Honoré Daumier. Ontvangen boeken. TOONEEL TE LONDEN HAARLEM'S DAGBLAD WOENSDAG 1 MAART 1933 LETTEREN EN KUNST. Herdenking van zijn geboortedag. De krachtige schoonheid van zijn werk zal voor alle tijden blijvend zijn. Het was Zondag 125 jaar geleden dat Dau mier in Marseille geboren werd. Het zal een immer loonende bezigheid zijn, dezen dag te herdenken, want, al was zijn eigen lijfspreuk dat men als kunstenaar kind van zijn tijd moet wezen, il faut être de son temps het staat als een paal boven water, dat de krachtige schoonheid van zijn werk, nu voor goed erkend en voor alle tijden blijvend zal zijn. Voor de meesten van ons is de konnis van, en de waardeering voor den kunstenaar ge grondvest op diens prenten, ruim vier dui zend in getal, steeds magistraal van teeke- ning. steeds aantrekkelijk door het procédé, dat in zijn tijd tot een maximale pontentie was opgevoerd: dat der oorspronkelijke lithogra- phie waarvan de aTdrukkcn op de handpers verkregen werden. Dat. en de magnifieke inkt soorten bij het drukken gebruikt, leverden die voorstellingen in diep fluweelig zwart, waarop wij nu met bewonderende blikken sta ren. ook dan nog als die voorstelling op zich zelve, een enkel maal. door haar vergane ac tualiteit zich voor een deel aan onze belang stelling onttrekt. Daumler's schilderijen kent men ten onzent helaas slechts uit reproducties: het aantal zijner in Nederland aanwezige schilderijen is uiterst beperkt en van zijn curieuse plastiek is hier bij mijn weten niets te vinden. Wanneer er desalniettemin van een zekere populariteit van den meester hier gesproken kan worden, berust die in hoofdzaak op het critltsche deel van diens arbeid, op zijn char ges en spot der samenleving die in wezen de zelfde bleef, en daarin dan weer op sterk vat-gevende existenties, als die der rechters, advocaten, politici en verdere in de openbaar heid werkende figuren. Doch met hen heeft men slechts een zeer, zéér klein deel van Dau- mier's beteekenis ternauwernood aangestipt. De veelzijdigheid van dezen man is enorm ge weest en plaatst hem naast de allergrootsten als Rembrandt en Goya. Arsène Alexandre die vijftig jaar geleden de eerste belangrijke levensbeschrijving van Daumier geleverd heeft, (nog altijd een uit muntend boek. al is er sinds dien een gan- sche bibliotheek over onzen meester volge schreven). zegt ergens dat men met twee woorden de figuur Daumier kan verklaren en karakterlseeren: hij is een kind uit het volk en een kind van het Zuiden. „Aan zijn geboorte uit het volk dankt hij zijn kracht, zijn stevig gezond verstand, zijn vrijmoedigheid, zijn afkeer van conventies en huichelarij, zijn zin voor rechtvaardigheid, maar ook zijn eroote vriendelijkheid en goed heid en vooral, zijn geschiktheid voor een büna ononderbroken arbeid. Uit zijn Zuide lijk ras komt zijn levendigheid, zijn gulle vroolljkheld. het vlugge waarnemen en het gemakkelijk uitvoeren, zijn aanpassingsver mogen. E 'm van de krachten der Zuiderlingen ontbreekt hem: hij mist hun eerzucht. Daar entegen bezit hij wat men bij hen zelden aan treft' bescheidenheid. Men kan nu eenmaal niet volmaakt zijn" zegt Alexandre. Het is niet te verwonderen dat iemand van Daumler's karakter onder de artisten van zijn tiid en omgeving geliefd was. Het is be- keiid hoe hij, toen de oude dag gekomen was. op ontroerende wijze door Corot geholpen en verzorgd werd. Dat was een vriendschap van meer dan veertig jaar geweest. In hun beider vroolijkc jeugdjaren hadden zij beiden deel uitgemaakt van die artistenkolonie op het Ile-Saint-Louis. in het hartje van Parijs, waar Corot, Daubigny, Duoré en zooveel an deren. in hartelijke vriendschapsverhouding samen woonden. Een Delacroix vond het niet beneden zijn waardigheid een fragment van Daumier voor studie te conmrre" en onder zijns gelijken vond de laatste e. kenning te over. Waarom het dan zoo lang ceduurd heeft eer de schilder Daumier den tegenwoordlgen roem vond. die in ieder geval veel later geko men is dan die voor zijn vrienden, de pay- sagistes? In deze aanteekenlngen heb ik al eens vroe ger verteld, hoe nog in 1900 de groote Dau- mierschets van den „Christus die aan het volk vertoond wordt", welk schilderij thans de clou is van het Museum in Essen, in den kunsthandel te Amsterdam aanwezig was, doch daar, voor nauwelijks duizend gulden, geen kooper vinden kon. terwijl een Corot van die hoedanigheid in die jaren het dertig voudige ervan op kon brengen. De verklaring ligt vermoedelijk in het feit dat het groote werkers. Phillpon voerde een scherpen strijd tegen het gouvernement van 1830. maar zijn krantjes kregen historisch-artistieke betee kenis door de medewerking van o.a. De Bal zac, in den tekst, en Daumier en Gavarni met Travies en anderen voor de prenten. Het schijnt Balzac geweest te zijn die den jongen Daumier bij Phillpon bracht met de woorden: „in dezen knaap steekt een Michel Angelo". De samenwerking tusschen teekenaar en journalist-pamflettist (die zelf voor zijn ge noegen en niet zonder verdienste teekende) zou jaren duren, en den laatste iets van den artistieken roem bezorgen, welke den eerste rechtens thans ten deel valt. Philipon liet zich op die samenwerking nog al wat voorstaan. Opstijging en afdaling der Gerechtigheid. De onderschriften bij Daumier's prenten waren nimmer van Daumier zelf, meestal van Philipon en van de bekende Robert Macaire-serie eischte Philipon om die reden zijn aandeel in het auteurschap. Daumier vond die onderschriften in den regel over bodig. „Als mijn teekening op zich zelf U niets zegt, dan deugt mijn teekening niet" placht hij te zeggen. Doch hoe zuiver dat ook gedacht mag zijn en hoe artistiek-juist dat ook zijn mag, hij miskende van zijn tee- keningen een beetje, wat wij tegenwoordig de publiciteitswaarde zouden noemen. En de voor het ongeoefende oog aanvullende waarde van een geestig woord. Philipon, hoofdredacteur van Charivari. publiek eerder en meer met Daumier in con tact kwam door diens prenten en terwille van den caricaturist den schilder over het hoofd zag. Over die litho's nog een enkel woord. Ze werden bijna zonder uitzondering gemaakt voor weekbladen: voor La Caricature eerst, voor de Charivari later. De ziel van die bla den was een politiek journalist Renê Philipon genaamd, een fel-gccstige kerel met een buitengewone flair in het kiezen zijner medc- „Uw echtbreuk? bic zullen we wel op uw man afschuiven". Doch dat die tekst niet absoluut onmisbaar was, bewijzen wel die zeer geliefde prenten met advocaatjes, de serie der „Gcns de Justi ce". Hoe expressief zijn daar niet de gebaren, de tronies, de handen! De onderlinge naijver, de trots, de eigendunk en de zelfingenomen heid dezer heeren strijden er met hun uitge slapenheid om den voorrang. Zelfs de bon juge komt er niet zonder kleerscheuren af bij den teekenaar, die van de ontmoetingen met deze heeren geen aangename herinnering be zat. Zoowel Philipon als hij waren herhaalde malen vervolgd wegens hun „aanranding van het gezag" en. evenals Gavarni heeft ook Daumier de gevangenis zoo nu en dan van binnen bekeken. Dat was in die dagen zoo heel erg niet en het verblijf daar voor ar tisten niet zoo zéér afschrikwekkend. Sn ieder geval heeft hun artistieke potentie er geen schade van on dervonden. Men kan een figuur als Daumier niet met een paar woorden als wü hier hebben neer geschreven, recht doen Wie meer van hem weten wil verwijs ik. behalve naar Arsène Alexandre, naar de uitvoerige biographie van Raymond Escho- lier. en naar de tien deelcn Catalogue des- criptif van Loys Del- tcil waarin deze alle vierduizend litho's gereproduceerd cn beschreven heeft. De Daumier litteratuur van kleiner formaat is niet meer te overzien, doch in de genoemde hoofdwerken vindt men alles vereenigd. Van de buitenlanders zijn het vooral Klossowski en Rtimann geweest die dingen van gewicht over Daumier gezegd hebben. Maar het meeste genot verschaft nog steeds het werk zelf. zij het dan slechts In prent of reproductie, omdat ccn der grootste kunstenaars van de negentiende eeuw er on verholen uit te voorschijn treedt. 27-2-'33. J. H. DE BOI5. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Ct». per regel. DE AUTO-TENTOONSTELLING IN HET GEBOUW VAN DEN HAARLEMSCHEN KEGEL BOND, TEMPELIERSSTRAAT 35. Van 28 Februari tot en met 3 Maart wordt door GENERAL MOTORS in het gebouw van den Haarlemschen Kegelbond een interessante AUTO-SHOW gehouden, in samenwerking met de N.V. AUTOHANDEL MIJ en de Firma JOH. SWAALF te dezer stede. Een tentoonstelling, die om haar veelzijdigheid ten volle de aandacht verdient. Onder de wagens, welke in de eerste plaats in aanmerking komen om hun lage exploitatiekosten, ver dient OPEL een eereplaats. Naast de gewone standaard-modellen, kunt U er de nieuwe „gestroomlijnde" REGENT-SERIE bewonderen welke niet alleen zeer fraai gecarrosscerd. maar ook buitengewoon volledig uitgerust is. Van de modellen 1933 noemen wij verder de populaire CHEVROLET de meest verkochte wagen ter wereld weer ruimer en mooier dan haar voorgangster en met vele technische en andere verbeteringen, w.o. de veelbesproken tochtvrije Fisher-ventilatie, welk systeem een exclusiviteit der GENERAL MOTORS is. De BUICK 1933 heeft een buitengewoon mooi lijnverloop; het chassis is langer en stijver geworden. Naast deze wagens vindt de liefhebber op deze show ook de nieuwe PONTIAC. terwijl de zakenman bij de nieuwste typen der CHEVROLET, BEDFORD, OPEL en G. M. C. TRUCKS, ',eker het voertuig vindt, dat zijn bedrijf noodig heeft. Wij bevelen een bezoek aan deze buitengewoon geslaagde tentoonstelling, welke van 10 tot 22 uur open is, ten zeerste aan. Ant. Averkamp „De Koordirigent" (Musica-bibliotheek, uitg. J. J. Lispet, Hilversum). In het maandschrift „Euphonia", gewijd aan den zang, trokken de artikelen van Anton Averkamp over koorzang en koorleiding aller- wege de aandacht. Hier was in kort bestek bijeen, wat de koordirigent allernoodzake lijkst moet weten. En ook de koorzanger, die meer wil dan enkel en alleen het afzingen zijner partij, kan zich met den inhoud ver rijken. 't Is daarom verblijdend, dat de uit gever J. J. Lispet, Hilversum, deze reeks arti kelen heeft ondergebracht in boekvorm. In „Musica-bibliotheek" vond het als no. 10 een plaats, een handig octavo cn net afgewerkt. Bij het doorlezen heb ik mij gesteld op het standpunt van den zanger inplaats van op dat van den koordirigent, en als zoodanig den inhoud zeer kunnen waardeeren. In 15 hoofdstukken behandelt de musicoloog het voornaamste uit de geschiedenis van den koorzang (vooral Palestrina en diens naaste verwanten zijn mooi belicht)voorts zang- technische dingen, waaronder uitspraak, ook van vreemde talen, adembehandelïng, en de fouten hierin zoowel als in de toonvorming, resonantie enz. Averkamp, puttend uit zijn rijke ervaring, geeft hier dingen van groote practische waarde aan hem die zang onder wijst. ïloogst belangrijk is ook het hoofdstuk over rhythme, waarbij A uitgaat van den Gregorïaanschen zang. en de wijze waarop deze wordt gedirigeerd (Cheironomie). Hier hadden we gaarne een afbeelding aangetrof fen uit het standaardwerk van Dom Mocque- reau; in één enkele lijn ligt dan de geheele cheironomie besloten. Bij het hoofdstuk over Palestrina en zijn stijl, en de wijze waarop de polyphone mu ziek moet worden gedirigeerd, bouwt A. voort op wat hij in daareven genoemde hoofdstuk ken gaf. Velen zullen hier de oogen geopend worden, indien zij voorheen niet beseften, waarom zij nooit met het dirigeeren van oude polyphone muziek succes hadden, geen succes konden hebben. Mij zijn musici bekend van naam (als instrumentalist), die omtrent den polyphonen zang de zonderlingste voor stellingen hebben, en die hem slechts kunnen zien in het kleed, waarin moderne uitgevers hem noodwendig moesten steken. Met het rhythme, door die uitgevers bekneld tusschen de maatstreep, weten zij geen raad; eenvou dig omdat noch Palestrina noch de zijnen de maatstreep kenden, zooals die in dc huidige muziek gestrooid is als de stijlen van een hek. Het natuurlijk gevoel voor rhythme (we be doelen niet het metrum!) is bij zoovelen ver stikt. Laat ook de zanger, en vooral dc luiste raar. aan de hand van Averkamp's beschou wingen den ouden koorzang leeren liefhebben. In het hoofdstuk, waarin wordt gesproken over het zondigen tegen de intonatie, treft mij een passus, die voor aanvechting vatbaar is. A. geeft den raad. de groote terts „scherp" te nemen, en evenzoo den leidtoon die daarop volgt. Zoo loopt echter het Inter val der kwart, dat nu ontstaat, gevaar zijn „reinheid" te verliezen. Noode mis ik hier voorts iets over de kleine terts. Is op de piano (die A. zeer terecht veroordeelt bij de zangstudie) de groote terts belangrijk te hoog (7 schisma's!), de kleine terts is evenveel te laag. En daar ervaring mij leert, hoe steeds de kleine terts „slap" wordt genomen, heb ik juist hier de reden gevonden waarom het koor „zakt". Juist hier helpt ons de piano (dit is nu duidelijk) geheel in de put. De oor zaak echter van alle onjuist intoneeren ligt dieper, en met een enkel woord had A. die kunnen aanstippen. Zij ligt in ons gevoel voor denatuurseptime, aan elk bespeler van een instrument met natuurtonen welbekend (de 7e natuurtoon). Na Palestrina zet Averkamp zijn beschou wingen over muziek-kunstvormen voort, en behandelt het motet en daarna het madri gaal. De groote vereering voor onzen landge noot Sweelinck treft hier bijzonder. Met een beschouwing der oude toonaarden sluit A. 't behandelde tijdvak der Palestrijnsche mu ziek af en leidt het tijdperk in der Renais sance (wel te verstaan: der muzikale Re naissance). De opera en het oratorium pas- seeren de revue, met als toonaangevers: Mon teverdi, Carissimi; en natuurlijk Handel. Vooral aan het hoofdstuk over Handel heeft de auteur met liefde gewerkt. Practische wenken volgen dan nog over plaatsing van koor en orkest op het podium; over het gebruik van het clavecimbel; over de basso continuo, de quintessence van dit tijdperk; over het recitatief (inzonderheid bij Bach, ook bij Mendelssohn), en nuttige wen ken over de appoggiatuva, waar nog maar al te veel willekeur heerscht onder de oratorium zangers. Nog krijgt een beurt het operakoor, en spreekt A. over de trucs, die daar worden toegepast om 't geheel tot een goed einde te brengen. Met vee! wetenswaardigs over Wag ner en over Bavreuth wordt feitelijk het werk besloten. Want het slothoofdstuk is meer een beantwoorden van vragen, den schrijver ge daan tijdens zijn arbeid aan het tijdschrift „Euphonia". Tot slot moge nog een en ander volgen aangaande détailwerk van dit boek. Over der allabrene-maat ontsteekt A. een helder licht. Zeer noodig. Nog steeds bewaar ik een pijn lijke herinnering aan een uitvoering van Che- rubini's Requiem C moll (Stem des Volks, Haarlem), waarin de greo'? fuga met 3 sub jecten „Quam olim Abrahae promisisti" werd gezongen in vieren; 't werd een marteling voor het koor en voor de hoorders. Dan wor den voorts de fouten tegen de fermate aan gehaald, vooral die bij de koralen, waar dik wijls niet gelet wordt op 't zinsverband en waar toch ook de oervorm der melodie een woord heeft mee te spreken. Aanbevolen wordt nog het solfiëeren; niet op de wijze der Frar.schen en Belgen, maar zóó. dat de namen do, re er.z. gelden voor alle toonaar den als prime, secunde enz. De maatsoorten 'de onderverdeelde) hebben A.'s aandacht. Een in den breede uitgehaalde voordracht van b.v. een eerte koor der Matthauspassion gispt hij zeer. Het xxoodige over registers bij de menschelijke stem vindt natuurlijk ook een plaats in dit werk. Slechts mis ik noode (bij 't onderwerp „kinderkoor") een scherpe afkeuring om alle jongens maar „mir nichts dir nichts" te plaatsen in den uithoek der derde stem, als waren er geen jongenssopra nen of mezzo's. Dit verzuim is verklaarbaar: A. zal uitvoeringen van zulke kinderkoren nimmer hebben bijgewoond; slechts een Dresdener Kreuzchor, een Berliner Domchor als producenten van onvergetelijke schoon heid hebben zijn aandacht. Meer détails aanhalen zou te ver voeren. Men zie het werkje „De Koordirigent". Het leidt zeer zeker tot beter verstaan der mu ziek. Het werk heeft recht op een ruim debiet. G. J. KALT. Februari 1933. Rekenmethodick en Moderne Psy chologie door Govert Grazer. In de opvoedkundige brochurereeks onder leiding van Fr. S. Rombouts is verschenen nummer 68: Rekenmethodiek en modernr psychologie. Het werk is bedoeld als tegen hanger van „Leesmethodiek en moderne psy chologie". De schrijver Govert Grazer zet uiteen o.a. hoe moeilijk het voor een kind is het wezen van een getal te begrijpen, en wat experimenteel onderzoek leert omtrent bewe ging der getallen en de hoofdbewerkingen. Loonpolitiek en de crisis door Mr. A. J. R. Mauritz. Verschenen is bij Tjeenk Willink te Haar lem een boekje over loonpolitiek in verband met de crisis door Mr. A. J .R. Mauritz. Ach tereenvolgens wordt behandeld. Crisisoorza ken en Loonpolitiek, Prijzen en Loonen en Loonen als kostenfactor en als koopkracht. De Terugkeer van Sherlock Holmes. (Van onzen correspondent). LONDEN, 26 Februari. Dit is niet de eerste maal dat de groote speurder van Baker Street onverwacht ge tuigt dat hij nog in het land der levenden is. Zijn schepper, wijlen Arthur Conan Doyle heeft hem indertijd tot het leven terugge roepen lang nadat, zoo mijn geheugen mij niet bedriegt, hij was omgekomen in de bergen van Zwitserland waar hij in vereeni- ging met zijn aartsvijand professor Moriarty na een verwoed handgemeen met denzelve, in 'n afgrond was gestort op den bodem waar slechts de dood kon heerschen. Deze laatste gevolgtrekking kreeg voedsel door het feit, dat de reeks avonturen van Sherlock Holmes, waarnaar wij in de eerste jaren van deze eeuw gretig uitkeken in de boekwinkels, tot haar einde was gekomen. Totdat Conan Doyle de wereld op een waarlijk goeden dag verblijdde met Holmes' terugkeer, ingeleid met een verklaring van hoe de groote man aan Moriarty's lot was ontkomen en zijn weg terug had gevonden naar Baker Street. Of Conan Doyle tenslotte werkelijk ten langen leste den levensdraad van zijn held heeft doorgeknipt is 'n vraag, welke wellicht kan worden beantwoord door hen, die hun belangstelling in de lotgevallen van den emi- nenten speurder nimmer hebben voelen tanen. Maar thans kan in elk geval worden aangekondigd dat hij nog deel in het leven van deze dagen heeft. Hij is met verlof van Conan Doyle's testamentaire executeurs, teruggekeerd op de Londensche Planken. Ook dit is inderdaad een terugkeer. Want een kwai'teeuw of zoo geleden bracht hij land zaat en vreemde in vervoering door de af doende wijze waarop hij de lamp stuksloeg in de gaskamer van Stepney en zich ont trok aan de wraakgierige klauwen van dien zelfden verschrikkelijken professor met wien hij later den strijd op leven en dood zou strijden op den rand van den Zwitserschen afgrond. Er moeten lezers zijn die dit spel hebben gezien op het Nederlandsch tooneel en hebben bewonderd de zeer doeltreffende manier waarop een lang en schraal Vlaamsch acteur, wiens naam mij niet tebinnen wil schieten, zich heenwerkte door die scène met de lamp en het gloeiend sigaar-eindje dat de slimme Holmes in een spleet in den kamerwand had gestoken en waarop zijn vijanden aanvielen in de veronderstelling dat het Holmes' gezicht er achter was. Terugkeer dus, ook naar het tooneel. Maar de Sherlock Holmes van vandaag is een rustend burger geworden, een weduwnaar van over de zestig met een volwassen doch ter. „The Holmeses of Bakerstreet" is de naam van een waarlijk geestig en genoeglijk stuk dat thans in het Lvric Theater wordt opge voerd. Rond de figuren van Holmes en zijn nog trouwen Dr. Watson, heeft de schrijver, Basil Mitchell een wat spottende en zeer onderhoudende komedie gegeven. Dit is geen „vervolg" maar een oorspron kelijk stuk werk dat de extra belangstelling welke men het geeft om de oude associaties, nauwelijks noodig schijnt te hebben.Holmes is op zijn ouden dag een liefhebber van bijen geworden. Door het verleden heeft hij een streep gehaald. Geen criminologie meer voor hem, geen ingewikkeld en, zenuwter gend speurderswerk meer dat, volgens zijn (bekentenis, tusschen hem en zijn huwe lijksgeluk heeft gestaan. De dochter, op wie de zucht naar crimineel avontuur in speur- derslust is overgegaan. denkt er anders over en laat geen middelen ongebruikt om vader weg te lokken van de zóemenden bijen (een keurcollectie) en hem te doen terugkeeren naar zijn oude liefde. Zij slaagt wanneer zij voorwendt dat de fijnste ko- ninglnne-bij uit zijn verzameling is ver dwenen en hem weet te doen gelooven dat dit vuig bedrijf is gepleegd door de beruchte „Witte X Bende". De kostelijkste detec- tivistische clownerie volst met de onmisbare j medewerking van Dr. Watson met paraplu en pyjama's. Voor de uitbeelding van Watson alleen, door Sir Nigel Playfair, een van Engeland's beste tooneeikunstenaars. zou men graag een half dozijn avonden in de Lyric willen door brengen. Een halve eeuw tooneelcriticus. Huldiging J. T. Grein. Onze oud-landgenoot Jack Grein, die nu 50 jaar lang tooneelcriticus in Londen is ge weest, is daar door Verscheidene lichamen gehuldigd. De huldiging, waaraan hij wellicht zelf het meeste pleïzier heeft beleefd, was die van tooneelschrijvers, tooneelspelers en -speel sters en tooneelliefhebbers, die Zondagavond in het Criterion-restaurant aan het Piccadil ly Circus heeft plaatsgehad. Vele schrijvers, die met belangrijke stukken het Londensch tooneel aan zich hebben verplicht, waren aan wezig, Jan Fabricius inbegrepen. En nagenoeg alle sterren van den tooneelhemel van Enge land's hoofdstad zetten aan den avond luister bij. Als Presidente trad op de oudste en meest geëerbiedigde actrice van het land. Dame Madge Kendal, die herdacht wordt en her dacht zal blijven als een der meest talentvolle Shakespeare-vertolksters. In haar rede stelde zij vast dat het tooneel van dezen tijd zijn waardigheid had verloren door zich af te ge ven met allerlei andere vormen van ontspan ning. Zij deed een beroep op Grein, die doel en middenpunt van het feest was, om het zijne te doen tot herstel van de tooneelkunst op haar hoogte van voorheen. Als vereerster van Shakespeare kon zij niet nalaten haar antwoord te geven op de strijdvraag of Shakespeare dan wel Bacon de schrijver was van „de werken van Shakespeare". Haar ant woord was dat Bacon een geleerde was en een groot man, maar dat de bezieling, die Hamlet of De Koopman van Venetië of Een Midzomernachtsdroom heeft gewrocht, niet op de universiteit kan worden geleerd. Sir Sydney Carroll, die indertijd Grein als. too neelcriticus van den Sunday Times is opge volgd, noemde onzen landgenoot „het meest beminde lid van de meest gehate schrijvers- schare op aarde".en verderop in zijn rede „een van de beste critici van de wereld". De spreker bracht ook hulde aan het Nederland- sche volk dat benijdenswaardige karakter eigenschappen bezat en welks vertegenwoor digers in vroeger dagen Britsche schepen hadden verbrand in het hart van Engeland. Dat mochten zelfgenoegzame Britten niet vergeten. Grein zelf zeide in zijn antwoord, dat hij als criticus altijd had gepoogd rechtvaardig te zijn en het goede naar voren te brengen. Een criticus moest opbouwend zijn in zijn werk en indien hij het opvatte met den ernst dien het eischte dan had hij aanspraak op de achting van zijn medemenschen. Er werd nog veel gesproken en gezongen, ernstig toen de voor zitter van de „Old Playgoers Club" (onder wier auspiciën het feest plaats had) klaagde dat het tooneel er hachelijk aan toe was in dezen materialistischen tijd, die aan de hoo- gere openbaringen van menschelijk kunnen niets wilde offeren, luimig toen de vaardige soubrette Edith Price een van haar kostelijke volksliedjes voordroeg. Rederijkerskamer „Alberdingk Thijm'% DRIE WIJZE GEKKEN. „Drie wijze gekken", het aardige blijspel met zijn naar de eischen van een nu alweer verleden tijd toegevoegde dosis detective sensatie. heeft bekendheid verworven door een paar welgeslaagde voorstellingen van 't Schouwtooneel, dat het stuk hier verschei den jaren geleden heeft geïntroduceerd en er ten vorigen jare nog weer een reprise van heeft gegeven. Met de herinnering aan het samenspel van Marie van Warmelo, later door Ko Arnoldi vervangen, Van Staalduynen en Ko van Dijk leek de vertooning door dilettanten een vrij hachelijke onderneming. Te grooter was gis teravond de verrassing, toen de rederijkers, die deze navolging' hadden aangedurfd, er werkelijk iets eigens en iets goeds van maakten. Wat mij allereerst bij deze acteurs en ac trices heeft getroffen, is hun beschaafde uit spraak en de volmaakte afwezigheid van de de bij dilettanten zoo moeilijk uit te roeien Haarlemsche R. Dit is op zichzelf reeds een verblijdend verschijnsel. Maar bovendien had het spel, in aanmer king genomen dat het door een liefhebberij- tooneel werd gespeeld, velerlei goede hoeda nigheden. De drie hoofdpersonen aldus te typeeren, dat ze voor den toeschouwer aan nemelijk worden, is geen gemakkelijke op dracht. Men krijgt hier eexx drieledige taak. In de eerste plaats moet men heeren uit de eerste kringen vaxi Engeland verpersoonlij ken. in de tweede plaats deze aristocraten de allures geven van in den-sleur van het ka merleven bevangen oude vrijgezellen en in de derde plaats moeten deze typen voor ons gaan leven door hun teeder gevoel voor het meisje, dat hun aan hun jeugdliefde her innert. Hoe licht maakt men van deze typen een caricatuur! Hier is fijn en tot in kleinighe den verzorgd spel noodzakelijk, en bij deze individueele eischen komt nog de taak van het samenspel, dat door juiste afstemming en weloverlegd onderling contact de sfeer van dit vredige, maar plotseling zoo heftig bewogen kamerleven teweeg brengen moet Dit laatste is goeddeels zaak van den regis seur, die in dezen zich als een kundig en nauwgezet vakman heeft leeren kennen. Doch ook het drietal spelers, de heex*en Nielen, Van Dijk, en Hennenxan heeft per soonlijk geheel aan de illusie voldaan. Het wax-en keurige en gevoelige oude heei'tjes. die zich van het bij dergelijke rollen zoo vaak hindex-lijke effectbejag met prijzenswaardige zelfbeheersching hadden onthouden. Vooral Mr. Findley, die zich de levendigheid, welke zijn rol hem veroorloofde, dankbaar ten nut te maakte, bleef in zijn expressieve mimiek toch voortdurend meester van zichzelf cn heeft door zijn lenig en toch zoo vast spel een uitmuntende creatie tot stand gebracht. Goed was ook de heer Hoogeboom. die de rol van neef Fred met een ongekunstelde vurigheid speelde. Mejuffrouw Rubeling had het door haar onwaarschijnlijke rol van het meisje, dat in eexx zonderling misdadigers- complot verzeild is geraakt cn ondanks haar boefjesbestaan een lady is gebleven, wel het moeilijkst. Dan is er in zoo'n stevige en on- dxxbbelzinnige apach enrol als die van den heer Vreeswijk gemakkelijker succes te be halen! De huishoudster (mevrouw Nielen- Vlekke), het dienstmeisje (mejuffrouw De Beer), de huisknecht (de heer Teeuwissen), de politie-beambten (de heeren Elferink en Kruijver) en de brave onschuldig veroordeel de pleegvader (de heer Leef lang) vervulden hun bijrollen zonder mankeeren. H. G. CANNEGIETER.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 10