LETTEREN EN KUNST KANTTEEKENINCEN. Radiomuziek der week. EEN VOORBESPREKING Hij dacht in een HOESTBUI te blijven Nieuwe Uitgaven. Litteraire Fragmenten. Rechtspraak en schilderij- vervalsching. In het maandblad Kunst und Künstler van deze maand publiceert de redactie een paar uittreksels uit de schriftelijke motiveering van het tegen Wacker in de beruchte Van Gogh-affaire gewezen vonnis. Het is niet on interessant na te gaan, hoe de rechter zich stelt tegenover de verschillende werkwijzen, waarvan in een geval als dit, gebruik wordt gemaakt om de echtheid of de valschheid van een kunstwerk aannemelijk te maken. Men kan daartoe immers geraken: langs kunstcritischen weg. langs philologischen weg (van Gogh's brieven), door chemisch- physisch onderzoek van de verf. door onder zoek met Röntgenstralen van de schilderij, en verder zelfs door de daktyloscopie en ver dere criminologische hulpmiddelen te baat te nemen. Nu is het opmerkelijk hoe in dit geval de rechter aan het Röntgenonderzoek groote, aan het kunstcritisch onderzoek be trekkelijk geringe waarde toekent. Dit laat ste wordt door den rechter zoo allervriende lijkst. gemotiveerd, dat het de moeite loont daaruit een stukje te vertalen en in ons ar chief te bewaren: „Hoewel, op zichzelf beschouwd, een aantal uiteenzettingen der Duitsche zoowel als der Hollandsche experts op de Rechtbank een diepen indruk gemaakt hebben en verschei dene grondslagen van hun betoog ook haar een helder licht verschaften, is de Rechtbank toch tot de conclusie gekomen, dat het kunst critisch onderzoek, daar, waar de experts niet eensgezind zijn, inderdaad voor de kunst studie verder van het hoogste belang is, doch dat het voor het juiste vellen van een oordeel van de Rechtbank geen positieve waarde be zit". Is dat geen aardige, beleefde en toch een tikje ironische manier, om in één langen zin de experts naar huls te sturen? Maar zelfs deze vriendelijkheid motiveert de Rechtbank nog verder: Wat langs kunstcritischen weg gevonden en betoogd wordt, is niet voor na-controle vatbaar. De Rechtbank beschikt niet over da middelen de zeer uiteenloopende meeningen der experts nog eens door een super-expert te laten controleeren. Onder de experts die wij gehoord hebben bevinden zich thans reeds de allerbeste kenners van Van Gogli's werk. En overigens zou ook bij de eventueele benoeming van een super-expert toch weer de vraag opkomen of de expert of de super expert het bij het rechte eind heeft.. De Rechtbank zelve ziet geen kans in den strijd tusschen de experts te beslissen". Er zit in den streng logischen gedachten- gang van den jurist iets dat hoogelijk te waardeeren valt en het belet hem ook niet de verdiensten van den expert te erkennen, al zal hij zich van hunne expertises niet kun nen bedienen. Doordat Wacker den sluier over de „herkomst" der schilderijen niet heeft opgelicht, bleef het belangrijkste be wijsmateriaal voor beide partijen onzicht baar en moest een vonnis geveld worden, waarbij de intuïtieve expertise werd uitge schakeld en haar vertegenwoordigers vrijwel overbodige verschijningen werden, wier glans onder deze omstandigheden slechts verblee- ken kon. Bauer's Eeretentoonstelling. Zooals te vermoeden was, kan men eerst thans in het Gemeente-museum van Am sterdam Bauers werkelijke grootheid volledig overzien. Hij blijkt van een veelzijdigheid te zijn, die op de laatste kleine tentoonstellink jes niet tot haar recht is kunnen komen. Alleen reeds de groote eerezaal, die met kennis van zaken gearrangeerd is, doet ge voelen dat Bauer's plaats niet alleen als tee kenaar en illustrator, maar ook als schilder onmiddellijk naast zijn groote tijdgenooten is. Het mag, in den roes der verrassing, te buitensporig zijn hem boven Breitner te gaan stellen wat ik hoorde gebeuren en zulks mag al weer van de moeilijkheid steeds de juiste verhoudingen in het oog te houden, getuigen feit is, dat de schilder Bauer hier minstens even belangrijk blijkt te zijn als de etser en de aquarellist. Over de buiten de etsen bijna drie honderd nummers tellende verzameling dé tailbespreking te geven, lijkt mij hier onge- wenscht; ik wil alleen met nadruk zeggen, dat wie onzer lezers zich voor schilderkunst interesseert, zichzelf te kort doet zoo hij ver zuimt ze te bezichtigen (tot 6 April blijft de exp. geopend). Ook onder dit groote aantal werken zijn er natuurlijk waarbij men met een oppervlakkigen blik volstaan kan, doch een levenswerk van een man als Bauer te bezien, kan een reinigenden invloed hebben op de velen thans, die voor kunst waardee- rensbereid zijn, doch vermoeid en verward zijn geraakt door de lawines van onrijpe vruchten en misgewas, waaronder zij' bedol ven worden. En voor den vakman blijft het een genot zulk oeuvre te overzien, van een leven waar in aanleg, begeerte en capaciteit te zamen tot harmonische ontwikkeling konden ko men. Hoe vaak ontbreekt de laatste en over- heerscht de tweede de eerste op onze over- talrijke kunst-shows. Over de fantasie, die Bauer's hoofdken merk is, zijn bij deze gelegenheid een paar aardige dingen gezegd, die wij straks gaarne herhalen zullen. Maar het volstaat, in het eerste kleine zijzaaltje het jeugdwerk van onzen artist te zien. om te weten dat die fan tasie niets zou opgeleverd hebben zonder de puur factische capaciteiten. die reeds de jonge man Bauer ter beschikking had. Als knaap van 15 schildert hij een stilleven met boeken met een volledige metier-kennis, en vier jaar later een klein paneeltje met per ziken, dat ge zonder schroom naast een Fan tin La tour zoudt kunnen ophangen! Zijn fantasie komt tot ontplooiing als het verre Oosten zijn aantrekkingskracht doet gelden. Zijn Oostersche beelden zijn. het zij nogmaals gezegd, geen getrouwe afbeeldin gen van Oostersch land en volk. In het door Kasper Niehaus geschreven voorwoord tot den catalogus, vindt deze een gelukkig citaat, ais hij aanhaalt wat Goethe zei van de schil derijen van Claude Lorrain: „Zijn schilde rijen hebben de hoogste waarheid, maar geen spoor van werkelijkheid. Claude Lorrain ken de de werkelijke wereld tot in het kleinste détail van buiten, en hij gebruikte haar. om de wereld zijner sc.hoone ziel uit te drukken". Zoo ï's het en Niehaus is met dit citaat gc- lukkiger dan waar hij. zich het oude ..du metier aohetez pour un sou.... enz." herin nerend zegt: „En Bauer, die reeds voor een ton aan fantasie bezat, kocht er, als hij kon, nog voor een stuiver bij!" Men kan zijn vakkennis vermeerderen, zijn fantasie niet Die bezit men of men bezit ze niet en er valt niets van bij te koopen. Van Albert Plasschaert noteeren wij gaarne een zeer te behartigen opmerking die hij in de Groene van deze week maakt. Hij wijst daar op een element in Bauer, dat inderdaad niet te veronachtzamen valt, diens humor. Hij bewijst die uit de illustraties en de kro niek-prenten van Bauer, en knoopt er de zeer juiste deductie aan vast dat Bauer's humor hem, den romanticus steeds voor weekheid behoed heeft. Inderdaad, wie Bauer gekend heeft, gevoelt de juistheid van die op merking. Er was niets dweepzieks of maan zieks in zijn fantasie. Ze was een schoone, gezonde plant uit den rijken Hollandschen bodem, waarin van oudsher ook een licht iro nische nuchterheid gedijen kon. Ondanks zijn orientalisme behoort Bauer naar den geest tot ons schildersvolk en als onze eigen aard zal zijn opgegaan in de veralgemeening en de nivelleering die in de schilderkunst noodwendig schijnen, dan zal hij aks een dei- laatste combattanten eener Hollandsche school met roem vermeld blijven. J. H. DE BOIS. 18/3/'33. door KAREL DE JONG. In aansluiting bij mijn vorig weekartikel, waar in een overzicht van Reger's levens werk geen plaatsruimte overbleef, willen we ons nu nog eenige oogenblikken met eer korte beschouwing van zijn persoonlijk heid als kunstenaar, den aard van zijn werk en zijn plaats in de muziekhistorie bezig houden, in de hoop dat dit alles nu niet als mosterd na den maaltijd komt. Trouwens Reger's muziek is geen mos terd, geen prikkelende specerij; culinarisch is het eerder een verzameling schotels met zware kost en de harmonische gepeperdheid ervan leidt eerder tot afmatting dan tot op wekking van de smaakzenuwen. Men heeft vaak de muziek van Reger als buitengewoon „interessant" genoemd. Voor de vakmusicus is zij dat zeker in hooge mate, dank zij de verbluffende compositorische techniek, die er zich uit openbaart. Maar wanneer men een werk zoo interessant noemt is dat vaak een bewijs dat het alleen tot het verstand niet tot het hart gesproken heeft, tenminste wanneer niet, zooals maar al te vaak het geval is, het woord „interessant" een volkomen gebrek aan begrip moet ver bloemen. Het is een feit dat we veel in Reger's werken bewonderen moeten, maar dat zij maar zelden ons in vervoering brengen of meesleepen. Dit kan zijn oorzaak niet heb ben in een gemis aan temperament bij den componist, die bij zijn leven als klavier speler de geweldigste indrukken wist te ver wekken. Zijn spel was een en al sponta neïteit; het eene oogenblik wierp hij zich als een roofdier op den vleugel en uit de gewel dige klankmassaas ontwikkelden zich de als rotsblokken tegen en op elkaar gestapelde thema's een ander oogenblik luwde de storm plotseling en de met zijn instrument schijnbaar vergroeide speler tooverde de tee- derste kleuren te voorschijn. Zulk spel ont staat niet uit koele beredeneerdheid; het is de ongebreidelde uiting van vlammende hartstocht en rijke fantasie. In zijn werken zijn deze factoren ook in groote hoeveelheid aanwezig; dat we ze veel minder spontaan ondervinden zal wel komen doordat ze eenerzijds al te zeer opgehoopt zijn. Zijn werk maakt telkens den indruk van overla- denheid; zijn harmonische en contrapunti- sche combinaties verstikken telkens het een voudige, natuurlijke. We hebben gezien dat R. oorspronkelijk aan het orgel opgroeide; geen wonder dus dat hij voor dit instrument het belangrijkste heeft geschreven; geen wonder dat zijn stijl invloeden van Bach vertoont in zóó sterke mate dat men hem wel eens een moderne Bach genoemd heeft. In zijn Sonates voor vioolsolo komt dat nog duidelijker aan het licht, maar blijkt tevens dat de „moderniseering" niet gunstig is voor deze soort van composities, waar de harmo nische ondergrond vaak latent is en dus door den hoorder er bij gevoeld moet worden. Voor één en twee klavieren schreef R. meer dere kolossale variatie-werken, bovendien voor piano eenige betrekkelijk eenvoudige werkjes; over den aard zijner variatie - kunst heb ik vroeger al eens geschreven. Omvangrijk is zijn oeuvre op hot gebied der kamermuziek voor de meest uitloopcnde bezettingen. De orkeststijl van R. toont ook op vele plaatsen zijn afleiding uit. de regi streering van het orgel; in het eerste orkest werk, de „Sinfonietta" was hij massaal en onklaar: het tweede, de „Serenade" op. 95 gaf reeds van een groote vooruitgang in de richting der doorzichtigheid blijk. De ge weldige Hiller-variaties volgden, voorts nog een aantal werken, waarin zich bij wijlen, als in de „Romantische Suite" op. 125 in vloeden van het Fransche impressionisme openbaarden. Afgesloten wordt deze reeks door de Mozart-Variaties. die Reger zelf des tijds bij het Residentieorkest introduceerde met de woorden: Meine Herren, was in diesem Werke schön ist, 1st- von Mozart, das Uebrigc ist von mir". Het schertsend be doelde woord is natuurlijk niet geheel ern stig te nemen maar tocli bevat het een bittere kern van waarheid: hoeveel moois en bewonderenswaardigs er ook in R's werken aan te wijzen valt. hoe zeer ook vaak de ras- musicus er uit spreekt, één ding ontbrak. R. bijna geheel, nl. de werkelijke melodische begaafdheid. En dit zal wel de oorzaak zijn. dat. zijn werken nooit tot het hart der groote menigte zullen doordringen. Wanneer we volledigheidshalve nog eenige koorwerken, w.o. de kolossale 100ste Psalm op. 106 ge noemd hebben, eindigen we de opsomming zijner werken. Het abonnementsconcert van het Concert gebouw zal a.s. Zondag geleid worden door Bruno Waiter, daar Mengelberg nog in Italië vertoeft en denkelijk pas tegen den tijd dat de Mattheüs Passion door het Toonkunst koor zal uitgevoerd worden, naar Amsterdam zal terugkeeren. Walter wien het tengevolge van ae nieuw-Duitsche cultuuropvattingen onmogelijk werd gemaakt in zijn vaderland te dirigeeren. was reeds in vroegere jaren hier te lande een gaarne geziene gast.. Aan ons land is hij bovendien door zijn huwelijk verbonden. Dat Walter ons terstond de i auditie van een van Mahler's symphoniecn „Vele jaren aan de borst te sukkelen en 's nachts hoestbuien die wel een half uur duurden, dat was mijn vroeger leven. Slapen deed ik weinig en eten, ho maarl Radeloos klaagde ik mijn nood aan een Duitsche vriend. Deie raadde mij Abdij siroop aan. Ik lachte erom, maar kocht den volgenden morgen Abdijsiroop. Na gebruik van 3 lepels van dat wondermid del. voelde ik al verlichting en na 5 fles- schen was ik heelemaal genezen, zoodat ik mij nu weer prettig voel. goed slaap, kortom een gelukkig mensch ben." (Onjlr.fel ter uixagrl L K. te '»-H. BijHoest - Griep - Bronchitis - Asthma «ser,Abdijsiroop Voor da Borst Alom verkrijgbaar. Thans PI. 1Fl. 1.50, Fl. 2.75 Gebruik buitenshuls Abdijsiroop-Bonbons per doos 35 et, per dubbele doos 60 ct. ABDIJSIROOP-BONBONS (Gestolde Abdijsiroop) (Adv. Ingez. Med.) zal brengen, is geen wonder, daar hij reeds als 18-jarige bij Mahler, die destijds te Ham berg dirigent der opera was, zijn opwachting maakte en na een glansrijk doorstane proef door dezen tot onderdirigent werd aange- wezen.Van dien tijd heeft Walter zich tot een der beste Mahler-kenners en een der meest, vooraanstaande dirigenten ontwikkeld De 5de symphonie van Mahler is evenals de 1ste, 6de, 7de en 9de uitsluitend voor or kest, dus zonder koor of vocale solo, geschre ven. Zij begint met een groote treurmarsch. vervolgt dan met een grimmig capriccio, een walsachtig deel, waarin een groote en zeer moeilijke hoornsolo, een kort en weinig oor spronkelijk Adagietto en een reusachtige fi nale, die eenigszins op Haydnsche wijze schijnt aan te vangen, maar waarin de een voud van het begin gaandeweg door uiterste gecompliceerdheid vervangen wordt; zij be vat o.a. een kolossale dubbelfuga. Het concert in F, no. 19' in de reeks van Mozart's klavierconcerten werd door An- driessen onlangs te Haarlem met de H.O.V. gespeeld. Het wordt zelden in 't openbaar uitgevoerd, vermoedelijk wijl de mooiste par tij van het werk niet aan een solo-instru ment. maar aan het orkest is toevertrouwd: vooral in de finale komt een geestig bewerkt orkestgedeelte voor. Wat thematische vin ding betreft kan ik dit concert niet zoo be langrijk achten als vele andere. Anders is het met het kwartet in F. K.V. 590, dat Maandagavond door Daventry wordt uitgezonden. Dit is een der mooiste en gees tigste strijkkwartetten die ik ken. en ik raad den luisteraars aan vooral aan de finale groote opmerkzaamheid te wijden. Het spel met het hoofdmotief is hier van een onge wone bekoring. De 4-handige Sonate van Mozart (Dav. Woensdag), ook in F. klinkt, merkwaardig genoeg, geheel als een gear rangeerd strijkkwartet. HET TOONEEL. HENRIETTE ROLAND HOLST. DE ROEP DER STAD. (Uitg. W. L. en J. Brusse. Rotterdam). Er is geen stijging in de leekenspelen van mevrouw Roland Holst „De Roep der Stad", dat thans bij W. L. en J. Brusse is versche nen en te Rotterdam verleden week werd op gevoerd. kunnen wij na Kinderen van dezen Tijd, Wij willen niet en De Moeder onmoge lijk een vooruitgang noemen. In de vorige spelen was steeds een drama tische strijd, een botsing van twee tegenover gestelde richtingen, die aan het spel een ge- mouvementeerde levendigheid gaf. Deze bot sing ontbreekt vrij wel geheel in haar laatste leekenspel. De menschen, die aan de roep stem van de stad gehoor geven, hebben wel hun strijd, doch wij beleven dien niet met hen mede, omdat zij er enkel maar van ver tellen. Heel dit spel is meer beschouwend dan actief, laat staan dramatisch en ik kan mij dan ook niet voorstellen, dat De Roep der Stad. dat meer betoog dan spel is, op de planken een diepen indruk zal maken. Het doel van het leekenspel moge een ander zijn dan van het drama, dramatische bewogen heid mogen wij er toch in verwachten. Zij was er wel degelijk in De Moeder pn Wij willen niet. In de Roep der Stad ontbreekt zij vrij wel geheel, waardoor dit spel min of meer vlak aandoet. Het vers daarentegen is eenvoudiger dan in de vorige spelen en spreekt gemakkelijker aan. Naast zeer dichterlijke fragmenten ik denk hier aan het prachtige gedeelte, waarin Evert, een jong arbeider, vertelt hoe hij aan het voor hem nieuwe Geloof is gekomen staan echter ook gedeelten, waarin de dich teres een te groot offer brengt aan haar pu bliek en te zeer tot haar hoorders afdaalt. Het eerste bedrijf speelt op het land en geeft de tegenstelling tusschen de oude en de jonge boeren, de ouden, waarin de geest der vaderen voortleeft en de jongen, die gewekt werden door de roepstem van de stad. Bij de ouderen is de berusting, bij de jongeren het verzet. Hier werden we geplant, als vóór ons de vad'ren: hier wortelen wij en groeien wij breed uit: deze dijken bouwden de vad'ren: deze akkers heeft hun zweet bevrucht. Zoo spreekt het koor van de boeren en als een stem zegt: Zij verrichten het weer. God gaf den zegen en het koor hierop antwoordde: Zooals zij het deden, doen wij het nu klinkt hierin het Godsvertrouwen van de menschen van het land. Maar dan verschijnen de ..geesten van den tijd", die in de harten der jongeren den twij fel en het verzet zaaien. En de tijden zijn er rijp voor. De boeren zien, dat de pachten stij gen on de nn'izen dalen en de geesten vragen: Wat blHft. over van den vasten grond, Waar jullie onaantastbaar op stond, Wat van al jullie zekerheid?. De ouden weten het antwoord; zij vinden het in hun vast Geloof. Vertrouwen op God Hij houdt ons bij de hand. Maar de jongeren reageeren heel anders. Weg van hier willen we! Weg van hier! Hier zijn de dagen zwaar als lood, hier is het leven suf en dood. roepen zij en zij geven geen acht op de stem men der ouderen, die hun waarschuwen voor de gevaren van de groote stad Leeft jullie wel, vergeet ons niet Wij gaan verov'ren nieuw levensgebied. roepen zij. De stad heeft gewenkt en zij volgen haar roep. Wat haar daar wacht, dat hooren wij aan het slot van dat bedrijf van de „beschou wende stem": En in de stad, waar de kinderen heentogen. daar begint nu een ander spel. dat var. den strijd zónder meedoogen, den strijd om 't bestaan, zwart omrand de oogen. den strijd om 't genot, die de levende wel op des harten grond doet verdrogen In het tweede bedrijf worden de jonge boeren en boerinnen opgenomen in het leven van de groote stad Zij slaan er eerst onwen nig en vreemd in. zij. die op het land nog vrije menschen waren. Wij zijn nog menschen, wij zijn nog mannen. geen machines en geen machine-deelen! Wij brengen in 't werk ons eigen maatslag mee. klinkt het uit den kring der boerenzoons. Doch voor vrije menschen is in de groote stad geen plaats. Het verzet helpt hen niet, zij worden als alle anderen „tandjes van het groote rad. druppels in het reuzenvat". Zij voelen, dat geen tegenstand kunnen bieden en droef klinkt hun klacht: Afstand doen van mijzelf voor een homp brood? Mijn wil wordt gebroken, mijn wezen bloedt dood. Van hun zelfstandigheid blijft niets meer over; hun boerentrots wordt gebroken, zij zijn in de stad slechts een nietig deel van het groote geheel. Maar erger is het lot van hen, die de gevaren van de stad niet kunnen weerstaan en ten slotte naar ziel en lichaam ondergaan. Het zijn de slachtoffers van de groote stad. de Jonge mannen en vrouwen, die voor altijd verloren zijn. Dan. eenmaal opgenomen in het groote stadsleven, worden allen voortgedreven als bladeren in den wind. Zij voelen zich klein en van binnen vaneen gereten, zij weten niet meer, welken weg zij moeten gaan. Commu nisten. anarchisten, sociaal-democraten, O. S. P.'ers. natiönaal-socialisten, Heilsoldaten, zij allen roepen hen. doch zij weten niet, wie zij moeten volgen. Op het dorp hadden alle dingen een klaar gezicht; je wist wat je moest doen. wat laten: je voelde met alles j' en allen verbonden, je stond allen in het zelfde licht, klaagde er een. Hier in de stad is het zoo anders, maar cr is één groot iets. dat de stad hun geeft en zij op het land misten en dat is de kameraad schap. de kameraadschap, die zij vinden in het socialisme, waarvan de beschouwende stem zegt: Ja, 't is waar. socialisme kwam deze scharen de rijkdom des levens openbaren. Wat deze kameraadschap volgens Heüriette Roland Holst waard is, dat geeft zij in het derde bedrijf. Zij laat er een jongen zeeman van vertellen, die op het stoomschip „De Rot terdam" de weigering der kameraden mede- maakte om naar Amerika terug te varen, uit solidariteit met de makkers in Holland, die staakten: zij laat er een anderen arbeider van spreken, die achter het werk en de goe deren in de haven de gezichten ziet opdui ken van de andere werkers, „de gele en de bruine", die zwoegen onder de tropenzon. Maar dit alles belet niet. dat het licht ver duistert. dat de wil naar eenheid bij de ar beiders verflauwt. De arbeider voelt, dat hij te kort is geschoten en hij vraagt zich af: „waardoor?" Waarom groeide niet het so cialisme in de maatschappij? En het antwoord, dat mevrouw Roland Holst ten slotte geeft, is hetzelfde, dat wij ook kregen te hooren in haar twee vorige spelen. Een jonge man spreekt het verlos sende woord, dat redding moet brengen. Ik voelde bet leven godlijk: ik voelde God worden, in de sterre'. in den mensch, in al wat groeit en vergaat, O, ik heb dc pijn gekend toen God in mij verdorde, nu ken ik het geluk, dat hij in mij opstaat O. wilt aldoor dieper en voller U mij open baren: laat mij U ontvangen en laat mij U baren: laat mij worden een der bouwers van het oneindig rijk. Het is hetzelfde motief van De Moeder, dal hier terugkeert. Men is veilig in den schoot van een Hoogste Goed. Het nieuwe kwam op, het oude is niet dood! Oud en nieuw leven uit één moederschoot; diep in ons wezen ruischt nog de stem der aarde O moge' in ons opstaan eeuwige waarde, En door ons verrijken het geheel Dit hooggestemde en nobele slot is wel een der schoonste gedeelten van ..Dc Roep dei- Stad". J. B. SCHUIL. makers S. J., Hoogleeraar ln de Staathuis houdkunde aan de R. K. Universiteit te Nijmegen. De héér Libourcl heeft dezelfde gedachten, in genoemde brochure uitgewerkt, ook neer gelegd in een S. O. S." een in het Engelsch geschreven open brief aan alle regeeringen, industrieele leiders en volken der aarde. Prof. Werner Sombart schreef voor dezen open brief, die is uitgegeven door A. W. Sijthoff's Uitgevers Mij. te Leiden, een korte inleiding. „De nood der menschheid". Een zeer interessante studie heeft bij de N.V, Drukkerij en Uitgeverszaak „De Mer- cuur". tte Hilversum, het licht gezien. Zij is getiteld: „De nood der menschheid en de weg tot leniging", door J. E. H. Libourel. De schrijver is van oordeel dat de indivi dualistische economische theorie in politiek onvermijdelijk tot een catastrophe moet voe ren en dat het hoog tijd is, terug te keeren tot een organische opvatting en inrichting der volks- en wereldhuishouding. Samenwerking moet er komen tusschen arbeid en kapitaal, tusschen de bedrijven onderling en tusschen de staten, in plaats van ongebreidelde vrije concurrentie. Ingrijpen van het staatsgezag is daarvoor noodig. De brochure is voorzien 'van een inleidend en aanbevelend woorcl van Mr. Dr. Ch. Raaij- Uit „De Ontmoetingen van Rieuwcr- tje Brand" door Alie van Wijhe- Smeding. De Lieve Heer doet zijn hand wijd-open Daar is de morgen: wit. sti! en zonnig. Over de verweerde torens en de oude nadenkende huizen valt een wonderbare glimlach heen. de straatjes leven, de zee schrikt wakker. Hij gend loopt Sicn Kruzemuntje de broodvent- ster. tusschen haar groote. volle hengselman den in. de smid klopt een staaf ijzer recht op zij naambeeld, haperend ratelt een wagentje over de bultige keien heen, Maar niets in die kleine leef-gcruchten geeft een helder geluid, een dag-geluid Iets heiligs houdt dat tegen. Wie zal zeggen wat er in dat heilige be sloten is? Het kan de Lieve Heer wezen Een diep-ademende stilte suist over de blanke ochtendstraten, op een blinkende lichtstraal glijdt een vriendelijke droom voor bij.... De droom zweeft ook. in een warme zomer geur. over de waakzame schuttingen van Rieuwertjes binnenplaats heen. en raakt Rieuwertje aan, en neemt hem mee. Waar is hij nu toch?! Al bijna een uur lang zat Rieuwertje op zijn kleine manke bank, achter de spleetbak met het wonderlijk dooreengewoelde visch- want en hij wikkelde behendig de gele snoe ren met de leege hoeken uit het verwarde bolk li en slingerde onachtzaam de scheipen, de dodden zeewier en de halfdoode krabben opzij. „De groenbaas 2) Is er ook weer'", dacht hij nog. „alles is in 'n lis 3) loopen. gustere". En toen ineens, al bleven zijn handen ge dwee aan het werk. was hij er niet meer. De onzichtbare Rieuwertje werd uit de zichtbare weggehaald en dwaalde, een tijd lang, in een raadselachtige onbestemdheid rond. Goed en mild was het daar. als in het binnenst van een vredige gedachte, en met de aarde en het aardsche leven had dat onbe- stemd-vredigc niets uit te staan. Er huppelde een liedje door de bolle kruin van den gebochelden appelboom, zon was er in dat liedje, zómerEen zoemende, groene mug streek neer in de holte van een rose schelp, en scheen zich trillend en blinkend op één of andere vreugde te bezinnen. Rieuwertje zag noch hoorde Hij was er niet. Zijn ruige, vochtige vingers bewogen maar machinaal over het want. Hij trachtte een listig verzonnen knoop uit de war te pluizen boog zich daar toen toch nog een gedachte overheen? „Wie drommel, dee' onder water zoo'n knoop in 't' bolk....?" Och, maar wat een afstand lag er tusschen hem en die vraag. Hij reeg een nieuwen hoek aan een afge sneden snoer en gooide een dot groen op de klinkers van het straatje, uitdrukking kreeg zijn klein glimmend gezicht daar niet bij. En wat ook al zoo vreemd was! De rimpels tusschen zijn oogen en om zijn mond en over zijn koonen schenen in te slapen. En als die rimpels sluimerden, leek er een boos merk- tceken uit Rieuwertjes gezicht te verdwij nen. Van dat merktecken zegt vrouwtje Slof. die een kol is: ..'t Stempel van den baas", en als ze dat zegt, legt ze haar hand schuw over haar mond. Wanneer Vrouwtje Slof in de buurt is. wordt Rieuwertje dat altijd gewaar: dan gaat hem een kouë rilling over zijn rug. Maar dezen ochtend merkt hij niemendal. Het licht wordt warmer, diep leunt het over de schuttingen heen. Rieuwertjes schichtig-wcgbuigende neus gloeit en prikt van zon. hij voelt het niet. Een vlieg klemt zich vast aan het zwellende lelle tje van zijn linker oor. hij heeft er geen erg in. Klam hangt, het kroezig-zwarte haar van zijn loszinnig omlaag zwaaiende kuif op zijn voorhoofd, zijn hoedje staat veel te veel ach terover, hij heeft cr geen last van. Hij is Immers ver van huis? Al lijkt dat zoo op het oog niet waar. Nebekadnezer kan dat ook niet weten, die komt op den schijn af! Traag dribbelt hij uit den groenen schemer van den uitgcbloci- den vlier, naar het rommelige klinkerpaadje bij dc bleek, waar bezijden de regenbak de baas zit. Een mooi hondje is Nebekadnezer niet. Goor en grauw ziet hij eruit, hij heeft leep-oogen en ook een zeer oor en hij hinkt een beetje. Maar hij moppert nooit, en wat minachting is. weet hij niet. ook kan hij geen lcelijkc woorden zeggen, een best beest die Nebe kadnezer. Onder het naderen snuift hij verkennend aan de voetafdrukken in de aarde en onver hoeds, enkel om Rieuwertjes aandacht te trekken, krabbelt hij met zijn baldadige poo- ten een hoopje modder omver in het hoekje van de goudsbloemen. Zijn gezonde oor steekt hij daar waakzaam bij overeind, het zieke laat hij stilletjes liggen en pienter- onderzoekend gluurt hij door de groezelige franje van zijn smousjeshaar naar den baas. Maar die verbiedt hem niet. Nu is de aardigheid er dadelijk af voor Ne bekadnezer. Zijn linker voorpoot-die-wat-Le- kort-is, beurt hij nadenkend op, zijn kop houdt hij scheef, net of hij op een beentje kluift, en tot twee maal toe maakt hij een raar niesgeluid dat toch wat Joligs geeft. Maar Rieuwertje slaat er geen acht op. Rieuwertje lijkt opeens wel stokdoof, en stom ook. geen kik geeft hij. En Nebekadnezer is oud. de fut is eruit bij hem. hij geeft het op.... Wijs-gelaten zoekt hij een plaatsje uit in dc zon. Eerst wil hij daar nog ordentelijk rechtop blijven zitten, maar de glinsterende warmte duwt hem om ver. Plezierig gaat hij op zijn zij liggen, strekt zijn pooten en zijn staart zoo lang mogelijk uit. en dommelt een beetje. Kleine geluidjes scharrelen in het rond en aan die geluidjes zit zon en warmte vast: er piepen kuikens achter een schut, een kloek tokt. genoegelijk mummelt een oud-vrouwen- stemmetje een vertelselen alles wat dat goeie beef-stemmetje mummelt klinkt zoo argeloos, een kind kan er naar luisteren. Maar over het achterschut sluipt een zwar te kat. een kat met groene, gnuiverige oogen - oogen. die menschel ijk aandachtig loeren, naar Rieuwertje en Nebekadnezer Doch zij merken het geen van beiden. 1' Koordachtig touw. 2) Lastig veel zeewier 3) In de war

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 15