1 WILHELM RICHARD WAGNER Radiomuziek der week. EEN VOORBESPREKING ZIJN LEVENSLOOP. Litteraire Fragmenten. LETTEREN EN KUNST door KAREL DE JONG. Dc Ncderlandsche harpvirtuose Rose Spier, zal Zondag voor de Hilversumsohe micro foonoptreden en de afbeelding van ..het in strument, dat Saul verteederde" geeft mij aanleiding een en ander omtrent den oor sprong en den aard van de harp te schrijven. De harp behoort wel tot de oudste instru menten waarover gegevens tot ons gekomen zijn. Zij was reeds in een vorm, die met den hedendaagsche overeenkomst vertoont, dui zenden jaren geleden in gebruik bij dc oude Egyptenaren, een volk. dat ook op mu zikaal gebied reeds lang vóór het tijdperk der oud-Grieksche cultuur een hooge be schaving bezat, in een tijd toen Europa nog volkomen barbaarsch was.Uit die oude tijden zijn wel geen restenvan of geschriften over mu ziek bewaard gebleven, en het is ook niet zeker of zulke ooit bestaan hebben, maar wel heeft men op de rotswanden van oude gra ven afbeeldingen van muziekinstrumenten gevonden. Daaronder zijn er die aan de Grieksche cither (kithara) doen denken, maar ook andere, die gelijkenis met onze harp vcrtoonen. Sommige dezer harpen moe ten zeer kunstig samengesteld en sierlijk be werkt zijn geweest; ook waren de afmetingen en het aantal snaren zeer groot. De Israëlie ten hebben de harp waarschijnlijk in Egyp te leeren kennen en daarna zelf in gebruik genomen; bij andere volken der oudheid komt ze voor zoover men weet, niet voor. De oude Egyptenaren moeten, zooals de afbeel dingen bewijzen, ook reeds snaarinstrumen ten met een klanklichaam, een langen hals en een toets (zoodat men dus door het op zetten der vingers lengte en toonhoogte der snaren kon wijzigen) bezeten hebben. Wat nu de harp betreft: ook deze bezit een klank lichaam of klankbodem, waarop een groot aantal snaren gespannen is. Deze zijn ge woonlijk in diatonische opvolging (dus als de tonen van een majeur-toohladder) gestemd. Tot aan het begin van de 18de eeuw was het slechts met behulp van een haak, waarmee men een willekeurige afzonderlijke snaar ver korten kon, mogelijk, andere tonen dan die van den grondtoonladder te doen klinken en waren dus modulaties naar andere toonsoor ten nagenoeg onuitvoerbaar. In 1720 echter construeerde een zekere Holzbrucker een pe daal, waarmee men alle snaren tegelijk ver korten kon. Een eeuw later vond Erard de dubbel pedaal-harp uit; de pedalen hiervan laten zich in twee hoogten neerdrukken en vastzetten, naarmate men de snaren 1/2 of een heelen toon hooger wil doen klinken. De zeven pedalen verkorten elk een andere reeks snaren en kunnen gelijktijdig gebruikt worden, zoodat nu ook het spelen in een willekeurige toonsoort mogelijk is. Snelle en herhaalde modulaties leveren ech ter altijd nog bezwaren. En bovendien is en blijft de harp een diatonisch instrument, waarop b.v.chromatische passages onmogelijk zijn. Om aan dit bezwaar tegemoet te ko men heeft men in Frankrijk de chromatische harp geconstrueerd, die geen pedalen heeft, maar door het groote aantal snaren den bespeler weer andere moeilijkheden geeft, zoodat ondanks haar verleidelijke eigen schappep voor de moderne muziek, de meeste harpspelenden aan de pedaalharp trouw ge bleven zijn. Het spreekt vanzelf dat de chromatische harp een andere schrijfwijze veroorlooft en er zijn dan ook wel stukken geschreven, die alleen daarop gespeeld kun nen worden. De harp die Rosa Spier bezit is een pedaalharp van Amerikaansch fabrikaat, zooals ook 't Concertgebouw-orkest ze be- zit.Deze overtreffen de oude beroemde Erard- harpen in toonsterkte, maar de hooge prijs (pl.m. f 5000) is wel een beletsel voor de al- gemeene invoering. Vermeld zij nog, dat op de harp ook flageolet-tonen door opzetten van een vinger ter helft van de snaar moge lijk zijn en door de componisten niet zelden voorgeschreven worden; zoo heeft b.v. de harp in de beroemde „Danse des Sylphes" van Berlioz uitsluitend „sons harmoniques" (flageolettonen) spelen. Op den zelfden dag zal Huizen een demon stratie van den Neo-Bechsteinvleugel uitzen den. Over dit moderne instrument is zelfs vóór dat het verkrijgbaar gesteld werd, heel wat geschreven. Door de samenwerking van de beroemde pianofabriek C. Bechstein met den natuurkundige Prof. Dr. W. Nerust (den uitvinder der Nerust-lamp) is een instrument ontworpen en geconstrueerd, dat op een kleine vleugel gelijkt, maar geen zangbodem heeft. De eigen toon is uiterst zwak en nau welijks hoorbaar, doch kan na inschakeling van den eleetrischen stroom door een stel electromagneten in een luidsprekerkast over gevoerd en daar binnen zeer wijde grenzen versterkt worden door meer of minder neer drukken van het linker pedaal. Zoo zijn er zelfs aanzwellingen van den toon na den aan slag mogelijk. Verder is natuurlijk de sterkte van den aanslag van grooten invloed, wijl van deze de kracht der snaartrillingen afhan kelijk is. Het geluid komt niet rechtstreeks uit den vleugel, maar uit den luidspreker. In gebouwde hulpapparaten maken het mogelijk het instrument tevens als radiotoestel en gramofoon te gebruiken. Men ziet; de eigen schappen en de combinatiemogelijkheden moesten een soort van revolutie in de piano wereld doen verwachten en menigen bezitter van een gewonen vleugel sloeg de schrik om 't hart bij de gedacht dat zijn kostbaar in strument spoedig vrijwel waardeloos zou worden. Zoover is 't echter gelukkig niet ge komen. Het zal nu wel meer dan een jaar geleden zijn. sinds de eerste Neo-Bechstein- vleugels in den handel verschenen en gede monstreerd werden, maar groote resultaten zijn er nog niet mee bereikt. De mogelijkheid om den toon te verlengen en te doen aan zwellen is zeker een enorme verbetering, maar de kwaliteit van den toon is. zooals ik zelf door bespeling constateeren kon. anders dan die van een gewonen vleugel: de toon Is koud en gelijkt op dien van een stemvork. Toch is het instrument een belangwekkend verschijnsel van onzen mechaniseerenden tijd. Na dit instrumenten-praatje wil ik nog op een paar werken de aandacht vestigen. Voor eerst op die van liet Concertgeboiuvkwariet, dat Zondag te Huizen een drietal strijkkwar tetten zal soelen w.o. een van den aanvoer der. den concertmeester Louis Zimmerman. De plaatsing van zijn werk na het enorme kwartet op. 59 no. 1 van Beethoven schijnt me wel wat gevaarlijk, want na Beethoven is het moeilijk zich te handhaven, maar het kan ons in elk geval interesseeren naar een werk van een landgenoot te luisteren. Voorts wil ik W'izen op de strijkkwartetten in F, K.V. 590 'Berlijn. Zo.) en in D. K.V. 575 f Da- ven try. Ma.» beide opgedragen aan den Ko ning van Pruisen, die een verdienstelijk dilet tant-cellist was. In deze werken is dus de cello met vele solistische trekjes bedacht. Maar dit daargelaten bevatten beide een schat van kostelijke muziek uit Mozart's rijp- sten tijd. In het kwartet in D. overweegt het melodische element, in het andere de gees tige bewerking der motieven. In dit opzicht is vooral de finale van het laatste kwartet een meesterstuk van humor en kunstvaardig heid. De wijze waarop Mozart het hoofd motief verwerkt heeft, het in allerlei combi naties recht en omgekeerd dooreenwerpend is niet alleen amusant, maar moet de hoog ste bewondering wekken: maar ook de overige drie deelen verdienen die ten volle. Men luis tere toe en geniete! MUZIEK Koninklijke Liedertafel Zang en Vriendschap. Onze Koninklijke Liedertafel heeft haar kunstlievende leden en genoodigden onthaald op een concert, waarvan reeds het program ma met uitzondering van een enkel num mer het koninklijke praedicaat waardig zou mogen heetcn. Een princelijk lied en de namen Mozart, Haydn, Brahms en Liszt, allen „principes musicae", vorsten der toon kunst. vertegenwoordigd door geesteskinde ren, die hun vorstelijke afkomst eer aan doen en ten slotte de koningin onzer alt zangeressen in hoogst eigen persoon: zou men dan niet van een koninklijk programma mogen gewagen? In de samenstelling van dit programma viel ve-rder nog te waardeeren dat bij alle afwisseling toch een zeker verband bewaard bleef, dat niet door geheel uit het kader vallende solovoordrachten, zooals men die zoo vaak op uitvoeringen van koorvereenigingen aantreft, verbroken werd. Het nummer dat ik meende te moeten uit zonderen was het koorwerk „De Ruïne" van L. F. Brandts Buys. Ik geef gaarne toe dat de goede literatuur voor mannenkoor niet zoo heel rijk is en dat men dus, om niet teveel in herhalingen te vervallen, wel eens zijn toevlucht moet nemen tot het uitvoeren van werken die niet op de hoogste sporten van den artistieken ladder staan. Dc uit zondering is dus niet als een verwijt bedoeld. Maar toch kan ik zoomin de muzikale als de dichterlijke kwaliteiten van een werk als „De Ruïne hoog aanslaan. Het begin, het strakke acolischc d kl. t. bergt beloften, maar reeds bij den zevenden regel: „Kleine klimopklauwtjes" enz. ontpopt zich de ver ouderde liedertafelstijl, die door Joh. Wa genaar in zijn „Ode aan de Vriendschap" zoo meesterlijk geparodieerd is, en dien wc 't liefst maar sneller, sneller, sneller nog zouden zien verdwijnen dan de burchtkastèe- len van arduin. Het is een stijl of manier die alles illustreeren wil, die het koor laat tjilpen en schreeuwen, die sentimenteel wordt bij 't woord „rhapsodie", een stukje historie door de bassen unisono laat zingen, de hulde aan Kennemerland in suiker geconfijt op dient, in de jachtscène de gelegenheid tot een vrij goedkoop echo-effect overvloedig gebruikt, de smaad extrasterk laat uitba zuinen en het geheel door een banale knal periode besluit. Ik wil gelooven dat er vele zangers gevonden worden die zulke werken gaarne zingen ze liggen goed! maar dc tijd is voorbij dat we zc zouden kunnen be wonderen. Het overige en verreweg grootste gedeelte van 't programma stond op een heel wat hooger peil. En al bestond het uit werken die we reeds van vroeger kenden, de herha ling gaf reden tot blijdschap. Nimmer te voren heb ik Annie Woud Haydn's cantate ..Ariadne auf Naxos" zóó treffend, zóó ont roerend, zóó sterk bewogen en dramatisch hooren zingen als op dezen Vrijdagavond. Meesterlijke beheerschink en menschelijk gevoel gingen hier gepaard. Deze zelfde eigen schappen troffen weer in haar vertolking van de solopartij van Brahms* Alt-Rhapsodie. een der heerlijkste, misschien het heerlijkste zijner koorwerken, dat vooral bij den inzet van het mannenkoor de meest zuivere en verhevene schoonheid openbaart. Een oogen- blik liet zelfs het koor zich door die schoon heid verleiden tot grooter expansie dan met het oog op de solostem wenschelijk was: het was vergefelijk en stoorde den machtigen indruk van het geheel niet. Het koor was in 't midden van ..De Ruïne' even wat onzeker in zijn Intonaties, maar overigens goed op dreef. De sonore diepe bas sen. wier D-C-D (niet als Fransch op te vat ten!) ik bewonderd heb. mogen niet doelloos wachten op een verdiende lofspraak, die hun alzoo bij deze moge geworden. Het orkest kon wegens de talrijke, door ziekte veroorzaakte plaatsvervangingen, de bedoelingen van den dirigent Frits Schuur man niet altijd volkomen verwezenlijken maar dat die intenties goed waren en vaak een persoonlijk stempel droegen hebben we bij de „Akademischc Fcstouverture" en .Les Préludes" herhaaldelijk kunnen waarnemen. Verder bleek duidelijk dat Schuurman het koor hoe langer hoe meer in de hand krijgt en ook dit is een verblijdend verschijnsel, dat nog veel goeds doet verwachten. Post tenebras lux! licht na de duisternis dat was min of meer de zin. de kernspreuk voor de tweede programmahelft. Duister be gint dc Ouverture de studentenliederen die de jeugd verzinnelijken leiden haar tot den slotroep „Gaudeamus igitur" laten we blijde zijn! Duister vangt dc Alt-Rhapsodie aan, tot het hemelschc licht doorbreekt. En „Les Préludes ons aardsch leven als voor spel voor een leven van eeuwige gelukzalig heid symboliseert Liszt's, door het gedicht van Lamartine geïnspireerd toongedlcht ook niet eenigszins den overgang van duisternis naar Licht? Zoo kunnen we aan het einde van dit over zicht met betrekking tot Z. en V.'s laatste concert gerust schrijven: „Gaudeamus igitur!" En ten opzichte van de soliste zou ik er als variant op twee regels uit het tweede cou plet van het „Gaudeamus" aan willen toe voegen: Vivat nostra cantatrix, Habilis, formosa! K. DE JONG. 1S83 13 Februari 1933. Richard Wagner. Toen Wagner reeds lang een veelomstre den figuur was door sommigen blind ver good, door anderen even consequent ver vloekt schreef hij: „Het is met mijn leven heel vreemd gesteld. Wie het nauwkeurig nagaat, moet inzien, dat slechts één begeerte er een voorname rol in speelt: de behoefte aan rust en vrede. Daarentegen is mijn uiter lijke levensloop zoodanig, dat de meest op avonturen verzotte zonderling zich geen an dere had kunnen wenschen". Zoo teekent Wagner zelf de kwellende strij digheid van zijn willen en zijn moeten. Deze man, die tot de markantste persoonlijkheden van de kunstwereld der vorige eeuw behoort," die geheel nieuwe wegen insloeg en daarom verguisd werd, die een nieuwen vorm: het muzikale drama schiep, zou dus volgens zijn eigen verklaring een rustelo:ze zoe ker naar rust zijn geweest. Hij werd den 22sten Mei 1813 als negende zoon van een politie-ambtenaar te Leipzig geboren. Nadat zijn vader was gestorven, kreeg zijn stiefvader. Geyer, een veelzijdige kunstenaar, grooten invloed op den ontvan- kelijken jongen. Richard liep vrijwel voor al les warm. wat op muziek of litteratuur leek. Al vroeg begon hij te componeer en en zijn vlijt op school leed daar nogal onder. Op ze keren dag zette hij het zich in het hoofd, dat hij muziek zou studeeren. Deze studie bestond aanvankelijk in een uiterst losbandig leven. Eindelijk gelukte het den voorzanger Weinlig den jeugdigen, zeer begaafden losbol voor ernstig werk te interesseeren. Zijn eerste ouverture viel als een baksteen, maar met z'n C-dur symphonie, die werd uitgevoerd onder leiding van Heinrich Laube, boekte hij een artistiek succes. Dit leverde intusschen niet veel geld op en Wagner trok de wereld in om te slagen. In 1833 werd hij te Würzburg, waar zijn broer operazanger en regisseur was, dirigent. Zijn eerste opera's „De feeën" en „Het lief desverbod" werden hier geschreven. Vermeld zij nog. dat Wagner te Würzburg tien gulden per maand ontving. Nadien was hij kapelmeester te Lauchstadt, Maag denburg en Riga en in November 1836 trouw de hij met. de tooneelspeelster Minna Plan ner. die volgens hem „uit het schmieren- milieu als een heilige te voorschijn trad". Te Riga liep het eindelijk ook mis: zijn po gingen om zich daar door het schrijven van krantenartikelen te bedruipen, faalden en over Londen nam 'hij de vlucht naar Parijs, waar hij zijn opera ..Riënzi' (naar den roman van Bulwer Lytton) wilde uitbrengen. Drie jaar bleef hij daar, om dan tot de ontdek king te komen, dat „een arm musicus, die redelijke eischen stelt", in Parijs geen kans heeft. Op het titelblad der partituur van „De vliegende Hollander", welk werk hij in zeven weken vervaardigde, zette hij: „Temidden van nacht en ellende! Per aspera ad astra. God geve het. R. W." Ook schreef hij in dien tijd: „Ik ben nog steeds dezelfde snuiter zonder geld met mooie vooruitzichten...." Deze mooie vooruitzich ten bestonden in het hofkapelmeesterschap te Dresden. De betrekking kreeg hij inder daad na het sensationeele succes van ,Riënzi" (op 20 October 1840 te Berlijn) en van „De vliegende Hollander" op 2 Januari 1843 te Dresden). Reeds in '42 was hij naar Duitsch- land teruggekeerd. Zeven jaar lang wijdde hij zich nu aan een hervorming van tooneel en orkest en aan de opvoeding van het publiek. Hij bereikte niet veel. Bij de opvoering van „Tannhauser" in 1845 ontstonden al moeilijkheden. Een voor stelling te geven van „Lohengrin" bleek zelfs onmogelijk. In 1849 was hij gedwongen Dresden te verlaten, daar hij had deelgenomen aan re- volutionnaire bewegingen. Vijftien jaren zwerven waren van dit laatste het gevolg. Hij trok eerst naar Weimar, hier wist Liszt een uitvoering van ..Lohengrin" te organisee- ren. Daarop toog' hij naar Würzburg; van daar begaf hij zich naar Parijs en vervolgens naar Londen. Tenslotte vestigde hij zich in Zürich, na een verblijf te Bordeaux. Een te Ziirich wonende koopman, Wesendonk ge naamd. bood hem een tuinhuis in het park van zijn villa als asyl aan. Voor 't eerst in zijn leven betrok Wagner een eigen, rustige en vredige woning. In die periode heeft hij zijn grootste daden op artistiek gebied verricht. Geïnspireerd werd hij o.a. door Mathilde Wesendonk, de vrouw van zijn gastheer, die hij zelf zijn eer ste en eenige liefde op het hoogtepunt van zijn levensweg noemt. Hij schreef in Zwitserland o.a. ,De kunst en de revolutie", „Het kunstwerk der toe komst" en „Opera en drama". Ook de tekst van de tetralogie „Der Ring der Nibelungen" (Rheingold, Die Walküre, Siegfried, Gotter- damering) werd hier op papier gezet. Door de jaloezie van zijn vrouw was Wag ner genoodzaakt Zürich te verlaten en het zwerven begon opnieuw. Na Veneitië, waar „Tristan und Isolde" werd afgeschreven, kwamen Luzern, Parijs en Weenen. Geen wonder dus, dat Wagner de uitnoodiging van Ludwig n, koning van Beieren, om naar München te komen, met beide handen aan greep. De kunstenaar, die al heel lang zwer- vensmoe was, moet zijn tranen niet hebben kunnen bedwingen, toen de gelukstijding hem bereikte. Op den 4en Mei 1864 stond hij voor 't eerst van aangezicht tot aangezicht tegenover den Beierschen vorst, die drie jaar lang een van zijn trouwste vrienden werd. Deze Ludwig was een schoonheidzoeker, die als 't ware was overrompeld door 't manus cript van „De Ring der Nibelungen". Doch dezelfde mensch, die als aestheticus Wagner bewonderaar werd. kon het als vorst niet verhinderen, dat zijn vriend aan de hofintri- ges ten prooi viel. Na de catastrophe begaf de componist zich opnieuw naar Zwitserland. Ludwig zorgde er voor, dat Wagner geen financieele zorgen had. De laatste kon later het huis Tribschen bij Luzern koopen. Hans von Blilow, de knap pe Wagner-dirigent, bewerkte, dat de roem van den meester niet slonk. Von Bülow's echtgenoote Cosima Liszt (een dochter van Franz) werd Wagners tweede vrouw. Het huwelijk tusschen hen werd den 25sten Augustus 1870 voltrokken. Wagner had de lang ontbeerde geestelijke verzorg ster gevonden. Langzaam rijpte intusschen het plan, om na zoovele artistieke tegenslagen een apart theater in een bepaalde omgeving op eigen bodem te stichten, teneinde het Duitsche mu zikale drama tot bloei te brengen. Tenslotte werd dit denkbeeld werkelijkheid. Den 22sten Mei 1872 werd op den heuvel van Bayreuth de eerste steen gelegd van een Wagnerthea ter. „Parzifal", Wagners laatste werk. is te Bayreuth in het jaar 1882 niet minder dan zestien maal opgevoerd. In 1883 ondernam Wagner een reis naar Ve netië om daar genezing te vinden voor eenl ge kwalen. Op 13 Februari is hij daar door een beroerte getroffen. Zijn stoffelijk over schot werd naar Bayreuth vervoerd, waar het in den tuin van zijn huis ..Wahnfried' (waar zijn „Walmen" „Frieden" vond) begraven werd. Over een tekort aan bekendheid heeft Wagner op lateren leeftijd niet te klagen ge had; over te weinig vijanden evenmin. Zijn tegenstanders moet hij meer hebben lief ge had dan zijn vergoders, tenminste wanneer hij ernstig meende, wat hij eens schreef over het genie, „Gelukkig is het genie, dat nooit geluk had. Het is zichzelf zoo dierbaar. Wat bcteekent dan nog het geluk?" „Kan je liegen?" „Neen". Wagners ticeede vrouw: Cosina Liszt. „Nu ben je verboden, veracht. Geen fat soenlijk mensch spreekt meer met je. Dus hoop steeds, dat je goede genius je zooiets bespaart. Lach, wees lichtzinnig, maar duld en martel je zelf: zoo wordt alles nog goed. Droom! Dat is het allerbeste!" Deze woorden werden echter geschreven vóór Bayreuth. Hoe 't zij, Wagner behoort thans tot de officieel erkende genieën en zijn muziek zal wel geapprecieerd worden, zoo lang er menschen leven. Sommigen zullen haar mooi vinden, omdat dc naam Wagner indruk op hen maakt, anderen zullen haar liefhebben om haars zelfs wil. Misschien dacht de muziekdramaturg, dien ieder ontwikkeld mensch thans herdenkt, bij het neerschrijven van hetgeen wij boven aan haalden wel aan de eerste soort aanbidders, wier oor gewillig is, maar ook lang. Een Kostbaar geschenk (ingesloten bij een brief aan Mathilde Wcsendonkjj, Uit „De Jeugd van Francesco Campana", door C. en M. Schartcn-Antink. Toen. bij de boot gekomen, zagen zij voor op het twcede-klasse-dek drie donkere man nen staan. De oudste had een vaalroode. vilten muts laag over zijn grijze borstelbrauwen; zijn bruin verbrand rimpelgezicht was tot ver cp dc wangen ruig bewassen met het witte haar van een geitachtigen baard. En middenuit die ruigheid tuitte de blaasmond rond een zwartig-bruinc houten pijp. waaraan puilde een geheimzinnige zak. die in zijn armen hing als een donker dier. Hij blies aan zijn püp. en aldoor kreunde de donkere zak met een zacht gekreun, dat klonk al het droevig, eentonig gebulk van een rund. En op de zwaarmoedige grondtonen van den oude peep schel een jongere man zijn eentonig-neuzelendc melodie: en ook dat doordringend geluid, telkens weer inzettend als met een smartelijken gil. had al het felle en treurige van het dier, dat lijdt Het was een prachtige kerel, die speelde. Onder zijn zwarte, lage hoedje was zijn hoo- vaardig gelaat glanzend-bruin als van ge boend hout.; zijn lange oogen smeulden zwart, en glanzend zwart ook hing zijn snorretje over de blauwig-blazende lippen. Evenals do oude was hij gekleed in aardkleurige klceren, vuil en bestoven. De derde leek nog maar een jongen van een jaar of achttien. Niettegenstaande den al koelen Novemberdag stond zijn hemd open op zijn magere, bruine borst, en over dat hemd had hij veelkleurige bretels. Er was iets droomerigs aan zijn gezicht, dat even bloosde door de teederbruine huid. En in zijn armen droeg hij een houten kooi, waarin een groote. grasgroene vogel. Als dan de boot afvoer, en dc mannen met hun diep gekreun en den feilen treurtoon daarbovenuit, een nieuwe wijze te neuren be gonnen. ging de jongste zitten op de bank. cn Francesco, hevig geboeid, zette zich naast hem. Paolino, een klein beetje bang, hield zich achter Francesco schuil. En eensklaps deed de vogel een prach tige, groene vogel met een verstandig, vroo- lijk gezicht, het doosje van zijn krommen snavel open, en een zwart-leeren tongetje be woog binnen-in, terwijl hij met een zakelijke kraakstem op zijn Napilitaansch „macaro- na" zei. ,,'t Is een papegaal. hè?" vroeg Francesco, die plotseling begrepen had: hij was zoozeer vervuld van al het vreemde, dat hij hoorde en zag. dat hij niet eens had moeten lachen. Maar de jongen uit het Zuiden antwoordde alleen met een flauwen glimlach en een smeuling in zijn melankolieke oogen; bleek bruine pupillen, kwijnend in blauwig wit Net de oogen van Bettina. dacht Francesco. En aldoor, terwijl de dikke, vlugge vingers langs de gaatjes glipten, neuzelde schel de trillende droefheid der klarinet op het door dringende gesteun uit de harige buil van den oude. Het ging Francesco door zijn diepste ingewanden: smartelijk leek die muziek: maar het was zoo vreemd, die smartelijkheid werd tot iets heerlijks in hem. tot een don kere vreugde, die opkroop rond zijn hart. en hem drong, hem dronghij wist zelf niet hoe. Hij had wel willen huilen en zingen te gelijk. Hij voelde iets van verre landen; een leven, zooals hij het niet kende, en lets van een rampzaligheid ,die toch begeerlijk was. Dc jongen met den papegaai haalde een bronzen bakje te voorschijn en ging rond, met een vraag, die zoo smachtend klonk en gerekt, als Francesco nooit had hooren spre ken. Een man naast hem zei, dat het Sicilia- nen waren, en dat het een doedelzak was, dien de oude bespeelde. Toen de muziek een oogenblik zweeg, kwam er van de eerste klasse een lange, blonde meneer. een Engelschman, vermoedde Francesco en die sprak met de vreemde spelers. Totdat de jongere, zeer hooghartig, maar toch niet zonder ingenomenheid van ja knikte. En aanstonds zong de donkerkreu- nende toon van den doedelzak aan. waarop met zijn schellen voorslag, als een krèét. de clarinet aan het neuzelen ging, al sneller en feller, al hooger en gejaagder, met een op- schokkend rhythme als van een dans. „De tarantella", hoorde Francesco zeggen. Hij wist. dat de tarantella een dans uit het Zuiden was. En weer de wilde gil van den voorslag, en weer het jagen jagen, jagen, tot het was als een wervelwind van tartend-dartelende to nen op het sonore loeien van den doedelzak. Met uitdagend-geheven hoofd stond de kla- rinetspeler te blazen; zijn zwarte blikken gloeiden in zijn strakke minachtende mas ker. De ruig overschaduwde oogen van den oude schenen te schouwen in een verren droom En opeens, naast Francesco, begon met een tecdere basstem de jongste te zingen, een smachtcnd-eentonige melodie onder den woes- ten rit van den dans: Ik wil gaan aan de bron voorbij, Waar de vrouwen haar linnen spoelen: Daar wil ik kiezen dc schoonste voor mij. En altijd wil ik haar naast mij voelen. En iedereen zegt me: „hoe zedig en mooi! Waar heb je gejaagd die koninklijke ree?" Midden in Iskia greep Ik mijn prooi! Rondom ons beukt de bruisende zee! Francesco had het niet alles verstaan. Doch als een wilde vloed was door hem heen ge slagen de jacht van het rhythme. het door dringende doedelzak-gekrcun, de smeulende gloed van de donkere, fluweclen jongens stem. Hij huiverde, hij zag heel bleek. Hij voelde zich overrompeld door een onbekende macht. Het was, of hij iets herkende, iets sombers en iets wreeds, maar dat heerlijk was cn vervoerend boven alles wat hij ooit had gehoord of geweten, en hU begreep het niet. Dc muziek zweeg. De clarlnctspeler zag vaag om zich heen met een hatende hoog hartigheid. Dan keerde hij zijn speeltuig om, sloeg het uit, en gaf een wenk aan den jon- gen-met-de-papegaai, die nu voor de tweede maal zijn ommegang deed. Opeens bemerkte Francesco, dat reeds dc boot onderlangs de hooge rotsen, op dc aan legplaats van Trebiano afvoer. Over het ef fen water spiegelde zich de paarse weerschijn van een hemel vol vurige vccren. Werktuigelijk ging hij aan wal. En als hij. achter den ouden Battlsta aan. dadelijk door wilde loopen. begon het scheepsvolk te schreeuwen: Hel! het touw. per Bacco, het touw! Moesten ze, bij de liefde Gods, dan zelf aan'land springen? Toen eerst kwam Francesco tot zichzelf, en terwijl dc boot weer afvoer, zag hij de drie Sicilianen staan, de gelaten naar hem toege keerd, koperrood in den gloed der onder staande zon. Lang nog, terwijl hij en Paolino de rotsen beklommen, hoorde Francesco zachter en zachter over het stille water het neuricn van den doedelzak.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 15