In het holst van den nacht FEUILLETON Naar het Duitsch bewerkt door J. VAN DER SLUYS. (Nadruk verboden). ,.Wel mijn beste Joachim, wat is er aan de hand?" moedigde Erich opgewekt aan. „Er is in mijn afwezigheid toch niets bijzon ders gebeurd?" „Och, ik weet niet, of ik het iets bijzonders moet noemen, meneer Erich," was het eenïgs- zins sfinx-achtige antwoord, „want in dit drommelsche Berlijn weet je waarachtig niet wat je aan de menschen hebt, of hoe je je tegen ze gedragen moet. Als bij ons thuis mij daar iemand over meneer probeerde uit te vragen, zou ik hem eenvoudig met den mond vol tanden laten staan, wanneer ik niet wist, met wien ik te doen had". „Ik geef je verlof, ook in Berlijn naar dat principe te handelen. Maar heeft iemand dan een dergelijke poging gedaan? Vermoedelijk een reiziger in wijn of een verzekerings agent". „Neen. neen. meneer Erich! Dat soort lui ken ik uit mijn ervaringen hier nu al vol doende. Ik zou eerder zeggen iemand van de politie of een oplichter. „Dat óf is niet slecht", lachte Erich, maar ondanks den luchtigen toon, waarop hij sprak, voelde hij zich toch niet heelemaal op zijn gemak. „Wenschte dat heerschap mij te spreken?" „Ja, meneer en toen ik hem zei, dat ik niet wist, wanneer u thuiskwam, begon hij van alles en nog wat te vragen. Hoelang wij al in Berlijn waren waar wij vandaan kwamen met wie u hier omging en nog een hoop dingen meer, totdat ik hem tenslotte duide lijk te verstaan gaf, dat het mij bijzonder aangenaam zou zijn te vernemen, met wien ik eigenlijk het genoegen had". „En noemde hij toen zijn naam?" „Dat kunt u net denken! Hij nam zijn hoed met een zwaai af en zei, dat hij nog wel eens zou terugkomen. Daarbij keek hij mij aan, alsof hij mij met zijn scherpe oogen wilde doorboren". „Maak je er maar geen zorgen over Joachim! Of hij terug komt of niet, veel kwaad kan zoo'n vent ons niet doen". Joachim Bentinck zweeg, hij schudde alleen maar bedenkelijk zijn hoofd. Dat raadsel achtige, griezelige Berlijn, waar hij al met een zwaar hart heengegaan was, begon hem met den dag minder te bevallen. IV. Toen Erich Roggenbach zich in Berlijn vestigde, dacht hij met een bezwaard hart aan de vele sociale verplichtingen, die zijn positie en de uitgebreide relaties van zijn vader hem zouden opleggen. En hij had zich voorgenomen zich geheel op zijn weten- schappelijken arbeid te concentreeren daarvoor was hij ten slotte naar de hoofdstad getrokken en zoo min mogelijk invitaties aan te nemen. Maar het betrekkelijk-korte bezoek bij de familie Falkenhavn had zijn ideeën in dit op zicht geheel veranderd, al gaf hij zich van de diepere ooi-zaken van dezen ommekeer wellicht niet volkomen rekenschap. Een mu zikale soiree bij Freiherr von Fuchdorf. Secretaris-Generaal aan een der Ministeries, lokte hem nu plotseling aan als iets bijzon der begeerlijks, hoewel hij oorspronkelijk de uitnoodiging als een onaangename stoornis in zijn werk beschouwde en haar slechts aan genomen had terwille van de oude vriend schap tusschen den hooggeplaatsen ambte naar en zijn vader. Hij betrapte zich erop, dat hij met ongeduld den. avond tegemoet zag en moest zichzelf bekennen, dat dit ver langen gewekt werd door de hoop een zekere jongedame, die, zooals hij wist. ook tot den kennissenkring van de familie behoorde, daar weer te zien. En ondanks alle moeite, die hij deed. om de gedachte aan bedoelde jonge dame te verbannen, slaagde hij zeer onvol doende daarin. Maar hij liet zich door zijn gevoelens en ge peinzen niet van de nauwgezette vervulling van zijn plicht afhouden, en den dag, dat de soirée bij de von Puchdorf's zou plaats heb ben, was hij zoo verdiept in de voorbereiding van een college, waarop hij een ingewikkeld economisch vraagstuk moest behandelen, dat hij pas een heele poos na zijn middagmaal met schrik ontdekte, dat het feest weldra beginnen zou. Hij zou zeker niet meer op tijd komen. Haastig verkleedde hij zich en toen hij voor het statige heerenhuis van den secretaris-generaal uit de taxi stapte, ver telde zijn horloge hem met meedoogenlooze duidelijkheid, dat hij onbehoorlijk laat was. Een bediende in eenvoudige livrei nam ziin hoed en overjas in ontvangst en in opgewek te stemming betrad hij de eerste van een reeks ineenloopende zalen, rijk, zonder over- dadigen pronk, zooals van iemand van den stand en de beschaving van Freiherr von Puchdorf te verwachten was. gemeubeld. Het applaus, dat bij zijn binnenkomen uit een der verder gelegen vertrekken tot hem door drong, bewees, dat de muziek reeds begonnen was en hij hoopte, dat zijn laatkomen daar door niet zou opvallen. Maar de heer des huizes, een groote, slanke man van 'n jaar of zestig, kreeg hem al gauw in het vizier en dreigde hem schertsend met den vinger. „Is dat militaire stiptheid, meneer Roggen bach?" begroette hij den laten gast lachend, terwijl hij hem hartelijk de hand drukte. ..Enfin, u hebt recht op het academische kwartiertje, al is het wel 'n lang kwartier!" voegde hij er ondeugend aan toe. „Mag lk u den zoon van een van mijn beste vrienden voorstellen, Excellentie, Dr. Erich Roggen bach, privaat-docent aan de Berlijnsche Uni versiteit?" De jongeman moest buigingen maken voor heeren met een heele reeks ordeteekenen op hun avondkleeding en oude namen, die een goeden klank hadden in het Duitsche rijk, en antwoord geven op een serie even beleef de als onbeteekenende opmerkingen, voor de vriendelijke gastheer hem toestond verder te gaan. Zoekend liet hij zijn blik over de tal rijke aanwezigen dwalen, maar degene, om wie het hem te doen was, ontdekte hij niet Misschien was zij in de muziekzaal, waaruit straks het applaus geklonken had. En hij was juist van plan daarheen te gaan, toen hij iemand zag, die wel de laatste persoon was, dien hij begeerde te ontmoeten. Want die honingzoet-glimlachende jongeman in rok. met het lint van een of andere ridderorde in zijn knoopsgat, die daar op eenigen afstand van hem met een tweetal deftige oude hee ren stond te praten, was niemand anders dan Dr. Römhild. dien hij aan het doodsbed van Beieixdorf had leeren kennen. Hoe weinig aangenaam de aanwezigheid van den genees heer hem ook was. hij zag toch wel in, dat een nieuwe ontmoeting met Römhild toch op den duur niet te vermijden was geweest Want hij had van een collega uit de medische faculteit, dien hij uit zijn studententijd ken de, gehoord, dat dokter Römhild het vooral aan zijn talent om zich in aanzienlijke krin gen aangenaam te maken en aan zijn vlotte omgangsvormen in het bijzonder tegenover dames, te danken had. dat hij op 'jongen leeftijd reeds een uitgebreide en winstgeven de praktijk bezat, tenminste men mocht dit laatste afleiden uit den voet, waarop hij leef de. En het fascineerende van zijn knap uiter lijk en zijn nimmer falende flux de bouche vormden een machtige steun bij zijn kramp achtige pogingen om in de wereld vooruit te komen. „Men zegt, dat hij als medicus niet onver dienstelijk is", had Erich's vriend zijn mede- deelingen besloten, „maar hij heeft ook den naam een „Streber" te zijn, die geen gelegen heid ongebruikt laat om reclame voor zichzelf te maken". Roggenbach moest hem passeeren om in de aangrenzende kamer te komen. Maar zoo de dokter hem al herkend had. hij maakte geen aanstalten hem te begroeten. Een vluchtigo blik uit zijn groote, vurige oogen gleed over den privaat-docent; toen wendde Römhild zich weer met een opmerking tot een der oude heeren, met wie hij in gesprek was en die, naar hun gelaatsuitdrukking te oordee- len, levendig belang stelden ln hetgeen hij te vertellen had. Erich behoefde de op zoo'n ongewone wijze begonnen relatie dus voor- loopig niet voort te zetten en dat gaf hem bepaald een gevoel van opluchting. Maar hil begreep heel goed, dat dit slechts uitstel van executie was. Ook in den salon, die hem nog van de mu- ziekzaal scheidde, vond hij geen lid van de lamme Falkenhayp. Er zaten enkel eenige oudere dames in gemoedelijk gekeuvel bijeen en Erich reageerde slechts met een lichte bui ging op de door lorgnetten en face-a-maln» op hem gerichte critische blikken. Toen hij op den drempel van de muziekkamer even bleet stilstaan, klonk hem vroolijk gepraat en helder lachen tegemoet. Het mecrendeel der gasten en ln het bijzonder de Jeugd had zich hier verzameld. HU genoot van het kleurige en aantrekkelijke schouwspel, dat zleh hier voor zijn oogen vertoonde: de bloem van de Jonge meisjes uit de Berlijnsche groote we reld. gracleuse figuren in kostbare en smaak volle avondtoiletten, de schitterende ruimte stralend verlieht, met den spiegelenden par ketvloer. de uitgelezen schilderijen van oude meesters aan de wanden, de sierlijke snuis terijen ln glinsterende rococo-glaskastjcs. (Wordt vervolgd.) IN DEN PROEFTUIN „Znfc?-TToTTan3« GTasdfstrTefc" tt Naaldwijk rijn fa verhand met de groententeeTt verschillende merk- waardigheden tt bezien. Het opmeten van temperaturen ln den kouden grond tot een diepte, varlcexcnd van 5 tot 100 cM- HET PLAVEISEL der straten onzer steden staat nu fa het teeken der ver kiezingspropaganda. De stadsreiniging te Amsterdam toog er Dinsdag op uit om het „schilderwerk" te verwijderen, echter tevergeefs, want de verf bleek meestentijds uitstekend te houden. EEN MINIATUUR REDDINGBOOT werd deze week te Hampton aan de Theems te water gelaten. Deze boot is gebouwd speciaal ten dienste van de watersport, die daar ter plaatse druk beoefend wordt. MAART HEEFT ZOMERSCHE ALLURES. Menig optimist waant zich reeds ccnigc maanden verder in 1933. VAN HET BALCON van het Palazzo Venczia te Rome sprak Mussolini bij de jongste feestelijkheden der her denking van dc stichting der fascistische bonden de duizendkoppige menigte toe. HET S.S. „MAASSTROOM der Hollandsehe Stoombootmaatschappij, aan boord waarvan dc vorige week in dc haven van Bristol brand uitbrak, is te Amsterdam cci uggekeerd. Het schip aan de Handelskade. NABIJ DEN OEVER is thans het haringvisschen in vollen gang, daar er tengevolge van dc afsluiting der Zuiderzee veel haring zit. - l)c gevangen visch wordt naar den afslag tc den Oever gebracht, en daar verkocht.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 9