1
WILHELM RICHARD WAGNER
Radiomuziek der week.
EEN VOORBESPREKING
ZIJN LEVENSLOOP.
Litteraire Fragmenten.
LETTEREN EN KUNST
door KAREL DE JONG.
Dc Ncderlandsche harpvirtuose Rose Spier,
zal Zondag voor de Hilversumsohe micro
foonoptreden en de afbeelding van ..het in
strument, dat Saul verteederde" geeft mij
aanleiding een en ander omtrent den oor
sprong en den aard van de harp te schrijven.
De harp behoort wel tot de oudste instru
menten waarover gegevens tot ons gekomen
zijn. Zij was reeds in een vorm, die met den
hedendaagsche overeenkomst vertoont, dui
zenden jaren geleden in gebruik bij dc
oude Egyptenaren, een volk. dat ook op mu
zikaal gebied reeds lang vóór het tijdperk
der oud-Grieksche cultuur een hooge be
schaving bezat, in een tijd toen Europa nog
volkomen barbaarsch was.Uit die oude tijden
zijn wel geen restenvan of geschriften over mu
ziek bewaard gebleven, en het is ook niet
zeker of zulke ooit bestaan hebben, maar wel
heeft men op de rotswanden van oude gra
ven afbeeldingen van muziekinstrumenten
gevonden. Daaronder zijn er die aan de
Grieksche cither (kithara) doen denken,
maar ook andere, die gelijkenis met onze
harp vcrtoonen. Sommige dezer harpen moe
ten zeer kunstig samengesteld en sierlijk be
werkt zijn geweest; ook waren de afmetingen
en het aantal snaren zeer groot. De Israëlie
ten hebben de harp waarschijnlijk in Egyp
te leeren kennen en daarna zelf in gebruik
genomen; bij andere volken der oudheid
komt ze voor zoover men weet, niet voor. De
oude Egyptenaren moeten, zooals de afbeel
dingen bewijzen, ook reeds snaarinstrumen
ten met een klanklichaam, een langen hals
en een toets (zoodat men dus door het op
zetten der vingers lengte en toonhoogte der
snaren kon wijzigen) bezeten hebben. Wat
nu de harp betreft: ook deze bezit een klank
lichaam of klankbodem, waarop een groot
aantal snaren gespannen is. Deze zijn ge
woonlijk in diatonische opvolging (dus als de
tonen van een majeur-toohladder) gestemd.
Tot aan het begin van de 18de eeuw was het
slechts met behulp van een haak, waarmee
men een willekeurige afzonderlijke snaar ver
korten kon, mogelijk, andere tonen dan die
van den grondtoonladder te doen klinken en
waren dus modulaties naar andere toonsoor
ten nagenoeg onuitvoerbaar. In 1720 echter
construeerde een zekere Holzbrucker een pe
daal, waarmee men alle snaren tegelijk ver
korten kon. Een eeuw later vond Erard de
dubbel pedaal-harp uit; de pedalen hiervan
laten zich in twee hoogten neerdrukken en
vastzetten, naarmate men de snaren 1/2 of
een heelen toon hooger wil doen klinken. De
zeven pedalen verkorten elk een andere
reeks snaren en kunnen gelijktijdig
gebruikt worden, zoodat nu ook het spelen
in een willekeurige toonsoort mogelijk is.
Snelle en herhaalde modulaties leveren ech
ter altijd nog bezwaren. En bovendien is en
blijft de harp een diatonisch instrument,
waarop b.v.chromatische passages onmogelijk
zijn. Om aan dit bezwaar tegemoet te ko
men heeft men in Frankrijk de chromatische
harp geconstrueerd, die geen pedalen heeft,
maar door het groote aantal snaren den
bespeler weer andere moeilijkheden geeft,
zoodat ondanks haar verleidelijke eigen
schappep voor de moderne muziek, de meeste
harpspelenden aan de pedaalharp trouw ge
bleven zijn. Het spreekt vanzelf dat de
chromatische harp een andere schrijfwijze
veroorlooft en er zijn dan ook wel stukken
geschreven, die alleen daarop gespeeld kun
nen worden. De harp die Rosa Spier bezit is
een pedaalharp van Amerikaansch fabrikaat,
zooals ook 't Concertgebouw-orkest ze be-
zit.Deze overtreffen de oude beroemde Erard-
harpen in toonsterkte, maar de hooge prijs
(pl.m. f 5000) is wel een beletsel voor de al-
gemeene invoering. Vermeld zij nog, dat op
de harp ook flageolet-tonen door opzetten
van een vinger ter helft van de snaar moge
lijk zijn en door de componisten niet zelden
voorgeschreven worden; zoo heeft b.v. de
harp in de beroemde „Danse des Sylphes"
van Berlioz uitsluitend „sons harmoniques"
(flageolettonen) spelen.
Op den zelfden dag zal Huizen een demon
stratie van den Neo-Bechsteinvleugel uitzen
den. Over dit moderne instrument is zelfs
vóór dat het verkrijgbaar gesteld werd, heel
wat geschreven. Door de samenwerking van
de beroemde pianofabriek C. Bechstein met
den natuurkundige Prof. Dr. W. Nerust (den
uitvinder der Nerust-lamp) is een instrument
ontworpen en geconstrueerd, dat op een
kleine vleugel gelijkt, maar geen zangbodem
heeft. De eigen toon is uiterst zwak en nau
welijks hoorbaar, doch kan na inschakeling
van den eleetrischen stroom door een stel
electromagneten in een luidsprekerkast over
gevoerd en daar binnen zeer wijde grenzen
versterkt worden door meer of minder neer
drukken van het linker pedaal. Zoo zijn er
zelfs aanzwellingen van den toon na den aan
slag mogelijk. Verder is natuurlijk de sterkte
van den aanslag van grooten invloed, wijl
van deze de kracht der snaartrillingen afhan
kelijk is. Het geluid komt niet rechtstreeks
uit den vleugel, maar uit den luidspreker. In
gebouwde hulpapparaten maken het mogelijk
het instrument tevens als radiotoestel en
gramofoon te gebruiken. Men ziet; de eigen
schappen en de combinatiemogelijkheden
moesten een soort van revolutie in de piano
wereld doen verwachten en menigen bezitter
van een gewonen vleugel sloeg de schrik om
't hart bij de gedacht dat zijn kostbaar in
strument spoedig vrijwel waardeloos zou
worden. Zoover is 't echter gelukkig niet ge
komen. Het zal nu wel meer dan een jaar
geleden zijn. sinds de eerste Neo-Bechstein-
vleugels in den handel verschenen en gede
monstreerd werden, maar groote resultaten
zijn er nog niet mee bereikt. De mogelijkheid
om den toon te verlengen en te doen aan
zwellen is zeker een enorme verbetering,
maar de kwaliteit van den toon is. zooals ik
zelf door bespeling constateeren kon. anders
dan die van een gewonen vleugel: de toon Is
koud en gelijkt op dien van een stemvork.
Toch is het instrument een belangwekkend
verschijnsel van onzen mechaniseerenden
tijd.
Na dit instrumenten-praatje wil ik nog op
een paar werken de aandacht vestigen. Voor
eerst op die van liet Concertgeboiuvkwariet,
dat Zondag te Huizen een drietal strijkkwar
tetten zal soelen w.o. een van den aanvoer
der. den concertmeester Louis Zimmerman.
De plaatsing van zijn werk na het enorme
kwartet op. 59 no. 1 van Beethoven schijnt
me wel wat gevaarlijk, want na Beethoven
is het moeilijk zich te handhaven, maar het
kan ons in elk geval interesseeren naar een
werk van een landgenoot te luisteren. Voorts
wil ik W'izen op de strijkkwartetten in F,
K.V. 590 'Berlijn. Zo.) en in D. K.V. 575 f Da-
ven try. Ma.» beide opgedragen aan den Ko
ning van Pruisen, die een verdienstelijk dilet
tant-cellist was. In deze werken is dus de
cello met vele solistische trekjes bedacht.
Maar dit daargelaten bevatten beide een
schat van kostelijke muziek uit Mozart's rijp-
sten tijd. In het kwartet in D. overweegt het
melodische element, in het andere de gees
tige bewerking der motieven. In dit opzicht is
vooral de finale van het laatste kwartet een
meesterstuk van humor en kunstvaardig
heid. De wijze waarop Mozart het hoofd
motief verwerkt heeft, het in allerlei combi
naties recht en omgekeerd dooreenwerpend
is niet alleen amusant, maar moet de hoog
ste bewondering wekken: maar ook de overige
drie deelen verdienen die ten volle. Men luis
tere toe en geniete!
MUZIEK
Koninklijke Liedertafel
Zang en Vriendschap.
Onze Koninklijke Liedertafel heeft haar
kunstlievende leden en genoodigden onthaald
op een concert, waarvan reeds het program
ma met uitzondering van een enkel num
mer het koninklijke praedicaat waardig
zou mogen heetcn. Een princelijk lied en de
namen Mozart, Haydn, Brahms en Liszt,
allen „principes musicae", vorsten der toon
kunst. vertegenwoordigd door geesteskinde
ren, die hun vorstelijke afkomst eer aan
doen en ten slotte de koningin onzer alt
zangeressen in hoogst eigen persoon: zou
men dan niet van een koninklijk programma
mogen gewagen?
In de samenstelling van dit programma
viel ve-rder nog te waardeeren dat bij alle
afwisseling toch een zeker verband bewaard
bleef, dat niet door geheel uit het kader
vallende solovoordrachten, zooals men die zoo
vaak op uitvoeringen van koorvereenigingen
aantreft, verbroken werd.
Het nummer dat ik meende te moeten uit
zonderen was het koorwerk „De Ruïne" van
L. F. Brandts Buys. Ik geef gaarne toe dat
de goede literatuur voor mannenkoor niet
zoo heel rijk is en dat men dus, om niet
teveel in herhalingen te vervallen, wel eens
zijn toevlucht moet nemen tot het uitvoeren
van werken die niet op de hoogste sporten
van den artistieken ladder staan. Dc uit
zondering is dus niet als een verwijt bedoeld.
Maar toch kan ik zoomin de muzikale als de
dichterlijke kwaliteiten van een werk als
„De Ruïne hoog aanslaan. Het begin, het
strakke acolischc d kl. t. bergt beloften,
maar reeds bij den zevenden regel: „Kleine
klimopklauwtjes" enz. ontpopt zich de ver
ouderde liedertafelstijl, die door Joh. Wa
genaar in zijn „Ode aan de Vriendschap"
zoo meesterlijk geparodieerd is, en dien wc
't liefst maar sneller, sneller, sneller nog
zouden zien verdwijnen dan de burchtkastèe-
len van arduin. Het is een stijl of manier
die alles illustreeren wil, die het koor laat
tjilpen en schreeuwen, die sentimenteel wordt
bij 't woord „rhapsodie", een stukje historie
door de bassen unisono laat zingen, de hulde
aan Kennemerland in suiker geconfijt op
dient, in de jachtscène de gelegenheid tot
een vrij goedkoop echo-effect overvloedig
gebruikt, de smaad extrasterk laat uitba
zuinen en het geheel door een banale knal
periode besluit. Ik wil gelooven dat er vele
zangers gevonden worden die zulke werken
gaarne zingen ze liggen goed! maar dc
tijd is voorbij dat we zc zouden kunnen be
wonderen.
Het overige en verreweg grootste gedeelte
van 't programma stond op een heel wat
hooger peil. En al bestond het uit werken
die we reeds van vroeger kenden, de herha
ling gaf reden tot blijdschap. Nimmer te
voren heb ik Annie Woud Haydn's cantate
..Ariadne auf Naxos" zóó treffend, zóó ont
roerend, zóó sterk bewogen en dramatisch
hooren zingen als op dezen Vrijdagavond.
Meesterlijke beheerschink en menschelijk
gevoel gingen hier gepaard. Deze zelfde eigen
schappen troffen weer in haar vertolking
van de solopartij van Brahms* Alt-Rhapsodie.
een der heerlijkste, misschien het heerlijkste
zijner koorwerken, dat vooral bij den inzet
van het mannenkoor de meest zuivere en
verhevene schoonheid openbaart. Een oogen-
blik liet zelfs het koor zich door die schoon
heid verleiden tot grooter expansie dan met
het oog op de solostem wenschelijk was: het
was vergefelijk en stoorde den machtigen
indruk van het geheel niet.
Het koor was in 't midden van ..De Ruïne'
even wat onzeker in zijn Intonaties, maar
overigens goed op dreef. De sonore diepe bas
sen. wier D-C-D (niet als Fransch op te vat
ten!) ik bewonderd heb. mogen niet doelloos
wachten op een verdiende lofspraak, die hun
alzoo bij deze moge geworden.
Het orkest kon wegens de talrijke, door
ziekte veroorzaakte plaatsvervangingen, de
bedoelingen van den dirigent Frits Schuur
man niet altijd volkomen verwezenlijken
maar dat die intenties goed waren en vaak
een persoonlijk stempel droegen hebben we
bij de „Akademischc Fcstouverture" en .Les
Préludes" herhaaldelijk kunnen waarnemen.
Verder bleek duidelijk dat Schuurman het
koor hoe langer hoe meer in de hand krijgt
en ook dit is een verblijdend verschijnsel, dat
nog veel goeds doet verwachten.
Post tenebras lux! licht na de duisternis
dat was min of meer de zin. de kernspreuk
voor de tweede programmahelft. Duister be
gint dc Ouverture de studentenliederen
die de jeugd verzinnelijken leiden haar tot
den slotroep „Gaudeamus igitur" laten we
blijde zijn! Duister vangt dc Alt-Rhapsodie
aan, tot het hemelschc licht doorbreekt. En
„Les Préludes ons aardsch leven als voor
spel voor een leven van eeuwige gelukzalig
heid symboliseert Liszt's, door het gedicht
van Lamartine geïnspireerd toongedlcht ook
niet eenigszins den overgang van duisternis
naar Licht?
Zoo kunnen we aan het einde van dit over
zicht met betrekking tot Z. en V.'s laatste
concert gerust schrijven:
„Gaudeamus igitur!"
En ten opzichte van de soliste zou ik er als
variant op twee regels uit het tweede cou
plet van het „Gaudeamus" aan willen toe
voegen:
Vivat nostra cantatrix,
Habilis, formosa!
K. DE JONG.
1S83
13 Februari
1933.
Richard Wagner.
Toen Wagner reeds lang een veelomstre
den figuur was door sommigen blind ver
good, door anderen even consequent ver
vloekt schreef hij: „Het is met mijn leven
heel vreemd gesteld. Wie het nauwkeurig
nagaat, moet inzien, dat slechts één begeerte
er een voorname rol in speelt: de behoefte
aan rust en vrede. Daarentegen is mijn uiter
lijke levensloop zoodanig, dat de meest op
avonturen verzotte zonderling zich geen an
dere had kunnen wenschen".
Zoo teekent Wagner zelf de kwellende strij
digheid van zijn willen en zijn moeten. Deze
man, die tot de markantste persoonlijkheden
van de kunstwereld der vorige eeuw behoort,"
die geheel nieuwe wegen insloeg en daarom
verguisd werd, die een nieuwen vorm: het
muzikale drama schiep, zou dus volgens
zijn eigen verklaring een rustelo:ze zoe
ker naar rust zijn geweest.
Hij werd den 22sten Mei 1813 als negende
zoon van een politie-ambtenaar te Leipzig
geboren. Nadat zijn vader was gestorven,
kreeg zijn stiefvader. Geyer, een veelzijdige
kunstenaar, grooten invloed op den ontvan-
kelijken jongen. Richard liep vrijwel voor al
les warm. wat op muziek of litteratuur leek.
Al vroeg begon hij te componeer en en zijn
vlijt op school leed daar nogal onder. Op ze
keren dag zette hij het zich in het hoofd,
dat hij muziek zou studeeren. Deze studie
bestond aanvankelijk in een uiterst losbandig
leven. Eindelijk gelukte het den voorzanger
Weinlig den jeugdigen, zeer begaafden losbol
voor ernstig werk te interesseeren.
Zijn eerste ouverture viel als een baksteen,
maar met z'n C-dur symphonie, die werd
uitgevoerd onder leiding van Heinrich Laube,
boekte hij een artistiek succes. Dit leverde
intusschen niet veel geld op en Wagner trok
de wereld in om te slagen.
In 1833 werd hij te Würzburg, waar zijn
broer operazanger en regisseur was, dirigent.
Zijn eerste opera's „De feeën" en „Het lief
desverbod" werden hier geschreven.
Vermeld zij nog. dat Wagner te Würzburg
tien gulden per maand ontving. Nadien
was hij kapelmeester te Lauchstadt, Maag
denburg en Riga en in November 1836 trouw
de hij met. de tooneelspeelster Minna Plan
ner. die volgens hem „uit het schmieren-
milieu als een heilige te voorschijn trad".
Te Riga liep het eindelijk ook mis: zijn po
gingen om zich daar door het schrijven van
krantenartikelen te bedruipen, faalden en
over Londen nam 'hij de vlucht naar Parijs,
waar hij zijn opera ..Riënzi' (naar den roman
van Bulwer Lytton) wilde uitbrengen. Drie
jaar bleef hij daar, om dan tot de ontdek
king te komen, dat „een arm musicus, die
redelijke eischen stelt", in Parijs geen kans
heeft.
Op het titelblad der partituur van „De
vliegende Hollander", welk werk hij in zeven
weken vervaardigde, zette hij: „Temidden
van nacht en ellende! Per aspera ad astra.
God geve het. R. W."
Ook schreef hij in dien tijd: „Ik ben nog
steeds dezelfde snuiter zonder geld met mooie
vooruitzichten...." Deze mooie vooruitzich
ten bestonden in het hofkapelmeesterschap
te Dresden. De betrekking kreeg hij inder
daad na het sensationeele succes van ,Riënzi"
(op 20 October 1840 te Berlijn) en van „De
vliegende Hollander" op 2 Januari 1843 te
Dresden). Reeds in '42 was hij naar Duitsch-
land teruggekeerd.
Zeven jaar lang wijdde hij zich nu aan een
hervorming van tooneel en orkest en aan de
opvoeding van het publiek. Hij bereikte niet
veel. Bij de opvoering van „Tannhauser" in
1845 ontstonden al moeilijkheden. Een voor
stelling te geven van „Lohengrin" bleek zelfs
onmogelijk.
In 1849 was hij gedwongen Dresden te
verlaten, daar hij had deelgenomen aan re-
volutionnaire bewegingen. Vijftien jaren
zwerven waren van dit laatste het gevolg.
Hij trok eerst naar Weimar, hier wist Liszt
een uitvoering van ..Lohengrin" te organisee-
ren. Daarop toog' hij naar Würzburg; van
daar begaf hij zich naar Parijs en vervolgens
naar Londen. Tenslotte vestigde hij zich in
Zürich, na een verblijf te Bordeaux. Een te
Ziirich wonende koopman, Wesendonk ge
naamd. bood hem een tuinhuis in het park
van zijn villa als asyl aan. Voor 't eerst in
zijn leven betrok Wagner een eigen, rustige
en vredige woning.
In die periode heeft hij zijn grootste daden
op artistiek gebied verricht. Geïnspireerd
werd hij o.a. door Mathilde Wesendonk, de
vrouw van zijn gastheer, die hij zelf zijn eer
ste en eenige liefde op het hoogtepunt van
zijn levensweg noemt.
Hij schreef in Zwitserland o.a. ,De kunst
en de revolutie", „Het kunstwerk der toe
komst" en „Opera en drama". Ook de tekst
van de tetralogie „Der Ring der Nibelungen"
(Rheingold, Die Walküre, Siegfried, Gotter-
damering) werd hier op papier gezet.
Door de jaloezie van zijn vrouw was Wag
ner genoodzaakt Zürich te verlaten en het
zwerven begon opnieuw. Na Veneitië, waar
„Tristan und Isolde" werd afgeschreven,
kwamen Luzern, Parijs en Weenen. Geen
wonder dus, dat Wagner de uitnoodiging van
Ludwig n, koning van Beieren, om naar
München te komen, met beide handen aan
greep. De kunstenaar, die al heel lang zwer-
vensmoe was, moet zijn tranen niet hebben
kunnen bedwingen, toen de gelukstijding
hem bereikte. Op den 4en Mei 1864 stond hij
voor 't eerst van aangezicht tot aangezicht
tegenover den Beierschen vorst, die drie jaar
lang een van zijn trouwste vrienden werd.
Deze Ludwig was een schoonheidzoeker, die
als 't ware was overrompeld door 't manus
cript van „De Ring der Nibelungen". Doch
dezelfde mensch, die als aestheticus Wagner
bewonderaar werd. kon het als vorst niet
verhinderen, dat zijn vriend aan de hofintri-
ges ten prooi viel.
Na de catastrophe begaf de componist zich
opnieuw naar Zwitserland. Ludwig zorgde er
voor, dat Wagner geen financieele zorgen
had. De laatste kon later het huis Tribschen
bij Luzern koopen. Hans von Blilow, de knap
pe Wagner-dirigent, bewerkte, dat de roem
van den meester niet slonk.
Von Bülow's echtgenoote Cosima Liszt (een
dochter van Franz) werd Wagners tweede
vrouw. Het huwelijk tusschen hen werd den
25sten Augustus 1870 voltrokken. Wagner
had de lang ontbeerde geestelijke verzorg
ster gevonden.
Langzaam rijpte intusschen het plan, om
na zoovele artistieke tegenslagen een apart
theater in een bepaalde omgeving op eigen
bodem te stichten, teneinde het Duitsche mu
zikale drama tot bloei te brengen. Tenslotte
werd dit denkbeeld werkelijkheid. Den 22sten
Mei 1872 werd op den heuvel van Bayreuth
de eerste steen gelegd van een Wagnerthea
ter.
„Parzifal", Wagners laatste werk. is te
Bayreuth in het jaar 1882 niet minder dan
zestien maal opgevoerd.
In 1883 ondernam Wagner een reis naar Ve
netië om daar genezing te vinden voor eenl
ge kwalen. Op 13 Februari is hij daar door
een beroerte getroffen. Zijn stoffelijk over
schot werd naar Bayreuth vervoerd, waar het
in den tuin van zijn huis ..Wahnfried' (waar
zijn „Walmen" „Frieden" vond) begraven
werd.
Over een tekort aan bekendheid heeft
Wagner op lateren leeftijd niet te klagen ge
had; over te weinig vijanden evenmin. Zijn
tegenstanders moet hij meer hebben lief ge
had dan zijn vergoders, tenminste wanneer
hij ernstig meende, wat hij eens schreef over
het genie, „Gelukkig is het genie, dat nooit
geluk had. Het is zichzelf zoo dierbaar. Wat
bcteekent dan nog het geluk?"
„Kan je liegen?" „Neen".
Wagners ticeede vrouw: Cosina Liszt.
„Nu ben je verboden, veracht. Geen fat
soenlijk mensch spreekt meer met je. Dus
hoop steeds, dat je goede genius je zooiets
bespaart. Lach, wees lichtzinnig, maar duld
en martel je zelf: zoo wordt alles nog goed.
Droom! Dat is het allerbeste!"
Deze woorden werden echter geschreven
vóór Bayreuth. Hoe 't zij, Wagner behoort
thans tot de officieel erkende genieën en
zijn muziek zal wel geapprecieerd worden, zoo
lang er menschen leven. Sommigen zullen
haar mooi vinden, omdat dc naam Wagner
indruk op hen maakt, anderen zullen haar
liefhebben om haars zelfs wil. Misschien
dacht de muziekdramaturg, dien ieder
ontwikkeld mensch thans herdenkt, bij het
neerschrijven van hetgeen wij boven aan
haalden wel aan de eerste soort aanbidders,
wier oor gewillig is, maar ook lang.
Een Kostbaar geschenk (ingesloten bij een
brief aan Mathilde Wcsendonkjj,
Uit „De Jeugd van Francesco
Campana", door C. en M.
Schartcn-Antink.
Toen. bij de boot gekomen, zagen zij voor
op het twcede-klasse-dek drie donkere man
nen staan.
De oudste had een vaalroode. vilten muts
laag over zijn grijze borstelbrauwen; zijn
bruin verbrand rimpelgezicht was tot ver cp
dc wangen ruig bewassen met het witte haar
van een geitachtigen baard. En middenuit
die ruigheid tuitte de blaasmond rond een
zwartig-bruinc houten pijp. waaraan puilde
een geheimzinnige zak. die in zijn armen
hing als een donker dier. Hij blies aan zijn
püp. en aldoor kreunde de donkere zak met
een zacht gekreun, dat klonk al het droevig,
eentonig gebulk van een rund.
En op de zwaarmoedige grondtonen van
den oude peep schel een jongere man zijn
eentonig-neuzelendc melodie: en ook dat
doordringend geluid, telkens weer inzettend
als met een smartelijken gil. had al het felle
en treurige van het dier, dat lijdt
Het was een prachtige kerel, die speelde.
Onder zijn zwarte, lage hoedje was zijn hoo-
vaardig gelaat glanzend-bruin als van ge
boend hout.; zijn lange oogen smeulden zwart,
en glanzend zwart ook hing zijn snorretje
over de blauwig-blazende lippen. Evenals do
oude was hij gekleed in aardkleurige klceren,
vuil en bestoven.
De derde leek nog maar een jongen van
een jaar of achttien. Niettegenstaande den al
koelen Novemberdag stond zijn hemd open
op zijn magere, bruine borst, en over dat
hemd had hij veelkleurige bretels. Er was
iets droomerigs aan zijn gezicht, dat even
bloosde door de teederbruine huid. En in zijn
armen droeg hij een houten kooi, waarin een
groote. grasgroene vogel.
Als dan de boot afvoer, en dc mannen met
hun diep gekreun en den feilen treurtoon
daarbovenuit, een nieuwe wijze te neuren be
gonnen. ging de jongste zitten op de bank. cn
Francesco, hevig geboeid, zette zich naast
hem. Paolino, een klein beetje bang, hield
zich achter Francesco schuil.
En eensklaps deed de vogel een prach
tige, groene vogel met een verstandig, vroo-
lijk gezicht, het doosje van zijn krommen
snavel open, en een zwart-leeren tongetje be
woog binnen-in, terwijl hij met een zakelijke
kraakstem op zijn Napilitaansch „macaro-
na" zei.
,,'t Is een papegaal. hè?" vroeg Francesco,
die plotseling begrepen had: hij was zoozeer
vervuld van al het vreemde, dat hij hoorde
en zag. dat hij niet eens had moeten lachen.
Maar de jongen uit het Zuiden antwoordde
alleen met een flauwen glimlach en een
smeuling in zijn melankolieke oogen; bleek
bruine pupillen, kwijnend in blauwig wit
Net de oogen van Bettina. dacht Francesco.
En aldoor, terwijl de dikke, vlugge vingers
langs de gaatjes glipten, neuzelde schel de
trillende droefheid der klarinet op het door
dringende gesteun uit de harige buil van den
oude. Het ging Francesco door zijn diepste
ingewanden: smartelijk leek die muziek:
maar het was zoo vreemd, die smartelijkheid
werd tot iets heerlijks in hem. tot een don
kere vreugde, die opkroop rond zijn hart. en
hem drong, hem dronghij wist zelf niet
hoe. Hij had wel willen huilen en zingen te
gelijk. Hij voelde iets van verre landen; een
leven, zooals hij het niet kende, en lets van
een rampzaligheid ,die toch begeerlijk was.
Dc jongen met den papegaai haalde een
bronzen bakje te voorschijn en ging rond,
met een vraag, die zoo smachtend klonk en
gerekt, als Francesco nooit had hooren spre
ken. Een man naast hem zei, dat het Sicilia-
nen waren, en dat het een doedelzak was,
dien de oude bespeelde.
Toen de muziek een oogenblik zweeg, kwam
er van de eerste klasse een lange, blonde
meneer. een Engelschman, vermoedde
Francesco en die sprak met de vreemde
spelers. Totdat de jongere, zeer hooghartig,
maar toch niet zonder ingenomenheid van ja
knikte. En aanstonds zong de donkerkreu-
nende toon van den doedelzak aan. waarop
met zijn schellen voorslag, als een krèét. de
clarinet aan het neuzelen ging, al sneller en
feller, al hooger en gejaagder, met een op-
schokkend rhythme als van een dans.
„De tarantella", hoorde Francesco zeggen.
Hij wist. dat de tarantella een dans uit het
Zuiden was.
En weer de wilde gil van den voorslag, en
weer het jagen jagen, jagen, tot het was als
een wervelwind van tartend-dartelende to
nen op het sonore loeien van den doedelzak.
Met uitdagend-geheven hoofd stond de kla-
rinetspeler te blazen; zijn zwarte blikken
gloeiden in zijn strakke minachtende mas
ker. De ruig overschaduwde oogen van den
oude schenen te schouwen in een verren
droom
En opeens, naast Francesco, begon met
een tecdere basstem de jongste te zingen, een
smachtcnd-eentonige melodie onder den woes-
ten rit van den dans:
Ik wil gaan aan de bron voorbij,
Waar de vrouwen haar linnen spoelen:
Daar wil ik kiezen dc schoonste voor mij.
En altijd wil ik haar naast mij voelen.
En iedereen zegt me: „hoe zedig en mooi!
Waar heb je gejaagd die koninklijke ree?"
Midden in Iskia greep Ik mijn prooi!
Rondom ons beukt de bruisende zee!
Francesco had het niet alles verstaan. Doch
als een wilde vloed was door hem heen ge
slagen de jacht van het rhythme. het door
dringende doedelzak-gekrcun, de smeulende
gloed van de donkere, fluweclen jongens
stem. Hij huiverde, hij zag heel bleek. Hij
voelde zich overrompeld door een onbekende
macht. Het was, of hij iets herkende, iets
sombers en iets wreeds, maar dat heerlijk
was cn vervoerend boven alles wat hij ooit
had gehoord of geweten, en hU begreep het
niet.
Dc muziek zweeg. De clarlnctspeler zag
vaag om zich heen met een hatende hoog
hartigheid. Dan keerde hij zijn speeltuig om,
sloeg het uit, en gaf een wenk aan den jon-
gen-met-de-papegaai, die nu voor de tweede
maal zijn ommegang deed.
Opeens bemerkte Francesco, dat reeds dc
boot onderlangs de hooge rotsen, op dc aan
legplaats van Trebiano afvoer. Over het ef
fen water spiegelde zich de paarse weerschijn
van een hemel vol vurige vccren.
Werktuigelijk ging hij aan wal. En als hij.
achter den ouden Battlsta aan. dadelijk door
wilde loopen. begon het scheepsvolk te
schreeuwen: Hel! het touw. per Bacco, het
touw! Moesten ze, bij de liefde Gods, dan
zelf aan'land springen?
Toen eerst kwam Francesco tot zichzelf, en
terwijl dc boot weer afvoer, zag hij de drie
Sicilianen staan, de gelaten naar hem toege
keerd, koperrood in den gloed der onder
staande zon.
Lang nog, terwijl hij en Paolino de rotsen
beklommen, hoorde Francesco zachter en
zachter over het stille water het neuricn van
den doedelzak.