Nederland onder de koudegolf EEN WONDERLIJKE GELIJKENIS. WINTER IN AMSTERDAM. De Stadhouderskade in de hoofdstad is tot ijsbaan gepromoveerd en menig: hoofdstedeling komt er een baantje ma ken. De jeugd vindt er zelfs glijbanen ook. 'EVEN WARMEN. Het jjèlneentebestuur van Amsterdam heeft m verband met de koude op verschillende pleinen der stad vuurpotten doen plaatsen waar voorbijgangers zich even aan de beha gelijke warmte tegoed kunnen doen. JJSGANG OP DE MAAS te Rotterdam. Het drïjiijs heeft zich op verschillende plaatsen vastgezet zoodat men daar reeds loopen kan. DE BURGEMEESTER VAN ZWOLLE. Air. Dr. L A. van Royen heeft Donderdag in een laatste raadszitting afscheid genomen uit zijn functie. HET PERCEEL in dc Crïj'nssenstraat le Amster- c,am. waar Donderdagnacht drie personen, man. .WIE NIET STERK IS MOET SLIM ZIJN. Een del.cafessenveAoopsier op de Gronmgsclic ijsbaan had. bij gebrek aan eca vromv en kjnd Joor ^asvers(ikking om hct lc. karretje, een kinderwagen genomen. ven kwamen. FEUILLETON Uit het Engelsch van JOSEPH HOCKING. (Nadruk verboden.) 2) Hij had nu een kleur en zijn oogen schit terden; de alcohol begon te werkan. Aaron deed open en keek naar buiten. De late reiziger was al afgestegen en stond bij de deur. „Kan ik hier vannacht blijven?" vroeg hij. ,,Tfr kan Nova niet halen bij deze wolkbreuk en het is zoo donker dat ik geen hand voor oogen kan zien". .Natuurlijk kun je hier blijven", deelde de jongeman die het eerst gekomen was, opgewekt mede. In het aangenaam vooruit zicht van gezelschap te kunnen krijgen, had hij zich bij het tweetal aan de deur ge voegd. „Waar kom je vandaan?" „Van Golders Creek, twaalf mijl van hier. Het weer was nog niet zoo slecht, toen ik vertrok." Even later, nadat zijn paard gestald en verzorgd was, trad de tweede gast binnen. De vrouw schrikte toen ze hem zag. Afgezien van het feit dat hij een krachtigen gezon den indruk maakte en zijn gezicht bruinge brand was door een leven in de open lucht, leek hij haast het spiegelbeeld van den eersten bezoeker. Hij was ongeveer van den zelfden leeftijd en gestalte. Maar zijn gelaat vertoonde geen spoor van uitspattingen en vertoonde evenmin den koortsachtigen blos, die een maar al te duidelijke karakteristiek yan den ander gaf. Het water sijpelde uit zijn kleeren en vorm de plassen op den vloer. Het waren de ruwe kleeren van den kolonist. Maar die konden niet verbergen dat ook de nieuwe gast iemand van goede geboorte was, een „gentle man". „Jullie konden warempel wel tweeling broers zijn!" hijgde de vrouw. „Dat is mij ook al opgevallen", viel de eerste bezoeker haar lachend bij. ..behalve dat onze vriend hier er in verschillende op zichten heel wat beter uitziet dan ik. En ik geef je mijn woord van eer. dat dit de eerste keer in mijn leven is, dat ik hem ontmoet." „Jullie lijken op elkaar als twee druppels water", hernam de vrouw. „En toch", voegde zij er op nadenkelijken toon aantoe, „als ik jullie goed bekijk, lijken jullie eigenlijk ook weer niet op elkaar." „Wat mij persoonlijk het meest interes seert", stoorde de diepe haast metalen stem van nummero twee haar overpeinzing," is de vraag of jullie me hier aan droge kleeren kunt helpen." ,Neen: hij heeft Aaron's Zondagsche pak al aan." „Maar hij kan zoo toch niet blijven", zei 'nummero een. „Je hebt mijn kleeren voor het vuur in de achterkamer gehangen. Die zul len toch wel zoo ongeveer droog zijn?" ,Dat is wel mogelijk; tenminste die in het pak zaten. Die waren niet zoo doornat". De vrouw verliet het vertrek om poolshoog te te nemen. „Ja, het goed dat in het- pak zat is droog", vertelde ze bij haar terugkomst, „Kan ik ze leenen?" „Met alle plezier. Je komt eenvoudig alsof je geroepen bent. Ga je maar gauw verklee- aen dan maken we er een gezellig avondje van met 'n stuk van den nacht er desnoods bij". Kort daarop was de tweede gast terug in de kleeren van den ander. Er was nu geen zweem van twijfel meer... de b, ïde mannen leken sprekend op elkaar en het grijze tweedpak dat nummero twee thans aanhad, maakte de gelijkenis met den eigenaar ervan, die achter zijn glas groc aan de tafel zat, nog opmerkelijker. „Je ziet er uit om door een ringetje te ha len, waarde heer." prees deze laatste. „Naar jouw uiterlijk te oordeelen, moet ik werkelijk een presentabele kerel zijn. Tusschen haakjes hoe heet je? Ik heet Richard voor deze bij zondere gelegenheid." „Juist! Noem mij dan maar John!" .Prachtig! Eet je soep dan maar op, John dan kunnen we praten." Nummero twee at met smaak zijn bord leeg. Buiten huilde de wind met onverminderd geweld en de regen plaste nog steeds in- stroomen neer. Het werd steeds killer en ze schoven allen dichter naar het vuur, dat de vrouw had aangestoken. Ik heb niets geen lust om te gaan sla pen," merkte Richard met een onderdrukte huivering op. „Jij?" .Neen! niet bijzonder." De beide mannen, die door een wonderlij ken loop der dingen op deze eenzame plek waren samengebracht, keken elkaar uitvov- schend aan; de herbergier en zijn vrouw be gonnen inmiddels blijkbaar slaperig te wor den en zaten telkens te gapen. „Als jullie liever naar bed gaat", richtte de gast, die zich Richard had genoemd, tot hen, „geneer je dan maar niet. Wij redden ons wel". De vrouw gaf hen een achterdochtigen blik. Het scheen haar eigenaardig dat deze twee, die zoo zonderling op elkaar leken, elkaar alleen door toeval in dezen nacht van noodweer hier hadden getroffen Maar was het inderdaad zoo vreemd? Behalve die ge lijkenis, was deze ontmoeting toch eigenlijk niet zoo heel ongewoon. Bovendien, veel te stelen viel er niet en ze maakten den indruk van stand en beschaving. „Hebben jullie niets meer noodig?" „Neen, niets." ,Kom dan maar mee, Aaron. Ik kan mijn oogen haast niet meer openhouden.". Na eenig tegenstribbelen volgde de her bergier. die kennelijk tot het geslacht dei- pantoffelhelden behoorde, zijn echtgenoote naar de slaapkamer en de twee reizigers ble ven alleen. ..Ik ben deksels blij. vreemdeling", verbrak Richard na eenige seconden de stilte, „dat cle goden je hierheen gezonden hebben. Ik heb behoefte aan rn praatje. Wil je niet wat drinken?" „Dank je; ik zal rooken". Hij stopte een pijp, terwijl dc ander hem aandachtig gadesloeg. n. DULVERTON VERTELT ZIJN GESOHIEDENIS.. Het duurde een poosje eer een van beiden weer sprak. De man die zich Richard noem de, leunde vermoeid achterover in den ruwhouten armstoel; nu eens staarde hij in het knappende vuur, dan weer liet hij den blik glijden over zijn metgezel, die rustig zat te rooken. Eindelijk begon hij weer te spreken. ..De oude vrouw had gelijk", zei hij. „Het is een poos geleden dat ik mezelf nauwkeu rig in een spiegel heb bekeken, maar uit wat ik me herinner, zou ik ook zeggen dat we best tweelingbroers konden zijn. We zijn ongeveer even groot en hebben precies de zelfde kleur en soort haar. En alsof de Na tuur besloten had, de gelijkenis in alle per fectie af te werken, heeft ze ons ook nog eendere gelaatstrekken en dezelfde kleur oogen toebedeeld.". De ander had geen oog van den spreker af maar zei niets. Hij scheen geen bijzonder spraakzame aard te hebben. „Overigens zie jij eruit, of je er heel wat beter aan toe bent dan ik", vervolgde Richard. Je moet verscheidene kilo's zwaar der zijn en ik zou zeggen dat er geen zwak plekje in je heele body is," .Ik weet tenminste niet wat ziekzün is." Richard zuchtte. „Lieve Hemd; ik zon er, ik weet-niet-wat voor over hebben om het zelfde te kunnen zeggen." „Ja, je ziet er wel een beetje slapjes uit!" „Slapjes? Ik ben opgeschreven, zooals ie dat noemt: tenminste ik geloof vast en ze ker, dat ik niet lang meer te leven heb. Ik moest eigenlijk in mijn bed liggen." „Waarom ga je dan niet?" ,.Ik ben bang.... bang in 't donker. Ik weet dat het laf ls, maar ik kan er niets aan doen. Ik ben niets meer dan een ellendige bonk zwakheid en beroerdigheid. Niets deugt meer aan mehart, longen't ls alle maal mis." Een rilling ging door hem heen terwijl hij sprak. „Ja, ik geloof vast. dat het afgeloopcn ls met me", herhaalde hij. „En toch wil lk zoo graag leven. Ik heb nooit zoo'n sterke prik kel gehad om te blijven leven als juist nu". .Niet?" Er was een vragende uitdrukking in de oogen van nummero twee. maar behalve die ééne lettergreep, kwam er geen woord over zijn lippen. Richard keek weer gespannen naar het gezicht van zijn metgezel. Hij wilde vrijuit spreken naar het leek en toch scheen er iets te zijn, dat hem weerhield. De ander kwam hem ook absoluut niet te hulp. Hij zat kalm te rooken en tuurde bijna onafgebroken in het vuur. Uit de aangrenzende kamer dron gen geluiden tot lien door. die bewezen, dat de herbergier en zijn vrouw in diepen slaap waren. „Zeg John". „Ja?" „Bij je allang in Australië?" „Ja, al een tijdje". „Waarom ben je hierheen gekomen?" „Waarom komt men hierheen?" „Succes gehad?" Neen; ik ben niet van het slag dat suc ces heeft". Het werd op bitteren toon gezegd. (Wordt vervolgd#

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 9