Dr. H. COLIJN
LETTEREN EN KUNST
KANTTEEKENINCEN.
GEZAG EN VRIJHEID LIJST 33
Radiomuziek der week.
EEN VOORBESPREKING
I
Reading. Roman door Herman
Robbers, A'dam Elsevier. Eva
Raedt de Canter, Huwelijk.
A'dam, Querido. Diet Kramer.
Begin. A'dam. Uitg. Mij. Holland.
Eén man en twee vrouwen fourneeren de
stof ditmaal voor een paar kantteekeningen
bij nieuwe, ons toegezonden boeken. Het is
opmerkelijk dat de geest waarin Redding ge
schreven is meer weg heeft van die eener
bedaagde dame, terwijl „Huwelijk" en „Be
gin" met het lef en de forschheid die der
jeugd eigen zijn, werden geattaqueerd en
daardoor eer iets mannelijks in den opzet
hebben. Het leeftijdsverschil tusschen de
drie auteurs heeft daar natuurlijk ook mede
te maken, doch opmerkelijk blijkt het dat
een boek als Redding een veel slapper indruk
nalaat dan de beide andere werken. Het is
dan ook wel een beetje een raar geval waar
aan Robbers zijn sympathie en zijn schrijf-
kundigheid ditmaal gewijd heeft. Wie of wat
er nu eigenlijk gered moet worden en vooral
of die redding de moeite van al des schrij
vers inspanning waard isreeds zoo zulke
vraag en twijfel bij u opkomen, is het duide
lijk dat ge het kunstwerk niet onverdeeld
bewonderen kunt.
Herbert hunting is al over de vijftig en
heeft groote kinderen: twee meisjes en een
jongen. Vooral het oudste meisje en de jon
gen zijn hem in hun modern-cynische levens
opvattingen een ergernis. Na-oorlogsche ver
wording van het zieleleven, constateert hij
bij zijn kroost.
Bovendien is hij vermoeid van 't vele
kantoorwerk en accepteert voor eenigen tijd
het gebruik van een landhuisje in de duinen,
hem door een vriend aangeboden.
In zijn eentje trekt hij daarheen en arri
veert 's avonds laat. Het begint eerst op een
roman van Ivans te gelijken. Hij alleen in
een leeg huis, hoort geluiden, praat het zicli
uit het hoofd, hoort ze weer., enfin om
kort te gaan:' daar is dien middag, vóór zijn
komst een jong meisje het huis door een
keukenraam binnen geklommen en heeft
zich boven geïnstalleerd. Ze kende den weg,
daar ze met de familie waarvan Lunting het
huisje ter leen kreeg, bevriend was. Het is
een twintig-jarig lief en verstandig kind. dat
van huis is gevlucht omdat haar stiefvader
haar begeerde. Welk een toestand, nietwaar!
En nu met een vreemden meneer, inderdaad
een meneer, dat kon je hem aanzien, onder
één dak, in den nacht, in de duinen. Mensch,
hoe verzin je het!
Drie dagen zijn ze gedwongen in de duin-
villa te vertoeven, de politie zoekt het weg-
geloopen meisje, dat naar Zwitserland wil
vluchten om van haar tehuis en den be-
geerigen stiefvader af te zijn. En Lunting
verzorgt haar, helpt haar en bewondert haar.
Omdat zij een puur, nobel kind is. met een
groot verstand en een nobel gevoel en niet
na-oorlogsch-verworden, als de rest.
In een groote vertrouwelijkheid komen
ze tot elkaar te staan; samen ontsnappen
ze aan de nasporingen des stiefvaders aan
het laaghartig verraad eens taxichauffeurs,
aan het wantrouwen eens Nijmeegschen
hotelportiers en steeds blijft Lunting de
ouderlijke vriend en niets meer dan dat.
Tot hij Greet in Lugano bij goede vrienden
aflevert, waar zij een geluk gaat vinden, dat
Lunting haar gaarne geboden had. En als
Lunting weer thuis komt heeft hij heel war.
moeite om zelfs zijn eigen menschen te doen
gelooven dat hij dat allemaal zóó maar, als
een soort Parsifal, heeft kunnen klaarspelen.
Zijn eigen kinderen grinniken in de gang
om zijn relaas::
„Weet je wat het gekke is", begon het
meisje, „ik geloof heusch dat het allemaal
waar is. Die goeie paps toch! Geloof jij het
niet?"
„Gelooven? O, ja.... Maar snappen doe
'k het niet heeiemaal. Dat je zóó iets laat
loopen! Dat kind zal zich wel vreeselijk ver
wonderd hebben."
„Och! Ik weet het niet.... Wij kennen
dat soort niet zoo. Misschien had ze 't te
veel te pakken van dien Peter en heeft ze
vader afgepoeierdEnfin, maar een fij
ne vent is en blijft-ie!"
Onze voorouders hebben ons voorgehou
den dat kinderen en dronken lieden de
waarheid spreken. Wij willen dus aannemen
dat Herbert Lunting een „fijne vent" is. De
lezer weet trouwens door de lectuur dat
noch de reinheid van Greet, noch het hooge
zelfrespect van Herbert in eenig opzicht ge
leden hebben. Dat het u echter maar matig
interesseert is de schuld van den schrij
ver, die zijn bedenksel vol naieve onwaar
schijnlijkheden, wel is waar vol litteraire
fraaiigheid, opdischt, doch van gekunsteld
heid niet is vrij te pleiten. Men kan van
mooie fragmenten natuurbeschrijving bij
Robbers volop genieten, doch passen voor
het oude-dames-geleuter over hoe goed het
vroeger was en hoe slecht tegenwoordig.
Dan wordt die „fijne vent" een zeurkous,
zooals er meer zijn, en niets bijzonders. En
wat doet die oude heer zijn jeugdig bescher-
melingetje dadelijk een toepasselijke lec
tuur aan de hand! Den eersten dag den
besten, als Greetje om wat te lezen vraagt,
haalt hij ,.Ariane, jeune fille rasse" te voor
schijn. Dat is wel verduiveld uitgerekend
voor zoo'n Parsifal-natuur. En wanneer zul
len wij nu eindelijk in de litteraire conver
satie eens van die Untergang des Abendlan-
des afkomen? Dat wordt langzamerhand
zoo populair als meneer Freud en lardeerse!
voor elk „beschaafd" roman-gesprek. Dat
Herman Robbers een onzer zeer goede
schrijvers is, weet ieder. Dat hij vaak litte-
ratureluurt en het te mooi maaktmen
leest er gewillig over heen. Persoonlijk voel
ik niet voor die gezochte fraaiigheden, ver
kregen door opzettelijke verwarring der
functies en als ik lees dat Greet „als met
wetende beenen" op een mospleintje af
stapt. dan lijkt mij dat beeld dwaas en ge
zocht. Gelukkig zit het boek vol mooie brok
ken natuurbeschrijving die de lezing loo-
nend maken en Herbert Parsifal in ons ge
heugen naar achteren dringen. Wij zullen
Redding met genegenheid herdenken in
hoofdzaak om de prachtige evocaties van
het Schoorlsche duinlandschap, hetwelk den
schrijver wel zeer dierbaar wezen moet.
In Eva Raedt—de Canter's „Huwelijk" zit
de klank van een gong. Het zijn kleine, doch
samenhangende hoofdstukken, vol bitter
heid en zelf-analyse. maar meestal treffend
en raak. Niets zeurderigs. En soms ook
geestig, zooals in het verhaal van den hond.
Het is minder „einheitlich" en gaaf dan
haar „Internaat" dat wij vroeger hier be
sproken hebben, doch verdient toch ook al
lerminst zoo finaal kapot geslagen te worden
als eenige weken geleden in 'n kritiek van Al-
bert Helman geschiedde. Daarvoor lijkt ons
deze schrijfster een te waarachtige artiste,
en ook in dit jongste boek te veel bewijs
daarvan voorhanden.
Diet Kramer heeft met haar „Begin" dat
inderdaad een debuut was, alvast de beste,
althans meest praktische, kritiek te pak
ken. Dat is de vox populi, die binnen zeer
korten tijd een tweeden druk noodig
maakte. Wederom eene dame, die de moder
ne volwassen jeugd neemt zooals ze is, tee
kent zooals zij ze waarneemt, haar aan
deel in de dwalingen onzes weegs accep
teert en ten slotte tóch ook haar .redding"
vindt in een „huwelijk". Hetgeen dan meer
het „begin" kan zijn voor een nieuw boek.
Waarom ook niet! Men kan er immers
toch nooit genoeg van krijgen en in de fic
tie zoowel als in de werkelijkheid lijkt het
telkens weer anders en blijkt het daania
weer hetzelfde. In mijn omgeving heb ik
dit boek van Diet Kramer een meisjesboek
hooren noemen. Aannemend dat ook in dat
speciale genre een evolutie heeft plaats ge
vonden, zou daarmee ingestemd kunnen
worden. Maar er zijn toch qualiteiten in
voorhanden, die doen vermoeden dat Diet
Kramer nog tot veel belangrijker dingen in
staat is. Dit „Begin" is alvast goed. een on-
dehoudend,"vlot geschreven verhaal. En
voorloopig nog zonder litteraire pretenties.
J. H. DE BOIS.
SCHILDERKUNST.
JAN VERINCA.
In de R.K. Leeszaal houdt Jan Veringa tot
6 Mei een tentoonstelling van zijn werk.
aquarellen, teekeningen en houtsneden. Naast
eenig werk van vroeger datum vinden wij er
veel van den laatsten tijd en het komt ons
voor dat daarbij een rustig zich ontwikkelen
op te merken valt. Veringa weet wat hij met
zijn materiaal doen kan, weet ook hoe hij ge-
makkelij k-charmeerende onderwerpen tot
zeer aantrekkelijke voorstellingen benutten
kan. Zijn duivencomposities en bloemstukken
zijn er de bewijzen van. Er was in zijn aquarel
technieik vaak 'n geraffineerdheid, die iemand
die daarin 't spontane gevoel te veel zoeken
moest, bijna tureluursch maakte. Een soort
vaardigheid, waar weinig tegen te zeggen valt
en die toch maar een soort behendigheid
blijft.
Voor mijn gevoel is het buitengewoon pret
tig den teekenaar nu, in een uitgebreider col
lectie nog van een anderen kant te leeren
kennen. Er is hier een reeks teekeningen naar
verschillende figuren waarin een veel warmer
observatie treft, en het leven zelf meer is aan
gevoeld, dan naai- een coquette voordracht
gezocht. Daar zijn: zoo'n jongen met de open
mond, een mandenvlechtende jongen, die
groote knaap bezig met zijn figuurzaag, alle
mooie doorgevoerde studies waaruit een in
telligent observeeren en een gevoelige teeken-
hand te voorschijn komen. Ook de aquarel,
waarop de jongen met de gro^i-geblokte kou
sen aan, heeft die fijnere qualiteiten.
Veringa's houtsneden ook zijn losser, min
der schematisch geworden. Van de oudere bla
den zien wij hier de Preekstoel eri een kerk
interieur terug en een enkel bloemstuk, welke
alle drie nog iets gemani'ereerds-decoratiefs
vertoonen.
Vergelijkt men daarmede de Tjalk, met
Spaarndam op den achtergrond, of het aar
dige boerderijtje aan de Houtvaart dan ziet
men dat losser worden gemakkelijk. Zelfs het
Mankes-achtige geitje bij het water is, ver
geleken bij Veringa's vroeger werk, een sprong
vooruit in een onbevangener. minder eigen
wijze kunst en levensopvatting. De eenmaal
verkregen technische kennis gaat nu het an
dere ondersteunen in plaats van alleenheer-
schend te zijn: ge ziet dat in een mooi gesne
den en mooi afgedrukt blaadje, waarop een
zittende jongen (no. 19). Lenig en soepel zijn
de contouren getrokken, toch sterk beeldend
het zittend figuurtje en hier schaadt de ge
raffineerdheid der zachte lijntjes niets door
dat ze aan de werking van het geheel onder
geschikt blijven. Men kan thans in Haarlem
wel goede kleine exposities van jonge Holland-
sche teekenaars en grafiekers bezoeken: die
van Jan Veringa behoort daartoe.
J. H. DE BOIS.
HET TOONEEL.
De Gala-Voorstelling van
Vader des Vaderlands.
Nu bij de Willem de Zwijger herdenking op
Woensdag 26 April „Vader des Vaderlands"
hier zal worden gespeeld, wil ik nog eens her
halen, wat ik in ons blad van 4 Maart na
lezing van Veterman's heldendrama o.a. heb
geschreven.
„Nederland is arm aan historische tooneel-
werken. Wanneer wij een nationale figuur als
Willem de Zwijger op het tooneel willen zien,
moeten wij tot Goethe gaan, omdat er geen
enkel Hollandsch drama van eenige beteeke-
nis bestaat, waarin het voor de geschiedenis
van ons land meest belangrijke tijdperk is
gedramatiseerd" zoo schreef ik eenige maan
den geleden na de opvoering van Goethe's
Egmond door het gezelschap van Saalborn.
Thans zou ik dat niet meer kunnen schrijven,
want Eduard Veterman heeft ons een „hel
dendrama" geschonken, waarin Willem van
Oranje niet alleen hoofdpersoon is, maar dat
ook een dramatisch beeld geeft van den
strijd, dien Oranje tegen Spanje heeft ge
streden. De herdenking van den 400sten ge
boortedag was de aanleiding van het ont
staan van dit historisch drama, maar Veter
man's Vader des Vaderlands is aanmerkelijk
uit gestegen boven 'n gewoon gelegenheids
spel. Het is een drama, dat ook later, na dit
Oranjejaar op het repertoire van onze gezel
schappen verdient te blijven, omdat het zoo
wel historisch als dramatisch een nationaal
tooneelwerk van beteekenis genoemd mag
worden.
Veterman heeft in zijn drama niet zooals
Goethe in Esmond deed een liefdesgeschie
denis om zijn hoofdpersoon geweven, hij
heeft geen intrige gefantaseerd, doch enkel
Willem van Oranje gegeven, zooals hij in wer
kelijkheid was, of beter zooals Veterman
hem als historische en dramatische figuur in
zijn strijd heeft gezien. Hij heeft de groote
momenten uit het leven van Willem van
Oranje, die den strijd het meest belichten ge
dramatiseerd en hij heeft hem daarmee niet
ANTI REVOLUTIONAIRE PARTIJ
STRIJDT VOOR
I
STEMT DAAROM
(Adv. Ingez. Med.)
alleen als dramatische figuur voor ons doen
leven maar ook den belangrijken tijd, waarin
Oranje de hoofdpersoon was. Het kon niet
anders dan dat dit werk, nu Veterman zich dit
tot taak stelde, min of meer fragmentarisch
moest worden, maar het doet toch geen
schade aan het geheel en zeker niet voor
hen, die met de geschiedenis van dit belang
rijke tijdperk eenigszins op de hoogte zijn.
Veterman heeft zijn held groot gezien en ook
groot gegeven.
Dat hij „le don du théatre" bezit, heeft hij
met dit tooneelwerk overtuigend bewezen. De
taal moge niet dichterlijk zijn, zij is toch ook
nooit beneden het groote onderwerp, dat Ve
terman zich met dit werk koos. Er zijn in de
negen tafereelen verscheidene met dramati
sche spanning en de schrijver heeft ook elk
tafereel tooneelmatig al is het dan ook,
wat bij zulk een heldendrama niet te verwon
deren is, nu en dan met een pathetisch woord
uitstekend weten af te sluiten. En hij heeft
op zeer gelukkige wijze leering getrokken uit
de lessen, die Bruckner hem in Elisabeth van
Engeland heeft gegeven, door in simultaan-
tooneelen zijn affecten te verhoogen, waar
hij dit noodig achtte. Het is vooral in deze
dubbeltooneelen, dat hij zich de technisch
knappe en moderne tooneelschrijver heeft
getoond.
Ten slotte wil ik hier nog aan toevoegen,
dat de opvoering van dit drama in de naar
ik las voortreffelijke ensceneering van het
Rotterdamsch-Hofstad Tooneel zeer veel te
zien geeft, zoodat de Willem de Zwijger-her
denking als tooneelgebeurtenis ook heel be
langrijk belooft te worden.
J. B. SCHUIL.
Geloof en Wetenschap
De Vereenigde Haagsche Spelers
De Dorpspoëet.
In „Bij Heernonkel" was het Amor in de
Pastorie, in De Dorpspoëet is het Amor in de
Kosterswoning. Ze zijn van dezelfde dorpsche
gemoedelijkheid, deze twee stukken van den
Vlaamschen schrijver Jac. Ballings. Wanneer
men zulke blijspelen ziet, dan zou men zeg
gen, dat de tijd daar in dat land van Ballings
eenige jaren stil is blijven staan. Zij doen
denken aan de tooneelstukken van vóór den
oorlog, toen wij nog de rust en de kalmte
hadden naar zulke eenvoudige dorpshistories
te luisteren en te zien.
Zoo'n stuk als De Dorpspoëet. lijkt uit een
ver verleden en misschien had het juist daar
om bij het publiek zooveel succes. Want och,
met alle rusteloosheid van den tegenwoordi-
gen tijd verlangen wij toch soms allen naar
die gemoedelijke dagen van vroeger en de vre
dige sfeer van de omgeving van Mane Toten
der, den dorpspoëet, terug.
Zouden er nu nog van die brave dorpspoëe-
ten rondloopen in Vlaanderen of ergens el
ders? Ik twijfel er aan, maar als wij dien
twijfel op zij hadden gezet, was deze Mane
Totender, koster en winkelier en rijmelaar toch
wel een dankbare al was hij dan ook een
wat ouderwetsche tooneelfiguur.
Wij koesterden ons wanneer wij er ons
eenmaal op hadden ingesteld in zijn zonni
ge warmte, evenals zijn nichtje Leentje het
deed, en wij vonden het aan hét- slot jammer,
dat niet hij. maar zijn zure, vrekkige broer
met Vica Pots, de rijke wedtiwe ging strijken.
Wij hadden hem zoo graag zijn oude vlam
gegund, vooral, omdat hij ons duidelijk liet
voelen, dat die liefde niet enkel maar „her
innering" was, zooals hij bij herhaling tegen
zijn broer en de weduwe Pots verzekerde. Daar
aan het slot vooral, werd deze dorpspoeët
voor mij een tooneelfiguur uit het ver ver
leden. Het viel mij moeilijk aan zoo'n braaf
heid te gelooven. En ik kwam er zelfs een
beetje tegen in opstand. Was Dore de weduwe
eigenlijk wel waard? Ja. ging zij eigenlijk met
dezen vrekkigen kerel haar ongeluk niet tege
moet? Want wat wij van Dore hadden gezien,
was nu juist niet geschikt, om ons veel ver
trouwen in dezen ouden, zonderlingen nuwe-
lijkscandidaat in te boezemen. En wij ware
het volkomen met Leentje eens. toen ze zei:
,Jk had het graag anders gezien!" Maar zulke
dorpspoëeten uit dien goeden, ouden tijd han
delden altijd eenigszins anders dan wij, mo
derne en egoïstische menschen, het zouden
doen. Wanneer Jac. Ballings sentimenteel
werd. kon ik hem eigenlijk veel minder waar-
deeren. dan wanneer hij komisch was. Want
in dat komische was in al het gemoede
lijke veel aardigs. Een goede vondst was het
bij voorbeeld alle pretendenten, die dongen
naar de hand van de rijke weduwe, bij den
dorpspoëet te laten komen voor een „liefdes-
poëem En vermakelijke blijspelfiguren wa
ren ook de snibbige Mieke van Leenden en
haar sullige broer Lowieke, evenals Sisse de
Lange, de komiek van Zonneveld, al was die in
het begin wel wat bas-komiek en zijn grap
pigheid daar te veel voor het liefhebberstoo-
neel berekend.
Maar dat Joe Ballings voor het tooneel weet
te schrijven, bleek ook weer uit dit blijspel.
Hij is nu en dan. wel is waar, wat lang van
stof en herhaal zich nog al eens. maar dat
behoort zoo bij dit soort stukken, uit den
tijd, toen het nerveusmakende woord tempo
tempo nog niet bestond. En De Dorpspoëet
werd door de Vereenigde Haagsche Spelers
onder regie van Pierre Balladux ook aardig
en in de juiste sfeer gespeeld.
Balledux zelf had de titelrol voor zijn reke
ning genomen en wist van dezen dorpspoëet
iets zeer goeds te maken. Hij was meer een
tooneelfiguur dan een levend mensch. maar
dit was de schuld van den schrijver. Hij gaf
aan dezen koster-winkelier en dichter het
warme en zonnige, dat Joe Ballings hem had
toebedeeld en ook het brave, min of meer
zoetelijke, dat zijn ander deel was. Hij paste
geheel in dit stuk en aan hem was zeker het
grootste deel van 't succes van den avond
dat lang niet gering was te danken.
Wim Grelinger was de broer, die in alles de
tegenhanger moest zijn van den optimisti-
schen, zonnigen dorpspoëet. Grelinger liet
niets na om dezen broer zoo onsympathiek
mogelijk te maken en hij slaagde daarin dan
ook volkomen. Maar juist daarvoor werd het
slot voor ons vrij onmogelijk en moeilijk te
aanvaarden.
Twee aardige blijspel figuren werden Mieke
van Leenden en Lowieken ook door het spel
van Netty Brusse—Strauss en Felix Bekkers.
Mevrouw BrusseStrauss liet ons geen
oogenblik in twijfel omtrent het karakter van
Mieke, die een tong had zoo scherp als een
scheermes. En Felix Bekkers verraste door de
kranige wijze, waarop hij de 2 rollen van
Lowieke en Sjarel Lowie in doublure speelde.
Erna BalleduxHaffert was een lieve, sym
pathieke Leentje en Theo van Vliet speelde
met komieke verve den komiek van Zonne
veld. Aleide Roelof sen toonde als Vica Pots.
de rijke weduwe, dat haar aanleg meer naar
het dramatische dan naar het komische
gaat. Ik geef toe, dat het een vrij onmogelijke
rol is, maar zij werd door mevrouw Roelofsen
ook allerminst gered.
Het geheel speelde zich af in een aardig
decor en Pierre Balledux had in zijn nauw
gezette regie voor alles gezorgd tot aan de
altijd tinkelende winkelbel toe. Alleen verried
die bel wel heel sterk dat de winkel van den
koster heel slecht beklant was. Want behalve
voor de bezoekers van de huiskamer hebben
wij haar geen enkele maal hooren overgaan
Zooals ik reeds schreef, had De Dorps
poëet bij de volle zaal een zeer warm succes.
Aan de dames-artisten werden na het tweede
bedrijf bloemen aangeboden.
Aan de opvoering van De Dorpspoëet ging
de jaarlijksche algemeene ledenvergadering
van Geloof en Wetenschap vooraf, In deze
vergadering werd Dr. J. M. A. van Schuylen-
burch bij acclamatie tot eerelid der vereeni-
ging benoemd. De voorzitter, Mr. F. Vorstman,
sprak er zijn voldoening over uit, dat de be
langstelling voor de avonden van Geloof en
Wetenschap in het afgeloopen seizoen zoo
bijzonder groot was geweest en hij ver
trouwde, dat dit ook in het volgende jaar zoo
zou zijn.
J. B. SCHUIL.
MUZIEK
Koninklijke Liedertafel
„Zang en Vriendschap"
Nauwelijks zijn we weer bekomen van onze
verbazing over den koorzang der Kozakken,
of onze Koninklijke Liedertafel komt met
twee echt-Russische liederen voor den dag
en zingt ze zóó dat we onze oogen op het
podium gericht moesten houden om ons te
overtuigen dat daar toch werkelijk geen Ko
zakken stonden. Frits Schuurman had de
Russische manier van zingen blijkbaar goed
in zich opgenomen, en ware het Koninklijk
Nederlandsche Koor in de herhaling van
„Trüber Samstag" niet Iets gezakt, dan had
den we kunnen zeggen dat het den Russen
haast de loef afstak in beschaafdheid van
klank deed het dit toch. Toonvastheid was ook
later op den avond niet de sterkste zijde dei-
Kon. Liedertafel: de „Sérênade d'Hiver" van
Saint-Saëns zakte een heele toon diep in de
sneeuw, maar overigens werd dit in popu-
lairen stijl gecomponeerde stuk, dat we al
eens vroeger van Z. en V. hoorden, vlot ge
zongen. Of de „Psaume 121" van Milliaud
naar den eisch vertolkt werd, is, gezien de
opeenhoopingen van dissonanten, moeilijk te
zeggen; in elk geval gaf het slot den indruk
van een zuivere drieklank en we willen aan
nemen dat dit ook de bedoeling van den
componist en dus een gelukkige ingeving
was. Roeske's „Gebed voor den Tempel"
kwam, naar we vernamen, voor het eerst op
een programma onzer Kon. Liedertafel voor.
In het middendeel daarvan bezat de harmo
nische samenklank nog niet overal de noodige
klaarheid en leek ons ook meer stoerheid en
breedheid gewenscht; inzet en slot- klonken
machtig. We zullen dit kernachtige koor
werk gaarne nog eens op een programma
van Z. en V. zien.
De namen der solisten waren in overeen
stemming met de waardigheid eener Konink
lijke verecniging: Jo Vincent en Sam Swaap.
Indien de toonkunst een Almanach de Goth.i
bezat zou men Jo Vincent daarin vermeld
vinden als een der vorstinnen der Nederland
sche zangkunst, welker eerste representanten
tegenwoordig voor geen vreemde potentaten
behoeven onder te doen. ntegendeel: een
stem als die van Jo Vincent, een sopraan van
zóó kristallen klaarheid, fluweelen zachtheid
en machtig volume zal weinig rivalen vin
den. Een sublieme zangtechniek gaat er mee
gepaard, zoodat alles wat Jo Vincent zingt in
een nimbus van schoonheid tot ons komt. Zoo
was 't ook Vrijdagavond in de aria van Mo
zart en de liederen van Grieg. Bij deze ver
lustiging van liet oor vraagt het gemoed dan
nauwelijks moer naar innerlijk meeleven: de
doordrenking met klankschoonheid geeft een
volkomen verzadiging.
Sam Swaap assisteerde discreet en toch ge
lijkwaardig in de aria uit ..II Re Pastore"; hij
trad ook als alleenheerscher op in een fijn
gestyleerde Sarabande van Voormolen en het
brillant gespeelde Rondo Capriccioso van
Saint-Saëns. En mocht, later op den avond,
in de vertolking der Romatiza Andaluza van
Sarasate eenige onzekerheid geheerscht heb
ben, de stukken van Granados en Hubay wer
den prachtig in stijl en wat het laatste be
treft met verbluffende virtuositeit gespeeld.
En bij al deze solovoordrachten was Emmy
van Eden de bescheiden, onmisbare en voor
treffelijke secondante. Als steeds sloot haar
spel zich volmaakt bij dat der hoofdpersonen
aan. zoodat ze nolens volens mede-hoofdper
soon werd.
Wanneer we nu nog vermeld hebben dat
het koorlid L. van Breugel op zeer bevredi
gende wijze de solo-partij in een der Rus
sische liederen zong. zUn we aan 't eind ge
komen van het verslag van een concert da»,
al waren er enkele min-gelukkige oogenblik-
ken. over de geheele linie zeer aangename
herinneringen heeft achtergelaten.
K. DE JONG.
doo. KAREL DE JONG.
Daventry zal ons in de komende weck een
overzicht van de orgelwerken van Cesar
Franck geven. Achtereenvolgens zullen tot
uiting komen: Maandag: ..Piece herolque en
Choral en Mi maj.; Dinsdag: Grande Piece
symphonique; Woensdag; „Cantabile en
Choral en si bémol min."; Donderdag:
„Prière" en „Final"; Vrijdag: ..Pastorale" en
„Choral en la min Van de bekende orgel
werken van den beroemden Franscnen
meester ontbreken in deze reeks reeks dus
de beide Fantasieën, resp. in C maj. en A
maj. en de Prélude. Fugue et Variation". De
volgorde, waarin de werken tot uitzending
komen is niet chronologisch. Grande
symphonique. „Pastorale". ..Prière" en ..Fi
nal" vormen met de „Fantalsic en ut" en do
„Prélude, Fugue et Variation" een zestal dat
in de jaren 1860—1862 geschreven is en dus
tot Franck's z.g. tweede periode behoort, een
tijdvak waarin zijn voorliefde voor chroma
tische harmonie-opvolgingen zich nog niet
zoo sterk deed gelden als in zijn derde
periode, die gerekend wordt met het jaar
1876 aan te vangen en waarin zich sterk de
invloed van Wagner's „Tristan und Isolde"
doet gevoelen. Tot deze periode behooren.
wat zijn orgelwerken betreft, het „Cantabile"
en de .Pièce héroïque", die met de ..Fan-
taisie en la" in 1878 ontstonden, een „Andan
tino" 1889) en de „Trois Chorals" <1890).
's meesters zwanenzang. In deze laatste vindt
men den stijl zijner laatste periode wel het
meest zuiver; zij zijn even edel in hun melo
dische lijnen als in hun harmonische be
handeling. maar ontegenzeggelijk vindt men
er wendingen in, die op elkaar gelijken en
ook elders, b.v. in het Allegretto zijner sym-
phonie (1886—88L voorkomen en die dus als
typeerend voor Franck kunnen gelden, Van
deze drie is het derde, in a-min. wel het
meest geliefd en populair geworden; de
levendige, soms stormachtige figuraties, de
ascetische koraalzang. de heerlijke cn rijke
melodische wendingen in het Adagio spreken
terstond tot het gemoed en vormen bovendien
levendige contrasten. In cle beide andere Cho-
ralen is de vrije variatie-vorm overheer-
schend. Den bouw van het eerste ls zeer
merkwaardig: het thema bestaat uit zeven
afdeelingen, waarvan in de variaties slechts
enkele wederkeeren. maar in het verloop van
het stuk blijkt het hoe langer hoe meer. dat
de zevende afdeeling het eigenlijke koraal
gaat vormen, totdat aan het slot, deze alleen
overblijft en in grootsche ontwikkeling hot
werk besluit. In het tweede Choral ls de
hoofdmelodie nagenoeg van begin tot eind
doorgevoerd, in het midden als fugato. elders
in veelzijdige varleering, wat stemmenver-
deellng en harmoniseering betreft. De „Gran
de Pièce symphonique" vangt aan met een
Andantino serioso, dat als Inleiding van het
Allegro non troppo e maestoso dient cn daar
mee een afgesloten geheel vormt. Dan komt
een Andante met een Allegro-intermezzo;
ook het Andante sluit volkomen af. Het derde
hoofddeel vangt aan met recapitulaties, die
een improviseerend karakter hebben en over
riden naar de eigenlijke finale, die met het
hoofdmotief van het eerste Allegro begint
en daaraan een eerste fugatisch optredend
nieuw thema toevoegt. Dit werk was aan don
fameuzen Franschen pianist Ch. V. Alkav,
componist van vele hoogstmoeilijke piano-
werken, opgedragen en sluit zich eenigszins
bij den stijl van dezen meester aan. De
Pastoral is een der eenvoudigste en liefe
lijkste onder de orgelwerken van Franck.
Het verschil in stijl van dit stuk en dc drie
groote koralen is zóó duidelijk, dat ook de
leek het zonder moeite bemerken zal.
Wc willen ons nu tot eenige andere pro
gramma's wenden en kunnen dan met
vreugde constateeren dat we de muziek van
draaiorgels en andere straat-instrumenten
a.s. Maandag behalve door dc vensters ook
nog door de luidsprekers In onze kamers kun
nen krijgen: een uitzending, die aan triviali
teit (het woord is immers afgeleid van tri
vium driesprong) niets te wenschen over
laat en dus met recht „algemeen" kan heetcn.
Verder bekleedt de muziek van Johannes
Brahms (geb. 7 Mei 1833) natuurlijk een
belangrijke plaats. Zijn klarinetkwintet op.
115 wordt Dinsdagavond zelfs zelfs door twee
Duitsche stations kort na elkaar uitgezonden,
zoodat de belangstellende hoorder het twee
maal zou kunnen hooren. als de uitzendingen
niet zoo kort na elkaar begonnen. Het werk
is. evenals de beide sonates op. 120 en het
trio op. 114 voor den cminenten klarinettist
der Meininger Hofkapelle. Richard Mühlfcld,
gecomponeerd. Een der klarinetsonates gaat
in München aan het kwintet voorar. De
..Liebesliederwalzer" (Leipzig. Maandagav i
heb ik nooit kunnen bewonderen, de teksten
vind ik nog al naar en de muziek niet op de
hoogte van andere werken van Brahms
staande. Het tweede Pianoconcert en het
Vioolconcert komen veek in de programma's
voor: de namen der solisten die ze resp. Dins
dag en Donderdag op de feest-concerten van
het Concertgebouw te Amsterdam zullen
voordragen waarborgen superieure uitvoering;
toch doet het ook in dit geval weer eenigs
zins onaangenaam aan dat het weer buiten
landers moeten zijn. Maar in elk geval- Elly
Ney is een uitverkoren Brahms-priesteres en
dat Carl FJesch. die in een vorig jaar reeds
zhn afscheidstournee gemaakt had, zich nog
bereid verklaard heeft het vioolconcert te
Sü!ïü? verheu8en. die zijn ma-
JSfSl !e?lkwg voeger gehoord heeft.
Flesch speelt het grootsch en beheerscht,
zonder willekeurigheden a la Hubermann
doch met nauwkeurige inachtneming van wat
in de noten staat. Misschien z.al dit optreden
nu zUn dc initief afscheid van het podium
worden: hij wil het in het bezit zijner volle
kracht voorwei zeggen. Men verzuime deze
gelegenheid om het te hooren niet!