BIJVOEGSEL HAARLEM'S DACBLAD Vrijdag 3 Maart 1933 AAN ALLEN. Toen ik jong was, was ik bang voor onweer en vooral voor den bliksem. Misschien zijn er onder jullie ook wel enkelen, die zich on behaaglijk voelen, als 't gaat rommelen in de lucht. Schaam je daar maar niet over en lach er mekaar ook niet om uit, want 't is alleszins begrijpelijk. Weet je, hoe ik genezen ben van mijn angst voor onweer? Er was een goede, verstandige vriend, die me heel dui delijk vertelde, wat eigenlijk onweer en blik sem was en die me ook meedeelde, hoeveel onlieil door den bliksem tot stand werd ge bracht. Maar, voegde hij er ten slotte bij: „als er werkelijk iets ergs gebeurt en je bent bang, dan ben je ook niet in staat iets te doen om 't kwaad te verhoeden. Dus probeeren nooit meer bang te zijn, maar het gevaar on der de oogen zien. Met angstige oogen zie je elk gevaar ook grooter dan het werkelijk.is." Deze les uit mijn jeugd geef ik nu door. Ik sprak dezer dagen een moeder, die mij ver telde, dat haar anders zoo flinke meisje, ziek van angst was, als 't maar begon te romme len. Misschien zal het volgende voor haar een aansporing zijn om de dingen nuchterder te zien. Er is geen plek op de wereld, of het on weert er wel eens. In tropisch Afrika zijn er ongeveer 200 dagen, waarop 't onweert. Dus ieder mensch kent onweer en bliksem. Men heeft den bliksem van dingen beschuldigd, waaraan hij onschuldig was. Is de melk op een warmen dag zuur geworden en heeft 't geonweerd, dan krijgt de bliksem de schuld. Vertoonen zich kale plekken (onze voor ouders noemden ze heksenkringen) op 't gras perk, kort na een onweersbui, dan was al weer de bliksem de schuldige. De bliksem is daar absoluut onschuldig aan. Hij doet erger dingen. In 1926 is de bliksem geslagen in een munitie-fabriek en doodde er 31 menschen. Kort daarop werd in Californië een petroleumdepot getroffen. Veel menschenlevens vielen ten offer en de materieele schade was enorm, 't Is natuurlijk, dat de kans op brand zeer groot is, wanneer men een vlam bij een ont plofbare stof brengt. Laten we maar hopen dat de munitiefa brieken spoedig' van de aarde verdwenen zijn en dat de petroleum in brandvrije depots wordt bewaard. 't Gebeurt maar zeidén, dat de electrisehe ontlading zulke rampen te weeg brengt. Soms maakt de bliksem je even aan 't schrikken en daarmee uit. Flammarion. de groote Fransche sterrenkundige vertelt, hoe eens een kroes uit de handen van een man werd gerukt, juist toen hij aan 't drin ken was. De man bleef ongedeerd en de kroes werd eenige meters verder onbescha digd terug gevonden. Zoo werd een zweep uit de handen van een koetsier gerukt, de schaar uit de handen van een meisje, een hooivork uit de handen van een boeren knecht. De tanden van dezen vork waren verdraaid als kurketrekkers, maar de man zelf had hoegenaamd geen letsel bekomen. Flammarion vertelt, hoe 't wel gebeurt, dat draadnagels uit meubels werden getrokken,' maar de meubels zelf onbeschadigd bleven! Een schip werd eens door den bliksem ge troffen. Geen enkele passagier bekwam let sel. maar alle horloges en uurwerken waren stil blijven staan. Soms rukt de bliksem iemand al de kleeren van 't lijf, maar doet hem verder geen kwaad Blinden, dooven. stommen, verlamden wer den door één bliksemstraal plotseling ge nezen. Komt de bliksem in aanraking met ons lichaam, dan laat hij soms een enkele roode striem na, die later vanzelf wegtrekt, 't Is niets dan een lichte brandwonde. Soms ziet men op boomen, dat er reepen bast zijn afgerukt, ook wel ontstaan er zwar te strepen en vlekken. De bliksem kan voordeel geven aan den landbouwer. Iedere bliksemstraal brengt am monia en andere stikstofverbindingen uit de lucht te voorschijn. Deze kostbare mest wordt door den regen over 't land verspreid. Dit is zeer zeker de goede zijde van !t he melvuur. Overvalt je den bliksem buiten, ga dan plat op den grond liggen. Schuil niet onder een boom. of 't moet een beuk zijn. Een Duitsch rijmpje luidt bij onweer: Nur die Biicher, Solist du suchen. Alleen de beuken, moet je zoeken. Zelden slaat de bliksem in een beukenboom. Heb je een fiets bij je, werp die eenige meters ver der van je op den grond. Vooral niet ergens tegen aanzetten. Bezit je een doek of een jas, die je over het nikkel van je fiets kunt uitspreiden, des te beter. Maar denk er om, dat na 't onweer meestal een plasregen komt zoodat je zelf gedekt moet zijn. Blijf kalm. Je moet 't verder overlaten. Maar een kalm mensch is altijd meer waard dan een angstig mensch. W. B.—Z. Een hond als geld verzamelaar. Al ja ren lang staat aan het Waterloo-station in Londen een hond met een collecte-bus om den hals. Hij zamelt op deze manier geld voor de weezen van gestorven landloopers, die, de weezen n.l., op kosten der stad Londen opgevoed worden en die op deze manier van iedereen een bijdrage in de opvoedingskos- ten vraagt. In den loop der jaren heeft deze hond al meer dan twintig duizend pond ster ling verzameld Hoeveel eieren leggen "verschillende die ren. Een wilde bij legt maar 10 a 12 eieren terwijl in een bijenkorf de koningin tusschen de 40 en 50 duizend eieren legt. Een rivier kreeft legt 100 a 300 eieren, maar een zee kreeft ongeveer 5000. De forel legt 500 tot 2000 eieren, de stekelbaars 80 a 100 en de karper ongeveer 700.000, de haring pl.m. 1 miilioen; in 't wild levende vogels leggen hoogstens 30 eieren per jaar, terwijl een goede legkip er minstens 250 per jaar legt. Geen scheeve toren, maar een gedraaide toren. Die vindt men in Engeland en wel PP de kerk te Chesterfield. WAAR DE BUFFELS LEVEN. Een ontdekkingsreiziger vertelt. De beschaving heeft den Amerikaanschen buffel, die soms wel drie meter lang en twee meter hoog kon worden, langzaam maar ze ker tot ver Noordelijk en Westelijk van den Missouri teruggedrongen. Vroeger waren de prairiën, de onmetelijke grasvlakten, die zich duizenden mijlen uitstrekken van Noord naar Zuid, van de Hudsonbaai naar Montana, Da cota, Colorado, Kansas en Mexico, zijn onbe streden gebied. Èr waren kudden van hon derdduizend stuks en het gansche volk der Amerikaansche buffels ging in de millioenen stuks. Als ze, na een vlakte te hebben af gegraasd, in den winter naar het Zuiden en in den zomer naar het Noorden trokken, dan zag het landschap mijlen in den omtrek zwart van de buffelruggen en het leek wel, of het voorbijstormende leger eindeloos was. Wat voor de Eskimo's de zeehond, was voor de Indianenstammen de buffel. Zijn vleesch biedt hem een krachtig voedingsmiddel, dat hij oogsten kan zonder er voor te hebben ge werkt. de huid dient voor kleeding, bed en tentdoek, yit de horens maakt hij eet- en drinkgerei, de beenderen dienen hem om er wapens en andere voorwerpen uit te maken en zelfs den mest gebruikt hij nog als stook- materiaal. Maar bovendien is voor de echte Indianen de buffeljacht nog altijd de meest gelief koosde sport. Op hun taaie, watervlugge paarden, die ze meestal wild vangen, zijn ze in staat, alle wild te achterhalen. Tè lang mag de vervolging echter niet duren, want de' buffel heeft een geweldig uithoudings vermogen en kan zich, ondanks zijn enorme lichaam, zeer snel voortbewegen. Daarom maakt de ruiter zich zelf en zijn paard zoo licht mogelijk: kleeding, zadel en alles wat ballast is, wordt thuis gelaten. Slechts een uit ruw leer gevlochten lijn wordt om de on derkaak van het paard geknoopt terwijl het einde van de lijn over den grond sleept. Valt nu de ruiter van zijn paard, dan kan hij, door de afhangende lijn, het dier toch weer gemakkelijk vangen. Is de jager de buffelkudde genaderd, dan drijft hij zijn paard in vliegenden galop tus schen de dieren, die verschrikt uit elkaar stuiven. In een ondeelbaar oogenblik echter heeft de jager pijl en boog genomen en aan gelegd op een jong dier. De scherpe pijlpunt dringt door het ruwe kroeshaar en de huid. in het lichaam van het dier, dat zich woe dend omkeert, om zijn pijniger aan te val len. Maar paard en ruiter hebben dat ver wacht. met een vluggen sprong terzijde we ten zij de horens van den tegenstander te ontwijken. De gewonde buffels kunnen de vluchtende kudde niet meer volgen en ook de Indiaan houdt zich niet verder met het achtergeble ven dier bezig. Hij weet, dat het oogenblik zal komen, dat het niet verder zal kunnen en dat de Indiaansche vrouwen het spoor van het dier blijven volgen, tot zij zich van den buit kunnen meester maken. Men zou zoo denken, dat de stieren sterk genoeg zijn, om de kudde tegen vijandelijke aanvallen te beschermen, maar toch is dat lang niet het geval. Ze zijn zeer stompzinnig en niet zoo moedig en strijdlustig, als alge meen geloofd wordt. De lange kopmanen, die als een gordijn voor de kleine fonkelende oogen hangen, hinderen hem bij het zien en onderscheiden, zoodat zelfs een onbereden Indiaan, die in een wolfshuid kruipt, tot dicht bij den ouden stier kan sluipen, tenminste als de wind gunstig is en de zeer fijne neus van het dier hem niet vroeger ontdekt. Zelfs de knal van een geweer vreezen ze niet en de linkervleugel van de buffelkudde bekommert er zich niet om, wat er met den rechtervleu gel gebeurt. Slechts wanneer een pas ge boren kalf de voortstormende kudde niet kan volgen, nemen de oude stieren, die de achterhoede vormen, het in hun midden en verdedigen het ook tegen de aanvallen van wolven. De oude stieren gedragen zich zeer vijandig, als een mensch nadert. Met ge bogen kop en opstaanden staart loopen ze heen en weer, werpen met de horens de aar de op, precies zooals ook de stieren in ons land dat doen. En toch kunnen de stieren hier onder omstandigheden gevaarlijker zijn, dan hun Amerikaansche neven, die gewoon lijk worden aangevallen. Is er een woud of een rotskloof in de buurt, dan trachten zij daar een schuilplaats te vinden. Alleen als zij geen anderen uitweg meer zien, keeren zij zich woedend tegen hun vervolger. Onder elkaar echter kunnen de buffels namelijk het sterke geslacht, wilde tweege vechten houden. Wordt een jonge stier vol wassen en is hij zich van zijn kracht be wust, dan valt hij met moed den oudgewor- den stier aan, die tot nu toe alleen heerschcr en aanvoerder van de kudde was. En niet zelden gebeurt het dan, dat de oude stier zwaar gewond het strijdperk verlaat en ver nederd zijn plaats moet afstaan. Op een eer biedigen afstand blijft hij de kudde volgen probeert zijn wonden te genezen en door krachtige voeding weer op verhaal te ko menOp zekeren morgen verschijnt hij weer bij de kudde, maar wordt dan ook on middellijk weer aangevallen door zijn vroe- geren overwinnaar, opnieuw ontbrandt een hevige strijd, verliest hij nu weer. dan is het met zijn heerschappij voor altijd gedaan, overwint hij, dan wordt hij in de kudde op genomen en herneemt zijn plaats van aan voerder. Als de dieren dorst hebben, springen zij niet zelden van loodrechte rotswanden, om vlugger bij het water te komen. Dat zijn kunststukjes, die een paard niet zou kunnen uitvoeren, zonder zijn beenen te breken en die zelfs voor een mensch niet gemakkelijk zijn. Het oricntceringsvermogen van de buffels is zoo sterk ontwikkeld, dat zij ook na groote zwerftochten de oude paden weer terug we ten te vinden. Jaren geleden had een land verhuizer aan de Missouri een groot mais- veld aangelegd, juist over een oud buffelpad en er toen een heining om gezet. Op dat oogenblik waren de buffels afwezig en toen ze terugkeerden, stond de mals al in vollen bloei. De omheining was geen beletsel voor ze. om het oude pad midden door het maïs veld te blijven volgen. Daar de dieren nog nooit de zoete, sappige maiskolven hadden geproefd, raakten ze deze niet aan, maar toen een nieuwsgierig lid van de kudde eens een paar blaadjes aftrok en proefde, kreeg het er den smaak van beet. Al spoedig begonnen nu ook de anderen te smullen en zoo was in een oogenblik het geweldige maisveld afge graasd. Daar de zware dieren vertrappen, wat ze niet opeten, ziet zoo'n vlakte, waar ze hun maaltijd hielden, er al gauw als een woestenij uit. Daarom kan ook in de omge ving, waar de buffels leven, geen struik of geen boom tot wasdom komen en ook land bouw is er zoo goed als onmogelijk. Zoocira dan ook de landbouwende bleekgezichten in het wilde Westen verschenen, was het zoowel met den buffel als met den Roodhuid gedaan. Slechts met de zwervende Indianen kon de buffel leven en gedijen. Later, toen de blanke pelsjagers en kooplieden verschenen, begon nen ook de Indianen de buffels uit te roeien uit winstbejag. Het vleesch en de huid wer den voor een maat brandewijn aan de blanken verkocht en langzaam maar ze ker werd het aantal buffels minder. En teen nog het moderne geweer in gebruik kwam, namen de buffelkudden ziendcroogen af. De Amerikaansche regeering heeft echter ge lukkig bijtijds het gevaar ingezien, dat als men op deze wijze voortging dat prachtige dier geheel zou uitsterven. Er werden be schermende maatregelen genomen en een daarvan is geweest, de inrichting van dier- parken, waar o.a. ook de buffel ongestoord kan leven en hij door niemand mag worden gejaagd. Zoo hoopt men te voorkomen, dat dit imposante dier voor altijd van den aard bodem zal verdwijnen. DE ONZICHTBARE WREKER. DE GROOTE, OERSTERKE KEREL BOOG ALS EEN RIET De volgende, kleine, maar ware geschie denis speelde zich eenige jaren geleden af in een dorpje in Abessinië. De Afrika-reizi- gcr Apel kwam op een van zijn tochten door dat dorpje en besloot, daar eenige da gen te blijven, teneinde uitvoerige aantee- keningen te kunnen maken over den gevolg den weg, en ook, om na den vermoeienden marsch wat op verhaal te kunnen komen. Maar reeds den volgenden morgen heel vroeg werd hij gewekt door een helsch geschreeuw en lawaai. Woedend sprong hij van zijn le ger op, rukte het gordijn van zijn tent weg. om te zien, wat er aan de hand was en werd toen onmiddellijk omringd door een troep kijvende mannen en vrouwen. Eindelijk be greep hij, wat de menschen van hem wilden. Een weduwe uit het dorp beschuldigde haar zwager, haar heelen spaarpot te hebben ge stolen. Deze ontkende dit in heftige bewoor dingen en met verschrikkelijk tandenknar sen; en hij beschuldigde weer den jongsten zoon van de weduwe. De rechter van het in- landsche dorpje was radeloos en wist geen besluit te nemen. Doch aan het boosaardige, valsche gezicht van den zwager was duidelijk te zien, dat hij de dader was. Apel had dat ook waargeno men en besloot tot het volgende: hij liet door een drager zijn electriseermachine halen en verzocht den rechter, 'n oordeel te mogen vellen. Toen wendde hij zich tot de menigte en vertelde, dat in deze kleine machine een machtige geest huisde, wien het wel zou ge lukken, om den schuldige te ontmaskeren. De jongen en de zwager behoefden slechts na elkaar de handvatten van den blinken den geest aan te pakken en dan zou hij den schuldige wel duidelijk worden, dat hij gelo gen had. Eerst kwam de jongen naar voren, pakte de handgrepen van de machine zon der eenige vrees of weifeling cn wachtte ge duldig af, wat zou gaan gebeuren. Maar daar Apel wel had ingeschakeld, doch den stroom had onderbroken, gebeurde er natuurlijk niets. Toen kwam de zwarte zwager aan de beurt. Ook hij nam de handgrepen en wacht te af. Aanvankelijk gebeurde er ook nu niets en pralend verzekerde de boosdoener weer. dat hij onschuldig was, waarvoor hij zelfs Allah tot getuige aanriep. Nadat Apel echter plotseling den stroom inschakelde, boog de groote, oer-sterke als een riet, bukte zich naar links en naar rechts en schreeuwde daarbij vervaarlijk. Kalm en onbewogen bleef Apel toekijken... en toen kwam de bekentenis los: ja jaik heb het geld gestolen.." Deze smeekbede werd gevolgd door een ontzet tend gebrul, dat de omstanders door merg en been ging en het gezicht van den man werd aschgrauw. Hij was bijna gestorven van angst. Nu vond Apel het genoeg, hij scha kelde den stroom uit; de zwarte boosdoener kreeg van zijn stamgenooten zijn verdiende straf en Apel zelf ging weer slapen. Op zijn heele verdere reis echter heeft hij geen wapens meer behoeven mede te nemen. De roep, dat hij een gehelmzlnnigen on- zichtbaren wreker meevoerde, was hem reeds vooruit gegaan en overal waar hij kwam, werd hij met eerbied ontvangen en paste men wel op. dat hem niets gebeurde. Dit is de korte, maar niet onaardige ge schiedenis van het electriseer-apparaat van den ontdekkingsreiziger Apel. W. MAZUR. Een merkwaardige stad. Dat is de stad Butte in N. Amerika. De inwoners dezer stad werken zoowat allen in een drieploegenstel- sel in de mijnen. Er is dus altijd een deel dat zijn vrije uren des nachts heeft en voor dit deel der bevolking blijven de winkels cn an dere zaken ook des nachts geopend, zoodat het eigenlijk in dit stadje nooit nacht is. Een kostbaar cadeau. Dat was indertijd het cadeau dat de dochter van koning Lo- dewijk XI bij gelegenheid van haar huwelijk kroeg n.l. een doosje naalden. Die waren toon noc maar kort in gebruik. De uitvinding dag- teekent van het jaar 1410. Men vond ze in den beginne, van wege de moeilijkheid om ze te vervaardigen alleen maar in de paleizen der vorsten. Op de haaienjacht. In Britsch Colum bia in Amerika wordt ijverig jacht gemaakt op haaien, die daar in groote massa's rond zwemmen. De tanden worden tot halssnoe ren geregen: de vinnen worden gegeten, van de huid maakt men schoenen, tasschen en zakboekjes. Uit de lever bereidt men olie, terwijl de rest verwei'kt wordt óf tot mest óf tot dierlijk voedsel. Wist je dat? Een miereneter loopt op zijn knokkels. DE BOOZE MOL. Daar had ik zoo keurig een toren gebouwd. Al boven op mijn huls. En nu is mijn heele bouwwerk vernield Dat is me nu toch een kruis Ik wou dat ik wist. Wie dat toch heeft gedaan. Ik zou hem eens eventjes opzoeken gaan. Zoo bromde de mol In haar donkere hol. Ze groef met haar pooten een gang Wel twee Meters lang. Ze was onvermoeid Tot een berg was gegroeid. Maar toen klonk er een stem: „Wel verbruid, „Is 't nu uit?" 't Was de tuinman, die zijn grond al bewerkte En 't graven wel merkte. Toen hij gisteren de molshoopen zag. Groef hij ze weg met een slag. Alle jonge plantjes gaan van 't graven kapot Dat is toch te zot. Daar kwam een kleine jongen voorbij Die zei: „Waarom tuinman, sla je dien mol niet dood Als hij alles vernielt, wat jij daar poot?-' „Ik merk wel," zei de tuinman. „Jij bent nog heel klein," Als ik dat deed, zou 'k een domme tuinman zijn. Dan werd mijn tuin opgegeten door kevers en luizen. En kon ik spoedig wel gaan verhuizen. Want een mol is wel eens wat lastig Door 't, graven van zijn hol. Maar hij eet zooveel gedierte, dat schadelijk is, Dat je hem moet sparen, dat is zeker en gewis Een mol. heb je dat nooit eerder gehoord Is een inseeteneter van 't eerste soort. Hij raakt zelf geen plantje aan. De lekkerste aardbei laat hij nog stna.n." De jongen zei: „Dag tuinman, 'k had het nooit geweten, Maar 'k zal je lesje niet vergeten." En de tuinman spitte ongestoord Wel uren lang aan zijn tuintje voort. En dc mol gromde en bromde Al in haar hol, Tegen zoo'n tuinman Hield je het nimmer vol. En ze at maar kevers en larven en poppen. En kon het den heelen dag niet verkroppen. Maar 's nachts toen de tuinman naar huis was gegaan Brak voor de mol de werktijd weer aan. Maar de grond was zoo los En de aard leek zoo bros Al was 't voor de mol ook heel erg naar. Die groote toren was 's morgens niet klaar. W. B Z. POSTZECELRUBRIEK. ZWEDEN XI 5- /O ia. /r If Ja */r v ro 6o (Po De vorige week behandelden we de serie die werd uitgegeven ter gelegenheid van het 8e congres der Postunie in 1924. In hetzelfde jaar bestond deze Unie 50 jaar waarom ook dit feit in een serie zegels, eveneens in groot formaat, werd vereeuwigd. De ore waarden vertoonen de ontwikkeling van liet postver voer «postillon te paard en vliegmachine). Op de zegel Is vermeld „Union Postale Uni- verselle 1374—1924." De krone waarden ge ven een deel der aardbol weer. waarboven een duif met een brief in den bek. In het on derschrift is de bedoeling aangegeven. De waarden zijn: 5 ore for. bruin), 10 ore cgroen), 15 ore (violet) 20 ore (rood) 25 ore (oranje) 30 ore (blauw), 35 ore (zwart) 40 ore (olijf) 45 ore (bruin) 50 ore (grijs) 00 ore (lila) 80 ore (d, groen). Grootte der vak jes 3.4 bij 4 c.M. 1 kr. (groen) 2 kr. (rood) cn 5 kr. (blauw). Grootte der vakjes 4 bij 3.4 c.M. Zie voor de indeeling het schetsje Nieuwe deelnemers: 25. J. M. Pachlig. 26. J. J. H. Pachlig. beiden Romolenstr. 62 rood. 27. C. v. Wijngaarden. Kerkstr. 3 33. Georee Stegwee. Kloppersingel 105. 34 Rob Stegwee. Idem. 35. Frans Verpoorten, Sophiastraat 25rd. De zendingen zijn weer rondgestuurd. Zorg voor goede en vlugge doorzending. De nieuwe lingen lezen vooral eerst het reglement, dat voor in de portefeuille is geplakt. Groepen 3. 6. 8. 9. 17 waren niet op tijd binnen en moeten dus tot de volgende keer .wachten.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 15