ZAT BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD ET VOLK DAT TELEFONEERT. i//\ Vroolijke Kant. ST. GEORGE VIJFDE BLAD. T Over de grauw-groene golven van de Oost zee schuift de witte veerboot met banden van blank schuim naar het Noorden. Op zijn naar olie, eten en zoutwater geurend wagen- dek staan de lange groene slaapwagons vast gesjord, over het lichte promenadedek gaan de reizigers met krampachtige volgehouden regelmatige passen heen en weer en speelt de wind met losse blonde haren. Achterop staat de Duitsche vlag strak in den bries, voorop, in den mast. die langs de witte uit gerafelde vederwolken glijdt, wappert het lichte blauw met het goud-gele kruis van de Zweedsche. Langzaam schuiven de schaduw- streepen van de reeling over de geschuurde dekken, heen en weer. in de flauwe deining van de groote boot, die voortgedreven met een heerlijk snelle vaart naar de Zweedsche kust, naar die lage blauwe lijn met zijn scha keeringen in grijs en geel en zijn hier en daar vonkende vensters van huizen, die nog nau welijks te onderscheiden zijn. Wat later klinkt boven het bruisen van 't water langs de blanke boorden het onregel matige kleppen van een belboei. weer wat later koerst de boot langs den golfbreker de havenkom binnen, giert dan in het rond en glijdt achteruit naar den steiger, waar de rails, die ge eindeloos schier verlengd weet naar Narvik en Helsingfors, naar Moskou en 't Verre Oosten, aansluiten op de stukjes rails van de boot. Ge ziet de Zweedsche beambten, die er in vergelijking met hun groen-gejaste, dikke Duitsche collega's uitzien als film helden in 't uniform van zee-officier, ge ziet er het stationsemplacement, dat hoogstens wat fleuriger aanzien heeft dan een derge lijk terreintje in Noord-Duitschland, de hui zen, die alleen maar wat frisscher zijn dan de huizen in het golvend land, waar ge van morgen vroeg doorgereden bent. Maar dat ge nu in Zweden komt ziet ge vooral aan de prachtige blauw-gele vlaggen, die eiken dag als de zon schijnt en de menschen in goed humeur zijn, aan de hooge witte masten geheschen worden, én aan een groen ge valletje, "t onderstel van 'n afgeknotte mini- atuur-Eiffeltoren, met klapdeurtjes en dikke vuile ruitjes en een dakje van imitatie-dak pannen. Er boven op twee glanzende isola toren, waarvan twee draden doorbuigen naar een paal en vandaar verder 't Zweedsche land in. Want dit is hét land van de telefoon, het land waar ieder met de „manuella" of met de „petmoj" fonetisch de „peetmoei" ofte wel het automatisch apparaat weet om te gaan, waar men van den vroegen morgen tot den zeer laten avond aan de telefoon hangt, waar handelsreizigers hun klanten, verkie zingspropagandisten de kiezers en stofzuiger agenten de huisvrouwen per telefoon bewer ken, het land waar men volgens de statistie ken zijn telefoon vaker en intensiever ge- en misbruikt dan ergens elders ter wereld. Dene marken uitgezonderd. Maar als Zweden net zoo klein of net zoo dicht bevolkt was als 't land aan den overkant van de Sont zou het, wat intensiviteit van het telefoonverkeer betreft, zeken de kroon spannen. Nu kan Stockholm althans zich er op beroemen rela tief meer telefoontoestellen te bezitten dan eenige andere groote stad ter wereld, name lijk een voor elk drietal inwoners. Natuurlijk beschikken velen over twee telefoons, een op kantoor en een thuis, maar was dit niet het geval, dan zou in elk Stockholmsch gezin in elke Stockholmsche woning een telefoon te vinden moeten zijn. Toch wordt in werkelijk heid deze ideale toestand al vrij dicht be naderd. In welke zaak ge ook komt, al is het een melkslijterijtje in een keldertje van tien vierkante meter of een stalletje op de vischmarkt of een snoepwinkeltje in een achterbuurt, de telefoon hangt er aan den wand ten dienste van de klanten en ten ge- Zelfs op de vischmarkt ontbreekt de telefoon niet. rieve van den negociant. Ieder, die niet zijn leven in afzondering wil leven, ieder die zaken doet, ieder die kennissen heeft en op het behoud van hun vriendschap prijs stelt, heeft telefoon. Men hoort telefoon te hebben in dit gezegende land. En natuurlijk kunt ge in alle café's en alle sigarenwinkels opbellen tegen betaling van twintig öre of gratis, wanneer ge een kop koffie van tien öre of een krant van vijftien öre koop. En dan zijn er overal, die groene kiosken met hun roode dakjes en hun vuile ruitjes. Ge vindt ze overal waar maar menschen komen en hui zen staan, op de kleinste stationnetjes in Norrland. op de steigers van de visschers- dorpen in de scheren, bij om-de-andere tram halte en op de binnenplaatsen van zieken huizen zoo goed als in de parken van konink lijke lustverblijven. En in de steden staan ze vaak op zoo'n geringen onderlingen af stand, dat ge, als de kiosk, waar ge juist een adres wilde opzoeken of telefoneeren zou, bezet is, kunt zien of ook in de volgende een paar beenen onder de klapdeurtjes uitkomt. Dit volk telefoneert, telefoneert zooals geen ander volk ter wereld. Telefoneeren is een kunst, die slechts weinigen verstaan, een kunst, want het bestaat niet uitsluitend uit enkele handgi'epen, die een ieder zich ge makkelijk aan leeren kan. Het gaat er immers niet om, te zeggen wat men te zeggen heeft en te luisteren naar hetgeen geantwoord wordt? En 't is toch immers niet het belangrijkst, dat men zich snel over iets kan laten inlich ten en vlug en afdoende orders kan geven? was dat het geval, dan zou Zweden veel minder telefoons en veel minder telefonee- rende menschen hebben, want een bestelling per telefoon wordt in negen van de tien ge vallen niet goed uitgevoerd en inlichtingen vragen per telefoon is een veel geduld en zelf beheersching eischend heksenwerk. Men ge bruikt hier de telefoon om te praten, om te „gezelsen", tien minuten, twintig minuten, een half uur lang, rustig gedoken in een gemakkelijken stoel met een kop koffie of een paór ontkurkte pilsnerfleschjes of een doos bonbons bij de hand, praten maar over alles en nog wat en zoo geanimeerd en zoo kunstig tevens, dat men vergeet, dat men aan de telefoon en niet tegenover elkaar zit. Vandaar de „telefoonqueue", waarin ge voor de somma van tien öre door de altijd vrien delijke telefoniste geplaatst wordt tot het gevraagde nummer vrij komt en een kort signaal u hiervan verwittigt. Op reis belt de Zweed zichzelf thuis op. Een andere, zeker even belangrijke functie vervult de telefoon in het gezelschapsleven. De Zweed houdt veel van goeden spijs en drank. Een kopje thee wordt doorgaans ver gezeld van een reeks sandwiches, koekjes, taartjes, taarten, cakes en vruchten en daarom kunt ge slechts bij uw allerbeste vrienden even aan komen loopen zonder opgebeld te hebben. Dan lééft de Zweed in 't winterhalfjaar van meer of minder uitge breide diners-aan-huis, waarvoor men zich meestal in avondtoilet en smoking dient te hullen en waarbij men alles precies zoo tracht te doen als de millionairs op de Ame- rikaansche films: gehuurde diensters, veel kristal, imitatie-zilveren schotels en schalen, groote kandelabers en bier en punch in champagne-koelers. Na zoo'n diner behoort men den volgenden dag nog eens te bedan ken en dat geschiedt dan zeer uitvoerig per telefoon, niet zelden ook weer met behulp van de telefoonqueue. En wat zou de Zweed doen zonder telefoon, wanneer hij in zijn lange land op reis is? Kan hij dan niet op een bepaald tijd stip een gesprek met zichzelf in zijn woonplaats aanvragen, teneinde zijn huisgenooten van zijn voortbestaan te ver wittigen zonder meer te hoeven betalen dan de luttele kosten, die er aan het navraag- doen door de telefoniste en het aan den aan vrager meedeelen, dat hij-zelf niet thuis is. verbonden zijn? Een truc. waartegen de directie der telefoon onmogelijk een remedie kan bedenken, omdat de „persoonlijke ge sprekken een goede instelling zijn en men iemand toch moeilijk kan dwingen te bewij zen. dat hij niet de door hemzelf gezochte is. Een ander bekend misbruik van de telefoon is het afluisteren op het platteland, waar wegens de groote afstanden tot de centrales vaak de aansluitingen van verscheidene abonné's. die dicht bij elkaar wonen, op één lijn gekoppeld worden, zoodat als een der aangeslotenen telefoneert de anderen mee kunnen luisteren en dat vaak ook doen, meer uit verveling en de lange winter op het Zweedsche platteland kan vervelend zijn dan uit nieuwsgierigheid. En het is juist daar op het platteland, in de eindelooze bosschen van Norrland en in het kustgebied langs de Botnische Golf wel ln de eerste plaats, dat de telefoon een ge weldige omwenteling teweeg heeft gebracht. Nu is mede door de radio het isolement gebroken van de duizenden menschen. die er in de eenzaamheid wonen, nu zijn ver-afge legen gehuchtjes dat wil dan zeggen plaatsjes met vijf. zes families, die zoo'n vijftig tot honderd kilometer van den dichtst bij zij n den weg af liggen door die twee dunne gonzende draden met de bewoonde wereld verbonden, nu kan men in ernstige gevallen hulp van buiten inroepen, kan men desnoods een dokter met een ambulance vliegtuig requireeren en is men voor nieuws niet meer uitsluitend athankelijk van den postlooper die eenmaal in de week wel eens komt. En men is thans zelfs zoo ver, dat de nomadiseerende Lappen in Jamtland over een achttal primitieve telefoonkiosken be schikken en dat een der rijkste Lappen van Norrbotten in zijn plaggenhut in 't winter kamp een telefoontoestel heeft hangen. C. G. B. Stockholm, April. LANGS DE STRAAT. Glas. Amsterdam. De zon tintelt en straalt, en de raamvlakken van de étalages aan de Zuidzijde blinken zoo geel en fel, dat de voorbijgangers de oogen sluiten en wegkij ken moeten. Er is een uitstalling van glas werk ergens, waar de zon speciaal plezier in schijnt te hebben: al die verschillende glazen vlakken, gebogen en gekronkeld en geslepen in facetten en gekleurd in alle mogelijke teere kleuren schieten venijnige vonken en stralen, tot heel de inhoud van die uitstalkast als een zee van wemelend licht is. Al dat glas komt op zijn mooist tot zijn recht in die klaterende weelde van licht en wie er eenmaal begint tekij ken wordt zoo geboeid dat hij zichzelf en den tijd vergeet. Er is een pril omhoogrijzend glazen sierlijk heid je van den Franschen kunstenaar Lali- que, dat als een teere prinses gehuld in een lichtblauw prinsesselijk gewaadje op een klein verhooginkje staat te midden der an deren en koel en zelfbewust de eerbewijzen in ontvangst te nemen, die haar gebracht worden. Terwijl ik haar de mijne bied en mijn bewonderende blik zich ootmoedig voor haar neerbuigt en diep neigend zijn boodschap overbrengt, is er nog een an der. die in diepe, verzonken aandacht haar aanstaart; een klein krantenverkoopertje met een listig, geplooid gezichtje, achter over gebogen van den stapel kranten, die op zijn buik rusten en met een vaal, zwart dophoedje, achterover op zijn rond sche- deltje. En omdat wij daar zoo samen, van hetzelfde vervuld, voor dat stralen schie tende raam staan te kijken, vermoedt hij een verwante ziel in mij en glijdt zonder aanloop of aarzeling een gesprekje in. „Mooi stuk, meneer" zegt hij droomerig tegen mij en kijkt me er niet eens bij aan, „fijn stuk „Ja", zeg ik. „Mooi zoo iets.... maar duur.... kost een hoop een te „Ja" zeg ik. ook licht spijtig. .„As ik cente had, dan zou ik het wel weteD'r zou niet veel bij me staan, maar f ij n zou het weze f ij nAs je nou bij me thuis kijktpaar mooie dinge heppik wel, maar verdermélange echte mélange! Maar as ik cente had „Ja" zeg ik en we droomen beide even weg en zwijgen. Zijn stem vervuld van een on eindige minachting, wekt me opeens weer. „Nee, dan mot je bij de moeder van het meissie van me zoon kijke.... geregelde Fransche bazar. Dag meneer." „Dageh", zeg ik licht verbaasd, en zie hem net keurig even zijn hoedje kiepen en tusschen de menschen verdwijnen. Klein krantenverkoopertje. achterovergebogen van den last op zijn buik. Lalique's lichtblauwe fee in haar parel- moerig getint gewaadje staat fijntjes en on aantastbaar van schoonheid op haar troon tje. En ik laat haar zelfs zonder een af scheid in den steek en loop door, en de ge dachte aan dat krantenverkoopertje laat me den heelen dag niet los. W. T. De zuinige Schotten. In een toeristenplaats spraken een aantal vreemdelingen met elkaar af, dat zij een picnic zouden houden, waarbij ieder de specialiteit van zijn land zou meebrengen. De Franschman bracht wijn meer, de Ita liaan sinaasappelen, de Spanjaard druiven, de Zwitser kaas, de Hollander een kruik Bols en de Schot.... zijn broer. Sandy gaat in het park met zijn vlam wandelen. Ze zwijgen een tijd. Dan: „Sandy." zegt Mary zacht, „nu zou ik wel een penny willen geven, als ik wist, waar je op 't oogenblik aan denkt!" „Ik dacht juist", zegt Sandy teeder, „dat ik je een kus mocht geven, Mary!" Zij kussen. Dan kijkt Sandy Mary vol verwachting aan. „Wat is er Sandy?" „Ik wacht op de penny!" Als cavaliers zijn de Schotten niet erg ge zocht. Een van die landslui had, om geen café te bezoeken, met zijn meisje vier uur lang door een park gewandeld, en zag zich tenslotte genoodzaakt een belegd broodje voor haar te koopen. Dat kostte een shil ling. Nauwelijks was het meisje thuis of haar woede op dien cavalier was niet meer tot bedaren te brengen. Zij spande het paard voor den wagen, reed naar zijn huis en smeet hem de shilling voor de voeten „Lieve Daisy", zei hij terwijl hij het geld stuk in zijn zak stak, „dat had toch heusch wel tot morgen kunnen wachten!" Beroemd is ook de geschiedenis van den Schot, die zijn Engelschen vriend in Lon den bezocht en dezen gedurende acht dagen van zijn verblijf van 's morgens tot 'c avonds voor hem liet betalen. Toen ze den avond van hun afscheid in een bar zaten en de al lerlaatste whisky-soda door hun keelgat ge spoeld hadden, trok de Engelschman, naar gewoonte, zijn beurs, maar de Schot klopte hem op den schouder en zei: Neen. dat kan ik niet toestaan. Acht dagen lang heb je voor mij betaald, maar deze laatste whiskiesdaarom zullen we dobbelen, wie ze betaalt. Patroon der zadelmakers en kuipers. Morgen, 23 April, is het Sint George, de dag aan den heiligen ridder Sint George gewijd. Wie is Sint George? George is de heilige, in de R.K. Kerk, ge woonlijk ridder Sint George, in de Grieksche kerk George, de overwinning brengende, ge noemd. Volgens de legende werd hij om streeks het midden der derde eeuw in Cap- padocië geboren; volgens het gebruik in deze Klein-Aziatische provincie voert hij den naam van George van Cappadocië. Na den dood van zijn zeer vermogenden vader ging hij met zijn uit Palestina afkomstige moeder naar Nikodemië, waar in dien tijd vaak de keizers hun residentie hadden, het middel punt der Klein-Aziatische beschaving van dien tijd. Onder Keizer Diocletianus trad hij in krijgsdienst en verwierf zich spoedig door zijn deugd en dapperheid de gunst van zijn heerscher. Hierdoor verkreeg hij talrijke eere ambten. Toen evenwel de keizer de Christe nen vervolgen ging en dit door plakkaten liet bevelen, scheurde George deze bevelen open lijk af en ging vrijmoedig tot het Christen dom over. De keizer liet hem daarop ge vangen nemen en de strengste straffen on dergaan. Tijdens zijn gevangenschap moest hij een zwaren steen op zijn borst dragen, doch een engel bevrijdde hem daarvan. De op hem gerichte lansen bogen als lood, en zelfs het rad, waarop men hem binden zou. kon hem niet dragen. Ja, zelfs toen hij in een kuil met ongebluschte kalk geworpen werd. deed hem dit geenerlei leed of hin der. Want een in het wit gekleede jongeling bevrijdde hem telkens. Eindelijk werd hij. op den 23sten April 303. na vele martelingen te hebben ondergaan, onthoofd. Aldus luidt de Westersche legende. De Oostersche legende daarentegen be schouwt den heiligen George als de geeste lijke strijder tegen het heidendom. Zij neemt aan, dat hij de grootste boekenverzameling van zijn tijd gehad heeft; dat hij in filoso fische en theologische aangelegenheden zeer uitblonk en dat hij de Arianen in bescher ming genomen heeft. Toen hij de vervolging der Christenen niet langer kon aanzien, ver deelde hij zijn geweldig vermogen onder de armen, ontsloeg al zijn bedienden op één na en getuigde voor de Christenen. De daarop gevolgde gevangenneming en de straffen, welke hij onderging, stemmen met eenige bijkomstigheden met de Westersche legende overeen. Doch nu komt er een ander, zeer gewichtig iets bij. Omdat de heidensche keizer absoluut wonderen van hem verlang de. liet hij hem naar den tempel van Apollo brengen. Hij bracht hier het beeld door het kruis tot spreken en weliswaar tot de be kentenis, dat Apollo heelemaal geen God doch een gevallen engel was.De priesters ver langden daarop zijn dood en Diocletianus liet hem onthoofden. In de Grieksche kerk werd zijn overlijden op 24 December 361 vastgesteld. In de Griek sche en ook in de Oostersche mythologie is Apollo de drakenbezweerder. Python, een vreeselijke draak, de verschrik kelijke zoon van Gaea. die na den vloed van Deucalion uit vochtige aarde geboren werd en in ae bergkloven van de Parnassus zijn verblijf hield, werd door Apollo gedood. Het Christendom had ten tijde, dat de heilige George leefde, reeds een begin ge maakt om de heidensche goden tot duivelen en onmenschen te degradeeren. en de H. George werd door zijn ontmaskering van Apollo voor een bedwinger van den duivel gehouden. Apollo's attribuut was echter Python, de draak, en dit werd nu ook het attribuut van den heiligen George. Zoo wordt de schakel gevormd tusschen de Latijnsclie en Grieksche legende over den Ridder St. George. Toen Paus Gelasius in het jaar 494 den martelaar George van Cappadocië heilig ver klaarde, plaatste hij hem onder de heiligen „die meer bij God dan aan de menschen be kend zijn" >qui Deo magis quam hominibus noti sunt). Hieruit blijkt, hoe hoog reeds in dien tijd de vereering van St. George bij het toch nog jeugdige Christendom doorge drongen was, want anders zou hij toch wel niet een onbekende tot heilige verheven heb ben. Tot in de tiende en zelfs tot in de elfde eeuw werd Sint George in Westersche landen uitsluitend als de ridder-martelaar be schouwd: men wist niets van den strijd met den draak. In Oostersche landen daaren tegen was deze strijd met den draak juist hoofdzaak. De draak, de oude slang van den Ahriman 1> was van ouds het zinnebeeld van den anti-christ, van het heidendom ge weest. en Sint George werd als overwinnaar van Python ook de overwinnaar van het heidendom. Weldra werd de ridder Sint George (Sint Joris) met den draak op een banier geplaatst; de Kruisvaarders be schouwden het overwonnen monster als een zinnebeeld der Turken. Bisschop Jacob de Voragine te Genua was het. die in zijn in 1200 geschreven ..De gulden legende of de Lombardische geschiedenis" '..Legenda aurea sive historia lombardica") het eerst de sage van ridder Sint George en zijn strijd met den woedenden draak schrif telijk vastlegde. Hij deelde o.m. mede, dat George een draak doodde, die Aja (Cleodo- linde), de dochter van Diocletianus, trachtte te verslinden. In de Neurenberger „Passiespelen", welke omstreeks de veertiende eeuw in Duitschland groote vermaardheid bezaten, werd St. George met zijn draak zelfs ten tooneele ge voerd. 2). Genoemde bisschop Jacob de Voragine ver telt: Toen de Kruisvaarders Jeruzalem be legerden. werden zij het meest gehinderd en ernstig lastig gevallen door de heidenen. Toen verscheen er voor een priester een jon geling. die sprak: ,Jk breng u goede tijding, brengt de rcliquieën van St. George voor de stad. dan zal hij u helpen!" Men volgde dezen raad op. waarop zich ric heilige George vertoonde als ridder, gekleed in een sneeuw wit kleed, een roode vlag met een rood kruis dragende. Hij ging voor de Christenen uit, besteeg de muren der stad en behaalde de overwinning. Zoo werd de heilige George, de „overwinnaar van het heidendom". En als zoodanig werd hij gedeeltelijk met de rid derlijke lans, gedeeltelijk met het vredige kruis als de „overwinning-brengende", zoo als de Grieksche kerk hem noemt, afge beeld. Munten werden van zijn beeltenis vooi- zien. gedenkteekenen voor hem opgericht. Vorsten en ridders verbonden zich tot „Ver bonden van St. George" (o.a. de Frankische ridderschap, die zich vereenlgde tot een „Verbond van St. George", dat zich de be- schrijding van het heidendom ten doel stelde en hem tot schutspatroon koos». De oudste munt me tde beeltenis van den heilige is vele jaren in Moskou bewaard: deze munt dagteekent uit het jaar 1330. Der gelijke George-munten, gedeeltelijk van goud gedeeltelijk van zilver, werden bijv. in Rome, Mantua en Stockholm geslagen. Zij werden dikwijls ook als amulet gedragen. Ook kende men het George-hemd. dat door een reine jonkvrouwe gesponnen en genaaid was. Het aantal Sint George-ridderorden is zeer talrijk. Een der oudste, zoo niet dc oudste, werd in 1492 gesticht door paus Alexander VII (in de 16e eeuw verdwenen). Een an dere ln 1468 door keizer Frederik III. de z.g. Oostenrfjksche Orde. Paus Paulus II schonk haar de voorrechten van de Duitsche rid derorden: zij verdwenen echter eveneens in de zestiende eeuw. In Duitschland kende men George-orden in Beieren 3) en in Hannover ook. waar zij op 23 Januari 1839 door den toenmaligen koning Ernst August ingesteld werd. In Engeland heet de George-orde ook „Order of the Garter", d. i. Kouseband-Orde omdat de ridders onder de knie een blauwen fluweelen band dragen. Ook in ons land ontstond, tot behoud en verdediging van de politieke vrijheid, de Georgc-ridderschap, welke tot 1756 bestaan bleef. Doch behalve in Rusland (althans vroeger, vóór 1918) is Sint George vooral in Engeland bekend: daar te lande verscheen ook de eer ste biografie van hem. in het jaar 1863. Maar vóór dien waren er reeds talrijke volksboeken in Londen bekend, waarin Sint George tot een soort nationalen held van Engeland ge maakt werd.Boven vele gebouwen en kloosters kan men nog lezen: „Sint George and Vic tory!" HIJ was Engeland's schutspatroon sedert de twaalfde eeuw. Sint George is thans nog de patroon der zadelmakers en der kuipers en de schuts patroon der krijgslieden. Volgens sommigen is Georgië in Kaukasiö naar hem genoemd. Wanneer de heilige rijdende voorgesteld wordt, dan zit hij op een schimmel: omdat hij voor den Heer zijn bloed vergoot, is zijn mantel bloedrood van kleur. Sint George is ook een der Veertien Nood helpers ihelpende heiligen). Deze helpentic heiligen zijn: St. Vitus, St. B'.aslus. St. Cyriacus, St. Pantaleon. St. George, St. Catharina. St. Margaretha. St. Barbara. St. Agathius, St. Aegidius, St. Dionysius, St. Eras mus. St. Christophorus en St Eustaohius. Volgens de overlevering zag de schaapher der Hermann Leicht in hot Frankenland, in de vijftiende eeuw verschillende malen het Christuskind, omgeven door veertien heiligen Ter plaatse van deze verschijning werd spoedig een kerk gebouwd; spoedig breidde zich ook dc vereering voor de veertien uit. Het volgsgeloof wil, dat in den -acht van St. George het ijzerkruid gaf ijzerhard 'ook wel verbena geheeten). een kruid, dat uiter mate geschikt zou zijn voor het harden van ijzer, schatten aanwijst, evenals het be veiligt tegen beten van slagen en dolle hon den. ri Naam van het opperhoofd van het booze gedeelte der schepping ln het Ou- Perzische godsdienstsysteem. Hij speelde van oudsher in het volksgeloof de rol van aarts duivel. 2) Albers: „Das Jahr und seine Feste". 3) De Beiersche huisorde, in de 12e eeuw gesticht en door den keurvorst Karei Albert (later Keizer Karei VII» den 28sten Maart 1729 hersteld en door Benedictus Xin met bijzondere voorrechten begiftigd. In 1S71 heeft koning Ludwig II de Orde nieuwe statuten gegeven; doel was de verdediging van het R.K. geloof en in het bijzonder van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. In Rusland stichtte keizerin Catharina een Orde van den heiligen George, 7 Decem ber 1759. POSTMEESTER DIE REEDS 67 JAAR ZIJN BETREKKING VERVULT. In de stadBlawenberg in denAmerikaanschen staat New-Jersey woont een man van Ne- derlandsche afkomst: N. van Zandt, die thans 89 jaar oud is en die den 22sten April 1866 door President Andrew Johnson tot postmeester benoemd werd. Hij heeft de ontwikkeling van den postdienst van A tot Z meegemaakt, d.w.z. van het brievenver voer per dilligence tot vliegtuig. Ofschoon hij een republikein is en de tegenwoordige regeering democratisch is hij in het ge heel niet bevreesd zijn betrekking, die 1934 afloopt, te verliezen. De bejaarde postmeester is nog zeer actief en besteedt de morgenuren met het sortee- ren van aangekomen brieven achter zijn loket in Strijker's winkel-van-alles. Hij heeft 67 jaar onafgebroken dienst gedaan en is zeker van zijn herbenoeming in 1934.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 15