Honoré Daumier.
Ontvangen boeken.
TOONEEL TE LONDEN
HAARLEM'S DAGBLAD
WOENSDAG 1 MAART 1933
LETTEREN EN KUNST.
Herdenking van zijn geboortedag.
De krachtige schoonheid van zijn werk zal voor
alle tijden blijvend zijn.
Het was Zondag 125 jaar geleden dat Dau
mier in Marseille geboren werd.
Het zal een immer loonende bezigheid zijn,
dezen dag te herdenken, want, al was zijn
eigen lijfspreuk dat men als kunstenaar kind
van zijn tijd moet wezen, il faut être de
son temps het staat als een paal boven
water, dat de krachtige schoonheid van zijn
werk, nu voor goed erkend en voor alle
tijden blijvend zal zijn.
Voor de meesten van ons is de konnis van,
en de waardeering voor den kunstenaar ge
grondvest op diens prenten, ruim vier dui
zend in getal, steeds magistraal van teeke-
ning. steeds aantrekkelijk door het procédé,
dat in zijn tijd tot een maximale pontentie was
opgevoerd: dat der oorspronkelijke lithogra-
phie waarvan de aTdrukkcn op de handpers
verkregen werden. Dat. en de magnifieke inkt
soorten bij het drukken gebruikt, leverden
die voorstellingen in diep fluweelig zwart,
waarop wij nu met bewonderende blikken sta
ren. ook dan nog als die voorstelling op zich
zelve, een enkel maal. door haar vergane ac
tualiteit zich voor een deel aan onze belang
stelling onttrekt.
Daumler's schilderijen kent men ten onzent
helaas slechts uit reproducties: het aantal
zijner in Nederland aanwezige schilderijen is
uiterst beperkt en van zijn curieuse plastiek is
hier bij mijn weten niets te vinden.
Wanneer er desalniettemin van een zekere
populariteit van den meester hier gesproken
kan worden, berust die in hoofdzaak op het
critltsche deel van diens arbeid, op zijn char
ges en spot der samenleving die in wezen de
zelfde bleef, en daarin dan weer op sterk
vat-gevende existenties, als die der rechters,
advocaten, politici en verdere in de openbaar
heid werkende figuren. Doch met hen heeft
men slechts een zeer, zéér klein deel van Dau-
mier's beteekenis ternauwernood aangestipt.
De veelzijdigheid van dezen man is enorm ge
weest en plaatst hem naast de allergrootsten
als Rembrandt en Goya.
Arsène Alexandre die vijftig jaar geleden
de eerste belangrijke levensbeschrijving van
Daumier geleverd heeft, (nog altijd een uit
muntend boek. al is er sinds dien een gan-
sche bibliotheek over onzen meester volge
schreven). zegt ergens dat men met twee
woorden de figuur Daumier kan verklaren en
karakterlseeren: hij is een kind uit het volk
en een kind van het Zuiden.
„Aan zijn geboorte uit het volk dankt hij
zijn kracht, zijn stevig gezond verstand, zijn
vrijmoedigheid, zijn afkeer van conventies en
huichelarij, zijn zin voor rechtvaardigheid,
maar ook zijn eroote vriendelijkheid en goed
heid en vooral, zijn geschiktheid voor een
büna ononderbroken arbeid. Uit zijn Zuide
lijk ras komt zijn levendigheid, zijn gulle
vroolljkheld. het vlugge waarnemen en het
gemakkelijk uitvoeren, zijn aanpassingsver
mogen. E 'm van de krachten der Zuiderlingen
ontbreekt hem: hij mist hun eerzucht. Daar
entegen bezit hij wat men bij hen zelden aan
treft' bescheidenheid. Men kan nu eenmaal
niet volmaakt zijn" zegt Alexandre.
Het is niet te verwonderen dat iemand van
Daumler's karakter onder de artisten van
zijn tiid en omgeving geliefd was. Het is be-
keiid hoe hij, toen de oude dag gekomen was.
op ontroerende wijze door Corot geholpen
en verzorgd werd. Dat was een vriendschap
van meer dan veertig jaar geweest. In hun
beider vroolijkc jeugdjaren hadden zij beiden
deel uitgemaakt van die artistenkolonie op
het Ile-Saint-Louis. in het hartje van Parijs,
waar Corot, Daubigny, Duoré en zooveel an
deren. in hartelijke vriendschapsverhouding
samen woonden. Een Delacroix vond het niet
beneden zijn waardigheid een fragment van
Daumier voor studie te conmrre" en onder
zijns gelijken vond de laatste e. kenning te
over.
Waarom het dan zoo lang ceduurd heeft
eer de schilder Daumier den tegenwoordlgen
roem vond. die in ieder geval veel later geko
men is dan die voor zijn vrienden, de pay-
sagistes?
In deze aanteekenlngen heb ik al eens vroe
ger verteld, hoe nog in 1900 de groote Dau-
mierschets van den „Christus die aan het
volk vertoond wordt", welk schilderij thans de
clou is van het Museum in Essen, in den
kunsthandel te Amsterdam aanwezig was,
doch daar, voor nauwelijks duizend gulden,
geen kooper vinden kon. terwijl een Corot
van die hoedanigheid in die jaren het dertig
voudige ervan op kon brengen. De verklaring
ligt vermoedelijk in het feit dat het groote
werkers. Phillpon voerde een scherpen strijd
tegen het gouvernement van 1830. maar zijn
krantjes kregen historisch-artistieke betee
kenis door de medewerking van o.a. De Bal
zac, in den tekst, en Daumier en Gavarni met
Travies en anderen voor de prenten. Het
schijnt Balzac geweest te zijn die den jongen
Daumier bij Phillpon bracht met de woorden:
„in dezen knaap steekt een Michel Angelo".
De samenwerking tusschen teekenaar en
journalist-pamflettist (die zelf voor zijn ge
noegen en niet zonder verdienste teekende)
zou jaren duren, en den laatste iets van den
artistieken roem bezorgen, welke den eerste
rechtens thans ten deel valt. Philipon liet zich
op die samenwerking nog al wat voorstaan.
Opstijging en afdaling der Gerechtigheid.
De onderschriften bij Daumier's prenten
waren nimmer van Daumier zelf, meestal
van Philipon en van de bekende Robert
Macaire-serie eischte Philipon om die reden
zijn aandeel in het auteurschap. Daumier
vond die onderschriften in den regel over
bodig. „Als mijn teekening op zich zelf U
niets zegt, dan deugt mijn teekening niet"
placht hij te zeggen. Doch hoe zuiver dat
ook gedacht mag zijn en hoe artistiek-juist
dat ook zijn mag, hij miskende van zijn tee-
keningen een beetje, wat wij tegenwoordig
de publiciteitswaarde zouden noemen. En de
voor het ongeoefende oog aanvullende waarde
van een geestig woord.
Philipon, hoofdredacteur van Charivari.
publiek eerder en meer met Daumier in con
tact kwam door diens prenten en terwille van
den caricaturist den schilder over het hoofd
zag.
Over die litho's nog een enkel woord. Ze
werden bijna zonder uitzondering gemaakt
voor weekbladen: voor La Caricature eerst,
voor de Charivari later. De ziel van die bla
den was een politiek journalist Renê Philipon
genaamd, een fel-gccstige kerel met een
buitengewone flair in het kiezen zijner medc-
„Uw echtbreuk? bic zullen we wel op uw
man afschuiven".
Doch dat die tekst niet absoluut onmisbaar
was, bewijzen wel die zeer geliefde prenten
met advocaatjes, de serie der „Gcns de Justi
ce". Hoe expressief zijn daar niet de gebaren,
de tronies, de handen! De onderlinge naijver,
de trots, de eigendunk en de zelfingenomen
heid dezer heeren strijden er met hun uitge
slapenheid om den voorrang. Zelfs de bon
juge komt er niet zonder kleerscheuren af bij
den teekenaar, die van de ontmoetingen met
deze heeren geen aangename herinnering be
zat. Zoowel Philipon als hij waren herhaalde
malen vervolgd wegens hun „aanranding van
het gezag" en. evenals Gavarni heeft ook
Daumier de gevangenis zoo nu en dan van
binnen bekeken. Dat
was in die dagen zoo
heel erg niet en het
verblijf daar voor ar
tisten niet zoo zéér
afschrikwekkend. Sn
ieder geval heeft hun
artistieke potentie er
geen schade van on
dervonden.
Men kan een figuur
als Daumier niet met
een paar woorden als
wü hier hebben neer
geschreven, recht doen
Wie meer van hem
weten wil verwijs ik.
behalve naar Arsène
Alexandre, naar de
uitvoerige biographie
van Raymond Escho-
lier. en naar de tien
deelcn Catalogue des-
criptif van Loys Del-
tcil waarin deze alle
vierduizend litho's
gereproduceerd cn
beschreven heeft. De
Daumier litteratuur
van kleiner formaat
is niet meer te overzien, doch in de
genoemde hoofdwerken vindt men alles
vereenigd. Van de buitenlanders zijn het
vooral Klossowski en Rtimann geweest die
dingen van gewicht over Daumier gezegd
hebben. Maar het meeste genot verschaft nog
steeds het werk zelf. zij het dan slechts In
prent of reproductie, omdat ccn der grootste
kunstenaars van de negentiende eeuw er on
verholen uit te voorschijn treedt.
27-2-'33. J. H. DE BOI5.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN a 60 Ct». per regel.
DE AUTO-TENTOONSTELLING IN HET GEBOUW VAN DEN HAARLEMSCHEN KEGEL
BOND, TEMPELIERSSTRAAT 35.
Van 28 Februari tot en met 3 Maart wordt door GENERAL MOTORS in het gebouw van den
Haarlemschen Kegelbond een interessante AUTO-SHOW gehouden, in samenwerking met
de N.V. AUTOHANDEL MIJ en de Firma JOH. SWAALF te dezer stede.
Een tentoonstelling, die om haar veelzijdigheid ten volle de aandacht verdient. Onder de
wagens, welke in de eerste plaats in aanmerking komen om hun lage exploitatiekosten, ver
dient OPEL een eereplaats. Naast de gewone standaard-modellen, kunt U er de nieuwe
„gestroomlijnde" REGENT-SERIE bewonderen welke niet alleen zeer fraai gecarrosscerd.
maar ook buitengewoon volledig uitgerust is.
Van de modellen 1933 noemen wij verder de populaire CHEVROLET de meest verkochte
wagen ter wereld weer ruimer en mooier dan haar voorgangster en met vele technische en
andere verbeteringen, w.o. de veelbesproken tochtvrije Fisher-ventilatie, welk systeem een
exclusiviteit der GENERAL MOTORS is.
De BUICK 1933 heeft een buitengewoon mooi lijnverloop; het chassis is langer en stijver
geworden.
Naast deze wagens vindt de liefhebber op deze show ook de nieuwe PONTIAC. terwijl de
zakenman bij de nieuwste typen der CHEVROLET, BEDFORD, OPEL en G. M. C. TRUCKS,
',eker het voertuig vindt, dat zijn bedrijf noodig heeft.
Wij bevelen een bezoek aan deze buitengewoon geslaagde tentoonstelling, welke van 10 tot 22
uur open is, ten zeerste aan.
Ant. Averkamp „De Koordirigent"
(Musica-bibliotheek, uitg. J. J.
Lispet, Hilversum).
In het maandschrift „Euphonia", gewijd
aan den zang, trokken de artikelen van Anton
Averkamp over koorzang en koorleiding aller-
wege de aandacht. Hier was in kort bestek
bijeen, wat de koordirigent allernoodzake
lijkst moet weten. En ook de koorzanger, die
meer wil dan enkel en alleen het afzingen
zijner partij, kan zich met den inhoud ver
rijken. 't Is daarom verblijdend, dat de uit
gever J. J. Lispet, Hilversum, deze reeks arti
kelen heeft ondergebracht in boekvorm. In
„Musica-bibliotheek" vond het als no. 10 een
plaats, een handig octavo cn net afgewerkt.
Bij het doorlezen heb ik mij gesteld op het
standpunt van den zanger inplaats van op
dat van den koordirigent, en als zoodanig
den inhoud zeer kunnen waardeeren. In 15
hoofdstukken behandelt de musicoloog het
voornaamste uit de geschiedenis van den
koorzang (vooral Palestrina en diens naaste
verwanten zijn mooi belicht)voorts zang-
technische dingen, waaronder uitspraak, ook
van vreemde talen, adembehandelïng, en de
fouten hierin zoowel als in de toonvorming,
resonantie enz. Averkamp, puttend uit zijn
rijke ervaring, geeft hier dingen van groote
practische waarde aan hem die zang onder
wijst. ïloogst belangrijk is ook het hoofdstuk
over rhythme, waarbij A uitgaat van den
Gregorïaanschen zang. en de wijze waarop
deze wordt gedirigeerd (Cheironomie). Hier
hadden we gaarne een afbeelding aangetrof
fen uit het standaardwerk van Dom Mocque-
reau; in één enkele lijn ligt dan de geheele
cheironomie besloten.
Bij het hoofdstuk over Palestrina en zijn
stijl, en de wijze waarop de polyphone mu
ziek moet worden gedirigeerd, bouwt A. voort
op wat hij in daareven genoemde hoofdstuk
ken gaf. Velen zullen hier de oogen geopend
worden, indien zij voorheen niet beseften,
waarom zij nooit met het dirigeeren van
oude polyphone muziek succes hadden, geen
succes konden hebben. Mij zijn musici bekend
van naam (als instrumentalist), die omtrent
den polyphonen zang de zonderlingste voor
stellingen hebben, en die hem slechts kunnen
zien in het kleed, waarin moderne uitgevers
hem noodwendig moesten steken. Met het
rhythme, door die uitgevers bekneld tusschen
de maatstreep, weten zij geen raad; eenvou
dig omdat noch Palestrina noch de zijnen de
maatstreep kenden, zooals die in dc huidige
muziek gestrooid is als de stijlen van een hek.
Het natuurlijk gevoel voor rhythme (we be
doelen niet het metrum!) is bij zoovelen ver
stikt. Laat ook de zanger, en vooral dc luiste
raar. aan de hand van Averkamp's beschou
wingen den ouden koorzang leeren liefhebben.
In het hoofdstuk, waarin wordt gesproken
over het zondigen tegen de intonatie, treft
mij een passus, die voor aanvechting vatbaar
is. A. geeft den raad. de groote terts
„scherp" te nemen, en evenzoo den leidtoon
die daarop volgt. Zoo loopt echter het Inter
val der kwart, dat nu ontstaat, gevaar zijn
„reinheid" te verliezen. Noode mis ik hier
voorts iets over de kleine terts. Is op de
piano (die A. zeer terecht veroordeelt bij de
zangstudie) de groote terts belangrijk te hoog
(7 schisma's!), de kleine terts is evenveel te
laag. En daar ervaring mij leert, hoe steeds
de kleine terts „slap" wordt genomen, heb ik
juist hier de reden gevonden waarom het
koor „zakt". Juist hier helpt ons de piano
(dit is nu duidelijk) geheel in de put. De oor
zaak echter van alle onjuist intoneeren ligt
dieper, en met een enkel woord had A. die
kunnen aanstippen. Zij ligt in ons gevoel voor
denatuurseptime, aan elk bespeler van
een instrument met natuurtonen welbekend
(de 7e natuurtoon).
Na Palestrina zet Averkamp zijn beschou
wingen over muziek-kunstvormen voort, en
behandelt het motet en daarna het madri
gaal. De groote vereering voor onzen landge
noot Sweelinck treft hier bijzonder. Met een
beschouwing der oude toonaarden sluit A.
't behandelde tijdvak der Palestrijnsche mu
ziek af en leidt het tijdperk in der Renais
sance (wel te verstaan: der muzikale Re
naissance). De opera en het oratorium pas-
seeren de revue, met als toonaangevers: Mon
teverdi, Carissimi; en natuurlijk Handel.
Vooral aan het hoofdstuk over Handel heeft
de auteur met liefde gewerkt.
Practische wenken volgen dan nog over
plaatsing van koor en orkest op het podium;
over het gebruik van het clavecimbel; over
de basso continuo, de quintessence van dit
tijdperk; over het recitatief (inzonderheid bij
Bach, ook bij Mendelssohn), en nuttige wen
ken over de appoggiatuva, waar nog maar al
te veel willekeur heerscht onder de oratorium
zangers. Nog krijgt een beurt het operakoor,
en spreekt A. over de trucs, die daar worden
toegepast om 't geheel tot een goed einde te
brengen. Met vee! wetenswaardigs over Wag
ner en over Bavreuth wordt feitelijk het werk
besloten. Want het slothoofdstuk is meer een
beantwoorden van vragen, den schrijver ge
daan tijdens zijn arbeid aan het tijdschrift
„Euphonia".
Tot slot moge nog een en ander volgen
aangaande détailwerk van dit boek. Over der
allabrene-maat ontsteekt A. een helder licht.
Zeer noodig. Nog steeds bewaar ik een pijn
lijke herinnering aan een uitvoering van Che-
rubini's Requiem C moll (Stem des Volks,
Haarlem), waarin de greo'? fuga met 3 sub
jecten „Quam olim Abrahae promisisti" werd
gezongen in vieren; 't werd een marteling
voor het koor en voor de hoorders. Dan wor
den voorts de fouten tegen de fermate aan
gehaald, vooral die bij de koralen, waar dik
wijls niet gelet wordt op 't zinsverband en
waar toch ook de oervorm der melodie een
woord heeft mee te spreken. Aanbevolen
wordt nog het solfiëeren; niet op de wijze
der Frar.schen en Belgen, maar zóó. dat de
namen do, re er.z. gelden voor alle toonaar
den als prime, secunde enz. De maatsoorten
'de onderverdeelde) hebben A.'s aandacht.
Een in den breede uitgehaalde voordracht
van b.v. een eerte koor der Matthauspassion
gispt hij zeer. Het xxoodige over registers bij
de menschelijke stem vindt natuurlijk ook
een plaats in dit werk. Slechts mis ik noode
(bij 't onderwerp „kinderkoor") een scherpe
afkeuring om alle jongens maar „mir nichts
dir nichts" te plaatsen in den uithoek der
derde stem, als waren er geen jongenssopra
nen of mezzo's. Dit verzuim is verklaarbaar:
A. zal uitvoeringen van zulke kinderkoren
nimmer hebben bijgewoond; slechts een
Dresdener Kreuzchor, een Berliner Domchor
als producenten van onvergetelijke schoon
heid hebben zijn aandacht.
Meer détails aanhalen zou te ver voeren.
Men zie het werkje „De Koordirigent". Het
leidt zeer zeker tot beter verstaan der mu
ziek.
Het werk heeft recht op een ruim debiet.
G. J. KALT.
Februari 1933.
Rekenmethodick en Moderne Psy
chologie door Govert Grazer.
In de opvoedkundige brochurereeks onder
leiding van Fr. S. Rombouts is verschenen
nummer 68: Rekenmethodiek en modernr
psychologie. Het werk is bedoeld als tegen
hanger van „Leesmethodiek en moderne psy
chologie". De schrijver Govert Grazer zet
uiteen o.a. hoe moeilijk het voor een kind is
het wezen van een getal te begrijpen, en wat
experimenteel onderzoek leert omtrent bewe
ging der getallen en de hoofdbewerkingen.
Loonpolitiek en de crisis door Mr.
A. J. R. Mauritz.
Verschenen is bij Tjeenk Willink te Haar
lem een boekje over loonpolitiek in verband
met de crisis door Mr. A. J .R. Mauritz. Ach
tereenvolgens wordt behandeld. Crisisoorza
ken en Loonpolitiek, Prijzen en Loonen en
Loonen als kostenfactor en als koopkracht.
De Terugkeer van Sherlock Holmes.
(Van onzen correspondent).
LONDEN, 26 Februari.
Dit is niet de eerste maal dat de groote
speurder van Baker Street onverwacht ge
tuigt dat hij nog in het land der levenden
is. Zijn schepper, wijlen Arthur Conan Doyle
heeft hem indertijd tot het leven terugge
roepen lang nadat, zoo mijn geheugen mij
niet bedriegt, hij was omgekomen in de
bergen van Zwitserland waar hij in vereeni-
ging met zijn aartsvijand professor Moriarty
na een verwoed handgemeen met denzelve,
in 'n afgrond was gestort op den bodem waar
slechts de dood kon heerschen. Deze laatste
gevolgtrekking kreeg voedsel door het feit,
dat de reeks avonturen van Sherlock Holmes,
waarnaar wij in de eerste jaren van deze
eeuw gretig uitkeken in de boekwinkels, tot
haar einde was gekomen. Totdat Conan
Doyle de wereld op een waarlijk goeden dag
verblijdde met Holmes' terugkeer, ingeleid
met een verklaring van hoe de groote man
aan Moriarty's lot was ontkomen en zijn weg
terug had gevonden naar Baker Street.
Of Conan Doyle tenslotte werkelijk ten
langen leste den levensdraad van zijn held
heeft doorgeknipt is 'n vraag, welke wellicht
kan worden beantwoord door hen, die hun
belangstelling in de lotgevallen van den emi-
nenten speurder nimmer hebben voelen
tanen. Maar thans kan in elk geval worden
aangekondigd dat hij nog deel in het leven
van deze dagen heeft. Hij is met verlof van
Conan Doyle's testamentaire executeurs,
teruggekeerd op de Londensche Planken. Ook
dit is inderdaad een terugkeer. Want een
kwai'teeuw of zoo geleden bracht hij land
zaat en vreemde in vervoering door de af
doende wijze waarop hij de lamp stuksloeg
in de gaskamer van Stepney en zich ont
trok aan de wraakgierige klauwen van dien
zelfden verschrikkelijken professor met wien
hij later den strijd op leven en dood zou
strijden op den rand van den Zwitserschen
afgrond. Er moeten lezers zijn die dit spel
hebben gezien op het Nederlandsch tooneel
en hebben bewonderd de zeer doeltreffende
manier waarop een lang en schraal Vlaamsch
acteur, wiens naam mij niet tebinnen wil
schieten, zich heenwerkte door die scène met
de lamp en het gloeiend sigaar-eindje dat
de slimme Holmes in een spleet in den
kamerwand had gestoken en waarop zijn
vijanden aanvielen in de veronderstelling dat
het Holmes' gezicht er achter was.
Terugkeer dus, ook naar het tooneel. Maar
de Sherlock Holmes van vandaag is een
rustend burger geworden, een weduwnaar
van over de zestig met een volwassen doch
ter.
„The Holmeses of Bakerstreet" is de naam
van een waarlijk geestig en genoeglijk stuk
dat thans in het Lvric Theater wordt opge
voerd. Rond de figuren van Holmes en zijn
nog trouwen Dr. Watson, heeft de schrijver,
Basil Mitchell een wat spottende en zeer
onderhoudende komedie gegeven.
Dit is geen „vervolg" maar een oorspron
kelijk stuk werk dat de extra belangstelling
welke men het geeft om de oude associaties,
nauwelijks noodig schijnt te hebben.Holmes
is op zijn ouden dag een liefhebber van
bijen geworden. Door het verleden heeft hij
een streep gehaald. Geen criminologie meer
voor hem, geen ingewikkeld en, zenuwter
gend speurderswerk meer dat, volgens zijn
(bekentenis, tusschen hem en zijn huwe
lijksgeluk heeft gestaan. De dochter, op wie
de zucht naar crimineel avontuur in speur-
derslust is overgegaan. denkt er anders
over en laat geen middelen ongebruikt om
vader weg te lokken van de zóemenden
bijen (een keurcollectie) en hem te doen
terugkeeren naar zijn oude liefde. Zij slaagt
wanneer zij voorwendt dat de fijnste ko-
ninglnne-bij uit zijn verzameling is ver
dwenen en hem weet te doen gelooven dat
dit vuig bedrijf is gepleegd door de beruchte
„Witte X Bende". De kostelijkste detec-
tivistische clownerie volst met de onmisbare j
medewerking van Dr. Watson met paraplu
en pyjama's.
Voor de uitbeelding van Watson alleen,
door Sir Nigel Playfair, een van Engeland's
beste tooneeikunstenaars. zou men graag een
half dozijn avonden in de Lyric willen door
brengen.
Een halve eeuw tooneelcriticus.
Huldiging J. T. Grein.
Onze oud-landgenoot Jack Grein, die nu 50
jaar lang tooneelcriticus in Londen is ge
weest, is daar door Verscheidene lichamen
gehuldigd. De huldiging, waaraan hij wellicht
zelf het meeste pleïzier heeft beleefd, was die
van tooneelschrijvers, tooneelspelers en -speel
sters en tooneelliefhebbers, die Zondagavond
in het Criterion-restaurant aan het Piccadil
ly Circus heeft plaatsgehad. Vele schrijvers,
die met belangrijke stukken het Londensch
tooneel aan zich hebben verplicht, waren aan
wezig, Jan Fabricius inbegrepen. En nagenoeg
alle sterren van den tooneelhemel van Enge
land's hoofdstad zetten aan den avond luister
bij. Als Presidente trad op de oudste en meest
geëerbiedigde actrice van het land. Dame
Madge Kendal, die herdacht wordt en her
dacht zal blijven als een der meest talentvolle
Shakespeare-vertolksters. In haar rede stelde
zij vast dat het tooneel van dezen tijd zijn
waardigheid had verloren door zich af te ge
ven met allerlei andere vormen van ontspan
ning. Zij deed een beroep op Grein, die doel
en middenpunt van het feest was, om het
zijne te doen tot herstel van de tooneelkunst
op haar hoogte van voorheen. Als vereerster
van Shakespeare kon zij niet nalaten haar
antwoord te geven op de strijdvraag of
Shakespeare dan wel Bacon de schrijver was
van „de werken van Shakespeare". Haar ant
woord was dat Bacon een geleerde was en
een groot man, maar dat de bezieling, die
Hamlet of De Koopman van Venetië of Een
Midzomernachtsdroom heeft gewrocht, niet
op de universiteit kan worden geleerd. Sir
Sydney Carroll, die indertijd Grein als. too
neelcriticus van den Sunday Times is opge
volgd, noemde onzen landgenoot „het meest
beminde lid van de meest gehate schrijvers-
schare op aarde".en verderop in zijn rede
„een van de beste critici van de wereld". De
spreker bracht ook hulde aan het Nederland-
sche volk dat benijdenswaardige karakter
eigenschappen bezat en welks vertegenwoor
digers in vroeger dagen Britsche schepen
hadden verbrand in het hart van Engeland.
Dat mochten zelfgenoegzame Britten niet
vergeten.
Grein zelf zeide in zijn antwoord, dat hij als
criticus altijd had gepoogd rechtvaardig te
zijn en het goede naar voren te brengen. Een
criticus moest opbouwend zijn in zijn werk en
indien hij het opvatte met den ernst dien het
eischte dan had hij aanspraak op de achting
van zijn medemenschen. Er werd nog veel
gesproken en gezongen, ernstig toen de voor
zitter van de „Old Playgoers Club" (onder
wier auspiciën het feest plaats had) klaagde
dat het tooneel er hachelijk aan toe was in
dezen materialistischen tijd, die aan de hoo-
gere openbaringen van menschelijk kunnen
niets wilde offeren, luimig toen de vaardige
soubrette Edith Price een van haar kostelijke
volksliedjes voordroeg.
Rederijkerskamer „Alberdingk Thijm'%
DRIE WIJZE GEKKEN.
„Drie wijze gekken", het aardige blijspel
met zijn naar de eischen van een nu alweer
verleden tijd toegevoegde dosis detective
sensatie. heeft bekendheid verworven door
een paar welgeslaagde voorstellingen van 't
Schouwtooneel, dat het stuk hier verschei
den jaren geleden heeft geïntroduceerd en er
ten vorigen jare nog weer een reprise van
heeft gegeven.
Met de herinnering aan het samenspel van
Marie van Warmelo, later door Ko Arnoldi
vervangen, Van Staalduynen en Ko van Dijk
leek de vertooning door dilettanten een vrij
hachelijke onderneming. Te grooter was gis
teravond de verrassing, toen de rederijkers,
die deze navolging' hadden aangedurfd, er
werkelijk iets eigens en iets goeds van
maakten.
Wat mij allereerst bij deze acteurs en ac
trices heeft getroffen, is hun beschaafde uit
spraak en de volmaakte afwezigheid van de
de bij dilettanten zoo moeilijk uit te roeien
Haarlemsche R. Dit is op zichzelf reeds een
verblijdend verschijnsel.
Maar bovendien had het spel, in aanmer
king genomen dat het door een liefhebberij-
tooneel werd gespeeld, velerlei goede hoeda
nigheden. De drie hoofdpersonen aldus te
typeeren, dat ze voor den toeschouwer aan
nemelijk worden, is geen gemakkelijke op
dracht. Men krijgt hier eexx drieledige taak.
In de eerste plaats moet men heeren uit de
eerste kringen vaxi Engeland verpersoonlij
ken. in de tweede plaats deze aristocraten de
allures geven van in den-sleur van het ka
merleven bevangen oude vrijgezellen en in
de derde plaats moeten deze typen voor ons
gaan leven door hun teeder gevoel voor het
meisje, dat hun aan hun jeugdliefde her
innert.
Hoe licht maakt men van deze typen een
caricatuur! Hier is fijn en tot in kleinighe
den verzorgd spel noodzakelijk, en bij deze
individueele eischen komt nog de taak van
het samenspel, dat door juiste afstemming
en weloverlegd onderling contact de sfeer
van dit vredige, maar plotseling zoo heftig
bewogen kamerleven teweeg brengen moet
Dit laatste is goeddeels zaak van den regis
seur, die in dezen zich als een kundig en
nauwgezet vakman heeft leeren kennen.
Doch ook het drietal spelers, de heex*en
Nielen, Van Dijk, en Hennenxan heeft per
soonlijk geheel aan de illusie voldaan. Het
wax-en keurige en gevoelige oude heei'tjes.
die zich van het bij dergelijke rollen zoo vaak
hindex-lijke effectbejag met prijzenswaardige
zelfbeheersching hadden onthouden. Vooral
Mr. Findley, die zich de levendigheid, welke
zijn rol hem veroorloofde, dankbaar ten nut te
maakte, bleef in zijn expressieve mimiek
toch voortdurend meester van zichzelf cn
heeft door zijn lenig en toch zoo vast spel een
uitmuntende creatie tot stand gebracht.
Goed was ook de heer Hoogeboom. die de
rol van neef Fred met een ongekunstelde
vurigheid speelde. Mejuffrouw Rubeling had
het door haar onwaarschijnlijke rol van het
meisje, dat in eexx zonderling misdadigers-
complot verzeild is geraakt cn ondanks haar
boefjesbestaan een lady is gebleven, wel het
moeilijkst. Dan is er in zoo'n stevige en on-
dxxbbelzinnige apach enrol als die van den
heer Vreeswijk gemakkelijker succes te be
halen! De huishoudster (mevrouw Nielen-
Vlekke), het dienstmeisje (mejuffrouw De
Beer), de huisknecht (de heer Teeuwissen),
de politie-beambten (de heeren Elferink en
Kruijver) en de brave onschuldig veroordeel
de pleegvader (de heer Leef lang) vervulden
hun bijrollen zonder mankeeren.
H. G. CANNEGIETER.