BIJVOEGSEL
HAARLEM'S
DAGBLAD
Vrijdag 7 April
1933
AAN ALLEN.
Misschien zijn er onder jullie, die al ma
teriaal in huis hebben voor een Palmpaasch.
Dit oude volksgebruik begint weer in zwang
te komen. Er zijn al bakkers in onze stad,
die haantjes met krenten verkoopen, om ze
boven in den Palmpaaschstok te plaatsen.
Wie zich te groot voelt voor den Palmpaasch
maakt er misschien een voor broer of zus.
't Is zoo'n groote vreugde om den mooien
stok straks te kunnen vertoonen aan familie
en kennissen. Nog aardiger is 't zooals ver
leden jaar in :t Amsterdammer-kwartier
plaats had, in optocht met de Palmpaschen-
stokken door de straten te gaan. En dan na
tuurlijk de oude Palmpaschenliedjes te zin
gen. Er waren toen heel wat mooie Palm-
paaschjes. 't Zal zeker moeilijk geweest zijn
om daar prijzen voor te geven.
Bij de meesten ontbrak het palmgroen
niet. Het immer groene behoort ook als sym
bool van de altijd groenende lente uitge
dragen te worden. Ook de sinaasappels, da
dels, rozijnen of krenten. Dit zijn immers
de vruchten, die komen zullen na den bloei?
In de verschillende streken van ons land zijn
de Palmpaschen ook verschillend versierd.
Ook de naam is verschillend. Er wordt ge
sproken van palmstok, palmhout, haantjepik
Zwaant, krakeling enz. Een krakeling is een
afbeelding van de zon. De zon schijnt weer
en geeft wasdom. En het haantje verkon
digt een nieuwe Lence. In 't Oosten van ons
land zingen de kinderen:.
Haentien op ien stokkien
Bedelt um ien brokkien.
Bedelt um ien stukkien brood
Aenders gaet mien haenüen dood!
Dat het haantje soms door een zwaantje
wordt vervangen vindt zijn oorzaak hierin,
<lat. de zwaan vroeger gewijd was aan de
godin der lente.
Bonte papieren slingers moeten om den
stok gewonden worden. Geeft de natuur ook
niet allerlei bonte kleuren te zien?
't Meest bekende Palmpaschenliedje luidt:
Palm, Palmpaschen,
Hei, koerei.
Nog één Zondag
Dan krijgen wij een el.
Eén ei is geen ei.
Twee ei is een half ei.
Drie ei is een Paascheil
V.
Een ander liedje luidt»
Palm, Palmpaschen,
De koetjes, die gaan grazen,
De schaapjes in de wei.
Als het Paasch is, krijgen wij een ei.
De meesten 'eten op Palmpaschen het lek
kers van den stok wel op. Mocht soms het
'haantje overblijven, dan moet, volgens oud
gebruik, daar den volgenden dag pap van
gekookt worden.
Tegen Paschen zit er iets van groote
vreugde in de lucht. Voor ieder geeft moeder
Natuur haar grootste, heerlijkste schatten.
In de winkels is een fleurige uitstalling
van allerlei soorten paascheieren, mandjes
met kippetjes en eieren en ook paasch-
haasjes.
De week voor Paschen is een feestweek. In
Weenen wordt er b.v. kermis gevierd. In
lange rijen staan de tenten en kraampjes
langs de hoofdstraten. Vooral veel speelgoed
en veel lekkers wordt er aan den man ge
bracht. Deze Paaschkermis is ook vol van
muziekinstrumentenfluiten, trompetten,
piepertjes. Men wil ipimers zijn blijdschap
Uiten. De hotels in de omgeving van Weenen
zijn in deze dagen voller dan 's zomers. Nu
was dit in vroeger jaren sterker het geval
dan tegenwoordig. Werkloosheid komt daar
nog in grooter getale voor dan bij ons. Dan
moet men het buiten maar zoeken. Daar is
genot te vinden, dat niets kost en dat ons
altijd rijker maakt.
De eieren zijn veel goedkooper dan een
vorig jaar. Probeer eens ze te kleuren, te be
plakken of aardig te beschilderen. Straks zal
het zoo'n fleurig gezicht zijn als er een
schaal bonte eieren op tafel komt. Als we
gezond zijn, moeten we vooral in dezen tijd
zelfs iets feestelijk brengen op onze feest
dagen. Wat denken aan anderen, een vroo-
lijk gezicht en een opgewekt stemming kun
nen zooveel doen en kosten eigenlijk zoo heel
weinig.
W. B.Z.
De meeste eiereneters. Dat zijn de Cana—
deezen, die gemiddeld per hoofd zoo onge
veer 350 eieren per jaar eten.
Wist je dat? Iedere 3 minuten wordt
er in ons land een kind geboren en iedere 7
minuten sterft er iemand.
Welke vogel leeft het langst? Dat zijn de
zwanen, die wel 100 jaar kunnen worden.
Oud brood. Dat is zeker het brood dat
men in een museum in Chicago bewaard. Dat
is gekomen uit een Egyptisch koningsgraf en
dus zeker minstens 3000 jaar oud.
Bruine beren. In Noorwegen, waar het
vroeger van bruine beren wemelde, komen
thans zoo weinig van deze dieren voor, dat
men van plan is, de weinige die er nog zijn
door de wet voor uitroeiing te bewaren.
Een duur boekje. Een deel van een se
rie boeken van den Engelschen schrijver
Charles Dickens, dat in 1836 verschenen is,
werd onlangs te New-York verkocht voor
ruim f 60.000.
Wist je dat? Voor 1914 waren er in
Europa "21 monarchieën en 6 republieken, na
1918 zijn er 16 monarchieën en 18 repu
blieken.
Lastig voor de post. In Amerika liggen
'03 plaatsen, die den naam van Lincoln
dragen.
BOONEN-HANSJE.
Er was eens een schoenlapper, die geen
kinderen had. Eens op een dag, zou hij met
zijn vrouw een wandeling gaan maken. Voor
zij weggingen, had de vrouw een pan met
boonen op het vuur gezet, zoodat. als zij te
rugkwamen, het eten gaar zou zijn.
Maar, toen zij 's middags terugkwamen,
waren de boonen nog hard; de schoenmaker
maakte zich daarover zoo boos, dat hij uit
riep; „Ik wou, dat al die boonen kinderen
werden. Die zouden ons kunnen helpen met
werken."
Nauwelijks had hij dit gezegd, of de boo
nen werden kinderenZe sprongen over
den rand op den grond. De schoenmaker en
zijn vrouw schrokken vreeselijk; want er
waren wel een paar honderd kindertjes. Ein
delijk hadden zij ze allemaal met een stok
doodgeslagen. Maar toen had de schoenlap
per weer berouw, dat hij geen kind over had,
om op zijn pereboom te passen. Plotseling
klonk er een kinderstem uit een schoen: „Ik
ben er nog! Ik ben er nog!"
Het was een klein jongetje, dat zich daar
verstopt had. De schoenmaker en zijn vrouw
noemden hem Boonen-Hansje, en ze zetten
hem op den pereboom om op de vruchten te
passen.
Eens kwam er een heks voorbij; toen ze
Hansje daar hoog in den boom zag zitten,
riep ze: „Lief jongetje met je gouden haren,
gooi eens een peer naar beneden!"
Boonen-Hansje, die een goed hart had, liet
zich overhalen en klom uit den boom, daar
de heks net gedaan had, of ze de peer niet
kon vinden.
Maar nauwelijks stond Hansje op den
lliu I
grond, of de heks pakte hem beet. en st-opte
hem in een grooten zak. Onderweg legde zij
den zak neer om hout te gaan sprokkelen.
Toen Boonen-Hansje dit merkte, sneed hij
den zak met een mes open, vulde hem met
steenen en sloop toen weer naar zijn pere
boom.
Maar toen de peren rijp waren en geplukt,
was Hansje overbodig geworden. Hij begaf
zich op weg, om te zien, of hij in de stad
een andere betrekking kon vinden. Eindelijk
werd hij aangenomen door den opperhof
meester van den koning, als knechtje in de
koninklijke stallen.
Het gebeurde eens, dat de koning, die var.
het grappige kleine Boonen-Hansje gehoord
had, hem daar op kwam zoeken. Maar
Hansje was nergens te vinden. Eindelijk
hoorde men een zwak stemmetje, dat riep:
„Hier ben ik, Mijnheer de Koning." Het stem
metje kwam uit.den buik van een schim
mel, die hem per ongeluk met zijn voer had
opgegeten.
Deze betrekking was dus te gevaarlijk voor
Boonen-Hansje, hij nam zijn ontslag en be
sloot net als zijn pleegvader schoenmaker te
worden. Hij was echter te klein om de
groote-menschenschoenen te kunnen maken.
Daarom nam hij een boterbloem als uit
hangbord voor zijn winkel en schreef er op:
„Hier maakt Boonen-Hansje fijne,
lichte schoentjes voor vliegen en
groote, stevige laarzen voor kevers!"
Hij kreeg veel klanten, en zijn heele leven
is Boonen-Hansje een vroolijk, aardig schoen
makertje gebleven.
JANTJE IN WONDERLAND.
Jantje lag in het gras en zocht naar een
klaverblad van vier. Als hij er één vond. dan
zou hij het aan moeder geven: want; want
hij wist, dat zoo'n klaverblad geluk aan
brengt. Nadat hij eenigen tijd gezocht had,
vond hij er ook werkelijk één en hij wilde
al van vreugde opspringen, toen plotseling
een sprinkhaan op zijn hand ging zitten en
hem toeriep: „Geluksvogel, je kan wel zien,
dat je een Zondagskindje bent! Daarom zul
je ook iets beleven, wat iemand niet iederen
dag overkomt. Kom, stijg in mijn zadel en ik
zal je naar het Wonderland dragen, waar
nog nooit een mensch geweest is".
Jan klapte in zijn handen. „Naar het
Wonderland reizen! Dat wil ik wel!", riep
hij verheugd uit. In een oogwenk was hij
zoo klein als een erwt geworden; vlug klom
hij op den rugv an de sprinkhaan en daar
gingen ze.
Hans had wel eens op een echt paard ge
zeten, maar dat was nog niets vergeleken
bij dezen avontuurlijken tocht. De sprink
haan maakte geweldige sprongen met zijn
lange achterpooten, zoodat Jan er in het
begin duizelig van werd. Maar hij zat stevig
in het zadel en het duurde niet lang, of hij
juichte van plezier. Daar kwam opeens
een reusachtig monster op hen afgevlogen.
Het dier zag er uit als een hommel, maar
het was wel duizendmaal zoo groot. Jan
werd bang; maar de sprinkhaan bukte en
fluisterde hem toe: „Jan, trek gauw een
grashalm uit den grond! Die kan je als
lans gebruiken: dan zullen we het monster
te lijf gaan". Jantje deed, zooals hem gezegd
was en nu begon het gevecht. De hommel
bromde en gromde gevaarlijk dicht in de
nabijheid van den moedigen ruiter. Maar
Jan gaf met zijn lans het insect zoo'n krach-
tigen stoot, dat 't bewusteloos op den grond
viel. Toen reden ze verder. Wat vloog de
sprinkhaan prachtig over heggen en tuinen.
Op ëen groot braambessenblad streek hij ten
slotte met zijn berijder neer. „Zoo, nu zijn
we er, mijn kleine ruiter", zeide de sprink
haan; „nu zul je wonderlijke dingen beleven".
Jantje vond, dat hij nu al genoeg wonderen
beleefd had. Hij klom langs de doornige strui
ken naar beneden en kwam daarbij met zijn
eenen voet in een mierenhoop terecht. On
middellijk kwamen de nijvere dlieren naar
buiten geloopen. Hoe verbaasd was Jan, toen
er één dichterbij kwam. Het was geen
mier meer, maar een leeuw met wilde ma
nen, die toornig zijn scherpe tanden liet
zien. Toen Jan goed luisterde, kon hij hem
duidelijk hooren brullen. Hij zette het daar
om maar haastig op een loopen. Maar heel
veel verder kwam hij niet. want een af
schuwelijk monster versperde hem den weg.
Het was een heel groote rups, die er met
haar scherpe angel niet bepaald betrouw
baar uitzag. Gelukkig deed zij onzen jeug
digen ontdekkingsreiziger geen kwaad: zij
vervolgde rustig haar weg. Des te beter,
dacht Jan en brak een grooten doorn van
een braambessenstruik af; dien kon hij goed
als dolk gebruiken.
Intusschen had Jan ergen honger gekre
gen. Boven zijn hoofd ondekte hij een
prachtige blauwzwarte braam, die als een
reusachtige kerkklok heen en weer schom
melde. Handig klom Jon in den stengel van
een koningskaars en nu kon hij heel gemak
kelijk de lekkere vrucht grijpen. Maar, o
wee, wat was dat? Nauwelijks had hij de
braam aangeraakt, of hij kreeg een grooten
plas water in het gezicht. Van schrik tui
melde Jan achterover en kwam tamelijk on
zacht op den grond terecht. Een dauwdrop
was boven op hem gevallen. De arme jongen
was klets nat geworden. „Nu is het genoeg",
zei hij, „ik zal den sprinkhaan vragen, of hij
me weer terugbrengen wil". Maar hoe hij
ook riep en hoe hij ook zocht, de sprinkhaan
was en bleef weg. Daar naderde een mon
ster met twee vreeselijke groote grijparmen,
die den bezoeker van het Wonderland nader
de met een blik, die niet veel goeds voor
spelde. Reeds was het dier op het punt Jan
te grijpen, toen onze ontdekkingsreiziger
tot zijn groote vreugde zag, dat hij zich bij
den ingang van een leeg slakkenhuis be
vond. Vlug liep hij naar binnen. Nu voelde
hij zich pas velig. Hij wachtte rustig af.
wat er verder gebeuren zou. Het vliegend
hert wachtte geruimen tijd op zijn prooi
maar toen Jantje na een paar uren nog niet
naar buiten was gekomen, verloor het ten
slotte zijn geduld en slenterde weg. Zoodra
was de kever uit het gezicht verdwenen, of
Jantje hoorde zijn naam roepen. Het was de
sprinkhaan, die hem riep en die reeds ge
zadeld voor den ingang van het slakkenhuis
op zijn berijder stond te wachten. Nu, men
behoefde Jan geen tweemaal te zeggen, dat
hij weer naar de gewone wereld terug rijden
kon.. Vlug klom hij in het zadel en daar gin
gen zij weer.
Op de plek, waar Jan zijn klaverblad
gevonden had, hield de sprinkhaan stil. Jan
tje steeg af en bedankte den sprinhaan
vriendelijk. Onmiddellijk daarop voelde hij
zich grooter en grooter worden, totdat hij
tenslotte zijn vroegere lengte weer had be
reikt. Toen stapte hij opgewekt naar huis,
verheugd, dat zijn avonturen in het Wonder
land toch no<- goed afgeloopeu waren.
Wie moet er Bruiloft vieren
Een moeder van Rubriekertjes schrijft me:
U zoudt ons 'n groot plezier kunnen doen
door een klein stukje (wat versjes b.v.» te
willen maken voor 14 kleinkinderen, wier
grootouders in de maand Mei hun gouden
bruiloft vieren. Misschien wilt U het dan in
Onze Jeugd plaatsen. Dan kunnen er meer
kinderen van genieten. En 't kan misschien
ook dienst doen bij een zilveren of koperen
bruiloft
P.S. Onder de 14 kinderen zijn 6 jongens.
Ik heb er een nachtje over geslapen en
geef dan hier een stukje voor de 14 bruilofts
gastjes. Waarschijnlijk zijn er in de maand
Mei meer Rubriekertjes, die ter bruiloft
gaan. Ze kunnen, wanneer ze kleiner in aan
tal zijn eenige coupletten weg laten. Voor een
zilveren of koperen bruiloft kunnen enkele
woorden veranderd worden.
De 8 meisjes zou ik,, of in bloemenpakjes
of met. bloemen getooid willen zien.
De 6 jongens moeten zich in kabouter
pakjes steken. Allen staan in een halven
cirkel tegenover net bruidspaar. Eerst 2
meisjes dan 1 kabouter, - meisje enz. tot het
sluit met 2 meisjes.
De grootste kinderen staan aan de uiteinden
de kleinsten staan in het midden, 't Zou wel
leuk zijn als de kabouters op een houtblok
zaten.
In 't midden staat vóór de 2 kleine meisjes
en 2 kleine kabouters een bloemstuk dat zij
aan 't slot samen aan de grootouders aan
bieden. De grootsten beginnen met het op
zeggen der versjes. Dus telkens van weers
kanten komt er een naar voren, 't Zou ver
bazend aardig zijn. als ieder iets gemaakt
had. De jongens iets van houtsnijwerk, car-
tonnage of een teekening. de meisjes een
handwerkje. Een zelf geschilderd bloemen-
vaasje is ook alleraardigst.
lste meisje (stelt voor een roos):
Welkom bruidspaar in ons midden,
Zie, hier zijn wij met elkaar,
En wij hebben voor U beiden
Elk ons eigen wenschje klaar.
Ik, de roos, breng u wat rozen
Moge er op uw levensbaan
Nog maar heel wat rozen bloeien
Moogt gij saam op rozen gaan.
2de meisje (stelt voor een viooltje):
Ik ben 't nederig viooltje,
Maar ik ben het beeld der trouw.
Daarom hoor ik op deez' bruiloft
Waar men men mij niet missen wou.
Trouw verbond U 50 jaren,
Zij was met U ook in smart
En door haar hebt gij de zorgen
Van 't leven saam getart.
3de meisje (stelt voor een lelietje der dalen)
Ik ben een lelietje der dalen.
Blank en rein is steeds mijn kleed.
'k Groei verborgen en bescheiden
Zoo, dat men mij soms vergeet.
Ook zoo waren in uw leven,
Vele daden rein en goed.
Die g'aan andren hebt bewezen.
Waarvoor gij nu dank ontmoet
4de meisje;
Ik ben mooie gouden regen.
'k Hoor natuurlijk op uw feest.
Want een gouden zegen-regen.
Is vandaag uw deel geweest.
Ja. mijn tros bevat veel bloempjes.
Goudgekleurd door warme zon,
Zij 't een beeld van 't verder leven.
Van veel jaren, als het kon!
lste kabouter:
Ik ben een vroolijke kabouter
U houdt toch van vroolijkheid.
Want na regen kwam toch zonne,
Dat heeft U vaak zelf gezeid.
Lieve Opa, lieve Oma.
'k Wensch u dan nog heel veel vreugd,
Gelooft U maar, dat 't ons kabouters,
Zeker 't allermeest verheugt.
2e kabouter:
'k Bracht voor U wat wilde bloemen,
Die ik zelve heb gezocht.
'k Weet hoeveel u houdt van buiten,
'k Wist, dat ik dit van U mocht.
'k Hoop, dat U lang moogt genieten,
Van de bosschen, van de wei.
Want natuur geeft altijd vreugde,
Want natuur maakt altijd blij.
5de en 6de meisje als margrieten:
Wij, twee kleine bloemenzusjes,
Brengen U beiden veel hartelijke kusjes.
Wij stralen den heelen zomer door
En leven van wind en van zonnegloor.
Wij brachten iets van ons zelve mee.
t geven ieder een pakje)
En roepen voor 't bruidspaar een luid:
Hoezee l
3dc en 4de kabouter:
Wij komen uit 't Kabouterland
En brengen samen hand in hand,
U. Gouden Bruidspaar, onze groet.
i maken een buiging).
En hopen, dat U veel goeds nog ontmoet.
Wij hopen, dat U nog heel lang mag leven
En dat wij Uw diamanten feest eens beieven
Dc jniddclstc 2 kabouters en 2 meisjes. Zetten
de mand met bloemen voor de grootouders
klaar en maken dan een dansje. Een kabouter
en een meisje:
Zingen op de wijs van; Waar de blonde top
der duinen:
Samen komen we op 't feest nu
Van het gouden bruiloftspaar.
En wij wenschen, dat God hen nog
Menig jaar voor ons bewaar.
Daarom klink* ons aller beê (bis)
Allen zingen met ons mee.
Heil dit paar (bis)
(allen heffen nu aan):
Leven zij nog menig jaar.
Hier! Hiep! Hoera! Lang zullen ze leven!
POSTZECELRUBRIEK.
BEIEREN
III
•-
O
Z-c
Zó'
ro
V'
/- 'f
z,<ï
'Sj>/ - /f/j
J/f
r
'O
.'O
- f
JV
In 1875 werd de geldswaarde veranderd
van kreuzer in pfennig. De zegels die werden
uitgegeven met watermerk a zijn 3 pf. (geel
groen) 5 pf. (groen), 5 pf. (lila) 10 pf. (rood)
20 pf. (blauw) 25 pf. (geelbruin) 50 pf.
bruin) 50 pf. (rood) Grootte der vakjes
2.3 x 2.8, 1 Mark (wijnrood) 2 M. (oranje)
groot 2.8 x 3.
In 18811900 verschenen zegels van het
zelfde type. doch met watermerk b. 3 pf.
(geelgroen) 5 pf. (lila) 10 pf. (rood) 20 pf.
(blauw) 25 pf. 'geelbruin) 50 pf. 'bruin) 1
M. (wijnrood) 2 Mark (oranje) 3 M. (olijf
bruin) 5 M. (geelgroen). De eerste zes zegels
komen in vakjes van 2.3 x 2.8. de grootte
der vakjes in Markenwaarden bedraagt 2.8x3
Portzegels met watermerk a in het type
van de frankeerzegels verschenen in 1*876
met opdruk „Vom Empfanger zahlbar" en
wel 3, 5 en 10 pf. (grijs).
Een zelfde serie in dezelfde kleur met wa
termerk b verscheen in 1883 eveneens in grijs
Aan Jan Vet, Wim Anema en een onbe
kenden gever dank voor de dubbele zegels.
Rustenburgerlaan 23.
VIES PAULTJE.
Paul moet iets op het bord schrijven.
Ontzet kijkt de onderwijzer naar Pauls
rechterhand
„Als je me in de heele klas een hand kan
toonen die nog viezer is dan deze", zegt dc
onderwijzer bestraffend, „krijg je van mij
een dubbeltje".
Hij verloor zijn weddenschop, want
hij had Paultjes linkerhand nog niet ge
zienI
SCHOOLTJE SPELEN.
En nu de les opzeggen, ras!
Drie poppen zet ik op een rij.
De hond en Teddy-beer erbij.
Ik, als de juf, zit voor de klas,
Pop Liesje vertel jij eens gauw,
Welk dier maakt het geluid: miauw0
En als je het misschien nietw eet,
Dan is de beurt aan popje Greet.
't Stoute beertje zit te praten.
Zeg, Teddy, wil je dat wel laten!
Want anders kon het, dat voor straf,
Ik je eens honderd regels gaf.