1 DE ZATERDAGAVOND 1 1 1 ET n BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD Indrukken uit Parijs. ZATERDAG 24 JUNI 1933 HAAREEM'S DAGBLAD fog- av<>yti'Mt£ii}U.e. t&tUi va* lio-atdzec tat $ctns door K. Pk. En waarom zouden wij eigenlijk niet met den wagen met vacantie gaan? zeiden wij tegen elkaar. Inderdaad, waarom niet? Zooveel menschen gaan met den wagen. Het is mak kelijk, vrij en goedkoop. Men is niet aan dienstregelingen gebonden en niet aan staan plaatsen als er teveel dames zijn in de coupé. Wij gingen dus met den Stevin-Mouringh. Dat is het merk. Tenminste het staat voor op in zilveren lettertjes en aan den kop is een groote gebeeldhouwde buste van Prins Mouringh, een zeer monumentaal aspect voor een wagen. Wat er in driehonderd jaar sinds zijn uitvinding door Stevin aan de techniek van den zeilwagen geperfectionneerd kon worden, is er aan gedaan, en nu loopt hij best. Wij hebben er al veel plezier mee ge had aan het strand, en waarom zouden wij er geen goede vacantie mee hebben? Wij startten dus aan den Zeeweg op het strand. Er stond een flinke Westenwind; be ter kan het al niet om op te schieten, wan neer men den Zeeweg af gaat. Het schuine zandpad naar boven leverde de moeilijkhe den, die in den beginne overwonnen dienen te worden, want met den wind pal-West is het slop weinig bezeild, maar eenmaal boven liepen wij met den wind mee den Zeeweg af en de hoogten en laagten waren als de gol ven van de zee. Mijn maat, de schipper, hield het roer. Hij liet de schoot ver uit vieren, zoodat het groote blanke zeil wijd uitstond op den wind en de wagen over den Zeeweg zweefde, dat het een lust was voor 't oog. iDe wandelaars bleven een oogenblik staan aan den kant van den weg en keken ons vol bewondering na, en de auto's, die wij in haalden gingen ook aan den kant van den weg. De bestuurders drukten zich uit in on gemotiveerd scherpe bewoordingen, want de schipper haalde het zeil niet verder in dan noodig was, omdat wij geen vaart wilden verliezen, dat begrijpt u. Met den wind in den rug laat men niet gijpen. Het parcours door Haarlem met de boch ten leverde al weinig moeilijkheden, dank zij onze uitstekende differentiaalinrichting, een der meest karakteristieke verbeteringen se dert Prins Mouringh na de luchtbanden, maar op den Julianaweg moest ik de fok neergooien, die wij hadden bijstaan, want de motorpolitie zat er achter en ik vreesde moeilijkheden, met deze snelheid. Het was een glorieus moment, toen de politie ons moest laten schieten en ik prees ons zeiler schap luide. Tusschen de huizen konden wij een goede lap zeil best gebruiken, maar een maal op weg naar Amsterdam ging alles van een leien dakje. Het was een genoegen te zien hoe de schipper de vluchtheuvels rond de, dank zij de omstandigheid, dat ik hem dagelijks pleegde te coachen bij paal 64. Met de verkeerspolitie hadden wij niet de minste last en de eerste troebelen met de gewapen de macht deden zich eerst voor in het ge zicht van Halfweg, zij het dat het niet onze schuld was. Op de Vaart had de schipper de schoot weer gevierd, want men meet .prof i- teeren van de kansen die de wind biedt, en er uit halen wat er in zit, en omdat wij de boompjes langs den weg zooveel mogelijk wil den ontzien, hielden wij wat links aan. Er was niemand, die ons klopte, behoudens een kleine dubbeltjestax, die zoo maar rechts voorbijreed, precies onder de giek door. Wel reed er wat men noemt een file achter ons aan, die ons met signaaltonen syncopisch begeleidde. Onder Halfweg nu passeerde ons een heer plotseling aan de linkerzijde, hoewel het daar verboden is te passeeren en toen de politie het onderzoek tegen hem opende, meende hij spitsvondig te zijn door aan te voeren, dat wij geen motorrijtuig waren, waarvan de be paling spreekt, maar dit was allerminst een excuus, want hij was geheel links van den weg terecht gekomen en dit mag in Halfweg zoomin als elders, zoodat hij boete kreeg en een transactie moest aangaan. Wij hadden het zeil er bij neergegooid, zoodat het melo dieus heen en weer klapte op den wind en omdat wij moeilijkheden vreesden hielden wij wat rechts aan en gingen voor anker." In vijf minuten reden ons tachtig auto's voor bij en de bestuurders zeiden een voor een kernachtige dingen, zooals men die in de zeilvaart wel meer hoort. Men wendde zich tot de politie én men trachtte er ons op te vangen, dat wij links gereden hadden, maar wij behielden onze kalmte en maakten aan nemelijk, dat het een misverstand was. om dat wij in tegendeel zoovéél mogelijk rechts van den weg gereden hadden, of had u soms gewild, vroegen wij, dat wij de boompjes hadden meegenomen met de giek? Ver scheidene automobilisten kregen een verma ning om zich wat minder op te winden en er werden er drie in verzekering gesteld we gens beleedigende uitdrukkingen. Vijf mi nuten later hadden wij het anker gehieuwd en kwamen voor den wind op een bekwamen tijd in Amsterdam. Het was daar, dat wij het eerste contact kregen met de bevolking. Men kan niet zeg gen. dat zij in de hoofdstad des lands sinds het Rhönrad en de wereldreizigers weinig gewend is, maar zij bewaart een beminne lijke ontvankelijkheid voor deze dingen en zoo bereidde men ons een algemeen belang- de *onderkoets rolt nader, Zij draagt en wiel en aubble mast en zen te gader. Prudens van Duyse. stellende ontvangst. Het begon bij het Over- toomsche schutsluisje en het eindigde eerst voorbij het Betondorp en al dien tijd waren er dichte menschenmassa's op de been. Intusschen was de wind wat geruimd en door het Noorden naar Oost geloopen en waarom ik gewed had met den schipper kwam precies uit: wij moesten kruisen op den Muiderstraatweg. De wind ging boven dien liggen en bij het viaduct van de spoor schoten wij ons vaantje er bij in. omdat de schipper zich misrekend had met de hoogte, en wij op het laatste oogenblik den mast niet meer konden strijken. Het was eigenlijk maar gelukkig, dat het vaantje afknapte, want wat laadden wij moeten doen. als het vaantje gehouden had en wij waren blijven vastzitten? Wij maakten korte slagen en hadden de handen vol werk om behoorlijk door den wind te gaan met de ingetreden labberkoelte, bovendien was het uitkijken en nog eens uit kijken in verband met het verkeer. Intusschen is er een bijzonderheid, die ik u niet verzwijgen mag op den duur: aan den Omval hadden wij twee dames aan boord ge nomen, die graag mee wilden en er zich veel van voorstelden. Het kwam goed uit, want zij waren aardig met witte rokken en blauwe jumpers, heelemaal op den tocht gekleed. Wij wilden ons van de beste zijde laten zien; bij den Hakkelaar klom ik in den mast en maakte met mijn zakdoek zoo goed en zoo kwaad als het ging een nieuwe vaan want wat is een schip zonder vlag? maar het gaf niet veel, want het was zoo blak als een biljartten. Het was nu ongeveer op het heetst van den dag en geen spiertje wind meer toen wij tusschen de boomen waren bovendien moest de schipper telkens wat bij- remmen met de handrem aan 't eind van eiken slag vanwege de tegenliggers, en toen de dames voor den dag kwamen met sinaas appelen en een eitje, gaven wij er de brui aan en boomden der. wagen zoo goed en zoo kwaad als het ging de hei op. voor een rustieke picnic. De zeilen hingen slap en lusteloos op een laatste zuchtje uit het Oos ten. Wij vertuiden den wagen aan een boom stronk en passagierden op de hei en in het natuurschoon. Het was tegen zes uur in den middag, dat zich een zwart vlekje zette aan den azuren hemel en cm kwart over zessen stak er een onweer op. dat de zeilen er van klapperden en het niet veel gescheeld had of de Mou ringh was op drift geslagen. Met het vaan tje was ook onze bliksemafleider verloren gegaan, zoodat de dames bange oogenblik- ken beleefden, maar wij profiteerden van den opgestoken wind. die weer een heele slag gedraaid was, en nu uit het Zuid-Westen doorstond, zoodat wij in de scherpe bochten bij Amersfoort nog hard remmen moesten om er niet uit te schieten. Op de Leusdensche hei gierde de wind over de open vlakte. „Zet de fok bij", riep mijn maat de schipper, die er nu ook alles op zetten wilde, om voor den nacht de grens te halen, maar het kon niet. want de dames lagen er onder ter dekking tegen den regen, die ons van den leikant onbarmhartig geeselde. „Leg de dames aan den anderen kant", riep de schipper. „Het kan niet", schreeuwde ik terug tegen den wind in, „wij gaan overstag". Juist lagen wij in een scherpe bocht en de wagen maakte te leevert een bedenkelijke slagzij, maar hij hield het. dank zij de goede veering. „Leg een rif in 't zeil", riep ik nog tegen den schipper, maar hij scheen er nu juist aardigheid in te krijgen. „Dat is je weertje kappie", schreeuw de een boer met zijden pet, achter wien men dit meeleven niet gezocht zou hebben. Het was donker als de nacht geworden, de blik sem was niet van de lucht, de wind gierde door het want, de dames gilden van onder de fok. De wagen liep zeker veertig knoopen, wij gaven onophoudelijk signalen op de claxon, wij voelden de achterwielen slissen op den weg. Doornat stond ik op de plecht. Zoo gingen wij den nacht in. Ik maakte de lichten klaar, groen te stuur boord. rood te bakboord en een helder uit stralend wit licht voorop. De dames waren in geslapen onder de fok. Af en toe sprong een haas of een hert voor den boeg weg. Als een andere wagen passeerde sloeg het buiswater bij golven over ons boord. Het moet een trotsch gezicht zijn geweest, onzen bodem met het groote witte zeil hoog door ae bos- schen te zien koersen, de Vliegende Hollan der. en menig moede daglooner. die huis waarts keerde, stapte van zijn fiets om ens na te oogen. Bij Planken Wambuis hadden wij het ergste gehad. Het onweer was overgedreven of wij waren er onderuit, maar er bleef een stevige wind staan. Wij zongen een liedje en de schipper stak een pijp aan. ik feliciteerde hem met den goeden afloop en wij verheug den ons op een geschikt tij in Emmerik te kunnen binnenvallen. Ik ging naast de dames zitten, die nog slie pen als rozen na de doorgestane emotie, en raakte aan het mediteeren. Met een ruk sprong ik op. ..Stop" riep ik. „een licht vooruit". Het was een zeer nadruk kelijk licht het danste als een dwaallichtje en kennelijk was het. voor ons bedoeld. „Rem wat bij", riep ik weer. want het licht leek dichterbij aan wij dachten. „Onmogelijk" antwoordde de schipper, „wij loopen dertig knoopen. pal voor den wind". Daar schoot mij iets door het hoofd. .Dit moest de grens zijn. Wij waren Arnhem ongetwijfeld gepas seerd. zonder het te bemerken. Men merkt niet alles als men dertig knoopen loopt, en ik had mij bezig gehouden met de dames. Blik semsnel flitsten mij waarschuwingen door het brein, van schietende douanebeambten. „Stoppen", gilde ik nogmaals, „ze schieten". „Je bent gek", zei de schipper, of iets van deze strekking, de dames schreiden. De speedometer wees 25 knoopen. Het licht was nu vlakbij en recht vooruit, ik voe'.de. dat er iets gebeuren meest. Met een katachtige beweging was ik bij liet plechtanker, slinger de het achter een boom. Het haakteeen ontzaggelijk gekraak, de wagen schoot 45 graden uit den koersde schipper sprak in zeemanstermen. wij hadden het anker verspeeld. Het was alles in een ondeelbaar oogenblik geschied, wij hadden vaart verlo ren. maar niet genoegvoor ons wenkte het lichtIk kreeg een ingeving. „De boei. in 's hemelsnaam loop niet op de boei", schreeuwde ik naar den schipper. Tegelijker tijd maakte Ik den piekeval los. Met donde rend geweld viel het zeil. De dames lagen nu onder alle tuig dat wij aan boord hadden, zoodat haar angstgeschrei automatisch ver stomde. hetgeen een gelukkige omstandig heid was. Het was een vreeselijk. maar be slissend moment. Ik trok de handrem aan.. Gepiep van banden op den weg. Het licht was naast ons Wij zagen kepi's, kokardes en zilveren tressen. „Controle op papieren, heeren'', zei de wachtmeester. „Is dit de grens", vroeg ik. ..Nou, ten naastebij wel", zei de wachtmees ter. „Apeldoorn grenst hier aan Arnhem, 't is bij Loenen op de Veluwe hè". Wij waren lichtelijk verdwaald. „Tien mij len uit. den koers, ik haal de grens niet meer" zei de schipper, en hij sprak verder in de taal der zee, die van een groote openhartig heid Is. Wij toonden onze papieren: ons rijbewijs, wegenkaart, natlonaliteitsbewijs. De schipper zocht verder. „Wat zoek je", vroeg ik. „Ik dacht dat wij alles hadden". „liet Binnenaanvarlnsreglement", zei hij. Het Rusland van Rue Daru. In de aristocratische buurt van de Avenues tusschen de Place de l'Etoile en het Pare de Monceau zijn na de revolutie de Russische ballingen neergestreken. In de hoop, eenmaal in hun leven de vroegere glorie te mogen zien terugkeeren. IJdele hoop? Wie zal het zeggen! Maar inmiddels valt de ballingschap hard en in den loop der jaren slijt het ver guldsel van de blazoenen steeds meer. Toen de architect Strohm de ontwerpen van zijn collega Kourmine in 1359 ging uit werken en de beide Russische kunstenaars Parijs verrijkten met een echt-Moscovietisch bouwwerk in Byzantijnschen stijl, dachten zij niet, dat deze kerk eenmaal het middel punt zou worden van een gemeenschap, niet ongelijk aan die van de Joden, toen dezen aan Babel's stroomen zaten en weeklaagden over Jeruzalem. Ik geloof niet, dat de uitgeweken Russen veel weeklagen; als alle overige Russen rede neeren zij meer. Maar aan Moskou en Peters- burg hangen zij nog met dezelfde trouw aan het verleden als de Joden destijds aan hun Tempel gehecht zijn geweest. Het verschil is, dat de Joden in Babel geen tempel hadden, maar dat de Russen te Parijs over een tem pel beschikken, welke alle voorhistorische luister ln zich belichaamt. Hoe gek het klinkt, ik moet bij dat pom peuze kerkgebouw in de Rue Daru altijd aan een Hollandsch dorp denken. Zoo'n ouder- wetsch dorp, miden in de klei. In zoo'n dorp plegen de boeren nog kerksch te wezen. Want in de week zitten ze eenzaam opgesloten, elk op zijn hoeve, maar des Zondags verzamelen ze zich in het bedehuis. Wat hebben ze elkaar dan een boel te vragen en te vertellen! Maar omdat men onder de godsdienstoefe ning geen gelegenheid heeft om te conver seeren. nemen ze vóór en na den dienst hun kans waar. Ze groepen dan bijeen op het kerkplein, waar begrijpelijkerwijze een on dernemende waard reeds spoedig een her berg in exploitatie gebracht heeft. Het centrum van een echt boerendorp be staat uit de kerk met de herberg daar tegen over. En aldus ziet ook het centrum van de Russische kolonie er uit. Zelfs wordt deze Grieksch-katholieke tempel geflankeerd door twee herbergen. Links tegenover den uitgang het eethuis, waar men na de godsdienstoefe ning zich aan kaviaar en wodka kan laven, rechts daartegenover een patisserie, waar Russische meisjes bij de koffie poebliekie presenteeren, het nationale gebak, dat zoo droog en zoo smakeloos is als de wodka voch tig en pittig. Daar bekomen de kerkgangers van hun vermoeienis. Inderdaad is zoo'n Russische dienst wel het vermoeiendste wat men zich in de praktijk van de godsvereering kan den ken. Russen zijn toch wel de martelaren van nature, de kwelgeesten voor anderen, maar ook de zelfkwellers bij uitstek. Op zichzelf is het reeds een toer, drie uur aan één stuk naar een betooging te luisteren, vooral als die betooging weinig afwisseling brengt; als er niet gepreekt wordt doch slechts een eindeloozc lie lira ling wordt ge geven van één en hetzelfde ritueel. Zingen, prevelen, voorlezen. maar de geestelijken zijn tenminste in actie; het publiek echter staat maar te luisteren. Staat te luisteren. Want dit is juist het vermoeiende, dat er in de Russische kerk geen enkel meubel aanwezig is, waarop men een oogenblik kan gaan zitten. Geen stoelen, geen knielbankjes. Alleen voor een paar stok oude dames misschien nog hofdames uit den tijd van den tsaar of zelfs leden van de tsarenfamilie? maakt men een uitzonde ring. De rest moet staan, staan, staan! Het eerste kwartier valt het mee. Men voelt de vermoeienis niet. geboeid als men wordt door de schittering van goud en brocaat en door het weergaloos mooie gezang van de priesters. Nergens op aarde vindt men zulke diepe, geweldige basstemmen, als die. welke dcr.e zwaarlijvige mannen ontwikkelen. Een eigenlijk altaar bezit de Russische kerk niet. Er is geen afscheiding tusschen de plek waar de priesters prevelen, lezen en zingen en waar de kerkgangers staan. Men kan zoo ver vooruitloopcn als men wil en zelfs actief Pastorie en kostershuis van de Russische kerk te Parijs. aan het schouwspel gaan deelnemen, als men bij den koster een lange kaars koopt, welke dan wordt aangestoken en bij de overige brandende kaarsen te pronk wordt gezet. Ondanks het pompeuze ornaat van de priesters en de ornamentieke overdaad van het kerkinterieur draagt de dienst een ge moedelijk karakter. De priesters verdwijnen en verschijnen nl. telkens weer door open staande deuren, welke toegang geven lot een achtervertrek, waar de kerkschatten bewaard worden en dat vermoedelijk het eigenlijke al taar is. Men behoudt dus den aanblik op de intieme voorbereidingen daarachter, wat oen sfeer geeft als was men op een huiselijk feestje. Het merkwaardige van dit kerkgebouw is, dat het uit twee verdiepingen bestaat en dat er twee diensten tegelijk worden gehouden; één gelijkvloers en één onder den grond. Er zijn maar weinig gcloovigen. die zulk een dienst zonder onderbreking kunnen uithou den. De meesten moeten zich af en toe eens even vertreden ln den lommerrijken tuin. die den tempel omgeeft en waar echter maar een paar banken staan, welke derhalve door loopend bezet zijn. In dezen tuin dwalen aemechtig de slachtoffers van het lange staan rond. totdat ze weer kracht hebben vergaard om den dienst te vervolgen. Het was vier jaar geleden, dat ik een dergc- lijken dienst bijwoonde en het trof mij. dat het karakter van het kerkpubliek zich ln dien tijd heeft gewijzigd. V/aren er toen nog betrekkelijk veel versjofelde lieden, die hun aristocratisch bestaan van vroeger met het beroep van taxi-chauffeur of huisknecht hadden verwisseld, en maakten de min of meer opgewonden gesprekken, welke in de ondergrondsche pijpenla van het eethuis wer den gehouden, toen nog den indruk van een min of meer rebelleerend leven, thans was dit slag kerkgangers vrijwel verdwenen. Het vrouwelijk publiek, en wel inzonder heid het jongemeisjespubliek overhccrschte. Vijftien jaar na de revolutie zullen deze toen malige schoolkinderen zich vermoedelijk wei nig meer van het tsaristisch Rusland herin neren. maar misschien is het gaan naar de Russische kerk te Parijs „ton" geworden voor de aristocratie, gelijk ten onzent het behoo- ren tot de Fransche gemeente een tintje van nette opvoeding geeft. Hoe dit zij. de verkoop van tsarenportrct- ten en van iconen gaat nog onverminderd zijn gang op dit merkwaardige kerkplein, waar ook nonnen in nationaal Grieksch- Russisch costuum voor allerlei kerkelijke, philanthropische en half-politieke doeleinden zijn blijven bedelen. Geheel dit centrum van feodalistisch ver val en vergeefsche hoop op terugkeer van een onherstelbaar verleden maakt een vrij tries- tcn indruk. Het armelijke entree van de pas torie. waar de pope woont. of is het de koster? staat in bijna zinnebeeldige tegen stelling met de luisterrijke kerk daartpgen- over. Hier bewaart men de onverslljtbare kostbaarheden, waarvan het ééne geslacht na het andere in voor- en tegenspoed zich be dient. daar leven de menschen. die naar de dagelïjksche behoefte zich moeten voeden en kleeden van wat de omstandigheden hun gunnpn. en dat Is blijkbaar niet veel op dit oogenblik H. G. CANNEGIETER. Juist zei de wachtmeester, dat moet Ik nog zien. zoekt u maar kalm verder. De schipper zocht verder en de .vacht- meesier probeerde of de handrem goed was. Ik betwijfel of de handrem ooit weer los komt. „U behoort hot Binnenaanvaringsregle- ment bij u te hebben", zei de wachtmeester. Het was er niet. Wij hadden het vergeten. Het Blnnenaanvaringsreglement. da: aan boord van ieder zeilvaartutg dient te zijn. „Dan moet ik procesverbaal opmaken", zei de wachtmeester correct. „De wagen wordt in beslag genomen". Ik zag in gedachten den Raad voor de Scheepvaart. ..Mitsdien straft de Raad den schipper. Op dit moment hadden de dames zich los gewerkt uit het want. ZU schreiden, vroe gen zich af hoe zij naar den Omval terug zouden komen en verweten ons ontvoering. Nooit gaan wij weer met vacantie met den wagen. KRANTENPAPIER UIT JONG HOUT. Tot dusverre meende men. dat voor de fa bricatie van krantenpapier slechts te gebrui ken was het hout van boomen. die ongeveer 50 jaar oud waren. Maar het spreekt vanzelf, dat men niet overal over zoo oude boomen beschikt wat dan blijkt uit de prijzen van het papierhout. Thans ls het Amerikaanschen vaklieden ge lukt. uit sparrenhout. afkomstig van zeven jaar oude sparren, krantenpapier te vervaar digen. dat niet alleen prachtig wit. maar ook sterker is dan het meestal gebruikte papier. Het nieuwe papier scheurt niet zoo gemakke lijk en is lichter in gewicht. Door deze vinding is het mogelijk, dat „krantepapier-farms" worden opgericht, daar reeds na zeven jaar bruikbaar materiaal kan worden verkregen. PLANTENSTENGELS ALS DETECTOR. Een Fransch geleerde heeft geconstateerd, dat men het stijgen en dalen van het plan tensap kan beïnvloeden door de planten bloot tc stellen aan de werking van electrische krachten en dat bijvoorbeeld fuchsia's en ge raniums kunnen dienst doen als detector. Toen de geleerde een stukje geraniumstengel in een radio-apparaat schakelde, kreeg hij een uitstekende ontvangst. Practisch zou van meer gewicht zijn de mogelijkheid, dat men door radio-electrische golven het groeiproces van bepaalde planten zou kunnen versnellen. MIEREN DOODEN EEN PYTON! Een machtig en gevaarlijk reptiel is machteloos tegen de „blocd- Op den terugreis van Celebes, waar ik ver scheidene jaren heb doorgebracht, bleef lk ecnlge weken bij een vriend, die ln de Lam- pongsche districten van Zuld-Sumatra woon de. Toen ik op een ochtend met mijn vriend aan den rotsachtlgen oever van de rivier Ajer Medidi stond, zagen wij. hoe zich aan den anderen oever in het heete zand aan den zoom van het oerwoud een vreeselljke strijd afspeelde: Een zoocven nog slapend op den grond liggende reuzenslang, die den naam Python draagt, was door een zich op marsch bevindend leger van roode mieren overvallen geworden. In cenige seconden was de slang geheel met mieren bedekt. Zij snelde voor waarts: razend van pijn trachtte zij met groo te snelheid den stroom te bereiken. Nog zie lk het haar anders bont schubbenlijf, thans met mieren b' lekt, zich ln de rivier storten. De slang zwom in het water, verdween voor cenige oogenblikken In de diepte om dan weer aan de oppervlakte te verschijnen. Twee dicht bij ons staande Inlanders wa ren zoo opgewonden, als ik bij de anders zoo Stoic ij nsche menschen zelden heb beleefd, lederen keer. als het dier weer opdook, riepen zij: .De slang is weer boven!" Nu verliet de gepijnigde Python de rivier weer. Wij zagen, dat zij zich woedend om een gladden boomstam wond. De mieren zaten haar nog altijd op de huid; ln het bijzonder op den hoekigen platten kop waren zij als in klompen samengebald. Zij vraten aan de oogen en waren ongetwijfeld in menigte in den mond gedrongen: heele stukken hadden zij reeds uit het slangenlijf geknaagd. De Oost-Indische mieren zijn grootcr dan de bij ons voorkomende soorten. De „bloed- mieren". zooals de Inlander ze noemt, heb ben ongeveer de lengte van een vingernagel. Zij zijn hoogst volhardend in hun doen en dat bcteckcnde het einde der slang. Eensklaps schoot de python weer de rivier ln. Voor wij wisten wat er gebeurde, vloog zij er aan onzen oever woef uit, geen tien meter van ons af. Een oogenblik later had zij haar enorm lichaam om den romp van een daar grazenden buffel gewonden. Woedend beet zij in de flanken van het heftig snuivende dier. Ik heb zelden zulk een opwindenden strijd gezien als deze slang tegen zijn onzichtbare vijanden streed, zonder echter In werkelijk heid tegenstand tc kunnen bieden. Want lk neem aan. dat dit anders zoo gevaarlijke rep tiel. van zijn gezicht beroofd, niet meer wist wat te doen om zich misschien nog te kunnen redden. De buffel, door de tot waanzin gebrachte slang zoo goed als doodgedrukt, viel met krampachtige bewegingen ter aarde. Dan vloog hij weer op en kwam ln zijn doodsangst op ons af. Wij vluchtten, omdat we ongewa pend waren. Den anderen dag ging ik met een troepje Malelcrs naar de plaats waar de strijd zich had afgespeeld. Wij vonden de dcode slang; zij was gedeeltelijk tot op de ruggcwervels af geknaagd. Op andere plaatsen van haar lijf bevond zich nog wat vleesch. De schedel was volkomen blank afgevreten. En verder was er niets te zien dan de sporen van den weg dien de voorttrekkende bloedmleren genomen hadden. JOHN FREEMAN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 9