EEN WONDERLIJKE GELIJKENIS. (TE ZUTFEN zijn Woensdag1 de provinciale kampioensclripoeit sch aatsenrijden gehouden waaraan ook de bekende rijders Heiden en van der Scheer die zoojuist uit Zwitserland zijn teruggekomen hebben deelgenomen. De beide rijders wisten 'beslag te leggen op de kampioenstitels. DE VOORBEREIDINGEN voor de autotentoonstelling1 in het R.A.I.-gebouw te Amsterdam zijn in vollen gang. Het beschilderen der motoren. TERUG IN HET VADERLAND. Het echtpaar v. Leeuw is Wocnsd.ig op Waalhaven teruggekeerd van zijn vliegtocht naar Oost Afrika. De eerste be groeting van het echtpaar dpor hun dochtertje Sylvia. DE KROONPRINS EN DE KROONPRINSES VAN ITALIË hebben te Rome de opening bijgewoond van de internatio nale academie voor Middellandsche Zee studie. WILLEM J. SCHüTZ de bekcidc schil der van zeegezichten, is op 73-jarigen leeftijd te Middelburg overleden. PINDA. PINDA..— bij tien graden vorst. Zal het nieuwste geschie denisboek wellicht vermeld ent "1932. inval der Pinda mannetjes" IJSZE1LEN. Op het IJsselineer te 'Monnikendam is het ijszei- len reeds in vollen gang. FEUILLETON Uit het Engelsch van JOSEPH HOCKING. (Nadruk verboden.) EEN VREEMDE ONTMOETING. „Wat 'n verschrikkelijke avond!" „Ja, als het in dit land eindelijk gaat re genen, wordt het zoo ongeveer een zond vloed. Hoor je dat? Wanneer het zoo door gaat, zijn we morgenochtend verdronken'/' „Neen, daarvoor ligt het huis te hoog. Maar we moesten naar bed gaan. Er komt van avond toch niemand meer." „Komen? Dan zouden ze het in een boot moeten doen! En die elledige koude wind erbij. De man huiverde terwijl hij sprak. De vrouw liep naar de deur van de kleine herberg. Verscheidene minuten keek ze naar den wild-neergutsenden regen en luisterde naar den wind. die door de boomen gierde. Er was geen ander huis in de nabijheid; de herberg stond aan een viersprong in een spaarzaam bevolkt district in Zuid-Austra- lië. Een mijl Noordwaarts lag een hoeve en een mijl naar het Oosten nog een. De bewo ners daarvan waren de naaste buren van den man en de vrouw, die de herberg aan den viersprong hielden. Op vier mijlen afstand lag een dorp en in de tegenovergestelde richting, zes mijlen van de herberg verwij derd, een klein stadje en de herbergier en zijn vrouw moesten bestaan van dc passee- sende boeren en de weinige reizigers, die deze afgelegen streek bezochten. Ze bezaten ook een stukje land, maar hun voornaamste bron van inkomsten was de herberg. „Neen", zei de vrouw na een poosje, „we hoeven van avond niemand meer te verwach ten. Het wordt direct donker en als iemand op weg was hier naartoe, zal hij wel zoo wijs zijn in Nova te blijven. Hoor dat eens!" Een geweldige donderslag deed het huis op zijn grondvesten trillen en de vrouw liep haastig naar binnen. „We moesten maar sluiten en naar bed gaan", meende de man. De woorden waren ternauwernood uit zijn mond of ze hoorden buiten een stem. „Hallo! Is er ook iemand om mijn paard te nemen? Ik kan zoowat niet meer!" De man ging naar de deur en zag een ge stalte te paard. „De staldeur is recht voor je", antwoord de hij. „Het is niet de moeite waard om me voor dat kleine stukje kletsnat te laten rege nen." Met moeite kwam de ruiter uit het zadel hij scheen volkomen uitgeput. Hij wan kelde, toen zijn voet den grond raakte en moest zich aan zijn paard vasthouden om niet te vallen. Er was een verbindingsdeur tusschen den stal en de keuken van de herberg en langs dezen beschutten weg ging de waard om den reiziger binnen te laten! „Ziezoo", zei hij, „breng het paard maar hier". De reiziger deed als hem gezegd werd en toen hij eindelijk een beschermend dak boven zijn hoofd had," hijgde hij; „Haal wat bran dewijn, vlug ik kan gewoonweg niet meer, zie je dat dan niet?" Er was geen twijfel aan dat de man de waarheid sprak. De woorden kwamen met moeite én toen hij uitgesproken was, kreeg hij een hevige hoestbui die zijn heele lichaam krampachtig deed schokken. De herbergier schoof een ruw-getimmerde bank naar hem toe, waarop hij neerviel, zich vastklemmend aan den arm van den ander. Zoo, het gaat al beter", zuchtte hij na en kele oogenblikken. „Maar ik ben op, in een woord op. Haal alsjeblieft brandewijn, kerel!" De vrouw, die het gesprek gevolgd had. bracht het gevraagde en de reiziger slokte gretig het opwekkende vocht naar binnen. „Je hebt geen drogen draad aan het lijf", merkte ze op. „Neen, ik weet het. Zoo'n regen heb ik nog nooit beleefd. Ik heb nog kleeren in dat pak daar, maar die zullen wel net zoo nat zijn als die ik aanheb. Misschien kunnen jullie me wat leenen, terwijl mijn eigen goed droogt?" „Ik weet het niet", verklaarde de vrouw op twijfeltoon, „O, wees maar niet bang, ik kan betalen, hoor!" klonk het geruststellend. Hij stond nu in de keuken, waar een kaars brandde en de vrouw liet een onderzoekenden blik langs zijn gezicht en gestalte glijden. Hij was nog jong, een jaar of dertig en zijn heele voorkomen stemde de vrotrw tot ver trouwen en vriendelijkheid. „Met die verschrikkelijken hoest moet je niet in die drijfnatte spullen blijven rondloo- pen", luidde thans haar oordeel „er is wel een of ander van Aaron dat je passen zal. Ga maar mee hierheen". Ze bracht hem naar de aangrenzende ka mer, nam eenige kleedingstukken van een kapstok en legde ze op he*- bed. Daarop open de ze een lade en haalde er het noodige on dergoed en een paar handdoeken uit. „Wrijf je maar flink droog", raadde ze „en trek dit aan". Na eenigen tijd verscheen hij weer in de keuken met de Zondagsche kleeren van den waard aan. „Ik ben een heele Piet zoo, vind je niet?" riep hij opgewekt. „En ik voel me een hoop beter. Nu nog wat te eten, moeder, en dan ben ik weer klaar." Terwijl hij sprak legde hij een tweetal goudstukken op tafel. „Om je te laten zien, dat er geen kwaad bij is", legde hij uit. „Ja je ziet er al weer heel wat beter uit", stemde de vrouw toe en ofschoon Aarorr's goedkoope confectiekleeren hem niet bepaald aangegoten zaten, zag ze onmiddellijk dat dit iemand was, die door geboorte, uiterlijk en manieren tot een haar onbekende wereld be hoorde. En niet alleen dat, hoewel hij er zwak en slap uitzag en zijn gelaat de duidelijke sporen van een avontuurlijk leven droeg, was hij onmiskenbaar een knap man; rijzig, goedgebouwd en met iets ondefinieerbaars in gang e,n houding, dat de gewone bezoekers van de herberg misten. Ook het welige, zach te bruine haar gaf iets aristocratisch aan zijn uiterlijk. ,Hier is eten voor je" kondigde de vrouw aan. Ze zette een schaal soep voor hem neer, die hem eerst niet bijster scheen to bekoren, maar die hij tenslotte, hongerig als hij was, toch geheel leeg at. „Ook nog wat koud scbapenvleesch?" vroeg de vrouw. „Neen, dank je. Ik ben weer heelemaal op geknapt." „Ja. dat is aaa je te zien," mengde de waard, die hem zwijgend bestudeerd had, zich nu in het gesprek. „Je bent een En- gelschman, he?" „Waarom denk je dat?" „Wel het is dertig jaar geleden dat wij uit Engeland weggingen, maar mijn geheugen is nog wel zoo goed, dat ik zie dat jij niet in Australië getogen bent." .Keen, dat ben ik ook niet. Ik ik en fin. dat doet er niets toe. „Wat 'n verschrik kelijke avond, hè? Een bof dat ik hier net langs kwam. Ik geloof nooit dat ik den nacht anders levend zou doorgekomen zijn." „Je was er tenminste ellendig aan toe." De reiziger huiverde. „Heb je een slok whiskey voor me?" vroeg hij. „Whiskey is niet het eerste wat je op het oogenblik noodig hebt", antwoordde de vrouw. „Je deed beter naar bed te gaan." ,Kog nietik kan niet! Ik moet heusch een beetje whiskey hebben, moeder.-" „We hebben brandewijn in overvloed", zei de man. „Een brandewijngroc zal je goed doen." Hij schonk brandewijn en heet water in een glas en schoof het naar den gast toe. „Ook suiker?" .Alsjeblieft. Ha. dat smaakt! Richard be gint zichzelf weer te herkennen .Heet je Richard?" „Waarom niet? Richard is 'n heel behoor lijke naam". „Richard en hoe nog meer?" „Wat komt het er op aan? Richard Green of Smith of Brown. Zoek maar uit! Nie mand die het wat schelen kan...." „Heb je wat op je kerfstok?" informeerde de vrouw snel combineerend. „Op mijn kerfstok? Ik heb je immers twee souvereigns gegeven! Moet je nog een beter bewijs van mijn achtenswaardigheid? Hemel- nog-aan-toe, wat 'n avond! Kom Aaron, hou me gezelschap, ouwe. jongen. Het is onbe leefd een gast alleen te laten drinken." „Een glas hoor, Aaron. Geen druppel meer!" vermaande de vrouw streng. „Ja, een glaasje", beaamde Aaron gehoor zaam, terwijl hij een sterk brouwsel mengde. „Je moest njaar naar bed gaan, Mary, er komt van avond toch geen mcnsch meer". „Ik ga naar beid als jij gaat", verklaarde de vrouw. „Het komt me voor, dat de regen wat begint te verminderen. Luister", viel ze zich zelf in de rede", daar is iemand aan de deur". ,Het ls de wind", meende Aaron, een teug uit zijn glas nemend; je hoeft niet te denken dat er in dit hondeweer nog iemand komen zal". Hallo daar!" „Hoor je nu wel. dat er iemand is!" .Alle menschen!" riep de jonge Engelsch- man uit. „Nog eentje, die door dezen zond vloed overvallen is. Dat beteekent gezel schapwe kunnen er een prettig avond ja van maken-F' (Wordt vervolgd))

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 9