Hoe rijd ik goedkoop auto p
toecancswecen
tot den afsluitdijk.
Langs den Weg
AUTONUMMER HAARLEM'S DAGBLAD
9
Herinneringen van een autoparasiet.
Nu ik deze regels aanvang te schrij
ven is het twee uur in den na
middag, maar de lamp moet al op.
De wind is Zuid-West (regennest),
alles is buiten in het grijs, het regent nog wel
niet, maar dat kan toch niet lang meer
duren en de kalender wijst Vrijdag den der
tiende.
Vandaag is het juist tweehonderdachtentach
tig dagen geleden dat ik naar het Zuiden ver
trok (waar nu deze naargeestige kille wind
zoo onwaarschijnlijk vandaan waait), om er
de warmte en de zon te vinden, die men hier
maanden lang moet missen.
Misschien doet het cijfer 288 U wat vreemd
aan. het is geen gebruikelijk getal om te ju-
bileeren, maar ik herdenk èlken dag het
oogenblik, dat ik mij los heb kunnen maHen
uit deze grijze streken, teneinde zon te zoe
ken in het Zuiden
Hebt U de drie z's gehoord in mijn laatste
zes woorden? Met zulke herinneringen is het
dichterlijk worden nu eenmaal bijna niet te
vermijden. Laat ik dan als sterk tegengif
direct maar zeggen, dat het geld voor die reis
naar dat min of meer onbestemde Zuiden
eigenlijk grootendeels ontbrak. Ik ben wel
eens in een station gaan vragen wat een
derdeklas-retourtje naar Nice kostte, maar
daar schrik je eenvoudig van. Reisvereenl-
gingen zijn ook uiterst nuttige en aangename
instellingen, doch die hebben weer het be
zwaar dat ze U regelrecht van Haarlem naar
Monte Carlo brengen, met een uitstapje mis
schien in Parijs, terwijl daartusschen toch
zooveel andere uiterst aantrekkelijke, steden
en dorpen tot een bezoek nooden. De auto
moet hier, als zoo vaak, de oplossing brengen.
Nu zuil U zich allicht niet meer herinne
ren, dat ik ruim twee jaar geleden in dit
zelfde blad een reisbeschrijving mocht geven
van een tocht naar Parijs, waarin ik U strikt
vertrouwelijk vertelde dat noch ik, noch
mijn familie of vrienden, zoo'n wagen de
onze konden noemen. Het noodlot wil, dat
die toestand onveranderd is gebleven. Wie
mij in een auto ziet zitten mag gerust
schamper lachen, want die wagen is niet van
mij dat staat vast. Ik behoor tot het leger
van hen, die aan den éénen kant heelemaal
vrij willen blijven, op reis en elders, en die
aan den anderen kant heel graag gereisd
willen wórden, al klinkt dat vreemd. Het zijn
de autoparasieten, de wandelaars langs
's I-Ieeren wegen, die geen auto kunnen zien
of zij moeten een beleefde hand opsteken
om te vragen mee te mogen rijden..waar
heen dat is één der bekoringen van die
manier om zich voort te bewegen!
Tegen deze medemenschen zijn van de zijde
der serieuze automobilisten indertijd ernsti
ge bezwaren ingebracht, maar ik sta nu een
maal nog niet aan dien kant (ik sta alleen
aan den kant van den weg!) en ik kan dus
niet zoo veel voor die argumenten voelen.
Laten wij toch ieder zijn vrijheid laten: den
één om te vragen, den ander om door te rij
den of om. welwillend en altijd weer on
verwacht, te stoppen!
Vandaag tweehonderdachtentachtig dagen
geleden dan. vandaag voor ruim driekwart
jaar. heb ik mijn kleinen koffer met het
allernoodigste opgenomen, om te zien of het
in andere landen wat zonniger was, ook eco
nomisch gesproken" waarbij ik slechts
steunde op mijn goed humeur, mijn finan
ciën, die mij althans niet 15ezwaarden, en
mijn routine als autoparasiet. Ik zou U nu
van dien zonderlingen, prachtigen tocht een
uitgebreid verslag kunnen gaan geven, maar
ik ben bang, dat dat U toch gauw vervelen
zou, al was het alleen maar omdat ik voor
zeker niet uitgepraat zou raken. Men beleeft
op zoo'n reis haast bij eiken pas dien men
doet, bij elke verwisseling van automobilist,
eigenaardige dingen. Het begon direct al ln
Zeist, mijn uitgangspunt, waar een nijver
politieagent mij zeer beslist voor een voort
vluchtig bankbediende aanzag en aanhield.
Ik zei hem, dat ik me zou schamen om met
een bedrag als ik op me droeg (zoo heet dat
technisch) er tusschen uit te gaan en ik
vroeg' hem of h ij niet even een hand uit wou
steken om een auto te laten stoppen. Maai
de agent deed het niet, want ik had hem ook
verteld dat ik naar Duitschland wilde en
voortvluchtige bankbedienden vluchten altijd
dien kant uit. Een nauwkeurige beschrijving
van mijn ouderlijk huis met omgeving heeft
tenslotte .zijn achterdocht kunnen doen op
klaren, na drie kwartier; toch moet je op
passen dat zoo'n begin niet direct al je
geestkracht fnuikt
Duitschland ligt in het Oosten en ik wilde
naar het Zuiden. Ik koos die route, omdat
het daar zoo druk is op den weg. zoo goed
koop en gezellig logeeren in de Gasthauser
en omdat ik den Rijn beneden Bingen ook
wel eens wilde zien. Bazel was dus mijn eer
ste doelwit en daar had ik juist een week
voor noodig. Het zou misschien iets sneller
gekund hebben, maar in Mannheim hield
Hitier mij op. Die sprak daar den avond van
den volgenden dag dat ik er, gedoken onder
het zeil van een limonadeauto, zoodat ik
Worms b.v. alleen hoorde en niet zag, arri
veerde en hem wilde ik toch niet misloopen.
Nimmer hoorde u middelmatig ingekleede
onzin zóó overtuigend voordragen. Hitier
was toen nog in zijn opkomst, het was vlak
vóór de presidentsverkiezingen, en zijn ver
moeid, fanatiek gezicht, zijn heeschc. opge
bruikte stem, zijn eenvoudige maar harts
tochtelijke woorden verwekten een derge-,
lijke geestdrift bij zijn veertigduizend toe
hoorders, dat ik zelf. heelemaal alleen waar
schijnlijk. er stil van werd. Men moet na
tuurlijk op zijn tijd met den automobilist, die
gastvrijheid verleent, een praatje maken en
daarom begon ik den volgenden morgen
direct maar over Hitier, wiens toespraak ik
op Hollandsche wijze van commentaar voor
zag tegenover den gemoedelijken Duitschen
handelsreiziger, die me tien kilometer verder
zou brengen. Hij merkte dus terstond, dat ik
niet erg met den Leider dweepte en vertelde
me vervolgens dan ook maar meteen, dat ik
in het andere geval zóó wel uit had kunnen
stappen „Solche Leute hilft man nicht
Duitschland is momenteel ook voor auto
parasieten een moeilijk land. Het aantal
„fahrende Leute" is er altijd groot geweest,
maar op het oogenblik zijn er door de werk
loosheid meer dan ooit te voren. En „mit-
fahren" kunnen die lieden bijna nooit. Men is
achterdochtig, men neemt geen vreemden
mee in zijn auto. De ellende heeft de crimi
naliteit vergroot. Door Zwitserland heen ging
het dan ook heel wat gemakkelijker. Ik had
me nu Genève als ideaal, voor oogen gesteld
en daar was ik in drie dagen ,via Bern en
Lausanne. Zoo'n reis is uitmuntend voor je
talenkennis. Ik weet nu dat het Heilsleger in
het Fransch „Armée du Salut" heet. want
zoo raadde de heer het mij aan. die me tot
Lausanne bracht en die twintig kilometer
daarvoor, precies op de officieele taalgrens,
met kennelijk genoegen van het degelijke
Duitsch in het radde Fransch overging. Met
dat al stond ik in Lausanne den volgenden
morgen om zes uur in de vroegte al weer op
straat. Toch werd dat één der mooiste dagen
van mijn reis. die zestig kilometer langs ner
meer van Genève. Het was heel vroeg in de
lente, aanvankelijk iets nevelig, later opkla
rend. het meer was helder groen tot blauw,
de lucht alleen blauw, zeer helder blauw, en
op den achtergrond de witte sneeuwbergen,
zoo geweldig wit, dat zij ook weer even naar
het blauw zweemden. En dan langs het meer
als net ware een file van auto's, die, onge-
ruimd in dit heerlijke weer, zich haastten
den Hollander naar Genève te brengen.
De eigenlijke lente heb ik. in versneld
tempo, in Frankrijk over mij zien komen en
dat is een andere prachtige ervaring van
den autoparasiet geweest. Van Genève trok
ik naar Lyon, waarbij men mij in Bellegarde
als Duitsch spion arresteerde, een paar uur
vasthield, losliet en een glas wijn aanbood;
en vandaar naar het Zuiden, de Rhöne
langs, werd het bij elke tien kilometer meer
zomer. Fransche automobilisten nemen niet
gauw iemand mee, maar als zij het doen
staan zij voor geen honderd kilometer. Van
Lyon naar Marseille (323 K.M.) had ik in het
geheel vier auto's noodig en die verdeelde ik
nog over drie dagen, omdat er staking was in
Vienne, vlak bij Lyon, waar evenwel niet
veel aan te zien was, en omdat Avignon met
de brug en het Paleis van de Pausen zoo
mooi is. In die drie dagen zag ik het zomer
worden; de populieren liepen uit, alle strui
ken werden groen, de weiden stonden opeens,
na zoo'n traject in een Renault of Citroen,
vol boterbloemen en toen ik mijn stramme
ledematen wat erg snel wilde strekken op de
Cannebière kreeg ik het warm. heel warm,
want in Marseille was het al zomer.
Van Marseille uit ben ik toen langs de
kust gereisd, langs de kust der kusten, de
Cóte d'Azur, die men a-zuur zou kunnen
noemen, want het leven is, of lijkt er tenmin
ste. zoet, er heerscht een „éternel. printemps",
.zoolang het geen zomer is.... Met.de auto's
ging het niet zoo vlot, omdat horden auto
bussen er het bestaan van den autoparasiet
trachten te vergallen. Toch was ik binnen
veertien dagen van Zeist in Nice, wat een
heele overgang beteekent. Toen lokte Italië
van dichtbij en heb ik getracht op dezelfde
manier in dat land door te dringen. Verder
dan San Remo evenwel ging het niet: er
bevond zich ongeloofelijk veel politie en sol
daten langs den weg en ik kende zóó weinig
Italiaansch (si ja, non neen, troppo
cara te duur) dat ik maar verder den
trein heb genomen, die, mits op den langen
afstand toegepast, ook heel goedkoop is. Wat
ik in het land, waar de citroenen bloeien en
de sinaasappels rijpen, beleefde, gaat buiten
de auto om alleen: van Rome naar Tivoli
reist men in een bus van drie verdiepingen,
men kijkt dan in de eerste étage bij de
Italianen op tafel maar toen ik. verma
gerd, doch met spijt in het hart dat ik weer
terug moest, in München (It: Monaco) ten
slotte uit den trein stapte, heb ik mijzelf be
zworen, dat het nu uit moest zijn met dure
treinen en dat de auto van dit oogenblik af
mij weer naar het vaderland terug zou moe
ten brengen. Dat is gelukt, zij het met horten
en stooten. Den eersten dag bracht ik het van
München uit niet verder dan de buitenwijken
van München en op den tweeden legde ik
juist twintig kilometer af. Ook reisde^ik een
stuk van honderd kilometer (ik was toen
eveneens 100 K.M. van Frankfort verwijderd)
met een heer. die verklaarde dat hij mij en
kel als dood gewicht meenam, omdat das
kleine Wunder anders zoo schokte. Ja. hij
ging wel ongeveer in de richting van Frank
fort. Toen ik echter na die 100 K.M. uitstapte
en mij eenigszins oriënteerde bleek ik nu
precies 139 K.M. van Frankfort af te zijn- ik
was dus na dien langdurigen tocht 'bijna
veertig kilometer in de verkeerde richting af
gedwaald! Maar de Neckar stroomde aan
mijn voeten en Heidelberg lag den volgenden
dag gemakkelijk binnen mijn bereik!
En vervolgens langs den Rijn naar huis
toe het leek na dit alles een peuleschille-
tje. Het viel natuurlijk toch nog weer niet
mee. Duitsche politieagenten koestoren soms.
gelijk de Hollandsche. plotseling de zonder
lingste vr denkingen, men krijgt af en toe
aansluitingen, die eenvoudig aanfluitingen
ziin. en wie rijdt er nu nog auto in een tijd
als deze
Ik hèb Holland tenslotte weten te halen, al
zijn er een groot aantal mee-voelende zielen
aan te pas moeten komen. Op het moment
dat alles zich afspeelde leken de toestanden
soms minder mooi. maar achteraf kan ik er
toch nooit dan met een innig genoegen aan
terugdenken. Men gevoelt dan- neiging allen,
die zoo spontaan meewerkten nog eens zeer
daarvoor te danken, indien dat mogelijk
was. Het autoparasitisme heeft zijn groote
bezwaren, zeker. Maar laat ik dan. min of
meer plechtig, mogen eindigen met de hoop
uit te spreken, dat allen die er zich wel eens
aan bezondigen, het zij van den gevenden.
hetzij van den nemenden kant, er nooit iets
anders dan het groote pleizier van beleven,
dat ik er altijd in heb gevonden!
D. Z.
DE B IN HAARLEM.
De B was tot nu toe een letter, die men
in Noord-Holland weinig zag. Dat wil zegcen.
Friesche auto's, kenbaar aan de nrovincie-
letter B kwamen hier niet veel. De A van
Groningen, dc D van Drente, de P van Lim
burg zelfs zag men nog al eens, maar met
de Zeeuwsche K was de B wal de zeldzaam
ste. Nu de afsluitdijk eën 'directe verbinding
tot stand, heelt gebracht, zal. en zeker te
Haarlem, de Friesche auto geen zeldzaam
heid meer zijn. A en B zullen gewone ver
schijnselen worden.
Hoe het staat met den aanleg.
In het brandpunt van de belangstelling
van het automobilisme staat de afsluitdijk
van het IJselmeer. Straks, als het mooi weer
wordt, zullen duizenden er over rijden.
Maar hoe staat het met de aansluitende
wegen? Wij hebben daarnaar geïnformeerd,
aan beide zijden van den dijk. op Wieringen
en in Harlingen. Het is onbegrijpelijk, dat in
de vele jaren, toen de dijk gebouwd werd
en toen er nog geen drukte was te vrezen,
men niet tevens de aansluitende wegen in
orde heeft gemaakt. Maar het is nu eenmaal
niet anders en de dijk blijft voornamelijk
nog voor volledig verkeer gesloten, omdat
die toeleidende wegen er niet op berekend
zijn.
Aan de I-Iollandsche zijde dan, wordt de
ongeveer 6 K.M. lange Balgweg naar Van
Ewijcksluis vervangen door een 5.5 Meter
breeden betonweg, die aangelegd wordt even
ten Noorden van den bestaanden, aan den
voet van den Balgdijk. Deze betonweg sluit
aan op den even breeden weg van den
enkele kilometers langen Amstelmeerdijk,
welke Wieringen met het vasteland verbindt.
Thans slaat men daar rechts af, om den
ouden weg over Wieringen te volgen. Juist
in het verlengde van den afsluitdijk is nu
echter een doorbraak in de weilanden ge
maakt, waardoor de nieuwe breede betonweg
komt te loopen. Deze vermijdt niet alleen
het dorp Westerland, maar gaat ook om Hy-
politushoef heen door den Hypolitushoever
Koog, om vervolgens aan te sluiten op den
hoofdweg over Wieringen, de Gemeenelands-
weg. Deze, die van den zomer zeer slecht
geworden was, is geheel verbeterd, de hinder
lijke ribbels zijn verdwenen. In Den Oever
behoeft men voorts de smalste straatjes niet
meer door, er is een nieuwe oprit aangelegd,
gedeeltelijk buiten het dorp om naar het be
gin van den afsluitdijk. Deze oprit is klaar,
de nieuwe weg over Wieringen slechts ge
deeltelijk, op het oogenblik ligt alle werk
natuurlijk stil.
Dit wat betreft de Hollandsche zijde.
Een allereerste begin is ook nog bij Am
sterdam gemaakt met den aanleg van een
weg, die bij Lambertschaag in West Friesland
zal aansluiten op een weg door den Wieringer
meer.
Aan den Frieschen kant ls nog letterlijk
niets gedaan. Althans uiterlijk niet. Achter
de muren der bureaux echter zooveel te
meer. Er komt een nieuw weggedeelte van
den afsluitdijk naar Harlingen, vanwaar men
den straatweg naar Leeuwarden heeft. Ge
deeltelijk is dit een klinkerweg, gedeeltelijk
asfaltbetonweg. in totaal negen kilometer
lang. Door de onteigeningsprocedures is
de zaak aanzienlijk vertraagd. Thans zal
echter binnen èenigë maanden de aanbe
steding gehouden worden, zoodat ook hier
in afzienbaren tijd wegen naar den afsluit
dijk zullen voeren, die tenminste even breed
zijn als de weg op den dijk zelf.
De oude auto,
Over de wijde zandwoestijn, waarlangs in
de verte verkleumd en nietig de grijze hui
zenblokken zich rijen, giert een ijzig koude
wind. Hij scheert over de nu vuil-witte
oppervlakte en drijft het stof in slierten voor
zich uit. Eenzaam hurkt, midden op dat
uitgestrekte, kale veld een bruinhouten tim-
merkeet, met gesleten luiken, als een diep
in zijn kraag gedoken mensch, berustend.
De wind snijdt langs de hoeken van die
loods, zeilt over den grond en glijdt dan weer
omhoog langs de laatste woning van de
groote stad, een afgezonderd staand b uiten -
cafétje. In het tuintje, waar de kapotte rieten
boxen nu alleen gebruikt worden om wat
rommel in te bergen, en waar tusschen twee
boomen een lijn gespannen is met een huive
rend kleedingstuk er aan, in dat tuintje staat
aan haar lot overgelaten een oude auto.
Zij staat niet, die verwaarloosde wagen, zij
ligt eigenlijk, want haar voorwielen ontbre
ken. Zij is oud en afgeleefd en nergens anders
meer voor te gebruiken dan om haar nog
gaaf gebleven onderdeelen t f te staan. Die zij
met de berusting, eigen aan aalleen nog in
herinnering levenden, uit haar lijf laat halen,
haar lantaarns, haar banden, haar horen.
Stil ligt zij daar. voorover .verminkt, en zij
peinst over de vergankelijkheid des levens en
over de hardheid en gevoelloosheid der
wereld, die alles, wat niet meer van nut kan
zijn en óp is. weggooit en voorbijloopt, om
dat de wereld hardvochtig is en egoïstisch.
De auto tast traag in het verleden, toen
•ze zelf nog frisch en nieuw was en smetfce-
loos-gelakt langs de wegen snelde, jong en
uitgelaten, zooals de auto's van de huidige
generatie thans doen met haar blij-snorren-
den motor, langs de wegenn en velden,
langs steden en dorpen, vér weg en
langs de aftand^che wagens, deze minachtend
negeerend, gelijk ook de auto in dat tuintje
zelf in haar tijd de ouderen voorbijstoof en
negeerde. En de au-to bibbert in den guren
wind'en in het besef, dat "zij krijgt, wat zij
ook aan anderen deed. Berouw misschien
en het gevoel van eenzaam-zijn doen haar
zich verder wegdrukken in de geringe be
schutting van de woning, die als vreedzaam
buitencafétje evenmin past in het kader van
de steeds nader-komende moderne huizen
blokken.
Ze hokken dicht bij elkaar, het huisje en
de oude auto. daar aan den rand van de
groote stad, die hen nóg niet heeft wegge
vaagd. doch die dreigend haar grauwe vleu
gels heeft uitgeslagen, waardoor de beide
eenzamen straks onherroepelijk zullen wor
den bedekt.
De auto huivert. De wind giert om de
hoeken van het huis. striemt het opgejaagde
stóf tegen de gehavends carosserie scheert
over de kale. grijze vlakte.
En de gebarsten voorruit van -de auto is
als het brekende oog van een stervende.
A. J. C. VI.