HET HAARLEMSCHE STADSBEELD.
Hoe het eens was.
Hoe het geworden is.
Het vroegere Geldelooze Pad.
Op zoek naar een variété in Nederland.
En zoo gebeurde het dan, ((zoo begint
immers iedere welmeenende roman?) dat
wij op een schoonen lenteachtermiddag in
het jaar 1933 op zoek togen naar wat in
Holland in de laatste tientallen jaren eigen
lijk nooit behoorlijk heeft kunnen aarden:
een rasecht variété, waarin vele nummers
achter elkaar optraden in plaats van zoo
als we het tot nu toe hadden, één nummer
op een avond, tusschen filmvertooningen in
een bioscoop door. Niet dat de roman op den
bovengenoemden schoonen lente-achtermid
dag begonVerre van dien. Om in de
vergelijking te blijven, zouden we kunnen
zeggen, dat we op meergemelden middag
voor het eerst de pen op het papier zetten
en dat zij al krassend haar eerste woorden
begon te schrijven; maar zooals dat altijd
met romans gaat. was deze al verscheidene
weken van te voren geconcipieerd en was
dat concept langzaam, maar zeker uitge
breid tot een plan van vastomlijnde en dus
danig omvangrijke afmetingen, dat we be
sloten tot de uitvoering ervan over te gaan.
Wat geen kleinigheid was, dat uitvoeren
van ons plan namelijk of wel het op zoek
gaan naar een écht variété in Holland, en
waarbij men het best het beruchte spreek
woord van de naald in den hooiberg zou
kunnen aanhalen
„Kijk eens", hadden wij op een goeden
dag,--.tegen elkaar gezegd, „wij schrijven nu
over variété, nietwaar?"
„Ik teeken erover", zei do teekenaar in
zijn wiek geschoten, „maar praat maar door.
Menschen, die niet beter weten, moet je
nooit iets kwalijk nemen
„Wij schrijven dus", herhaalde ik geduldig,
„over variété. We hebben een impresario van
zijn kostelijken Zondagmiddagrust be
roofd om hem aan de praat te krijgen
over variété, we zijn tot drie maal toe in
de kleedkamers van bioscopen doorgedron
gen, en hebben het er achteree.nvolgens een
troep Chineesche acrobaten, een Hindoe-
stansch danspaar, en een Spaansche ko
miek lastig gemaakt, en in een echt va
riété zijn we nog nooit geweest. Noem jij
dat goed voor den dag komen?"
„Nee," zei de teekenaar uit den grond
van zijn hart, en dat nam me een pak van
het mijne, want met menschen, die het
principieel al met je oneens zijn, kun je
het redeneeren net zoo goed laten.
„Goed. We zijn het er dus over eens, dat
we op deze manier niet voor den dag kun
nen blijven komen. We moeten naar een
echt variété toe, anders zijn we niet ver
antwoord. In Amsterdam moet ergens nog
zoo'n ding zijn...."
„Je bedoeldt," zegt de teekenaar scham
per, „waarschijnlijk Mille Colonnes. Dat
is vijf jaar geleden opgeheven."
„Nou ja," zeg ik, en wuif met een weidsch
gebaar de spot van de hand", dat kan ik
niet weten; ik ben maar een eenvoudig
mensch, en heelemaal niet wereldsch. Ik
hou trouwens 'niet van wereldsche men
schen
„Ik ook niet", zegt de teekenaar onder
worpen, en beneemt me daarmee de koste
lijke gelegenheid tot een discussie. Jam
mer! Ik ben dol op discussies
„Goed", zei ik dus. „Het doet er ook hee
lemaal niet toe. Is er geen ander in Am
sterdam?"
„Nee."
„Dan moeten we naar Rotterdam, daar
is er wel één".
„Je bedoelt", zegt de teekenaar en zijn
toon is als fluweel, Arena. Dat is eenige
maanden geleden afgebrand."
Het luchtige wulfgebaar gaat mij ditmaal
iets minder natuurlijk af. zeg ik,
„ja. Maar waar moeten we dan
„We zullen', zegt de teekenaar tevreden,
„naar Brussel moeten. Palais d' Eté. Of naar
Hamburg. Alcazar. Of naar Berlijn. Win-
tergarten. Of naar Parijs. Cirque d'hiver
Wel ja. waarom niet? We kunnen toch ze
ker geen serie artikelen over variété schrij
ven zonder naar een variété te zijn ge
weest
„Ik wil", zeg ik koppig, „naar een va
riété in Nederland. Parijs, Berlijn, Brussel,
nou ja! Ik wil naar een Hollandsch va
riété!"
„Dat is er niet. Er is geen variété in Hol
land. Er is heelemaal niets van dien aard
in Holland. Als wc nou bijvoorbeeld naar
Parus...."
„Ik wil," zeg ik. „naar een varité of zoo
iets in Nederland. En als er geen Ls, dan
maak ik er één. Ik sta voor niets. Maar er is
er natuurlijk wel één. Stel je voor, er zou
in Holland heelemaal niet zoo iets
En ik schater luid en beleedigend, en zeg
er ten overvloede op beschermenden toon
bij: „Laat dat nou maar eens aan mij over.
Ik ben nou wel niet wereldsch en zoo. maar
zeo'n kleinigheidje zal ik tech nog we!
kunnen opknappen
„Er is in Holland geen zegt de tee
kenaar schouderophalend.
„Maak dat je grootje wijs'', zeg ik onbe
leefd. „Ja, er zal daar in Holland, in Am
sterdam Dan misschien geen echt va
riété. maar een cabaret, waar variété
nummers
>rLa Gaitézegt de teekenaar wei
felend.
.,Me niet artistiek, niet schilderachtig ge-
genoeg. Nee, laat dat nou maar gerust aan
mij over. Ik ben ontzettend knap in der
gelijke dingen, en ik vind variété's waar
zelfs wereldsche menschen ze niet vermoe
den. zei je wat?"
„Nee, maar ik denk des te harder", zei de
teekenaar, en liet mij vervolgens wraak
zuchtig alleen met het concept van de ro
man, u-weet wel.
En waarvan ik dus op men genomen had
het als een plan met volkomen vaste om
lijning weer opnieuw aan hem voor te leg
gen, hetwelk mij, om kort te zijn, drie
weken van zenuwspanning, een lichte li
chamelijke uitputting van het draven om
informaties, benevens een onrustbarend
hooge telefoonrekening kostte. Iedereen
zei, dat er nergens in heel Nederland een
variété te vinden was, en er was maar één
mensch, die mij hoop gaf, en zei, dat hij
zeker wist, dat er ergens in Amsterdam
maar waar, dat wist hij niet....
„In het centrum?"
„Ik weet het niet."
„In Zuid?"
„Ik weet het niet."
„In Oost dan?"
„Ik weet het niet."
,Daar heb ik niets aan", zei ik treurig.
„Het spijt mij ik zal nog eens vragen",
beloofde hij vaag, en belde af. Het duurde
een week, voor hij weer opbelde, en ver
heugd zei:
„Ik heb het!"
„Nee!" zei ik.
„Ja!' zei hij.
„Als ik ooit eens iets voor je doen kan
tot alles bereid!" zei ik dankbaar. „Je
behoedt me voor het slaan van een figuur,
en al heb ik de laatste paar dagen voort
durend loopen peinzen over de elegantste
manieren om figuren te slaan zoo heb ik
het toch nog maar liever. En bovendien
ik wist het wel. Natuurlijk is er in Neder
land zoo iets. Stel je voor!"
„Het is een nieuw ding", zei hij. „Wel
geen echt vaxiété-familiecabaret noemen
ze zich voor de gezelligheid, maar de naam
is prachtig. Het heet „Dorado" en het is
op de Weteringschans in Amsterdam".
En dit is dus het punt, waarop eigenlijk
het schrijven van de roman, met den schoo
nen lenteachtermidaag van daar straks en
al, begon. Wij togen heen naar de Wete
ringschans, en wij vonden het en stonden
ervoor, en de teekenaar gedroeg zich of
hij het ontdekt had in plaats van ik, en
moest natuurlijk het laatste woord heb
ben, want hij was het, die, toen we op het
punt stonden door de draaideur naar bin
nen te gaan, het bordje ontdekte met de
woorden „Toegang tot het cabaret om den
hoek" erop, En die>s begaven wij
ons om den hoek, en ontdekten daar twee
kersversch geschilderde groene deuren, die
er buitengewoon uitnoodigend uitzagen,
als men ten minste het feit over het hoofd
zag. dat ze dicht waren.
Wij rammelden aan de ééne deur, die
niet alleen dicht, maar zelfs op slot bleek
ie zijn. En wij keken elkaar aan. terwijl
een vaag, somber voorgevoel in ons
groeide.
En toen rammelden we aan de tweede
deur, en ook die bleek niet alleen dicht,
maar zelfs op slot te zijn, en wij keken
elkaar nogmaals aan, en het sombere voor
gevoel wies en verdeelde zich in den vorm
van een diep-mistroostige stemming gansch
en al over onze wezens.
Maar toen werd er van binnen aan de
knop van die tweede deur, waarvoor we
nog steeds elkaar stonden aan te kijken, ge
rammeld, en we rammelden terug, en de
binnenkant rammelde weer, en de deur
ik zeg het u de deur ging open. En daar
stonden we: op den drempel van dat, waar
naar we weken lang gestreefd hadden.
„Is dit", zeiden we, „is dit het cabaret?"
„Ja", zei de man. die op de drempel
stond en ons aankeek, of hij Cerberus, de
driekoppige helhond was, die net weer
nieuwe klantjes voor het vuur van den Hades
had gevangen, „dit is het cabaret".
„Is het echt?" vroegen we, ons geluk niet
kunnend gelooven.
„Wa?" zei de man wantrouwend.
„Of er echte variéténummers en zoo in
optreden", legden we haastig uit, „we zijn
namelijk op zoek naar een variété".
„Dat kan", zei de man, „nou, vanmiddag
bevobbeld hebben we een tenor".
„Alleen maar een tenor?"
„Alleen maar een tenor".
..Geen acrobaten, geen danseuses, geen
soubrettes, niets?"
DE TEMPELIERSSTRAAT.
Waar nu de Tempeliersstraat en om
geving zijn, werden vroeger landerijen en
tuinen gevonden met een weg, waaraan ver
schillende kleine huizen stonden. Het karak
ter van dit stadsdeel is dus ook wel zeer sterk
veranderd. Deze verandering heeft ongeveer
35 jaar geleden plaats gehad.
Alleen maar een tenor".
„Maarzei ik ontzet.
„Maarzei de teekenaar nog ont
zetter, en daar loofde ik hem in mijn hart
voor, want een beetje waarachtig meegevoel
kon ik werkelijk wel gebruiken. En ik keek
naar den imposanten man in de deur en
voelde, dat ik tot eiken prijs het naadje
van de kous moest weten.
„TJ bent zeker cis directeur?" zei ik vol
vriendelijk ontzag.
Hij grinnikte en zei, dat hij maar de por
tier was.
„Is de directeur er niet?"
De directeur was er niet, en het kon best
zijn, dat hij niet kwam ook. En we begrepen,
dat dat zoo directeurs-allures waren, en na
men toen maar genoegen met den portier,
die trouwens prijkte met ongelooflijk mooie
gouden knoopen, wat zijn portierschap, om
zoo te zeggen, aanmerkelijk verzoette. En hij
vertelde ons alles, wat we weten wilden, en
het kwam daarop neer, dat het eenige va-
riété-achtige cabaret in Nederland, dat we
nog maar pas ontdekt hadden, alweer bezig
was een ontijdigen dood te sterven en bijna
als variété tenminste, aan zijn laatste adem-
snik toe was.
Het ging niet, zei de portier. Zeven weken
bestonden ze nu, en van de vele goeie num
mers, die ze in die tusschentijd gehad hadden
iederen keer een heel programma vol
was nu nog maar alleen die ééne tenor over.
De menschen wilden het niet, en je kon op
den duur toch niet alleen blijven werken om
de variété-artisten wat te laten verdienen,
en daar was het eigenlijk van het begin af
aan op neer gekomen. Vierhonderdvijftig
menschen konden er in het zaaltje en dat
was ten eerste nog nooit heelemaal vol ge
weest, en ten tweede bleven de menschen den
heelen avond op één consumptie zitten en
daarvan kon je geen zevenhonderd gulden
in de week aan de artisten betalen.
,3n nou is ter alleen nog maar die ééne
tenor over, en die zal binnenkort ook wel
verdwijnen en dan worre we ook maar 'n dan
cing", zei de portier en hij zuchtte of hij
de directeur zelf was.
We zuchtten mee, en sloegen zijn uitnoodi-
ging om binnen te komen af, en verwijderden
ons van de plaats des onheils met loome
schreden en hangende hoofden, terwijl Cer
berus ons gelaten nakeek.
Misschien de twee eenigen in Holland, die
wél een variété wilden, zij het niet gansch
en al om particuliere redenenen zelfs
de teekenaar had niet den euvelen moed
om het „Zie je wel" uit te spreken, dat hem
volgens Bartjes op de lippen zweven moest.
Na zeven weken gesneuveld in den strijd
om het bestaan.
Het variété in Holland.
En ik heb er nu wel grapjes over gemaakt,
maar treurig is het toch.
Ach Holland!
WILLY VAN DER TAK.
DE UITVINDER VAN DE
LOGARITHMENTAFEL.
In het begin der 17de eeuw leefde op zijn
slot Marchiston bij Edinburgh de Schotsche
lord John Napier (volgens anderen Neper),
die een hooggeleerd, strenggeloovig man was,
die znjn tijd tusschen theologische overpein
zingen en mathematische vraagstukken ver
deelde. Bezield van den wensch om de moei
tevolle, ingewikkelde berekeningen, waartoe
zich destijds de astronomen gedwongen
zagen, te vereenvoudigen of te vergemakke
lijken, was het hem na diepgrondige studie
gelukt een ontdekking te doen die de volgen
de gedachte ten grondslag lag: ieder grond
tal stemt overeen met een zeker ander ver
houdingsgetal, zoodat de uitkomst der bere
kening gelijk is aan de som der verhoudings
getallen, die in de uitkomst betrokken zijn,
Wanneer men nu een tafel bezit, die voor alle
gx-ondgetallen de overeenkomstige verhou
dingsgetallen aangeeft, dan zal een verme
nigvuldiging tot een eenvoudige optelling en
een deeling tot eenvoudige aftrekking te
ruggebracht worden. Lord Napier stelde in
het jaar 1614 een tafel dezer waardevolle
verhoudingsgetallen samen, die hij Loga-
rithmen noemde. Daarmee heeft de Schot
sche geleerde een onsterfelijken dienst aan
de wetenschap bewezen. Er is feitelijk geen
Waar nu de Tempelierstraat is.
exacte wetenschappelijke vorsching, onder
zoek of nasporing of de practische toepassing
daarvan in de techniek, die niet min of meer
omslachtige berekeningen vereischen, welke
dank zij Napier's geniale uitgedachte loga-
rithmentafels tot een eenvoudige reken-
opgave teruggebracht kunnen worden.
DEFINITIES VAN HET GELD.
De „Monde illustré" heeft aan zijn lezers
de vraag gesteld: „Wat is het geld?" en o.a.
deze antwoorden daarop ontvangen: „Een
goed dienaar en een slecht meester"; „het
universeel paspoort"; het eerste vergif door
den mensch uitgevonden"; „het voertuig van
de achting"; „de tooversleutel"; „een zorgen-
mijn"; „het verstand der domkoppen"; „de
cocagnemast van het geluk"; „het beste
passe-partout"; „de zenuw van den vrede in
dc gezinnen"; „een talisman, waarvan de
eigenschappen veranderen naar gelang van
de huizen, waardoor hij passeert". Onzer
zijds voegen we hieraan toe: „Een middel ge
geven ten goede, maar, helaas, door al te
velen ten kwade gebruikt".
DE „LAST" DER JAREN.
Die uitdrukking heeft veel kans een logen
straffing te krijgen en haar recht van be
staan te verliezen. Wisten we langs proef-
ondervindelijken weg, dat grijsaards korter
worden, dat in den regel de man op 75-
jarigen leeftijd ongeveer 75 millimeter kleiner
is geworden, minder bekend is ongetwijfeld
wat een Fransch geleerde ons thans komt
vertellen, namelijk, dat de ouderdom het ge
wicht van het lichaam aanmerkelijk ver
mindert. De jaren maken ons lichter, wie
zou het kunnen denken? De lever, waarvan
het gewicht ongeveer 1500 gr. bij den vol
wassene bedraagt, weegt nog slechts 800 a
900 gram bij den grijsaard. De hersenen ver
liezen gemiddeld 150 gram; ze wegen 1165
gram bij den volwassene, 900 gram bij den
grijsaard. De nieren van den volwassene
wegen 170 gram, bij den grijsaard niet meer
dan 100 gram. Hetzelfde is het geval met de
milt, waarvan het gewicht de helft vermin
dert van 200 tot 100 gram. Het hart evenwel
doet aan die gewichtsvermindering niet mee,
dat gaat integendeel met den leeftijd
groeien. Bij grijsaards weegt het 100 gr. meer
dan bij volwassenen.
PIERRE JEAN DE BéRANGER.
Deze, de meest populaire dichter van
Frankrijk, stierf te Parijs, waar hij in 1780
geboren was, op den 16en Juli 1857.
Hij werd, nadat zijn vader nagenoeg tot
den bedelstaf gebracht was, bij zijn groot
vader opgevoed, die het ook al armpjes had,
zooals blijkt uit het gedicht „le Tailleur et la
Fée", waar hij spreekt van „mon pauvre et
vieux grand-père", en bij een tante, die te
Péronne een herberg had.
Béranger is vaak oppervlakkig in zijn ge
dichten, maar ook dikwijls geestig en ver
makelijk, heeft een warm hart voor de ar
De stichting vaa Mormundiè, duizend jaar geleden, is in vele Noord-Fransch plaatsen
feestelijk herdacht. Een historische optocht voor de kathedraal van Coutances.
men, heeft een onverstoorbare levensblij
heid; maar een groot aantal van zijn gedich
ten wonden de eerbied, welke men aan den
godsdienst verschuldigd is. Ze werden vooral
populair omdat hij dikwijls zijn stof ontleen
de aan het Parijsche volksleven. Bekend zijn
ook zijn politieke liederen, waarmee hij de
Bourbons aanviel, en dat hem een paar
maanden in de gevangenis kostte. Maar be
roemd vooral zijn Béranger's liederen en ge
dichten, die herinneren aan den Napoleon-
tischen tijd.
DE BAARDDRAGERS VAN
WADDINXVEEN.
PROPAGANDA OP RIJM.
Te Waddinxveen is opgericht „De club
van de baarddragers". De vereeniging stelt
zich ten doel het dragen van den baard te
bevorderen. Zij maakt propaganda op rijm,
welke als volgt luidt:
Weg met scheermes, -zeep en -kwast,
Want die zijn U slechts tot last.
Laat die baard Uw kin omhullen,
Laat de haren lustig krullen.
In den ban de naakte kin,
De baard, die geeft het leven zin.
LANGS DE STRAAT.
Gedoofd, strijdvuur.
Er was „rumor in casa", of, scherper gede
finieerd: herrie op de trap.
Het was in een van de Amsterdamsche
straten, die nog steeds met den verzamel
naam „de Pijp" worden aangeduid en de
trap gaf toegang tot „een huis vol menschen"
en daar de deur van de trap open stond,
kwam de herrie langzamerhand ook de straat
op.
Uit de trapruimte klonk eenige malen de
roep: „Hij vermoordt me!" en wie Amster
dam kent, weet nu meteen twee dingen, nl.
ten eerste dat in dezen kreet hoogstwaar
schijnlijk eenige overdrijving school en ten
tweede dat in een minimum van tijd zich
vele buurtgenooten en toevallige voorbij
gangers bij de openstaande trap verzamelden.
Zij die het geluk hadden gehad, een plaats
in de eerste rijen te veroveren, zagen, dat
ongeveer op de tiende trede van beneden op
de trap een klein, ongeveer veertigjarig man
netje met alle macht stond te trekken aan
een veel grootere, jonge vrouw, waarbij hij
telkens, op luiden maar schorren toon, beval:
„Mee! Je gaat mee!"
Zoo oogenschijnlijk leek het, dat de vrouw
het mannetje wel aan kon, maar of nu haar
lichaamskracht niet evenredig was aan haar
forsch uiterlijk, of dat het mannetje op de
trap een gunstiger strategische positie in
nam, duidelijk bleek dat de man terrein won.
tree voor tree kreeg hij zijn tegenstandster
naar beneden en hij liet niet los, zelfs niet,
toen een andere, evenzeer voldoende uit de
kluiten gewassen vrouw de trap kwam af
stormen, hem eenige flinke stompen toedien
de en hem in zeer onparlementaire taal, die
de herinnering opwekte aan bekende on
weersverschijnselen. tfitnoodigde, haar zuster
los te laten en zich te verwijderen.
„Mee mot je! Mee!" schorde het mannetje
telkens, heesch maar hartstochtelijk. „Mee;
naar je huis. Daar hoor je. Denk je, dat ik
je hier laat, bij die senuwelijers?"
En hij trok haar „bloes" stuk, zocht en
vond onmiddellijk een ander houvast en
sjorde dat het een lieve lust was.
Hoe onwillig de vrouw zich ook betoonde
haar heer en gemaal te volgen, haar tegen
spartelen hielp niet veel; de tweede tree was
bereikt.
„Vadèèèr!" gilde zij nog eens met de kracht
der wanhoop. „Hij vermoordt me!"
Op dezen wanhoopskreet kwam een ander
klein mannetje de trap afhollen en wierp
zich met de rhetorische vraag: „Denk je,
dat ik mijn dochter door jou laat mishan
delen?" le terlij k op de levende trekkracht,
die blijkbaar zijn schoonzoon was.
Deze moest nu de vrouw de vrijheid laten,
waarvan zij onmiddellijk gebruik maakte
door de trap op te hollen, terwijl de beide
mannetjes daarentegen samen de beide laat
ste treden af en de straat op rolden, waar
zij elkaar vinnig bleven bestrijden met han
den, die soms tot vuisten gebald werden, en
voeten.
Maar hoe werd plotseling het strijdvuur
gedoofd! Op snelle en afdoende wijze. Dc
zuster, die zooeven zoo weinig resultaat met
haar stompen had behaald, kwam de trap af
met een emmer water, liep naar het rollende
en vechtende tweetal en goot handig en re
soluut den emmer over hen uit, tot vreugde
der talrijke belangstellende omstanders.
De beide mannetjes schrokken, lieten el
kaar los, stonden op en „dropen af", in let
terlijken zin: de vader ging de trap op en
de schoonzoon verwijderde zich eenigszins
snel en schoot zoo gauw mogelijk een zij-
in.
Het vuur was uit.
J. C. E.