Dr. H. COLIJN LETTEREN EN KUNST KANTTEEKENINCEN. GEZAG EN VRIJHEID LIJST 33 Radiomuziek der week. EEN VOORBESPREKING I Reading. Roman door Herman Robbers, A'dam Elsevier. Eva Raedt de Canter, Huwelijk. A'dam, Querido. Diet Kramer. Begin. A'dam. Uitg. Mij. Holland. Eén man en twee vrouwen fourneeren de stof ditmaal voor een paar kantteekeningen bij nieuwe, ons toegezonden boeken. Het is opmerkelijk dat de geest waarin Redding ge schreven is meer weg heeft van die eener bedaagde dame, terwijl „Huwelijk" en „Be gin" met het lef en de forschheid die der jeugd eigen zijn, werden geattaqueerd en daardoor eer iets mannelijks in den opzet hebben. Het leeftijdsverschil tusschen de drie auteurs heeft daar natuurlijk ook mede te maken, doch opmerkelijk blijkt het dat een boek als Redding een veel slapper indruk nalaat dan de beide andere werken. Het is dan ook wel een beetje een raar geval waar aan Robbers zijn sympathie en zijn schrijf- kundigheid ditmaal gewijd heeft. Wie of wat er nu eigenlijk gered moet worden en vooral of die redding de moeite van al des schrij vers inspanning waard isreeds zoo zulke vraag en twijfel bij u opkomen, is het duide lijk dat ge het kunstwerk niet onverdeeld bewonderen kunt. Herbert hunting is al over de vijftig en heeft groote kinderen: twee meisjes en een jongen. Vooral het oudste meisje en de jon gen zijn hem in hun modern-cynische levens opvattingen een ergernis. Na-oorlogsche ver wording van het zieleleven, constateert hij bij zijn kroost. Bovendien is hij vermoeid van 't vele kantoorwerk en accepteert voor eenigen tijd het gebruik van een landhuisje in de duinen, hem door een vriend aangeboden. In zijn eentje trekt hij daarheen en arri veert 's avonds laat. Het begint eerst op een roman van Ivans te gelijken. Hij alleen in een leeg huis, hoort geluiden, praat het zicli uit het hoofd, hoort ze weer., enfin om kort te gaan:' daar is dien middag, vóór zijn komst een jong meisje het huis door een keukenraam binnen geklommen en heeft zich boven geïnstalleerd. Ze kende den weg, daar ze met de familie waarvan Lunting het huisje ter leen kreeg, bevriend was. Het is een twintig-jarig lief en verstandig kind. dat van huis is gevlucht omdat haar stiefvader haar begeerde. Welk een toestand, nietwaar! En nu met een vreemden meneer, inderdaad een meneer, dat kon je hem aanzien, onder één dak, in den nacht, in de duinen. Mensch, hoe verzin je het! Drie dagen zijn ze gedwongen in de duin- villa te vertoeven, de politie zoekt het weg- geloopen meisje, dat naar Zwitserland wil vluchten om van haar tehuis en den be- geerigen stiefvader af te zijn. En Lunting verzorgt haar, helpt haar en bewondert haar. Omdat zij een puur, nobel kind is. met een groot verstand en een nobel gevoel en niet na-oorlogsch-verworden, als de rest. In een groote vertrouwelijkheid komen ze tot elkaar te staan; samen ontsnappen ze aan de nasporingen des stiefvaders aan het laaghartig verraad eens taxichauffeurs, aan het wantrouwen eens Nijmeegschen hotelportiers en steeds blijft Lunting de ouderlijke vriend en niets meer dan dat. Tot hij Greet in Lugano bij goede vrienden aflevert, waar zij een geluk gaat vinden, dat Lunting haar gaarne geboden had. En als Lunting weer thuis komt heeft hij heel war. moeite om zelfs zijn eigen menschen te doen gelooven dat hij dat allemaal zóó maar, als een soort Parsifal, heeft kunnen klaarspelen. Zijn eigen kinderen grinniken in de gang om zijn relaas:: „Weet je wat het gekke is", begon het meisje, „ik geloof heusch dat het allemaal waar is. Die goeie paps toch! Geloof jij het niet?" „Gelooven? O, ja.... Maar snappen doe 'k het niet heeiemaal. Dat je zóó iets laat loopen! Dat kind zal zich wel vreeselijk ver wonderd hebben." „Och! Ik weet het niet.... Wij kennen dat soort niet zoo. Misschien had ze 't te veel te pakken van dien Peter en heeft ze vader afgepoeierdEnfin, maar een fij ne vent is en blijft-ie!" Onze voorouders hebben ons voorgehou den dat kinderen en dronken lieden de waarheid spreken. Wij willen dus aannemen dat Herbert Lunting een „fijne vent" is. De lezer weet trouwens door de lectuur dat noch de reinheid van Greet, noch het hooge zelfrespect van Herbert in eenig opzicht ge leden hebben. Dat het u echter maar matig interesseert is de schuld van den schrij ver, die zijn bedenksel vol naieve onwaar schijnlijkheden, wel is waar vol litteraire fraaiigheid, opdischt, doch van gekunsteld heid niet is vrij te pleiten. Men kan van mooie fragmenten natuurbeschrijving bij Robbers volop genieten, doch passen voor het oude-dames-geleuter over hoe goed het vroeger was en hoe slecht tegenwoordig. Dan wordt die „fijne vent" een zeurkous, zooals er meer zijn, en niets bijzonders. En wat doet die oude heer zijn jeugdig bescher- melingetje dadelijk een toepasselijke lec tuur aan de hand! Den eersten dag den besten, als Greetje om wat te lezen vraagt, haalt hij ,.Ariane, jeune fille rasse" te voor schijn. Dat is wel verduiveld uitgerekend voor zoo'n Parsifal-natuur. En wanneer zul len wij nu eindelijk in de litteraire conver satie eens van die Untergang des Abendlan- des afkomen? Dat wordt langzamerhand zoo populair als meneer Freud en lardeerse! voor elk „beschaafd" roman-gesprek. Dat Herman Robbers een onzer zeer goede schrijvers is, weet ieder. Dat hij vaak litte- ratureluurt en het te mooi maaktmen leest er gewillig over heen. Persoonlijk voel ik niet voor die gezochte fraaiigheden, ver kregen door opzettelijke verwarring der functies en als ik lees dat Greet „als met wetende beenen" op een mospleintje af stapt. dan lijkt mij dat beeld dwaas en ge zocht. Gelukkig zit het boek vol mooie brok ken natuurbeschrijving die de lezing loo- nend maken en Herbert Parsifal in ons ge heugen naar achteren dringen. Wij zullen Redding met genegenheid herdenken in hoofdzaak om de prachtige evocaties van het Schoorlsche duinlandschap, hetwelk den schrijver wel zeer dierbaar wezen moet. In Eva Raedt—de Canter's „Huwelijk" zit de klank van een gong. Het zijn kleine, doch samenhangende hoofdstukken, vol bitter heid en zelf-analyse. maar meestal treffend en raak. Niets zeurderigs. En soms ook geestig, zooals in het verhaal van den hond. Het is minder „einheitlich" en gaaf dan haar „Internaat" dat wij vroeger hier be sproken hebben, doch verdient toch ook al lerminst zoo finaal kapot geslagen te worden als eenige weken geleden in 'n kritiek van Al- bert Helman geschiedde. Daarvoor lijkt ons deze schrijfster een te waarachtige artiste, en ook in dit jongste boek te veel bewijs daarvan voorhanden. Diet Kramer heeft met haar „Begin" dat inderdaad een debuut was, alvast de beste, althans meest praktische, kritiek te pak ken. Dat is de vox populi, die binnen zeer korten tijd een tweeden druk noodig maakte. Wederom eene dame, die de moder ne volwassen jeugd neemt zooals ze is, tee kent zooals zij ze waarneemt, haar aan deel in de dwalingen onzes weegs accep teert en ten slotte tóch ook haar .redding" vindt in een „huwelijk". Hetgeen dan meer het „begin" kan zijn voor een nieuw boek. Waarom ook niet! Men kan er immers toch nooit genoeg van krijgen en in de fic tie zoowel als in de werkelijkheid lijkt het telkens weer anders en blijkt het daania weer hetzelfde. In mijn omgeving heb ik dit boek van Diet Kramer een meisjesboek hooren noemen. Aannemend dat ook in dat speciale genre een evolutie heeft plaats ge vonden, zou daarmee ingestemd kunnen worden. Maar er zijn toch qualiteiten in voorhanden, die doen vermoeden dat Diet Kramer nog tot veel belangrijker dingen in staat is. Dit „Begin" is alvast goed. een on- dehoudend,"vlot geschreven verhaal. En voorloopig nog zonder litteraire pretenties. J. H. DE BOIS. SCHILDERKUNST. JAN VERINCA. In de R.K. Leeszaal houdt Jan Veringa tot 6 Mei een tentoonstelling van zijn werk. aquarellen, teekeningen en houtsneden. Naast eenig werk van vroeger datum vinden wij er veel van den laatsten tijd en het komt ons voor dat daarbij een rustig zich ontwikkelen op te merken valt. Veringa weet wat hij met zijn materiaal doen kan, weet ook hoe hij ge- makkelij k-charmeerende onderwerpen tot zeer aantrekkelijke voorstellingen benutten kan. Zijn duivencomposities en bloemstukken zijn er de bewijzen van. Er was in zijn aquarel technieik vaak 'n geraffineerdheid, die iemand die daarin 't spontane gevoel te veel zoeken moest, bijna tureluursch maakte. Een soort vaardigheid, waar weinig tegen te zeggen valt en die toch maar een soort behendigheid blijft. Voor mijn gevoel is het buitengewoon pret tig den teekenaar nu, in een uitgebreider col lectie nog van een anderen kant te leeren kennen. Er is hier een reeks teekeningen naar verschillende figuren waarin een veel warmer observatie treft, en het leven zelf meer is aan gevoeld, dan naai- een coquette voordracht gezocht. Daar zijn: zoo'n jongen met de open mond, een mandenvlechtende jongen, die groote knaap bezig met zijn figuurzaag, alle mooie doorgevoerde studies waaruit een in telligent observeeren en een gevoelige teeken- hand te voorschijn komen. Ook de aquarel, waarop de jongen met de gro^i-geblokte kou sen aan, heeft die fijnere qualiteiten. Veringa's houtsneden ook zijn losser, min der schematisch geworden. Van de oudere bla den zien wij hier de Preekstoel eri een kerk interieur terug en een enkel bloemstuk, welke alle drie nog iets gemani'ereerds-decoratiefs vertoonen. Vergelijkt men daarmede de Tjalk, met Spaarndam op den achtergrond, of het aar dige boerderijtje aan de Houtvaart dan ziet men dat losser worden gemakkelijk. Zelfs het Mankes-achtige geitje bij het water is, ver geleken bij Veringa's vroeger werk, een sprong vooruit in een onbevangener. minder eigen wijze kunst en levensopvatting. De eenmaal verkregen technische kennis gaat nu het an dere ondersteunen in plaats van alleenheer- schend te zijn: ge ziet dat in een mooi gesne den en mooi afgedrukt blaadje, waarop een zittende jongen (no. 19). Lenig en soepel zijn de contouren getrokken, toch sterk beeldend het zittend figuurtje en hier schaadt de ge raffineerdheid der zachte lijntjes niets door dat ze aan de werking van het geheel onder geschikt blijven. Men kan thans in Haarlem wel goede kleine exposities van jonge Holland- sche teekenaars en grafiekers bezoeken: die van Jan Veringa behoort daartoe. J. H. DE BOIS. HET TOONEEL. De Gala-Voorstelling van Vader des Vaderlands. Nu bij de Willem de Zwijger herdenking op Woensdag 26 April „Vader des Vaderlands" hier zal worden gespeeld, wil ik nog eens her halen, wat ik in ons blad van 4 Maart na lezing van Veterman's heldendrama o.a. heb geschreven. „Nederland is arm aan historische tooneel- werken. Wanneer wij een nationale figuur als Willem de Zwijger op het tooneel willen zien, moeten wij tot Goethe gaan, omdat er geen enkel Hollandsch drama van eenige beteeke- nis bestaat, waarin het voor de geschiedenis van ons land meest belangrijke tijdperk is gedramatiseerd" zoo schreef ik eenige maan den geleden na de opvoering van Goethe's Egmond door het gezelschap van Saalborn. Thans zou ik dat niet meer kunnen schrijven, want Eduard Veterman heeft ons een „hel dendrama" geschonken, waarin Willem van Oranje niet alleen hoofdpersoon is, maar dat ook een dramatisch beeld geeft van den strijd, dien Oranje tegen Spanje heeft ge streden. De herdenking van den 400sten ge boortedag was de aanleiding van het ont staan van dit historisch drama, maar Veter man's Vader des Vaderlands is aanmerkelijk uit gestegen boven 'n gewoon gelegenheids spel. Het is een drama, dat ook later, na dit Oranjejaar op het repertoire van onze gezel schappen verdient te blijven, omdat het zoo wel historisch als dramatisch een nationaal tooneelwerk van beteekenis genoemd mag worden. Veterman heeft in zijn drama niet zooals Goethe in Esmond deed een liefdesgeschie denis om zijn hoofdpersoon geweven, hij heeft geen intrige gefantaseerd, doch enkel Willem van Oranje gegeven, zooals hij in wer kelijkheid was, of beter zooals Veterman hem als historische en dramatische figuur in zijn strijd heeft gezien. Hij heeft de groote momenten uit het leven van Willem van Oranje, die den strijd het meest belichten ge dramatiseerd en hij heeft hem daarmee niet ANTI REVOLUTIONAIRE PARTIJ STRIJDT VOOR I STEMT DAAROM (Adv. Ingez. Med.) alleen als dramatische figuur voor ons doen leven maar ook den belangrijken tijd, waarin Oranje de hoofdpersoon was. Het kon niet anders dan dat dit werk, nu Veterman zich dit tot taak stelde, min of meer fragmentarisch moest worden, maar het doet toch geen schade aan het geheel en zeker niet voor hen, die met de geschiedenis van dit belang rijke tijdperk eenigszins op de hoogte zijn. Veterman heeft zijn held groot gezien en ook groot gegeven. Dat hij „le don du théatre" bezit, heeft hij met dit tooneelwerk overtuigend bewezen. De taal moge niet dichterlijk zijn, zij is toch ook nooit beneden het groote onderwerp, dat Ve terman zich met dit werk koos. Er zijn in de negen tafereelen verscheidene met dramati sche spanning en de schrijver heeft ook elk tafereel tooneelmatig al is het dan ook, wat bij zulk een heldendrama niet te verwon deren is, nu en dan met een pathetisch woord uitstekend weten af te sluiten. En hij heeft op zeer gelukkige wijze leering getrokken uit de lessen, die Bruckner hem in Elisabeth van Engeland heeft gegeven, door in simultaan- tooneelen zijn affecten te verhoogen, waar hij dit noodig achtte. Het is vooral in deze dubbeltooneelen, dat hij zich de technisch knappe en moderne tooneelschrijver heeft getoond. Ten slotte wil ik hier nog aan toevoegen, dat de opvoering van dit drama in de naar ik las voortreffelijke ensceneering van het Rotterdamsch-Hofstad Tooneel zeer veel te zien geeft, zoodat de Willem de Zwijger-her denking als tooneelgebeurtenis ook heel be langrijk belooft te worden. J. B. SCHUIL. Geloof en Wetenschap De Vereenigde Haagsche Spelers De Dorpspoëet. In „Bij Heernonkel" was het Amor in de Pastorie, in De Dorpspoëet is het Amor in de Kosterswoning. Ze zijn van dezelfde dorpsche gemoedelijkheid, deze twee stukken van den Vlaamschen schrijver Jac. Ballings. Wanneer men zulke blijspelen ziet, dan zou men zeg gen, dat de tijd daar in dat land van Ballings eenige jaren stil is blijven staan. Zij doen denken aan de tooneelstukken van vóór den oorlog, toen wij nog de rust en de kalmte hadden naar zulke eenvoudige dorpshistories te luisteren en te zien. Zoo'n stuk als De Dorpspoëet. lijkt uit een ver verleden en misschien had het juist daar om bij het publiek zooveel succes. Want och, met alle rusteloosheid van den tegenwoordi- gen tijd verlangen wij toch soms allen naar die gemoedelijke dagen van vroeger en de vre dige sfeer van de omgeving van Mane Toten der, den dorpspoëet, terug. Zouden er nu nog van die brave dorpspoëe- ten rondloopen in Vlaanderen of ergens el ders? Ik twijfel er aan, maar als wij dien twijfel op zij hadden gezet, was deze Mane Totender, koster en winkelier en rijmelaar toch wel een dankbare al was hij dan ook een wat ouderwetsche tooneelfiguur. Wij koesterden ons wanneer wij er ons eenmaal op hadden ingesteld in zijn zonni ge warmte, evenals zijn nichtje Leentje het deed, en wij vonden het aan hét- slot jammer, dat niet hij. maar zijn zure, vrekkige broer met Vica Pots, de rijke wedtiwe ging strijken. Wij hadden hem zoo graag zijn oude vlam gegund, vooral, omdat hij ons duidelijk liet voelen, dat die liefde niet enkel maar „her innering" was, zooals hij bij herhaling tegen zijn broer en de weduwe Pots verzekerde. Daar aan het slot vooral, werd deze dorpspoeët voor mij een tooneelfiguur uit het ver ver leden. Het viel mij moeilijk aan zoo'n braaf heid te gelooven. En ik kwam er zelfs een beetje tegen in opstand. Was Dore de weduwe eigenlijk wel waard? Ja. ging zij eigenlijk met dezen vrekkigen kerel haar ongeluk niet tege moet? Want wat wij van Dore hadden gezien, was nu juist niet geschikt, om ons veel ver trouwen in dezen ouden, zonderlingen nuwe- lijkscandidaat in te boezemen. En wij ware het volkomen met Leentje eens. toen ze zei: ,Jk had het graag anders gezien!" Maar zulke dorpspoëeten uit dien goeden, ouden tijd han delden altijd eenigszins anders dan wij, mo derne en egoïstische menschen, het zouden doen. Wanneer Jac. Ballings sentimenteel werd. kon ik hem eigenlijk veel minder waar- deeren. dan wanneer hij komisch was. Want in dat komische was in al het gemoede lijke veel aardigs. Een goede vondst was het bij voorbeeld alle pretendenten, die dongen naar de hand van de rijke weduwe, bij den dorpspoëet te laten komen voor een „liefdes- poëem En vermakelijke blijspelfiguren wa ren ook de snibbige Mieke van Leenden en haar sullige broer Lowieke, evenals Sisse de Lange, de komiek van Zonneveld, al was die in het begin wel wat bas-komiek en zijn grap pigheid daar te veel voor het liefhebberstoo- neel berekend. Maar dat Joe Ballings voor het tooneel weet te schrijven, bleek ook weer uit dit blijspel. Hij is nu en dan. wel is waar, wat lang van stof en herhaal zich nog al eens. maar dat behoort zoo bij dit soort stukken, uit den tijd, toen het nerveusmakende woord tempo tempo nog niet bestond. En De Dorpspoëet werd door de Vereenigde Haagsche Spelers onder regie van Pierre Balladux ook aardig en in de juiste sfeer gespeeld. Balledux zelf had de titelrol voor zijn reke ning genomen en wist van dezen dorpspoëet iets zeer goeds te maken. Hij was meer een tooneelfiguur dan een levend mensch. maar dit was de schuld van den schrijver. Hij gaf aan dezen koster-winkelier en dichter het warme en zonnige, dat Joe Ballings hem had toebedeeld en ook het brave, min of meer zoetelijke, dat zijn ander deel was. Hij paste geheel in dit stuk en aan hem was zeker het grootste deel van 't succes van den avond dat lang niet gering was te danken. Wim Grelinger was de broer, die in alles de tegenhanger moest zijn van den optimisti- schen, zonnigen dorpspoëet. Grelinger liet niets na om dezen broer zoo onsympathiek mogelijk te maken en hij slaagde daarin dan ook volkomen. Maar juist daarvoor werd het slot voor ons vrij onmogelijk en moeilijk te aanvaarden. Twee aardige blijspel figuren werden Mieke van Leenden en Lowieken ook door het spel van Netty Brusse—Strauss en Felix Bekkers. Mevrouw BrusseStrauss liet ons geen oogenblik in twijfel omtrent het karakter van Mieke, die een tong had zoo scherp als een scheermes. En Felix Bekkers verraste door de kranige wijze, waarop hij de 2 rollen van Lowieke en Sjarel Lowie in doublure speelde. Erna BalleduxHaffert was een lieve, sym pathieke Leentje en Theo van Vliet speelde met komieke verve den komiek van Zonne veld. Aleide Roelof sen toonde als Vica Pots. de rijke weduwe, dat haar aanleg meer naar het dramatische dan naar het komische gaat. Ik geef toe, dat het een vrij onmogelijke rol is, maar zij werd door mevrouw Roelofsen ook allerminst gered. Het geheel speelde zich af in een aardig decor en Pierre Balledux had in zijn nauw gezette regie voor alles gezorgd tot aan de altijd tinkelende winkelbel toe. Alleen verried die bel wel heel sterk dat de winkel van den koster heel slecht beklant was. Want behalve voor de bezoekers van de huiskamer hebben wij haar geen enkele maal hooren overgaan Zooals ik reeds schreef, had De Dorps poëet bij de volle zaal een zeer warm succes. Aan de dames-artisten werden na het tweede bedrijf bloemen aangeboden. Aan de opvoering van De Dorpspoëet ging de jaarlijksche algemeene ledenvergadering van Geloof en Wetenschap vooraf, In deze vergadering werd Dr. J. M. A. van Schuylen- burch bij acclamatie tot eerelid der vereeni- ging benoemd. De voorzitter, Mr. F. Vorstman, sprak er zijn voldoening over uit, dat de be langstelling voor de avonden van Geloof en Wetenschap in het afgeloopen seizoen zoo bijzonder groot was geweest en hij ver trouwde, dat dit ook in het volgende jaar zoo zou zijn. J. B. SCHUIL. MUZIEK Koninklijke Liedertafel „Zang en Vriendschap" Nauwelijks zijn we weer bekomen van onze verbazing over den koorzang der Kozakken, of onze Koninklijke Liedertafel komt met twee echt-Russische liederen voor den dag en zingt ze zóó dat we onze oogen op het podium gericht moesten houden om ons te overtuigen dat daar toch werkelijk geen Ko zakken stonden. Frits Schuurman had de Russische manier van zingen blijkbaar goed in zich opgenomen, en ware het Koninklijk Nederlandsche Koor in de herhaling van „Trüber Samstag" niet Iets gezakt, dan had den we kunnen zeggen dat het den Russen haast de loef afstak in beschaafdheid van klank deed het dit toch. Toonvastheid was ook later op den avond niet de sterkste zijde dei- Kon. Liedertafel: de „Sérênade d'Hiver" van Saint-Saëns zakte een heele toon diep in de sneeuw, maar overigens werd dit in popu- lairen stijl gecomponeerde stuk, dat we al eens vroeger van Z. en V. hoorden, vlot ge zongen. Of de „Psaume 121" van Milliaud naar den eisch vertolkt werd, is, gezien de opeenhoopingen van dissonanten, moeilijk te zeggen; in elk geval gaf het slot den indruk van een zuivere drieklank en we willen aan nemen dat dit ook de bedoeling van den componist en dus een gelukkige ingeving was. Roeske's „Gebed voor den Tempel" kwam, naar we vernamen, voor het eerst op een programma onzer Kon. Liedertafel voor. In het middendeel daarvan bezat de harmo nische samenklank nog niet overal de noodige klaarheid en leek ons ook meer stoerheid en breedheid gewenscht; inzet en slot- klonken machtig. We zullen dit kernachtige koor werk gaarne nog eens op een programma van Z. en V. zien. De namen der solisten waren in overeen stemming met de waardigheid eener Konink lijke verecniging: Jo Vincent en Sam Swaap. Indien de toonkunst een Almanach de Goth.i bezat zou men Jo Vincent daarin vermeld vinden als een der vorstinnen der Nederland sche zangkunst, welker eerste representanten tegenwoordig voor geen vreemde potentaten behoeven onder te doen. ntegendeel: een stem als die van Jo Vincent, een sopraan van zóó kristallen klaarheid, fluweelen zachtheid en machtig volume zal weinig rivalen vin den. Een sublieme zangtechniek gaat er mee gepaard, zoodat alles wat Jo Vincent zingt in een nimbus van schoonheid tot ons komt. Zoo was 't ook Vrijdagavond in de aria van Mo zart en de liederen van Grieg. Bij deze ver lustiging van liet oor vraagt het gemoed dan nauwelijks moer naar innerlijk meeleven: de doordrenking met klankschoonheid geeft een volkomen verzadiging. Sam Swaap assisteerde discreet en toch ge lijkwaardig in de aria uit ..II Re Pastore"; hij trad ook als alleenheerscher op in een fijn gestyleerde Sarabande van Voormolen en het brillant gespeelde Rondo Capriccioso van Saint-Saëns. En mocht, later op den avond, in de vertolking der Romatiza Andaluza van Sarasate eenige onzekerheid geheerscht heb ben, de stukken van Granados en Hubay wer den prachtig in stijl en wat het laatste be treft met verbluffende virtuositeit gespeeld. En bij al deze solovoordrachten was Emmy van Eden de bescheiden, onmisbare en voor treffelijke secondante. Als steeds sloot haar spel zich volmaakt bij dat der hoofdpersonen aan. zoodat ze nolens volens mede-hoofdper soon werd. Wanneer we nu nog vermeld hebben dat het koorlid L. van Breugel op zeer bevredi gende wijze de solo-partij in een der Rus sische liederen zong. zUn we aan 't eind ge komen van het verslag van een concert da», al waren er enkele min-gelukkige oogenblik- ken. over de geheele linie zeer aangename herinneringen heeft achtergelaten. K. DE JONG. doo. KAREL DE JONG. Daventry zal ons in de komende weck een overzicht van de orgelwerken van Cesar Franck geven. Achtereenvolgens zullen tot uiting komen: Maandag: ..Piece herolque en Choral en Mi maj.; Dinsdag: Grande Piece symphonique; Woensdag; „Cantabile en Choral en si bémol min."; Donderdag: „Prière" en „Final"; Vrijdag: ..Pastorale" en „Choral en la min Van de bekende orgel werken van den beroemden Franscnen meester ontbreken in deze reeks reeks dus de beide Fantasieën, resp. in C maj. en A maj. en de Prélude. Fugue et Variation". De volgorde, waarin de werken tot uitzending komen is niet chronologisch. Grande symphonique. „Pastorale". ..Prière" en ..Fi nal" vormen met de „Fantalsic en ut" en do „Prélude, Fugue et Variation" een zestal dat in de jaren 1860—1862 geschreven is en dus tot Franck's z.g. tweede periode behoort, een tijdvak waarin zijn voorliefde voor chroma tische harmonie-opvolgingen zich nog niet zoo sterk deed gelden als in zijn derde periode, die gerekend wordt met het jaar 1876 aan te vangen en waarin zich sterk de invloed van Wagner's „Tristan und Isolde" doet gevoelen. Tot deze periode behooren. wat zijn orgelwerken betreft, het „Cantabile" en de .Pièce héroïque", die met de ..Fan- taisie en la" in 1878 ontstonden, een „Andan tino" 1889) en de „Trois Chorals" <1890). 's meesters zwanenzang. In deze laatste vindt men den stijl zijner laatste periode wel het meest zuiver; zij zijn even edel in hun melo dische lijnen als in hun harmonische be handeling. maar ontegenzeggelijk vindt men er wendingen in, die op elkaar gelijken en ook elders, b.v. in het Allegretto zijner sym- phonie (1886—88L voorkomen en die dus als typeerend voor Franck kunnen gelden, Van deze drie is het derde, in a-min. wel het meest geliefd en populair geworden; de levendige, soms stormachtige figuraties, de ascetische koraalzang. de heerlijke cn rijke melodische wendingen in het Adagio spreken terstond tot het gemoed en vormen bovendien levendige contrasten. In cle beide andere Cho- ralen is de vrije variatie-vorm overheer- schend. Den bouw van het eerste ls zeer merkwaardig: het thema bestaat uit zeven afdeelingen, waarvan in de variaties slechts enkele wederkeeren. maar in het verloop van het stuk blijkt het hoe langer hoe meer. dat de zevende afdeeling het eigenlijke koraal gaat vormen, totdat aan het slot, deze alleen overblijft en in grootsche ontwikkeling hot werk besluit. In het tweede Choral ls de hoofdmelodie nagenoeg van begin tot eind doorgevoerd, in het midden als fugato. elders in veelzijdige varleering, wat stemmenver- deellng en harmoniseering betreft. De „Gran de Pièce symphonique" vangt aan met een Andantino serioso, dat als Inleiding van het Allegro non troppo e maestoso dient cn daar mee een afgesloten geheel vormt. Dan komt een Andante met een Allegro-intermezzo; ook het Andante sluit volkomen af. Het derde hoofddeel vangt aan met recapitulaties, die een improviseerend karakter hebben en over riden naar de eigenlijke finale, die met het hoofdmotief van het eerste Allegro begint en daaraan een eerste fugatisch optredend nieuw thema toevoegt. Dit werk was aan don fameuzen Franschen pianist Ch. V. Alkav, componist van vele hoogstmoeilijke piano- werken, opgedragen en sluit zich eenigszins bij den stijl van dezen meester aan. De Pastoral is een der eenvoudigste en liefe lijkste onder de orgelwerken van Franck. Het verschil in stijl van dit stuk en dc drie groote koralen is zóó duidelijk, dat ook de leek het zonder moeite bemerken zal. Wc willen ons nu tot eenige andere pro gramma's wenden en kunnen dan met vreugde constateeren dat we de muziek van draaiorgels en andere straat-instrumenten a.s. Maandag behalve door dc vensters ook nog door de luidsprekers In onze kamers kun nen krijgen: een uitzending, die aan triviali teit (het woord is immers afgeleid van tri vium driesprong) niets te wenschen over laat en dus met recht „algemeen" kan heetcn. Verder bekleedt de muziek van Johannes Brahms (geb. 7 Mei 1833) natuurlijk een belangrijke plaats. Zijn klarinetkwintet op. 115 wordt Dinsdagavond zelfs zelfs door twee Duitsche stations kort na elkaar uitgezonden, zoodat de belangstellende hoorder het twee maal zou kunnen hooren. als de uitzendingen niet zoo kort na elkaar begonnen. Het werk is. evenals de beide sonates op. 120 en het trio op. 114 voor den cminenten klarinettist der Meininger Hofkapelle. Richard Mühlfcld, gecomponeerd. Een der klarinetsonates gaat in München aan het kwintet voorar. De ..Liebesliederwalzer" (Leipzig. Maandagav i heb ik nooit kunnen bewonderen, de teksten vind ik nog al naar en de muziek niet op de hoogte van andere werken van Brahms staande. Het tweede Pianoconcert en het Vioolconcert komen veek in de programma's voor: de namen der solisten die ze resp. Dins dag en Donderdag op de feest-concerten van het Concertgebouw te Amsterdam zullen voordragen waarborgen superieure uitvoering; toch doet het ook in dit geval weer eenigs zins onaangenaam aan dat het weer buiten landers moeten zijn. Maar in elk geval- Elly Ney is een uitverkoren Brahms-priesteres en dat Carl FJesch. die in een vorig jaar reeds zhn afscheidstournee gemaakt had, zich nog bereid verklaard heeft het vioolconcert te Sü!ïü? verheu8en. die zijn ma- JSfSl !e?lkwg voeger gehoord heeft. Flesch speelt het grootsch en beheerscht, zonder willekeurigheden a la Hubermann doch met nauwkeurige inachtneming van wat in de noten staat. Misschien z.al dit optreden nu zUn dc initief afscheid van het podium worden: hij wil het in het bezit zijner volle kracht voorwei zeggen. Men verzuime deze gelegenheid om het te hooren niet!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 17