EEN WONDERLIJKE GELIJKENIS. TIJDVERDRIJF. Een aantal werkloozen organiseerde deze week te Krimpen aan den IJssel een groot vischcon- cours, waarvoor veel belangstelling bestond. HET CARILLON van bet Koninklijk Paleis te Amsterdam is gebccl gerestau reerd en 13 Februari a.s. zal met de bespelingen weder een aanvang worden gemaakt. HET SLOT van 't eerste bedrijf der opera „Parsival", welke heden ter gelegenheid van de Wagner-herdcn- king in dén Stads* schouwburg te opgevoerd. HET ERNSTIG VLIEGTUIGONGELUK nabij Salisbury Plain. - De ruïne o'an het door den oal en het vuur geheel verwoestte toestel. DE PRINS VAN WALES met den Voorzit ter der Argentijnsche handelsdelegatie bij haar bezoek aan Londen. EEN RECORD-NON-STOP-VLUCHT. De geweldige vliegmachine, waarmede de Engelscbe eviateur» Gayford en Nicholctte hun record-non-stop vlucht van Engeland naar Zuid-Afrika volbrachten. FEUILLETON Uit het Engelsch van JOSEPH HOCKING. (Nadruk verboden.) Welnu, hij zou een goed tfieester voor ze 2ijn en niemand zou het berouwen dat hij uit den vreemde was teruggekeerd. Hij zou hen de fouten van Robert Dulverton doen vergeten en maken dat ze zich zijn goede eigenschappen in liefde zouden herinneren. Iedere man en iedere vrouw op het kasteel en het landgoed zou hij met welwillendheid tegemoet treden. Nadat hij een poosje een slingerend pao door de velden gevolgd had, zag hij den vier kanten toren van de kleine parochiekerk zich tusschën het dichte geboomte verhef fen en haast onbewust, richtten zijn schre den zich daarheen. „Ik ben benieuwd of de predikant een zoon of zoons heeft, die ik behoor te kennen," vroeg Endellion zich af. „In het dagboek en in de brieven staat daar niets van. Ik moet er op een voorzichtige manier zien achter te komen." Hij bereikte het kerkhof. Hoe rustig en vredig was het hier. Er was geen ander ge luid dan het getilp van de vogels in het hoo- ge geboomte en het geruisch van de takken. He, wat was dat? Zijn blik viel op een grooten grafsteen, op een graf, dat door marmeren paaltjes met kettingen was afgezet. En ziehier was hij las: Hier rust WULIAM BORLASE, Het eenig kind van Rev. Williom Borlase M. A. Predikant dezer parochie, Overleden 29 Mei 1895 Zes jaar oud. .Daarmee is mijn vraag beantwoord", dacht Endellion. „Als hij was blijven leven, zou hij nu net zoo oud zijn als ik. Blijkbaar is meneer Borlase geen jongeman meer." Hij trad de met klimop begroeide kerk binnen. Wat een wondere, weldadige harmo nie van kleuren en lijnen! Het kleine, goed- onderhouden bedehuis en het kasteel sche nen door dezelfde meesterhand ontworpen en in denzelfden tijd gebouwd te zijn. Alles hier ademde een vrede en schoonheid, die welda dig aandeed. Waar zou de bank van den landheer zijn?" peinsde de bezoeker, toen hij zich na cenige minuten aan de bekoring van het kerkinterieur onttrokken had en zijn geest weer op nuchtere, practische dingen kon rich ten. Hij keek de schemerige ruimte rond en het duurde niet lang of hij had gevonden wat hij zocht: een hoog-gclambriseerde, met snij werk versierde afgesloten kerkbank, waarvan de zittingen met groenfluweelen kussens wa ren bedekt. Hier had Robert Dulverton als jongen gezeten. Toevallig lag er een gebeden boek op de lessenaar van de bank en Endel lion opende het. Ja, daar stond de naam, ge schreven in steil schooljongensschrift: Robert Granville Dulverton, Dulverton Manor, 7 November 1902. Ralph Endellion voelde een lichte huive ring. toen hij de woorden las. Maar zijn trieste stemming verdween spoe dig weer. Bladerend in het boek, stuitte hij op een strookje papier, waarop jongeheer Bob blijkbaar gepoogd had zijn artistieke ta lenten bot- te vieren. Hij zag een ruw-getee- kende, niet erg geflatteerde voorstelling van een man in predikantsgewaad, onge twijfeld bedoeld als caricatuur van den voorganger der Parochie. „Ik schijn in mijn jonge jaren geen groot bewonderaar van den Eerwaarden William Borlase te zijn geweest", overwoog Endel lion. „en ik schijn in de kerk niet den eer bied te hebben betoond, die men aan deze plaats verschuldigd is. Waarschijnlijk had de landheer even heimelijk de oogen geslo ten. terwijl ik me hiermede onledig hield. ,,'t Is overigens niet verkeerd, dat ik dit weet." Toen hij weer buiten kwam trof een lachende meisjesstem zijn oor: een prettige, aantrekkelijke stem. stelde hij direct vast. Hij keek in de richting waaruit het geluid kwam en zag een schilderachtig-ouderwetsch laag huis. evenals het kerkje met klimop be groeid. Een pad leidde over het kerkhof er heen: de veronderstelling was dus niet ge waagd. dat dit de pastorie was. „Wat, is Bob Dulverton thuisgekomen! Dat kunt u toch niet meenen, meneer Bor lase Onwillekeurig liep hij wat dichter op het huis toe en zag een bejaard man, aan wiens zijde een jong meisje wandelde. Het tweetal had den rug half naar hem toegekeerd. Peters stuurde mij een boodschap, dus ik heb geen reden om aan de waarheid van net bericht te twijfelen. Hij vond dat ik het behoorde te weten, liet hij erbij zeggen. Ik geloof, dat ze op het kasteel buiten zich zelf van vreugde zijn. Advocaat Dulverton is hals over kop verdwenen en mevr. Dixon die al opgezegd was. loopt schreiend van blijdschap door het huis. Zoo luiden tenmin ste de berichten." „U gaat zeker straks naar de Manor?" vroeg het meisje. „Ikikik ben het nog niet met me zelf eens, wat "ik behoor te doen"," ant woordde de predikant. „Robert heeft mij altijd vrij onhebbelijk bejegend, ik mag ge rust zeggen, dat hij mij meermalen diep be- leedigd heeft enja, zie je, eigenlijk moet hij eerst zijn excuses aanbieden, eer van mij gevergd kan worden dat ik hem een be zoek breng." .Na hoeveel jaren nog? Ik vind dat u zich wel op een erg streng standpunt stelt, me neer. Borlase." „Ik mag een oudenvetsch man zijn, Mi riam", klonk het met waardigheid, „maar ik heb nooit den naam van bekrompen gehad. Je moet echter niet vergeten, dat Robert Dulverton nooit ook maar een greintje respect voor mij getoond heeft; integendeel hij behandelde mij of ik een kwajongen was, inplaats van den geeselijke leider van de parochie en ik geloof nog altijd dat zijn vader groot Pgelijk had met hem uit Enge land weg te.sturen." „Maar in den grond was hij niet slecht. Ik mocht hem altijd verbazend graag lijden, veel liever dan Arthur." „Eerlijk gezegd, kindlief, ik mocht hem heelemaal niet. Ik weet waarschijnlijk be ter dan jij, hoe Robert Dulverton in werke lijkheid was en een neger verliest zijn huidkleur niet. zoomin als een luipaard zijn vlekken. Ik ben heel bang voor den invloed, die de nieuwe landheer op de parochie zal hebben. Daarom zou het mij verheugd heb ben. als Arthur mettertijd landheer gewor den was." „Als u de verwijdering tusschen u beiden wilt laten voortduren, is de beste weg daar toe hem flink te bespreken", merkte het meisje op, met een vleugje spot in haar stem. „Ik voor mij ben van plan hem zoo gauw mogelijk te gaan opzoeken." „Ik zou het niet doen, als ik jou was", raadde de predikant. „Ik weet zeker dat je vader het niet prettig zou vinden. „Maar waarom niet? We zijn van kind ar aan kameraden geweest", protesteerde het meisje. „Dat. wil zeggen, hij was een paar jaar ouder dan ïk en ik beschouwde "hem al tijd als een soort grooten broer". „Maar je bent nu geen kind meer, Mrry, en ik blijf volhouden dat je vader het vol komen met mijn standpunt zal eens zijn. Zooals te begrijpen is, heeft iedereen den mond vol over hem en als je hem den dag van zijn thuiskomst al ging opzoeken, zou dat aanleiding geven tot allerlei onge- wenschte praatjes. Het is natuurlijk onver mijdelijk dat jullie elkaar binnenkort zult ont moeten, maar laat die ontmoeting op een andere manier plaats hebben." „Het kan me geen zier schelen wat de menschen zeggen", verklaarde het meisje minachtend; „ik zou naar hem toegaan wan neer ik dacht, dat mijn bezoek hem gelegen kwam. Maar hij heeft het natuurlijk vreese- lijk druk zoo'n eerste dag zijn er honderden dingen te doen en daarom is het misschien verstandiger dat ik nu maar naar huis ga. Dan kan ik morgen wel met vader gaan. Hij mocht Bob ook altijd graag." Endellion kon het gesprek woord voor woord volgen. Hij gaf er zich geen rekenschap van dat hij voor luisterving speelde, zoo interesseerde het hem wat deze twee zeiden. „Ik heb kennelijk nooit op bijster vrieiid- schappelijken voet met den eerwaarden heer gestaan", concludeerde hij. „Hij stelt Arthur verre boven mij en er wacht mij een tamelijk koele begroeting van zijn kant. Het meisje is natuurlijk niemand anders als de Miriam Donnithorne, met wie ik zulke goede vrien den placht te zijn en waarop neef Arthur zijn zinnen gezet heeft. Er staat mij een bewogen tijd te wachten, dat heb ik al vast in" de gaten!" Een oogenblik later kreeg hij een schok. Een kromming in het pad onthulde hem niet alleen het gezicht van den predikant, maar ook dat van Miriam. Dat van den ouden heer boezemde hem vooralsnog weinig be lang in; zijn heele aandacht was geconcen treerd op het jonge meisje, dat naast hem voortliep. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 18