LETTEREN EN KUNST VOSSEN n korte LEIPZIGER I Radiomuziek der week. EEN VOORBESPREKING LONDENSCHE AVONDEN. Litteraire Fragmenten. BONTJASJES tij, voorJc.lit ?°1THA""TE I -i,,...-., Gr. Houtftrut 103 (Adv. Ingez. Med.) SCHILDERKUNST. door KAREL DE JONG. We hebben den laatsten tijd heel wat her denkingen gehad; meerdere daarvan hebben ook in deze rubriek stof tot besprekingen of tot opmerkingen geleverd. Wagner en Brahms, tijdens hun leven antipoden, vindt men broederlijk naast elkaar in de program ma's, nu de één vijftig jaren geleden stierf, de andere honderd jaar geleden geboren werd. En nu valt mijn oog op een uitzending, die met geen van beiden in verband staat en toch waarschijnlijk als herdenking bedoeld is, toch bevat zij geen nadere aanduiding in dien geest. Ik bedoel de Zondagmorgen-uit zending uit Leipzig door Königswusterhau- sen. Elk opmerkzaam lezer der radio-perio dieken weet natuurlijk dat vandaar eiken Zondagochtend een Cantate van Bach uitge zonden wordt; dat het op 12 Maart de als „Actus tragicus" bekende Cantate „Gottes Zeit ist die allerbeste Zeit" zijn zal, schijnt mij van zinnebeeldige beteekenis. Want Duitschland zal Zondag a.s. zijn in den we reldoorlog gevallen dooden herdenken. De Actus tragicus werd door Bach geschreven voor de begrafenis-plechtigheid van een medeburger te Weimar ligt hier het ver band niet voor 't grijpen en zou een dooden- herdenking op edeler wijze kunnen geschie den dan zooals de Leipziger Thomascantor Dr. Karl Straube dat zal doen? Zooals bekend is, heeft Bach een kleine 300 kerkcantates geschreven., vijf volledige jaargangen voor alle Zon- en feestdagen. Er zijn echter slechts 190 dier cantates bewaard gebleven. Ze zijn in zeer verschillende jaren gecomponeerd, ten deele lang vóórdat Bach tot cantor aan de Thomaskerk te Leipzig werd aangesteld, dus vóór 1723. De oudste be kende is de z.g. Arnstadter Cantate, die reeds In 1704 tijdens Bach's verblijf te Arnstadt als organist aan de Nieuwe Kerk aldaar geschre ven werd. Uit den tijd van zijn verblijf te Mühlhausen (1707—081 dateert zijn Rats- wohlcantate „Gott ist mein König". In 1708 ging Bach als hoforganist en kamermusicus van den regeerenden hertog voor Weimar, waar hij tot 1717 bleef. Toen nam hij een be trekking als kapelmeester te Cöthen aan van waar hij in 1723 naar Leipzig ging als cantor en universiteits-muziekdirecteur, een waar digheid die hij tot zijn dood in 1750 be kleedde. De Cantate „Gottes Zeit" werd in 1711 ge schreven. Een instrumentaal stuk „Sonate" geheeten, van week. klagend karakter, vormt de inleiding. De tekst is gebaseerd op het Bij belwoord: „In den Heer leven wij. in den Heer sterven wij", en brengt ons het drama van het sterven voor oogen: doodsgedachten, de stem van den Engel, dan die van den Heiland, die den dood zijn verschrikking ont neemt en den inging der hemelsche geluk zaligheid ontsluit. Deze cantate is een der meest bekende en beteekenende; het zou cchter-"zeer wenschelïjk zijn en de moeite loo- nen, indien ook hier te lande in verschillende muzikale kringen het initiatief genomen werd om Bach's cantates geregeld uit te voe ren :gezamelijk vertegenwoordigen zij een brok muziek, waarvan de reusachtigheid die der algemeen bekende van Bach's werken verre overtreft. Dat Leipzig eiken Zondag een andere doet uitzenden is natuurlijk al heel veel. maar we weten allen dat het be luisteren van een radio-uitzending, hoe goed ook, toch nog niet gelijk staat met een direc te auditie. Het spreekt van zelf. dat voor een arbeid als het instudeeren en uitvoeren van al die cantates geen enkele groote koorver- eeniging tijd heeft en dat die dus alleen aan een kleine schaar geschoolde krachten, die het zuiver terwille van het artistieke doel doen, zou kunnen worden toevertrouwd. In- tusschen vestig ik er gaarne eens de aan dacht op; men kan in den huiselijken kring beginnen en zien of zich daaruit een kleine vereeniging van toegewijden constitueert. In denzelfden geest als de Actus tragicus" Is blijkbaar bedoeld de Zondagavond uitzen ding van Langenberg, die de Vijfde Sympho- nie van Bruckner en den „Symphonischen Proloog voor een Tragedie" van Reger zal brengen Bruckners 5de is als „koraal" of „Geloofs-symphonie" bekend en biedt vooral in de reusachtige Finale een der meest groot- sche muzikale uitingen van dezen veel om streden componist. De „Symphonische Pro loog" van Reger komt betrekkelijk zelden op een concertprogramma voor. Het werk schijnt oorspronkelijk als eerste hoofddeel van een symphonie gepland te zijn en moet be schouwd worden als een algemeen-bedoelde inleiding voor een heldentragedie. Men roemt in het stuk de scherp gekarakteriseerde the matiek en de kunstige, de meesterhand ver radende verwerking daarvan; doch noemt als schaduwzijden de groote lengte, de ondoor zichtige instrumentatie, het voortdurende dikke zware pathos, waartegenover weinig of geen lichtere momenten staan Deze eigen schappen zullen het wel zijn, die een inslaan van het werk belemmeren. Ook de Tweede Symphonie van Mahler, de „Opstandings"-symphonie wordt, wat haar eerste hoofddeel betreft, dikwijls als dooden- herdenking beschouwd Een uitvoering van dit werk vind ik echter voor de aanstaande week niet vermeld: wèl daarentegen van Mahlers Negende (Zondag, Frankfort), die zeker niet „tragisch" heet, maar, als men ze vergelijkt met de in dezelfde toonsoort (D gr. ti.) geschreven Eerste, een beeld geeft van den tragischen levensgang van den compo nist zeiven. In de Eerste trekt hij welgemoed de vrije natuur in in de Negende is het al mismoedigheid en vermoeidheid wat ons treft, en waar de toondichter zich uit zijn sombere teruggetrokkenheid verheft is het om sarcastisch of heftig uit te varen. Een opwekkend werk is dit zeker allerminst en de lengte maakt het aanhooren tot een corvee. Het is ondoenlijk om op alle andere Duit- sche herdenkingsuitzendingen van Zondag a.s. nader in te gaan. Een er van. uit Ham burg treft wel bijzonder schrijnend: „Wer ken van in den oorlog gevallen componisten"! Ik zie daar den naam van Rudi Stefan, een buitengewoon begaafde jonge toondichter hoeveel jonge, veelbelovende levens heeft de afschuwelijke razernij niet als offers ge- eischt? En wie heeft er tenslotte wat bij ge wonnen? Laten we ons tot het levende wenden. Le ven doen nog verscheidene sonates van Scar latti. al stierf de in hetzelfde jaar als J- S. Bach (1685 i geboren componist in 1759. Do- menico Scarlatti was een zoon van den be roemden Italiaanschen operacomponist Ales- sandro S. van Domenico, een der beroemdste meester van het clavecin, circa 500 sonates zijn bewaard gebleven; een keur daaruit zal door Daventry uitgezonden worden. Zijn stijl is veel vrijer dan die van Bach en toont een voorkeur voor handkruisingen en groote sprongen. Zijn „Sonates" bestaan maar uit één tweedeellg stuk; meerdere daarvan doen den klavierstijl van Ph. Em. Bach en zelfs van Beethoven voorgevoelen. VIJFDE CEMEENTELIJKE ORGELCONCERT Mevrouw Berthe Seroen was door onge steldheid verhinderd haar medewerking bij het 5de Orgelconcert te verleenen en Hans Gruys verving haar. Met de keuze der plaats vervangster kon men ten volle instemmen; zij was eigenlijk van zelf bepaald. Geen an dere mij bekende Nederlanasche zangeres zou er voor in aanmerking kunnen komen. Hans Gruys bezit als kunstenares eigen schappen, die haar Nederlandsche collegas tot nu toe niet hebben getoond te bezitten; eigenschappen, die on-Hollandsch schijnen. Ik heb ze kunnen opmerken en waardeeren, de paar maal dat ik haar mocht hooren; ik heb de kracht van haar zegging en uitbeel ding en V^r bijzonder aanvoelen van het moderne £ed, Fransch, Spaansch of wat dan ook, btfWonderd en openlijk geprezen. Maar het was in een betrekkelijk kleine ruimte, dat haar voordracht een zoo bijzon der genot schonk. Thans, in de groote zaal, bleek dat de vervanging nog geen gelijk waardigheid beteekende. Hier ging veel van de scherpte der dictie verloren, hier moest de macht van het stemgeluid mede een fac tor van beteekenis wordeh. En zoo kwam het, dat de exotische kunst van Roussel en Caplet min of meer vervaagde. De zang klonk wel teer en de mooie aaneensluiting er van met het fenomenale fluitspel van Johan Feit kamp gaf menig moment van poëtische be koring, maar de kunst van Hans Gruys im poneerde me ditmaal toch lang niet zóó als b.v. destijds in het Gebouw van den Protes tantenbond te Heemstede. En voor Bach schoot zij heelemaal te kort; hier trof noch dictie, noch zang en meenden we doorgaans niet veel meer dan een mezza voce bij nage noeg gesloten mond te hooren. Ik kreeg niet den Indruk dat voor deze zangeres een roem rijke toekomst als Bachvertolkster te wach ten is, tenzij óf haar zangkunst óf onze gang bare opvattingen omtrent de weergave van Bach's muziek aanmerkelijke wijziging zou den ondergaan. Het bewonderenswaardige fluitspel van Johan Feitkamp heb ik al genoemd. Nevens een absoluut technisch meesterschap treft daarin een ongewoon rijke dynamische af wisseling den hoorder en vooral het pianis simo is bij uitstek verrassend en bekorend, doordat de toon volkomen rondheid, reinheid en vrijdom van bijgeluiden behoudt. Van de Fransche zangen beviel mij per soonlijk het laatste nummer van Caplet. waarin minder vreemde paden bewandeld worden dan in het vorige en waarin het orgel een welkome harmonische steun is. het best. De combinatie zang-en-fluit-zonder-meer kon me op den duur niet bevredigen, al wa ren er oogenbllkken die een eigenaardig ge not schonken, ook in het lied van Roussel. Drie belangrijke orgelvoordrachten com pleteerden het programma. Twee Passacag- lias: een zeer oorspronkelijke, harmonisch gedurfde en door haar opbouw verrassende van Hendrik Andriessen en de oude onverge- Hikelijk-monumëntale van Bach. Voorts de Fantaisie in C maj. van César Franck: een stille mijmering in gulden zonlicht dat door gekleurde kerkramen op het orgel valt en het hoofd van den vromen meester met een aureool schijnt te omgeven Dat het spel van George Robert de illusie wist te wekken mag den organist eeren. K. DE JONG. BIJ ZIEKE VROUWEN bewerkt het gebruik van het natuurlijke „Franz-Josef"-bitterwater een ongehinderde en gemakkelijke lediging van den darm. waarmede vaak een buiten gewoon weldadige terugwerking op de zieke organen gepaard gaat. Door medici ten zeerste aanbevolen. (Adv. Ingez. Med.) J. J. Moolhuizen en Franz I. Rederer in Reeker's Kunstzaal. Over Moolhuizen's schilderijen heb ik al meermalen met ingenomenheid geschreven. Nog kort geleden zelfs, naar aanleiding van de tentoonstelling van De Brug. te Amster dam. Van hem zien wij nu voor het eerst, en wel in onze eigen stad. een vrij uitgebreide verzameling van bijna dertig werken, en om dat deze kunst mij sympathiek is en van be lang schijnt van den schilder zelf weet ik niet veel kom ik er gaarne op terug. Er zit een „kant" aan dit werk, er spreekt een persoonlijkheid uit, een eigen-geaardheid, en dat zegt al heel wat en doet een aantal on volkomenheden over het hoofd zien. Als wij nu trachten willen dat kantige iets nader te definieeren, dan blijkt da: nu wel niet zoo gemakkelijk, doch er zijn toch een paar indrukken, die overheerschen. Er is in Moolhuizen's werk eerstens een typisch Hol- landsche inslag wat ik een gelukkig ver schijnsel acht er is, in de tweede plaats, een element van burgerlijkheid in te vinden, maar dan van een burgerlijkheid, die niet benepen en bekrompen is, doch die een zui vere reflex is van een zuiver gevoel voor de intimiteit van kleine dingen en verschijnin gen Men zou van een burgerlijke romantiek willen spreken, als men niet vreesde daar door den indruk van iets kleineerends teweeg te brengen. Het tegendeel wordt juist nage streefd. Men moet van fijn geestesgehalte zijn, om van die schijnbaar zoo nuchtere pol ders en landschappen rondom Amsterdam, dingen te maken die zooveel boeiends bezit ten als Moolhuizen ze weet mede te geven. Het landschap bij Muiden, bij Weesp. bij Slo- terdijk, had tot nu toe voor een schilder wei nig aantrekkelijks: een polder, een stuk land langs een spoordijk, een onaanzienlijk slootje, waarvan het water echter vol geheimzinnige glansen zitmen moet van die dingen wel heel echt en veel houden om er iets aan af- te-zien, wat een ander er niet in ziet. men moet in geestelijk contact met dat weinig- heroïsche landschap staan, om er de fijne mogelijkheden aan te begrijpen en ze te her scheppen Moolhuizen kan dat en het. zou mij niets verwonderen, zoo hij een Amsterdam- sche jongen bleek, die zijn heerlijke jeugd jaren in de streken buiten den rand der stad zwervend, had doorgebracht. Dat land „ligt" hem. Let maar eens op hoe dat groote, mooie „Landschap bij Weesp", no. 11, veel inniger en waarachtiger is dan de Fabrieken te Luik of het- Fransche straatje, dat aan een Utrillo doet denken. Dat "Weesper landschap heeft qualiteiten die geheel van hem, Moolhuizen, zijn, en lijkt mij een gave uiting van een ty pisch Hollandsche geaardheid. Ik zag het al eens vroeger op een tentoonstelling ergens.... het weerzien viel allerminst tegen. Een zeer goed staal van Moolhuizen's wezen vindt ge ook in „Sloterdijk" no. 19, (bij het raam aan den rechtschen wand) waarop alleen het voorgronds-terrein te veel „staat" en niet „schuift". Maar hoe werkelijk dichterlijk zijn daar de lucht en het kleine water. In zulk soort werk lijkt M. mij verwant aan de psyche van een Eduard Karsen in diens besten tijd, en dat klopt, want ook dien schilder zou men den dichter eener nobele burgerlijkheid kunnen noemen. En als Mool huizen hier en daar kleuriger, bouder wordt, met felle roodjes zooals in „Veluwe", no. 8. dan komt ons het Kempensche werk van Baksteen voor den geest, die alleen wat Bel- gischer, wat meer naar den aard van zijn meester, Jacob Smits was gekeerd. Voorloopig prefereer ik, na het genoemde Weesp en Sloterdijk, de polder. 24, Muiden, 12, en het koele „Ermelo" 7 en geef daar gaarne een paar portretten voor cadeau, al is dat van Mr. Vis hoogst verdienstelijk en de schildering van het naakt (nr. 23) weer ge tuigenis van een zeer eigene, zelfbewuste en ingetogen houding tegenover de verschijning. En legt het bovendien bloot, dat deze artist ook „knap" kan schilderen, waar hij zijn ty pische borduurachtige factuur niet wenscht te benutten. Knap. Dat is de andere exposant, de tee kenaar-lithograaf Rederer. Misschien zelfs knapper dan Moolhuizen. Hij schetst zijn koppen met een geniaal lijngekronkel. zooals zijn landgenoot wijlen Egon Schiele dat zoo magistraal verstond, en hij plenst met een nat penseel met lithografische inkt er de plas tische vormen omheen, alles knap. wonder- knap, maar alles hetzelfde als naar eeneen- maai gelukkig gevonden procédé. Een paar bladen van dezen Rederer verbazen en doen bewonderen; een wand- vol er van verveelt spoedig, wijl ge de aardigheid spoedig „door" hebt. Hij heeft dit trouwens met het gra- phisch werk van zelfs een Kokoschka ge meen. Een te vlugge productie een te groot vertrouwen in eigen potentie is er schuld aan. Als wij Hollanders met Inniger plezier naar Moolhuizen kijken dan komt dat nu ja, wij zijn dan misschien wat zwaarder op de hand doordat wij, naast rappe vaardig heid, nog al gewicht blijven hechten aan de ingetogener beperking welke deze zich oplegt. J. H. DE BOLS. Vereeniging Geloof en Wetenschap. Declamatie-avond Balledux. Gisteravond heeft de vereeniging Geloof en Wetenschap voor Haarlem en omstreken in den schouwburg aan den Jansweg haar der tiende bijeenkomst van het seizoen gehou den met een declamatie-avond, gegeven door den heer en mevrouw Balledux—Haffert uit Den Haag. Het programma begon met een serie gods dienstige gedichten, waarvan de heer Pierre Balledux het eerste viertal voordroeg. Aller eerst een oud-Nederlandsch vers ..O Heer der Hemelen stichter" van Dirk Hermansz. van Herxen en een lied van Bernard Verhoeven. Deze inzet bleek zoowel voor den voordra ger als voor zijn gehoor wel wat zwaar. Men kreeg den indruk, dat beide partijen aan weerszijden van het voetlicht er nog niet heelemaal „in" waren. De heer Balledux be schikt over een krachtig en goed gestemd ge luid; ook articuleert hij zuiver, maar. om den oud-IIollandschen en Vlaamschen tekst goed verstaanbaar te maken en de gevoelens welke zich in de vaak ingewikkelde zinsbouw en beeldspraak belichamen, in het hart dei- toehoorders weerklank te doen vinden, moet men zich zoo volmaakt aan de stof overge geven hebben en er zoo met elke vezel van zijn ziel in leven, dat de inhoud door elke modulatie en intonatie geaccentueerd wordt. Dit nu was bij dezen declamator niet het ge val; ondanks zijn feillooze tekstvastheid en zijn duidelijke reproductie bleef de voor dracht te stijf en te zielloos. Beter kwam hij op dreef en nauwer werd terstond ook zijn contact met het publiek bij de volgende nummers, die meer in het ge hoor liggen en eenvoudiger van structuur zijn; ,.'t Eerste" van Guido Gezelle en .Bid den" van Alice Nahon. Nog kwam er climax in de voordracht bij het lange stuk „De be- rechtinge" van Guido Gezelle, waarvan de memorisatie op zichzelf reeds een zwaar stuk arbeid vertegenwoordigt. Ook nu speelde een zeker gebrek aan onbevangenheid den declamator nog wel eens parten en waren er oogenblikken, waarin wij meer aan hem dan aan Gezelle dachten, daar wij vreesden dat hij „er uit" zou raken, maar vooral in de natuurbeschrijving tijdens den tocht van het kind met den priester op weg naar den stervende was de voordracht goed. In het lichtere genre „De uitdragers" en „Voorbij" van Adema van Scheltema, dat na de pauze werd voortgezet met eenige proef jes Gezelle, Timmersmans en Cocheret, was de heer Balledux op zijn best. De declamator werd bijgestaan door zijn echtgenoote. mevrouw Erna Balledux—Haf fert, die met haar man de scène Claudia en Pilatus, waarbij eerstgenoemde aan haar ge maal den droom betreffende het vonnis over Jesus vertelt, een fragment uit werk van Jan Vuysters in tooneelcostuum acteerde. De aard van dit werk vergemakkelijkte de taak van het echtpaar niet. Wij kregen uit dit fragment den indruk, dat het tooneel- stuk van Vuysters, dat wij overigens niet kennen, geen erg sterk werk is. De dialoog klinkt nog al gekunsteld en de structuur doet ietwat dilettantisch aan. Hierdoor zou het nog al matte en aarzelen de acteeren tc verontschuldigen zijn; Iets waarlijk boeiends ware er van dit fragment alleen bij geraffineerd tooneelspel te maken geweest. Wat minder goed te verontschuldigen is, en hier wordt de plicht van den recensent min of meer pijnlijk. de gebrekkige dictie van deze actrice. Wijl het hier geen onder onsje van dilettanten, maar het optreden van beroeps-kunstenaars geldt, heeft de vereeni ging recht op een eerlijk getuigenis en kun nen de artisten eenzelfde recht op belang stelling doen gelden. Het is jammer, dat de voordracht van mevrouw Balledux—Haffert voortdurend lijdt onder slordige en onjuiste uitspraak. Het brouwen heeft zij met negen- Kamermuziek bij de B. B. C. (Van onzen Correspondent). LONDEN, Maart. Beethoven zal nooit hebben gedroomd, dat zijn'sonates zouden klinken in een zaal als studio No. 1 van Broadcasting House. De beste menschen voor het werk kwam er voor op het podium. Daar kwam Carl Flesch. En daar kwam Frederic Lamond. Zij be reidden zich voor: Lamond, Beethovensch van verschijning, zoekend naar zijn zit voor de Bechstein, Flesch zoetjes streelend de snaren. En toen stilte. En toen begon het. Neen, nog niet de Sonate in C mineur voor viool en piano. Eerst flikkerden roode lichtsignalen boven twee deuren van streng geometrische lijnen aan weerskanten van het podium in den achterwand. De lichten bleven stil op rood. Dat beteekende dat de microphonen open waren. En toen kwam uit een van die vormelijke deuren een vormelijke man, die ging staan achter een laag katheder van fijn blond hout. Hij sprak er den aether in, woorden vertrouwd voor allen, die thuis luis teren naar de goede radio-muziek. „We are broadcasting this evening a concert of cham ber music enz. En toen hij daarop het eerste deel van het program had aan gekondigd met een decorum inzijn stem en in zijn verschijning, zijn dinncr- jacket en zijn hagelwitte borst, dat van de hoogste orde was, en verdwenen was achter de fascineerende deur, toen begon het in werkelijkheid. Studio No. 1 is een ware concertzaal, waar een niet geheel maar toch bijna volledig symphonle-orkest kan spelen voor 550 toe hoorders. De binnenbouw is voor den nieuwen geest een model van techniek tot fijne schoorheid ontwikkeld. Het orkestpodium, waar nu slechts Lamond zal voor zijn pia no en Flesch stond met zijn viool voor zijn lessenaar, is gemaakt van licht eikenhout, naar allen schijn door een man met liefde voor het materiaal en met de gave het luis terrijk tot zijn recht te doenn komen. Mid den achter het podium tusschen de twee deuren met de lichtsignalen is een koper raamwerk in den wand: dat is het scherm voor het orgel dat straks erachter zal zijn verrezen maar dat thans nog in fragmen ten langs een van de zijwanden lag. De wanden en het plafond zijn met pleister, roomkleurig van tint, bekleed en het is ge vormd in pilasters en massieve vierkanten in relief, met paneclen uitgespaard die voor een deel gevuld zijn met pleisteraf gietsels; symbolische voorstellingen van muziek en haar reacties. De stoelenrijen en elke stoel heeft het geometrisch motief, waarin de gansche zaal is ontworpen loopen steil omhoog naar het achtereinde van ruimte. Het licht is deel van de sim pele versiering. Het loopt rond de wanden even boven manshoogte en schijnt in alle richtingen, op de paneelen er onder, tegen het rechthoekig pleisterrelief. Het maakt een patroon van zachte schaduwen en wordt zelfs gevangen gehouden is kastjes van roomkleurig matglas, omboord met scherpe zwarte lijnen. De extra uitgangen in een van de wanden hebben koperen deuren en een rood lampje erboven vertelt de bestem ming. Dat is Studio No. 1. En daarin klon ken de reeds genoemde sonate en de Kreut- zer- en de Waldstein-sonaten, vertolkt door twee mannen, die altijd hun bijzonder kunstenaarschap zoo zuiver hebben gehou den dat zij als vertolkers den geest van Beethoven naar hun hoogste vermogen en het is heel hoog naderen. Het moge waar zijn dat Beethoven zijn sonates heeft geschreven voor de muziek avonden in de salons van zijn aristocrati sche vrienden in Wcenen. Het is ook waar dat deze zaal, gebouwd in de nieuwste op vattingen van een wereld, die meer dan een eeuw ouder is. zich voortreffelijk bleek aan te passen aan de muziek. De verklaring is misschien dat deze mu ziek van alle stijlen, perioden en tijden is, in harmonie met dc vormen en denkbeelden harmonie met de vormen en denkbeelden van een speciaal tijdvak. En daar waren na tuurlijk Carl Flesch en Frederic Lamond. die in de strengheid van hun speeltrant niet onder deden voor de waarlijk onbuig zame strengheid van het interieur. D? E.B.C. zoekt in haar huis haar effect in het nauwelijks merkbare contrast. Zij zet enkele bloemen in een vaasje in een nis om het bloeiende leven te brengen in een vertrek van enkel doelmatigheid. En zoo za: Lamond op het podium te spelen bij het licht van een staande lamp met een huise lijke zijden kap. Een Londensche avond in deze Studio No. 1 is goed besteed. Er is niets nieuwer in Engeland. Vee! dat als up to date wordt aangemerkt behoort tot het nieuwe aar. de zon al eeuwen lang heeft gezien. Maar scherp up to date en vol hoop en verhef fing is een avond in de concertzaal van Broadcasting House. Hij is het niet alleen om de muizek, die er met zulke goede ma nieren en zoo voorbeeldig wordt gediend tot in haar nieuwste openbaringen/ Hij is het ook om hot publiek, dat een nieuwe gees tesgesteldheid vertegenwoordigt, dat vee! levenswaarde-bij-traditie heeft afgeschaft en ook de vreugden van de nieuwe ver keerswegen, de talkies, de hondenrenncn en dc totalisators te vlietend en te licht bevonden heeft. Hier is het jonge Enge land dat voorgaat in een betere beschaving. In de wandelgangen rond Studio No. 1 is niets te bespeuren van die atmosfeer van ongemak en snobisme, die men kan zien en voelen in Covent Garden en zelfs in de Queen's Hall. Er Is nog nimmer %'ar. die opzichtigheid en luidruchtigheid, die ken merk zijr. van de „halls". Het is de nieuwe aristocratie, die van den geest, cn haar manieren zijn voortreffelijk, zooals die va de B.B.C. het zijr.. van den portier aan de deur af tot Sir John Reith in hoogsteigen persoon toe. tig percent van onze Hollandsche actrices ge- meer.; maar ook haar gutturalen zijn te hard cn te scherp, haar a Is te rauw en zoo zou er nog wel een en ander meer zijn. dat bij een spraakleeraar geen genade kan vinden, maar dat gelukkig, als de betrokkene er eenmaal op let. een volgende keer prompt in orde kan zijn. Hiertoe behoort ook een betere beheer- sching van het stemvolume, dat bij de teere versjes van Alice Nahou, Helene Swarth en Adama van Scheltema onevenredig verdeeld was en wisselde tusschen een nauw verstaan baar gefluister en onvcrhoedsche uithalen daartusschen. Wat dubbel jammer is. om dat de declamatrlce dc ziel van die versjes zuiver aanvoelt, hetgeen haar gehoor blij kens zijn reactie op haar voordracht terecht zeer op prijs stelde. H. G. CANNEGIETER. l'it „Korte Arabesken"' door Louis Couperus. Trof Lm e glimlacht eer. /beetje ironisch, en terwijl hij een komfoortje voorzichtig vult met spiritus hfj heeft uit zijn kist. allerlei fleschjes en potjes en doosjes ge haaid en die netjes om zich geschikt op de uitgespreide couranten: net een klein apotheekje zeg: hij: „Wat zou monsieur le prince nu ook voor werkelijk verdriet en werkelijke treu righeid kunnen hebben? Hij woont in een prachtige villa, hij is schatrijk Waarom denken ze toch allemaal, dat ik schatrijk ben, Ik arme „Hij is gezond en jong (merci Trofime!) en madame la prinoesse is allerliefst..,.'' Mooi zoo .mijn vrouw krijgt dadelijk, zonder de hiërarchie op te klimmen, den hoogsten titel1 „KomkomWat zou monsieur lo prince nu voor verdriet en treurigheid ken nen!.... Maar dat kennen zc met. dat kennen allen wij, monsieur le prince: wij, arme duivels.... Wij kennen verdriet en treurigheidWant kunstvoorwerpen.. die zijn bijna alle te repareeren, als de stukjes niet ontbreken, maar als je leven gebroken is. ook al verzamel je nog zoo zorgzaam de stukjes ervan, dan kan je het niet repareerenneen, meneer de prins, dan repareer je het niet Geloof Je, Trofime zeg ik bedeesd en angstig. Wat heeft hij gehad, de oude Trofime, dat zijn leven gebroken zou zijn? En plot seling. terwijl ik lui lig in mijn langen stoel, tusschen de rozen, die ontbladeren over mij heen, en kijk naar Trofime. die in een pannetje op zijn komfoortje een alchymis- tisch mengsel maakt van gele en bruine poeiertjes, welk mengseltje hij telkens aan dachtig vergelijkt met de kleur van mijn gebroken faun. en waarin hij roert met een porseleinen staafjezie ikz:e ik. hoewel ik niets weet, dat oude Trofime's leven gebroken is....! Door wie. door wat? ik weet het niet. Misschien zal ik het nooit weten, en gij. lezer, als ik evenmin. Mis schien is Trofime's leven gebroken door een vrouw, door een vriend, ik weet niet door wie en door wat.... maar gebroken, gebro ken is het zeker! Want zie dien ouden man ln zijn oude, vuile, blauwe blouseZijn kop, nu hij aandachtig ln zijn pannetje roert, is fijn, als van een artiest, met die lange, grijze haren de oude hoed ligt over den grond met dien langen, grij zen baard. Alleen een artiestezlel die van een beeldhouwer, die van een schilder, weet ik het precies! maar alleen de ziel va:i een artiest kan zoo vol liefde uit doffe, glanslooze oogen neerkijken op een gebro ken beeld. Alleen artiestevingers kunnen zoo vol liefde die verspreide stukjes van een gebroken Faun pogen samen te voe genEn als een artiest heel oud is, met grijze haren en grijzen baard, en lede ren dag de stad doorloopt, een zwart kis. e gesnoerd om de schouders, waarin tal van geheimzinnige potjes vol kleursel en flesch jes vol lijm, en dan uitroept, dat hij al'.es herstelt wat gebroken is porcelein en albast, aardewerk en juweelen. goud en kostbare oudheden dan moet wel zijn leven gebroken zijn, onherstelbaar gebrok. -.i zijn leven 't alleréénigste, dat, onherstelbaar hij niet meer kon samen voegen tot één geheel van edele lijn en van mooie kleur. Ik ben heel stil geworden cn lig onbe wegelijk, ln onveranderde houding, te kijken naar Trofime. Imperia soest en de twee katjes sluimeren ln hare omhelzing. O n mij heen Is het stil. dc rozen geuren, v.e zon is warm en goudkleurige vliegjes ^ocm; n rondHet Is alles stil, ik ben stil en ook Trofime spreekt niet meer. Hij ma- nieert een kwastje, dat hij gedoopt heeft in zijn pannetjes. Hij smeert met het kwast je over on langs de stompjes van de faune- voeten, die vreemd rhytmïsch van beweging bleven op het vierkante voetstukje. En plotseling schrik lk blijde op trots den wee moed van zoo evenWant Trofime heeft het faunelichaam voorzichtig, o. zoo voor zichtig, gezet op de stompjes van voet-en... laat zijn handen los.... cn.... mijn Faun staatmijn Faun dansthoewel zijn arm nog vermorzeld ligt op de uitgespreide krant. „Daar staat hij, monsieur le prince!" zegt Trofime. En de dunne, altijd ln grauwen baard wat bitter getrokken lippen van den ouden man. openen in een zachten. blijden glim lachIk zeg nietsWas ik zoo-even, na mijn verveling, geamuzeerd, ik ben nu. na mijn lichten weemoed, om Trofime's leven, aangedaan en ontroerd en mijn stemming wisselt en wisseltIk ben ont roerd en tevens heel blU, omdat ik mijn faun weer zie dansenEn ik zeg niets, en zie toe, hoe, met zijn kwastje, Trofime het vermorzelde armpje tot een héél en gezond armpje samen toovert. Het armpje moet even drogen en hij legt het in de zon, op de courant. En hij ziet mij aan en zegt: „We moeten even wachtenvoor we het armpje lijmen aan den schouder, me neer Ik ben geen „prins" meer, maar het kan me niet schelen: ik ben veel te blij. dat mijn dansende Faun herleeft. En Trofime, ook blij om zijn tooverkunst cn wonder werk. zegt glanzend: „Meneer houdt véél van kunst, niet waar?" „O ja, Trofime. zeg lk, daarom hou lk zooveel van Italië, daar zijn schatten cn schatten „Ik was er nooit, zegt Trofime, maar óók ons land is rijk.... Ook ons land heeft schattenIk was in Parijsik zag het Louvre Er glanst een herinnering ln zijn doffe oogen.' „Het is lang, heel lang geleden", regt hij.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 17