LETTEREN EN KUNST
VOSSEN n korte LEIPZIGER I
Radiomuziek der week.
EEN VOORBESPREKING
LONDENSCHE AVONDEN.
Litteraire Fragmenten.
BONTJASJES tij, voorJc.lit ?°1THA""TE I
-i,,...-., Gr. Houtftrut 103
(Adv. Ingez. Med.)
SCHILDERKUNST.
door KAREL DE JONG.
We hebben den laatsten tijd heel wat her
denkingen gehad; meerdere daarvan hebben
ook in deze rubriek stof tot besprekingen of
tot opmerkingen geleverd. Wagner en
Brahms, tijdens hun leven antipoden, vindt
men broederlijk naast elkaar in de program
ma's, nu de één vijftig jaren geleden stierf,
de andere honderd jaar geleden geboren
werd. En nu valt mijn oog op een uitzending,
die met geen van beiden in verband staat en
toch waarschijnlijk als herdenking bedoeld
is, toch bevat zij geen nadere aanduiding in
dien geest. Ik bedoel de Zondagmorgen-uit
zending uit Leipzig door Königswusterhau-
sen. Elk opmerkzaam lezer der radio-perio
dieken weet natuurlijk dat vandaar eiken
Zondagochtend een Cantate van Bach uitge
zonden wordt; dat het op 12 Maart de als
„Actus tragicus" bekende Cantate „Gottes
Zeit ist die allerbeste Zeit" zijn zal, schijnt
mij van zinnebeeldige beteekenis. Want
Duitschland zal Zondag a.s. zijn in den we
reldoorlog gevallen dooden herdenken. De
Actus tragicus werd door Bach geschreven
voor de begrafenis-plechtigheid van een
medeburger te Weimar ligt hier het ver
band niet voor 't grijpen en zou een dooden-
herdenking op edeler wijze kunnen geschie
den dan zooals de Leipziger Thomascantor
Dr. Karl Straube dat zal doen?
Zooals bekend is, heeft Bach een kleine 300
kerkcantates geschreven., vijf volledige
jaargangen voor alle Zon- en feestdagen. Er
zijn echter slechts 190 dier cantates bewaard
gebleven. Ze zijn in zeer verschillende jaren
gecomponeerd, ten deele lang vóórdat Bach
tot cantor aan de Thomaskerk te Leipzig
werd aangesteld, dus vóór 1723. De oudste be
kende is de z.g. Arnstadter Cantate, die reeds
In 1704 tijdens Bach's verblijf te Arnstadt als
organist aan de Nieuwe Kerk aldaar geschre
ven werd. Uit den tijd van zijn verblijf te
Mühlhausen (1707—081 dateert zijn Rats-
wohlcantate „Gott ist mein König". In 1708
ging Bach als hoforganist en kamermusicus
van den regeerenden hertog voor Weimar,
waar hij tot 1717 bleef. Toen nam hij een be
trekking als kapelmeester te Cöthen aan van
waar hij in 1723 naar Leipzig ging als cantor
en universiteits-muziekdirecteur, een waar
digheid die hij tot zijn dood in 1750 be
kleedde.
De Cantate „Gottes Zeit" werd in 1711 ge
schreven. Een instrumentaal stuk „Sonate"
geheeten, van week. klagend karakter, vormt
de inleiding. De tekst is gebaseerd op het Bij
belwoord: „In den Heer leven wij. in den
Heer sterven wij", en brengt ons het drama
van het sterven voor oogen: doodsgedachten,
de stem van den Engel, dan die van den
Heiland, die den dood zijn verschrikking ont
neemt en den inging der hemelsche geluk
zaligheid ontsluit. Deze cantate is een der
meest bekende en beteekenende; het zou
cchter-"zeer wenschelïjk zijn en de moeite loo-
nen, indien ook hier te lande in verschillende
muzikale kringen het initiatief genomen
werd om Bach's cantates geregeld uit te voe
ren :gezamelijk vertegenwoordigen zij een
brok muziek, waarvan de reusachtigheid die
der algemeen bekende van Bach's werken
verre overtreft. Dat Leipzig eiken Zondag
een andere doet uitzenden is natuurlijk al
heel veel. maar we weten allen dat het be
luisteren van een radio-uitzending, hoe goed
ook, toch nog niet gelijk staat met een direc
te auditie. Het spreekt van zelf. dat voor een
arbeid als het instudeeren en uitvoeren van
al die cantates geen enkele groote koorver-
eeniging tijd heeft en dat die dus alleen aan
een kleine schaar geschoolde krachten, die
het zuiver terwille van het artistieke doel
doen, zou kunnen worden toevertrouwd. In-
tusschen vestig ik er gaarne eens de aan
dacht op; men kan in den huiselijken kring
beginnen en zien of zich daaruit een kleine
vereeniging van toegewijden constitueert.
In denzelfden geest als de Actus tragicus"
Is blijkbaar bedoeld de Zondagavond uitzen
ding van Langenberg, die de Vijfde Sympho-
nie van Bruckner en den „Symphonischen
Proloog voor een Tragedie" van Reger zal
brengen Bruckners 5de is als „koraal" of
„Geloofs-symphonie" bekend en biedt vooral
in de reusachtige Finale een der meest groot-
sche muzikale uitingen van dezen veel om
streden componist. De „Symphonische Pro
loog" van Reger komt betrekkelijk zelden op
een concertprogramma voor. Het werk schijnt
oorspronkelijk als eerste hoofddeel van een
symphonie gepland te zijn en moet be
schouwd worden als een algemeen-bedoelde
inleiding voor een heldentragedie. Men roemt
in het stuk de scherp gekarakteriseerde the
matiek en de kunstige, de meesterhand ver
radende verwerking daarvan; doch noemt als
schaduwzijden de groote lengte, de ondoor
zichtige instrumentatie, het voortdurende
dikke zware pathos, waartegenover weinig of
geen lichtere momenten staan Deze eigen
schappen zullen het wel zijn, die een inslaan
van het werk belemmeren.
Ook de Tweede Symphonie van Mahler, de
„Opstandings"-symphonie wordt, wat haar
eerste hoofddeel betreft, dikwijls als dooden-
herdenking beschouwd Een uitvoering van
dit werk vind ik echter voor de aanstaande
week niet vermeld: wèl daarentegen van
Mahlers Negende (Zondag, Frankfort), die
zeker niet „tragisch" heet, maar, als men ze
vergelijkt met de in dezelfde toonsoort (D gr.
ti.) geschreven Eerste, een beeld geeft van
den tragischen levensgang van den compo
nist zeiven. In de Eerste trekt hij welgemoed
de vrije natuur in in de Negende is het al
mismoedigheid en vermoeidheid wat ons
treft, en waar de toondichter zich uit zijn
sombere teruggetrokkenheid verheft is het
om sarcastisch of heftig uit te varen. Een
opwekkend werk is dit zeker allerminst en
de lengte maakt het aanhooren tot een
corvee.
Het is ondoenlijk om op alle andere Duit-
sche herdenkingsuitzendingen van Zondag
a.s. nader in te gaan. Een er van. uit Ham
burg treft wel bijzonder schrijnend: „Wer
ken van in den oorlog gevallen componisten"!
Ik zie daar den naam van Rudi Stefan, een
buitengewoon begaafde jonge toondichter
hoeveel jonge, veelbelovende levens heeft de
afschuwelijke razernij niet als offers ge-
eischt? En wie heeft er tenslotte wat bij ge
wonnen?
Laten we ons tot het levende wenden. Le
ven doen nog verscheidene sonates van Scar
latti. al stierf de in hetzelfde jaar als J- S.
Bach (1685 i geboren componist in 1759. Do-
menico Scarlatti was een zoon van den be
roemden Italiaanschen operacomponist Ales-
sandro S. van Domenico, een der beroemdste
meester van het clavecin, circa 500 sonates
zijn bewaard gebleven; een keur daaruit zal
door Daventry uitgezonden worden. Zijn stijl
is veel vrijer dan die van Bach en toont een
voorkeur voor handkruisingen en groote
sprongen. Zijn „Sonates" bestaan maar uit
één tweedeellg stuk; meerdere daarvan doen
den klavierstijl van Ph. Em. Bach en zelfs
van Beethoven voorgevoelen.
VIJFDE CEMEENTELIJKE ORGELCONCERT
Mevrouw Berthe Seroen was door onge
steldheid verhinderd haar medewerking bij
het 5de Orgelconcert te verleenen en Hans
Gruys verving haar. Met de keuze der plaats
vervangster kon men ten volle instemmen;
zij was eigenlijk van zelf bepaald. Geen an
dere mij bekende Nederlanasche zangeres
zou er voor in aanmerking kunnen komen.
Hans Gruys bezit als kunstenares eigen
schappen, die haar Nederlandsche collegas
tot nu toe niet hebben getoond te bezitten;
eigenschappen, die on-Hollandsch schijnen.
Ik heb ze kunnen opmerken en waardeeren,
de paar maal dat ik haar mocht hooren; ik
heb de kracht van haar zegging en uitbeel
ding en V^r bijzonder aanvoelen van het
moderne £ed, Fransch, Spaansch of wat dan
ook, btfWonderd en openlijk geprezen.
Maar het was in een betrekkelijk kleine
ruimte, dat haar voordracht een zoo bijzon
der genot schonk. Thans, in de groote zaal,
bleek dat de vervanging nog geen gelijk
waardigheid beteekende. Hier ging veel van
de scherpte der dictie verloren, hier moest
de macht van het stemgeluid mede een fac
tor van beteekenis wordeh. En zoo kwam het,
dat de exotische kunst van Roussel en Caplet
min of meer vervaagde. De zang klonk wel
teer en de mooie aaneensluiting er van met
het fenomenale fluitspel van Johan Feit
kamp gaf menig moment van poëtische be
koring, maar de kunst van Hans Gruys im
poneerde me ditmaal toch lang niet zóó als
b.v. destijds in het Gebouw van den Protes
tantenbond te Heemstede. En voor Bach
schoot zij heelemaal te kort; hier trof noch
dictie, noch zang en meenden we doorgaans
niet veel meer dan een mezza voce bij nage
noeg gesloten mond te hooren. Ik kreeg niet
den Indruk dat voor deze zangeres een roem
rijke toekomst als Bachvertolkster te wach
ten is, tenzij óf haar zangkunst óf onze gang
bare opvattingen omtrent de weergave van
Bach's muziek aanmerkelijke wijziging zou
den ondergaan.
Het bewonderenswaardige fluitspel van
Johan Feitkamp heb ik al genoemd. Nevens
een absoluut technisch meesterschap treft
daarin een ongewoon rijke dynamische af
wisseling den hoorder en vooral het pianis
simo is bij uitstek verrassend en bekorend,
doordat de toon volkomen rondheid, reinheid
en vrijdom van bijgeluiden behoudt.
Van de Fransche zangen beviel mij per
soonlijk het laatste nummer van Caplet.
waarin minder vreemde paden bewandeld
worden dan in het vorige en waarin het orgel
een welkome harmonische steun is. het best.
De combinatie zang-en-fluit-zonder-meer
kon me op den duur niet bevredigen, al wa
ren er oogenbllkken die een eigenaardig ge
not schonken, ook in het lied van Roussel.
Drie belangrijke orgelvoordrachten com
pleteerden het programma. Twee Passacag-
lias: een zeer oorspronkelijke, harmonisch
gedurfde en door haar opbouw verrassende
van Hendrik Andriessen en de oude onverge-
Hikelijk-monumëntale van Bach. Voorts de
Fantaisie in C maj. van César Franck: een
stille mijmering in gulden zonlicht dat door
gekleurde kerkramen op het orgel valt en het
hoofd van den vromen meester met een
aureool schijnt te omgeven
Dat het spel van George Robert de illusie
wist te wekken mag den organist eeren.
K. DE JONG.
BIJ ZIEKE VROUWEN bewerkt het gebruik
van het natuurlijke „Franz-Josef"-bitterwater
een ongehinderde en gemakkelijke lediging
van den darm. waarmede vaak een buiten
gewoon weldadige terugwerking op de zieke
organen gepaard gaat. Door medici ten zeerste
aanbevolen.
(Adv. Ingez. Med.)
J. J. Moolhuizen
en Franz I. Rederer
in Reeker's Kunstzaal.
Over Moolhuizen's schilderijen heb ik al
meermalen met ingenomenheid geschreven.
Nog kort geleden zelfs, naar aanleiding van
de tentoonstelling van De Brug. te Amster
dam. Van hem zien wij nu voor het eerst, en
wel in onze eigen stad. een vrij uitgebreide
verzameling van bijna dertig werken, en om
dat deze kunst mij sympathiek is en van be
lang schijnt van den schilder zelf weet
ik niet veel kom ik er gaarne op terug. Er
zit een „kant" aan dit werk, er spreekt een
persoonlijkheid uit, een eigen-geaardheid, en
dat zegt al heel wat en doet een aantal on
volkomenheden over het hoofd zien.
Als wij nu trachten willen dat kantige iets
nader te definieeren, dan blijkt da: nu wel
niet zoo gemakkelijk, doch er zijn toch een
paar indrukken, die overheerschen. Er is in
Moolhuizen's werk eerstens een typisch Hol-
landsche inslag wat ik een gelukkig ver
schijnsel acht er is, in de tweede plaats,
een element van burgerlijkheid in te vinden,
maar dan van een burgerlijkheid, die niet
benepen en bekrompen is, doch die een zui
vere reflex is van een zuiver gevoel voor de
intimiteit van kleine dingen en verschijnin
gen Men zou van een burgerlijke romantiek
willen spreken, als men niet vreesde daar
door den indruk van iets kleineerends teweeg
te brengen. Het tegendeel wordt juist nage
streefd. Men moet van fijn geestesgehalte
zijn, om van die schijnbaar zoo nuchtere pol
ders en landschappen rondom Amsterdam,
dingen te maken die zooveel boeiends bezit
ten als Moolhuizen ze weet mede te geven.
Het landschap bij Muiden, bij Weesp. bij Slo-
terdijk, had tot nu toe voor een schilder wei
nig aantrekkelijks: een polder, een stuk land
langs een spoordijk, een onaanzienlijk slootje,
waarvan het water echter vol geheimzinnige
glansen zitmen moet van die dingen wel
heel echt en veel houden om er iets aan af-
te-zien, wat een ander er niet in ziet. men
moet in geestelijk contact met dat weinig-
heroïsche landschap staan, om er de fijne
mogelijkheden aan te begrijpen en ze te her
scheppen Moolhuizen kan dat en het. zou mij
niets verwonderen, zoo hij een Amsterdam-
sche jongen bleek, die zijn heerlijke jeugd
jaren in de streken buiten den rand der stad
zwervend, had doorgebracht. Dat land „ligt"
hem. Let maar eens op hoe dat groote, mooie
„Landschap bij Weesp", no. 11, veel inniger
en waarachtiger is dan de Fabrieken te Luik
of het- Fransche straatje, dat aan een Utrillo
doet denken. Dat "Weesper landschap heeft
qualiteiten die geheel van hem, Moolhuizen,
zijn, en lijkt mij een gave uiting van een ty
pisch Hollandsche geaardheid. Ik zag het al
eens vroeger op een tentoonstelling ergens....
het weerzien viel allerminst tegen. Een zeer
goed staal van Moolhuizen's wezen vindt ge
ook in „Sloterdijk" no. 19, (bij het raam aan
den rechtschen wand) waarop alleen het
voorgronds-terrein te veel „staat" en niet
„schuift". Maar hoe werkelijk dichterlijk zijn
daar de lucht en het kleine water.
In zulk soort werk lijkt M. mij verwant
aan de psyche van een Eduard Karsen in
diens besten tijd, en dat klopt, want ook dien
schilder zou men den dichter eener nobele
burgerlijkheid kunnen noemen. En als Mool
huizen hier en daar kleuriger, bouder wordt,
met felle roodjes zooals in „Veluwe", no. 8.
dan komt ons het Kempensche werk van
Baksteen voor den geest, die alleen wat Bel-
gischer, wat meer naar den aard van zijn
meester, Jacob Smits was gekeerd.
Voorloopig prefereer ik, na het genoemde
Weesp en Sloterdijk, de polder. 24, Muiden,
12, en het koele „Ermelo" 7 en geef daar
gaarne een paar portretten voor cadeau, al is
dat van Mr. Vis hoogst verdienstelijk en de
schildering van het naakt (nr. 23) weer ge
tuigenis van een zeer eigene, zelfbewuste en
ingetogen houding tegenover de verschijning.
En legt het bovendien bloot, dat deze artist
ook „knap" kan schilderen, waar hij zijn ty
pische borduurachtige factuur niet wenscht
te benutten.
Knap. Dat is de andere exposant, de tee
kenaar-lithograaf Rederer. Misschien zelfs
knapper dan Moolhuizen. Hij schetst zijn
koppen met een geniaal lijngekronkel. zooals
zijn landgenoot wijlen Egon Schiele dat zoo
magistraal verstond, en hij plenst met een
nat penseel met lithografische inkt er de plas
tische vormen omheen, alles knap. wonder-
knap, maar alles hetzelfde als naar eeneen-
maai gelukkig gevonden procédé. Een paar
bladen van dezen Rederer verbazen en doen
bewonderen; een wand- vol er van verveelt
spoedig, wijl ge de aardigheid spoedig „door"
hebt. Hij heeft dit trouwens met het gra-
phisch werk van zelfs een Kokoschka ge
meen. Een te vlugge productie een te groot
vertrouwen in eigen potentie is er schuld aan.
Als wij Hollanders met Inniger plezier naar
Moolhuizen kijken dan komt dat nu ja,
wij zijn dan misschien wat zwaarder op de
hand doordat wij, naast rappe vaardig
heid, nog al gewicht blijven hechten aan de
ingetogener beperking welke deze zich oplegt.
J. H. DE BOLS.
Vereeniging Geloof en
Wetenschap.
Declamatie-avond Balledux.
Gisteravond heeft de vereeniging Geloof en
Wetenschap voor Haarlem en omstreken in
den schouwburg aan den Jansweg haar der
tiende bijeenkomst van het seizoen gehou
den met een declamatie-avond, gegeven
door den heer en mevrouw Balledux—Haffert
uit Den Haag.
Het programma begon met een serie gods
dienstige gedichten, waarvan de heer Pierre
Balledux het eerste viertal voordroeg. Aller
eerst een oud-Nederlandsch vers ..O Heer
der Hemelen stichter" van Dirk Hermansz. van
Herxen en een lied van Bernard Verhoeven.
Deze inzet bleek zoowel voor den voordra
ger als voor zijn gehoor wel wat zwaar. Men
kreeg den indruk, dat beide partijen aan
weerszijden van het voetlicht er nog niet
heelemaal „in" waren. De heer Balledux be
schikt over een krachtig en goed gestemd ge
luid; ook articuleert hij zuiver, maar. om den
oud-IIollandschen en Vlaamschen tekst goed
verstaanbaar te maken en de gevoelens welke
zich in de vaak ingewikkelde zinsbouw en
beeldspraak belichamen, in het hart dei-
toehoorders weerklank te doen vinden, moet
men zich zoo volmaakt aan de stof overge
geven hebben en er zoo met elke vezel van
zijn ziel in leven, dat de inhoud door elke
modulatie en intonatie geaccentueerd wordt.
Dit nu was bij dezen declamator niet het ge
val; ondanks zijn feillooze tekstvastheid en
zijn duidelijke reproductie bleef de voor
dracht te stijf en te zielloos.
Beter kwam hij op dreef en nauwer werd
terstond ook zijn contact met het publiek bij
de volgende nummers, die meer in het ge
hoor liggen en eenvoudiger van structuur
zijn; ,.'t Eerste" van Guido Gezelle en .Bid
den" van Alice Nahon. Nog kwam er climax
in de voordracht bij het lange stuk „De be-
rechtinge" van Guido Gezelle, waarvan de
memorisatie op zichzelf reeds een zwaar stuk
arbeid vertegenwoordigt. Ook nu speelde
een zeker gebrek aan onbevangenheid den
declamator nog wel eens parten en waren er
oogenblikken, waarin wij meer aan hem dan
aan Gezelle dachten, daar wij vreesden dat
hij „er uit" zou raken, maar vooral in de
natuurbeschrijving tijdens den tocht van
het kind met den priester op weg naar den
stervende was de voordracht goed.
In het lichtere genre „De uitdragers" en
„Voorbij" van Adema van Scheltema, dat na
de pauze werd voortgezet met eenige proef
jes Gezelle, Timmersmans en Cocheret, was
de heer Balledux op zijn best.
De declamator werd bijgestaan door zijn
echtgenoote. mevrouw Erna Balledux—Haf
fert, die met haar man de scène Claudia en
Pilatus, waarbij eerstgenoemde aan haar ge
maal den droom betreffende het vonnis over
Jesus vertelt, een fragment uit werk van
Jan Vuysters in tooneelcostuum acteerde.
De aard van dit werk vergemakkelijkte de
taak van het echtpaar niet. Wij kregen uit
dit fragment den indruk, dat het tooneel-
stuk van Vuysters, dat wij overigens niet
kennen, geen erg sterk werk is. De dialoog
klinkt nog al gekunsteld en de structuur doet
ietwat dilettantisch aan.
Hierdoor zou het nog al matte en aarzelen
de acteeren tc verontschuldigen zijn; Iets
waarlijk boeiends ware er van dit fragment
alleen bij geraffineerd tooneelspel te maken
geweest.
Wat minder goed te verontschuldigen is,
en hier wordt de plicht van den recensent
min of meer pijnlijk. de gebrekkige dictie
van deze actrice. Wijl het hier geen onder
onsje van dilettanten, maar het optreden van
beroeps-kunstenaars geldt, heeft de vereeni
ging recht op een eerlijk getuigenis en kun
nen de artisten eenzelfde recht op belang
stelling doen gelden. Het is jammer, dat de
voordracht van mevrouw Balledux—Haffert
voortdurend lijdt onder slordige en onjuiste
uitspraak. Het brouwen heeft zij met negen-
Kamermuziek bij de B. B. C.
(Van onzen Correspondent).
LONDEN, Maart.
Beethoven zal nooit hebben gedroomd, dat
zijn'sonates zouden klinken in een zaal als
studio No. 1 van Broadcasting House. De
beste menschen voor het werk kwam er
voor op het podium. Daar kwam Carl Flesch.
En daar kwam Frederic Lamond. Zij be
reidden zich voor: Lamond, Beethovensch van
verschijning, zoekend naar zijn zit voor de
Bechstein, Flesch zoetjes streelend de snaren.
En toen stilte. En toen begon het. Neen, nog
niet de Sonate in C mineur voor viool en
piano. Eerst flikkerden roode lichtsignalen
boven twee deuren van streng geometrische
lijnen aan weerskanten van het podium in
den achterwand. De lichten bleven stil op
rood. Dat beteekende dat de microphonen
open waren. En toen kwam uit een van die
vormelijke deuren een vormelijke man, die
ging staan achter een laag katheder van fijn
blond hout. Hij sprak er den aether in,
woorden vertrouwd voor allen, die thuis luis
teren naar de goede radio-muziek. „We are
broadcasting this evening a concert of cham
ber music enz. En toen hij daarop het
eerste deel van het program had aan
gekondigd met een decorum inzijn
stem en in zijn verschijning, zijn dinncr-
jacket en zijn hagelwitte borst, dat van de
hoogste orde was, en verdwenen was achter
de fascineerende deur, toen begon het in
werkelijkheid.
Studio No. 1 is een ware concertzaal, waar
een niet geheel maar toch bijna volledig
symphonle-orkest kan spelen voor 550 toe
hoorders. De binnenbouw is voor den nieuwen
geest een model van techniek tot fijne
schoorheid ontwikkeld. Het orkestpodium,
waar nu slechts Lamond zal voor zijn pia
no en Flesch stond met zijn viool voor zijn
lessenaar, is gemaakt van licht eikenhout,
naar allen schijn door een man met liefde
voor het materiaal en met de gave het luis
terrijk tot zijn recht te doenn komen. Mid
den achter het podium tusschen de twee
deuren met de lichtsignalen is een koper
raamwerk in den wand: dat is het scherm
voor het orgel dat straks erachter zal zijn
verrezen maar dat thans nog in fragmen
ten langs een van de zijwanden lag. De
wanden en het plafond zijn met pleister,
roomkleurig van tint, bekleed en het is ge
vormd in pilasters en massieve vierkanten
in relief, met paneclen uitgespaard die
voor een deel gevuld zijn met pleisteraf
gietsels; symbolische voorstellingen van
muziek en haar reacties. De stoelenrijen
en elke stoel heeft het geometrisch motief,
waarin de gansche zaal is ontworpen
loopen steil omhoog naar het achtereinde
van ruimte. Het licht is deel van de sim
pele versiering. Het loopt rond de wanden
even boven manshoogte en schijnt in alle
richtingen, op de paneelen er onder, tegen
het rechthoekig pleisterrelief. Het maakt
een patroon van zachte schaduwen en wordt
zelfs gevangen gehouden is kastjes van
roomkleurig matglas, omboord met scherpe
zwarte lijnen. De extra uitgangen in een
van de wanden hebben koperen deuren en
een rood lampje erboven vertelt de bestem
ming. Dat is Studio No. 1. En daarin klon
ken de reeds genoemde sonate en de Kreut-
zer- en de Waldstein-sonaten, vertolkt door
twee mannen, die altijd hun bijzonder
kunstenaarschap zoo zuiver hebben gehou
den dat zij als vertolkers den geest van
Beethoven naar hun hoogste vermogen
en het is heel hoog naderen.
Het moge waar zijn dat Beethoven zijn
sonates heeft geschreven voor de muziek
avonden in de salons van zijn aristocrati
sche vrienden in Wcenen. Het is ook waar
dat deze zaal, gebouwd in de nieuwste op
vattingen van een wereld, die meer dan een
eeuw ouder is. zich voortreffelijk bleek aan te
passen aan de muziek.
De verklaring is misschien dat deze mu
ziek van alle stijlen, perioden en tijden is,
in harmonie met dc vormen en denkbeelden
harmonie met de vormen en denkbeelden
van een speciaal tijdvak. En daar waren na
tuurlijk Carl Flesch en Frederic Lamond.
die in de strengheid van hun speeltrant
niet onder deden voor de waarlijk onbuig
zame strengheid van het interieur. D?
E.B.C. zoekt in haar huis haar effect in
het nauwelijks merkbare contrast. Zij zet
enkele bloemen in een vaasje in een nis
om het bloeiende leven te brengen in een
vertrek van enkel doelmatigheid. En zoo
za: Lamond op het podium te spelen bij het
licht van een staande lamp met een huise
lijke zijden kap.
Een Londensche avond in deze Studio
No. 1 is goed besteed. Er is niets nieuwer
in Engeland. Vee! dat als up to date wordt
aangemerkt behoort tot het nieuwe aar. de
zon al eeuwen lang heeft gezien. Maar
scherp up to date en vol hoop en verhef
fing is een avond in de concertzaal van
Broadcasting House. Hij is het niet alleen
om de muizek, die er met zulke goede ma
nieren en zoo voorbeeldig wordt gediend tot
in haar nieuwste openbaringen/ Hij is het
ook om hot publiek, dat een nieuwe gees
tesgesteldheid vertegenwoordigt, dat vee!
levenswaarde-bij-traditie heeft afgeschaft
en ook de vreugden van de nieuwe ver
keerswegen, de talkies, de hondenrenncn
en dc totalisators te vlietend en te licht
bevonden heeft. Hier is het jonge Enge
land dat voorgaat in een betere beschaving.
In de wandelgangen rond Studio No. 1 is
niets te bespeuren van die atmosfeer van
ongemak en snobisme, die men kan zien en
voelen in Covent Garden en zelfs in de
Queen's Hall. Er Is nog nimmer %'ar. die
opzichtigheid en luidruchtigheid, die ken
merk zijr. van de „halls". Het is de nieuwe
aristocratie, die van den geest, cn haar
manieren zijn voortreffelijk, zooals die va
de B.B.C. het zijr.. van den portier aan de
deur af tot Sir John Reith in hoogsteigen
persoon toe.
tig percent van onze Hollandsche actrices ge-
meer.; maar ook haar gutturalen zijn te hard
cn te scherp, haar a Is te rauw en zoo zou er
nog wel een en ander meer zijn. dat bij een
spraakleeraar geen genade kan vinden, maar
dat gelukkig, als de betrokkene er eenmaal
op let. een volgende keer prompt in orde kan
zijn.
Hiertoe behoort ook een betere beheer-
sching van het stemvolume, dat bij de teere
versjes van Alice Nahou, Helene Swarth en
Adama van Scheltema onevenredig verdeeld
was en wisselde tusschen een nauw verstaan
baar gefluister en onvcrhoedsche uithalen
daartusschen. Wat dubbel jammer is. om
dat de declamatrlce dc ziel van die versjes
zuiver aanvoelt, hetgeen haar gehoor blij
kens zijn reactie op haar voordracht terecht
zeer op prijs stelde.
H. G. CANNEGIETER.
l'it „Korte Arabesken"'
door Louis Couperus.
Trof Lm e glimlacht eer. /beetje ironisch,
en terwijl hij een komfoortje voorzichtig
vult met spiritus hfj heeft uit zijn kist.
allerlei fleschjes en potjes en doosjes ge
haaid en die netjes om zich geschikt op de
uitgespreide couranten: net een klein
apotheekje zeg: hij:
„Wat zou monsieur le prince nu ook
voor werkelijk verdriet en werkelijke treu
righeid kunnen hebben? Hij woont in een
prachtige villa, hij is schatrijk
Waarom denken ze toch allemaal, dat ik
schatrijk ben, Ik arme
„Hij is gezond en jong (merci Trofime!)
en madame la prinoesse is allerliefst..,.''
Mooi zoo .mijn vrouw krijgt dadelijk,
zonder de hiërarchie op te klimmen, den
hoogsten titel1
„KomkomWat zou monsieur lo
prince nu voor verdriet en treurigheid ken
nen!.... Maar dat kennen zc met. dat
kennen allen wij, monsieur le prince: wij,
arme duivels.... Wij kennen verdriet en
treurigheidWant kunstvoorwerpen..
die zijn bijna alle te repareeren, als de
stukjes niet ontbreken, maar als je leven
gebroken is. ook al verzamel je nog zoo
zorgzaam de stukjes ervan, dan kan je het
niet repareerenneen, meneer de prins,
dan repareer je het niet
Geloof Je, Trofime zeg ik bedeesd
en angstig.
Wat heeft hij gehad, de oude Trofime,
dat zijn leven gebroken zou zijn? En plot
seling. terwijl ik lui lig in mijn langen stoel,
tusschen de rozen, die ontbladeren over mij
heen, en kijk naar Trofime. die in een
pannetje op zijn komfoortje een alchymis-
tisch mengsel maakt van gele en bruine
poeiertjes, welk mengseltje hij telkens aan
dachtig vergelijkt met de kleur van mijn
gebroken faun. en waarin hij roert met een
porseleinen staafjezie ikz:e ik.
hoewel ik niets weet, dat oude Trofime's
leven gebroken is....! Door wie. door wat?
ik weet het niet. Misschien zal ik het nooit
weten, en gij. lezer, als ik evenmin. Mis
schien is Trofime's leven gebroken door een
vrouw, door een vriend, ik weet niet door
wie en door wat.... maar gebroken, gebro
ken is het zeker! Want zie dien ouden man
ln zijn oude, vuile, blauwe blouseZijn
kop, nu hij aandachtig ln zijn pannetje
roert, is fijn, als van een artiest, met die
lange, grijze haren de oude hoed ligt
over den grond met dien langen, grij
zen baard. Alleen een artiestezlel die van
een beeldhouwer, die van een schilder, weet
ik het precies! maar alleen de ziel va:i
een artiest kan zoo vol liefde uit doffe,
glanslooze oogen neerkijken op een gebro
ken beeld. Alleen artiestevingers kunnen
zoo vol liefde die verspreide stukjes van
een gebroken Faun pogen samen te voe
genEn als een artiest heel oud is,
met grijze haren en grijzen baard, en lede
ren dag de stad doorloopt, een zwart kis. e
gesnoerd om de schouders, waarin tal van
geheimzinnige potjes vol kleursel en flesch
jes vol lijm, en dan uitroept, dat hij al'.es
herstelt wat gebroken is porcelein en
albast, aardewerk en juweelen. goud en
kostbare oudheden dan moet wel zijn
leven gebroken zijn, onherstelbaar gebrok. -.i
zijn leven 't alleréénigste, dat, onherstelbaar
hij niet meer kon samen voegen tot één
geheel van edele lijn en van mooie kleur.
Ik ben heel stil geworden cn lig onbe
wegelijk, ln onveranderde houding, te kijken
naar Trofime. Imperia soest en de twee
katjes sluimeren ln hare omhelzing. O n
mij heen Is het stil. dc rozen geuren, v.e
zon is warm en goudkleurige vliegjes ^ocm; n
rondHet Is alles stil, ik ben stil en
ook Trofime spreekt niet meer. Hij ma-
nieert een kwastje, dat hij gedoopt heeft
in zijn pannetjes. Hij smeert met het kwast
je over on langs de stompjes van de faune-
voeten, die vreemd rhytmïsch van beweging
bleven op het vierkante voetstukje. En
plotseling schrik lk blijde op trots den wee
moed van zoo evenWant Trofime heeft
het faunelichaam voorzichtig, o. zoo voor
zichtig, gezet op de stompjes van voet-en...
laat zijn handen los.... cn.... mijn Faun
staatmijn Faun dansthoewel zijn
arm nog vermorzeld ligt op de uitgespreide
krant.
„Daar staat hij, monsieur le prince!" zegt
Trofime.
En de dunne, altijd ln grauwen baard
wat bitter getrokken lippen van den ouden
man. openen in een zachten. blijden glim
lachIk zeg nietsWas ik zoo-even,
na mijn verveling, geamuzeerd, ik ben nu.
na mijn lichten weemoed, om Trofime's
leven, aangedaan en ontroerd en mijn
stemming wisselt en wisseltIk ben ont
roerd en tevens heel blU, omdat ik mijn
faun weer zie dansenEn ik zeg niets,
en zie toe, hoe, met zijn kwastje, Trofime
het vermorzelde armpje tot een héél en
gezond armpje samen toovert.
Het armpje moet even drogen en hij
legt het in de zon, op de courant. En hij
ziet mij aan en zegt:
„We moeten even wachtenvoor we
het armpje lijmen aan den schouder, me
neer
Ik ben geen „prins" meer, maar het kan
me niet schelen: ik ben veel te blij. dat
mijn dansende Faun herleeft. En Trofime,
ook blij om zijn tooverkunst cn wonder
werk. zegt glanzend:
„Meneer houdt véél van kunst, niet
waar?"
„O ja, Trofime. zeg lk, daarom hou lk
zooveel van Italië, daar zijn schatten cn
schatten
„Ik was er nooit, zegt Trofime, maar
óók ons land is rijk.... Ook ons land heeft
schattenIk was in Parijsik zag het
Louvre
Er glanst een herinnering ln zijn doffe
oogen.'
„Het is lang, heel lang geleden", regt
hij.