in
pilow broeken; er kwamen menschen aan
draven, die onderweg waren naar hun werk
het lawaai en geroezemoes in de straat
werd steeds harder en steeds alledaagscher.
De nieuwe dag was bijna geen nieuwe dag
meer.
Hij was het niet meer, toen de eerste klant
den sigarenwinkel op den hoek binnenstapte,
en de eigenaar haastig zijn jas en zijn gezicht
van deftig winkelier aanschoot om hem te
bedienen met twee sigaren en een vrindelijk
praatje.
Het was of tegelijk met hem de heele straat
zijn jas en zijn minzaamste gezicht aantrok,
en in plaats van een on twakende Straat een
keurige, gerangeerde. n.Lte winkelstraat
werd, waardoor twaalf uren lang het leven
kabbelen zou.
En het was of ook de nieuwe dag een ge-
kleede groote-menschen-jas aantrok en een
stijve witte boord dichtmaakte onder zijn ge
zicht, dat nog zoo pas geleden een kinderge
zicht was geweest: de nieuwe dag was een
volwassen, volgroeide, nuchtere dag zonder
charme geworden.
En de winkelstraat een gewone alledaag-
sche winkelstraat, waar alle spoor van pril
ontwaken af was een tjokvolle winkelstraat
zender kraak of smaak.
W. T.
Woorden, die men vroeger niet kende.
Er wordt wel eens over geklaagd, dat we
leven in een geweldig tempo, en dat de evo
lutie op ieder gebied langzamerhand op een
revolutie gaat gelijken. Te oordeelen naar
onze moderne spreek- en schrijftaal valt er
op deze bewexóng weinig af te dingen. Onze
taal ontwikkelt zich, of juister gaat achteruit
met een vaartje, dat doet betwijfelen, of er
over tien jaar nog wel zuiver Nederlandsch
zal bestaan.
Het aantal woorden, dat de laatste dertig
veertig jaar als wettige of onwettige Neder-
landsche kindertjes is geboren, is eenvou
dig ontstellend. Onze moderne beschaafde
conversatie is voor een mensch met normale
hersenen haast niet meer bij te houden. En
vergeten we vooral de kranten niet. Sommi
ge schrijvers schijnen maar één ideaal te
kennen: het scheppen van nieuwe woorden
of woordverbindingen!
Als we onzen grootvader hadden gevraagd,
waar hij zijn weekend ging doorbrengen,
dan zou hij ongetwijfeld vol verachting
hebben neergezien op iemand, die van de 7
dagen geen zes volle dagen werkte.
Grootmoeder droeg japonnen van zware
zijde, geen kunstzijde en haar dochters
waren nog van ouderwetsche degelijkheid
zonder bubikop of polkahaar. Als het
regende, dan was haar coiffure alijd eenigs-
zins balsturig want permanent wave
bracht nog geen uitkomst. Neen, het waren
door en door degelijke meisjes, volstrekt
geen flappers, ze deden niet aan
mensen dieken, dansten in besloten
clubjes en een gigolo zou aan haar geen
droog brood hebben kunnen verdienen. Ze
trouwden met een even degelijken jongeman
en dachten niet aan een proef hu we-
1 ij k.
Grootvader deed zijn zaken nog zonder
dictaphone of cyclostile en als ge
gesproken hadt over marktanalyse, dan
zou hij waax-schijnlïjk gedacht hebben, dat
ge door de hitte bevangen waart en de
eerste de beste van zijn personeel, die hst
zou gehad hebben over medezeggen
schap in het bedrijf, zou op sti-aat hebber,
gelegen, zonder dat vakbond cf
scheidsgerecht een hand hadden uit
gestoken.
Ja,( dat moet toen een heerlijke tijd ge
weest zijn. Alles ademde nog rpst en vrede;
geen ja z z b a n d verscheurde de ooren,
geen Mexicaanse he ho n d blafte in
den aether en geen zingende zaag of
claxon bracht onze zenuwen van streek.
De luistervinken zaten allen nog in
het ei en geen anten ïx es vormden een
draadvex-spex-ring op de daken.
Het luchtverkeer lag nog in de wind
selen en op de vl i e g v e 1 d e n graasden
nog koeien en paarden.
Als ge eens dagje wilde uitgaan, naamt ge
een Janplezier. Deze had wel geen ballon-
bandenof vierwielremmen, maar
er was ook geen verkeersagent, die
uw weg kruiste, de motorbrigade
bekeurde u nooit wegens overtreding der
maximumsnelheid en overal was
zooveel ruimte dat parkee r e n niet
noodig was.
In de politiek kende men nog geen sovjet
of fascisme, Volkenbond en Pan-
Euro p a waren in de ooren onzer groot-
oudex-s klanken uit een andere wereld ge
weest.
De relativiteit s-theorie van
Einstein zouden ze niet hebben begrepen in
tegenstelling met hun kleinkixideren, wien ze
natuurlijk volkomen duidelijk is.
Aan den axiderexi kant moesten onze voor
ouders toch veel missen. Grootvader rookte
zijn pijpje ixx zyxx leunstoel, geen stalen
meubel, met naast zich zijn bittertje, want
van cocktail had hy geen idee. In zijn
eenzame ux-en had hy geen kruiswoord-
puzzle, dat den tijd hielp passeeren en
geen kauwgom om zijn verhemelte te ver
frisschen. Nooit kon hij eens genieten van
een h2o2o2r2s2p2e21 of g flnoenaalh ietjtf 1
een hoorspel of gramofoon.
En grootmoeder....! wat had die afgetob
de vrouw dagelijks geen moeite en zorgen!
Geen stofzuiger, die het werk voor haar
deed en geen ij s k a s t, die door kunstmatige
bevriezing het voedsel tegen bederf be
waarde. Geen centrale verwar-
m i n g, die in den winter den zomer in huis
bracht.
Welke gevaren hebben het leven der beide
oudjes bedreigd! Want ze sliepen op geen
gezondheidsmatrassen en ze aten
maar waar ze trek in hadden, zonder er aan
te denken of het voedsel wel voldoende vi
taminen AenB bevatte.
Wat hebben die oude menschen een kost
baren tijd verspild. Ze wisten niet eens wat
efficiency was! Geen wonder ook, dat
ze al vroeg veroudex-den, want ze zorgden
niet voor de slanke 1 ij n, die je zoo ge
makkelijk kunt behouden met punkt-
r o 1 Te n.
Wat wordt er tegenwoox*dig een zorg be
steed aan de jeugd!
We hebben jeugddagen, jeugdker-
ken, jeugdherbergen, jeugd b e-
w e g i n g en als we dit alles lezen, komen
we langzaam maar zeker tot de ontstellende
conclusie, dat wij eigenlijk geen jeugd heb
ben gehad.
Wij zijn te vroeg geboren, want ongetwij
feld zal over eenige jaren de mensch met zijn
veertigurige werkweek een gulden
tijdperk gaan beleven.
W. S.
Bioscoop.
Tenslotte blijft toch alles gelijk. Een re
genachtige Zondag regenachtig is goed
een Zondag dus, overstroomd, overplensd
door een gietregen, die we een verschrikke
lijke onweersbui genoemd zouden hebben, als
ze een kwartier geduurd had. Nu duurde ze
den heelen dag. „Thuisblijven", zeiden we,
ons behagelijk schurkend. „Lekker thuis
blijven, bij de kachel, lezen theedrinken, in
de bibliotheek rondsnuffelen, platen kijken.
Met geen stok zijn we vandaag de deur
uit te krijgen."
Aldus geschiedde. En tegen vier uur in den
namiddag begon er een te geeuwen en een
tweede stond met de handen in zijn zakken
voor het raam naar de lucht te kijken, die
niet te zien was, want de lieve regen-enge
len speelden yo-yo met de wolken en ze de
den het slecht, want het heele dal hing er
voortdurend vol van. zoodat de toppen der
bergen niet eens te zien waren, laat staan de
hemel. En een derde begon heimelijk naar
de krant te zoeken en keek tersluiks de lijst
der publieke vermakelijkheden na in de
dichtstbijzijnde stad. En de viex*de zei ten
slotte openlijk: „Er is hier een bioscoop. Wat
denken jullie daarvan?"
We dachten er allemaal goed van. Van het
uitje. Niet van de bioscoop want wat kan dat
tenslotte voor een bioscoop zijn in een klein
Zuid-Duitsch nest, een bioscoop die de
helft van het jaar gesloten is en in de an
dere helft alleen maar 's Zondags geopend?
We trokken dus enthousiast regenjassen en
laarzen aan, want het plensregende nog
steeds, zooals het alleexi maar op regen
achtige Zondagen plensregenen kan exx de
bestrating was, zooals die in kleine Zuid-
Duitsche nesten met geen enkele rechte en
geen enkele horizontale straat pleegt te zijn
kinderkopjes noemen wij dat.
We sprongen zoo van steen tot steen naar
de bioscoop. Naar de bioscoop. En ziedaar,
welk een vreugde: Willy Fritsch Willy
Fritsch höchstselbst, onweerstaanbaar als
steeds, zooals dat in filmprogrammaversla
gen gemeexxlijk heet, zou ons twee uren
achtereen onweerstaanbaar zijn. Met de
charmante Camilla Horn.
Het voorprogramma ontging ons, want we
waren een uur te laat, maar dat was niet trg
zei de juffrouw van de cassa, die we eerst van
uit de zaal naar buiten hadden getrommeld
want eerst werd er maar een snert-
film gedraaid (de netste vertaling van het
Duitsche woord dat ze gebruikte) en meer
bedoeld voor de kinderen. De kinderen het
publiek al rumoerig zoolang de deur neg
dicht was en oorverdoovend brullend, toen
die open ging, zaten op een kluitje op de
goedkoopste plaatsen, die hier achter in de
zaal waren. En omdat wij ook de goedkoop
ste plaatsen hadden, zaten we dan eindelijk
klaar om te leeren allemaal met een kind
op schoot van wege de volte en gechape
ronneerd door de familieleden van den eige
naar, die op hun beste stoelen tegen den
wand zaten en „stilte" brulden als het plezier
ten top steeg.
En wij ondergingen het slot van de snert-
filrn. Een heerlijke snertfilm. verrukke
lijk! alsof we weer in onze prille jeugd na
een zwaar afgebedelde vergunning van
thuis op een regenachtigen Zondagmiddag
naar de bioscoop hadden mogen gaan. De
zelfde film die we dan altijd zagen. Met een
man in korte hemdsmouwtjes en een dop
hoed en een blondlokkige primadonna en
een dikke schoonmoeder, die met haar rok
ken als parachute het heele zaakje na span
nende vluchten voor een knuppelende ban
dietenbende en nog spannendere ritten in
een, vanwege de schoonmoeder, die er achter
in zat, wild steigerende auto en na het be
kende hangexx aan een afbrekende vlagge-
stok boven den bekenden afgrond van een
Amerikaansche straat met wolkenkrabbers,
nog weer veilig doet landen.
Maar toen gingen we er in onze krakende
stoelen voor zitten. Want Willy Fritsch
kwam. Kwam. zag en overwon als gewoon
lijk. En gelukkig kwam ook Ralf Arthur Ro
berts, de eenige van de heele troep die
neen, ik wil niet hatelijk worden. En Ca
in ill e Horn kwam, blond, en smachtend en
noch Camilla Horn, noch de dame die ze voor
moest stellen, maar de knapste Greta Gai-bo-
imitatie die ik tot nu toe op het witte doek
gezien heb elke blik en elk gebaar ge
gapt. Bravo!
En na twee uur complicaties, die wc niet
snapten, omdat het geluid tot ons kwam als
het beeld door een onzuiver gestelden verre
kijker en waarbij de kinderen op onze schoot
en rondom lachten om alles wat ze gegre
pen en om alles wat ze hopelijk niet Sfegre-
pen na twee uur kwam tot slot de ge
bruikelijke omhelzing.
Buiten plensregende het nog steeds. Net
als vroeger na de bioscoop op regenachtige
Zondagmiddagen.
En thuisgekomen namen we onze onder
broken lectuur weer op, schurkten ons beha-
gelijk en zeiden: „Heerlijk, zoo'n regen-
Zondag thuis. Met geen stok...."
En zegenden de bioscoop.
MIES BLOMSMA.
DE HOEDENPEN TERUG?
De laatste grap van de mode is de terug
keer van de hoedenpen. Eigenlijk maar een
matig grapje uit mannelijk oogpunt gezien,
omdat vele mannen onaangename herin
neringen hebben aan de dagen, een jaar of
twintig geleden, toen scherpe punten uit elke
vrouwenhoed staken en een reis per trein,
tram of anderszins tot een wex-kelijk ge
vaarlijke zaak maakten.
Waai-om de hoedenpen weer terugkomt, is
een geheim.
Misschien wil de vrouw gewapend zijn?
Misschien heeft ze een betex-e kans om een
plaatsje in treixi en tram te veroveren als
een gepunte waax-schuwing in haar hoed
zegt: „Hou je op eexr afstand!"?
Maar ik geloof niet, dat men zich daar
erg druk over hoeft te maken. De meeste
vrouwen nog dragen het haar kox*t en
kort haar en hoedepennexi gaan heel lastig
samen.
Den dertienóBn Februari zal den dag her
dacht worden, waarop de groote Duitsche
componist. Richard Wagner 50 jaar a el eden
stierf. Zijn geboortehuis in Leipzig is hier
boven afgebeeld. Het werd in 1870 afgebroken