1
DE ZATERDAGAVOND
1
1
1
ET
n
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
Indrukken uit Parijs.
ZATERDAG 24 JUNI 1933
HAAREEM'S DAGBLAD
fog- av<>yti'Mt£ii}U.e. t&tUi va* lio-atdzec tat $ctns
door K. Pk.
En waarom zouden wij eigenlijk niet
met den wagen met vacantie gaan?
zeiden wij tegen elkaar.
Inderdaad, waarom niet? Zooveel
menschen gaan met den wagen. Het is mak
kelijk, vrij en goedkoop. Men is niet aan
dienstregelingen gebonden en niet aan staan
plaatsen als er teveel dames zijn in de coupé.
Wij gingen dus met den Stevin-Mouringh.
Dat is het merk. Tenminste het staat voor
op in zilveren lettertjes en aan den kop is
een groote gebeeldhouwde buste van Prins
Mouringh, een zeer monumentaal aspect voor
een wagen. Wat er in driehonderd jaar sinds
zijn uitvinding door Stevin aan de techniek
van den zeilwagen geperfectionneerd kon
worden, is er aan gedaan, en nu loopt hij
best. Wij hebben er al veel plezier mee ge
had aan het strand, en waarom zouden wij
er geen goede vacantie mee hebben?
Wij startten dus aan den Zeeweg op het
strand. Er stond een flinke Westenwind; be
ter kan het al niet om op te schieten, wan
neer men den Zeeweg af gaat. Het schuine
zandpad naar boven leverde de moeilijkhe
den, die in den beginne overwonnen dienen
te worden, want met den wind pal-West is
het slop weinig bezeild, maar eenmaal boven
liepen wij met den wind mee den Zeeweg af
en de hoogten en laagten waren als de gol
ven van de zee. Mijn maat, de schipper, hield
het roer. Hij liet de schoot ver uit vieren,
zoodat het groote blanke zeil wijd uitstond
op den wind en de wagen over den Zeeweg
zweefde, dat het een lust was voor 't oog.
iDe wandelaars bleven een oogenblik staan
aan den kant van den weg en keken ons vol
bewondering na, en de auto's, die wij in
haalden gingen ook aan den kant van den
weg. De bestuurders drukten zich uit in on
gemotiveerd scherpe bewoordingen, want de
schipper haalde het zeil niet verder in dan
noodig was, omdat wij geen vaart wilden
verliezen, dat begrijpt u. Met den wind in den
rug laat men niet gijpen.
Het parcours door Haarlem met de boch
ten leverde al weinig moeilijkheden, dank zij
onze uitstekende differentiaalinrichting, een
der meest karakteristieke verbeteringen se
dert Prins Mouringh na de luchtbanden,
maar op den Julianaweg moest ik de fok
neergooien, die wij hadden bijstaan, want
de motorpolitie zat er achter en ik vreesde
moeilijkheden, met deze snelheid. Het was
een glorieus moment, toen de politie ons
moest laten schieten en ik prees ons zeiler
schap luide. Tusschen de huizen konden wij
een goede lap zeil best gebruiken, maar een
maal op weg naar Amsterdam ging alles van
een leien dakje. Het was een genoegen te
zien hoe de schipper de vluchtheuvels rond
de, dank zij de omstandigheid, dat ik hem
dagelijks pleegde te coachen bij paal 64. Met
de verkeerspolitie hadden wij niet de minste
last en de eerste troebelen met de gewapen
de macht deden zich eerst voor in het ge
zicht van Halfweg, zij het dat het niet onze
schuld was. Op de Vaart had de schipper de
schoot weer gevierd, want men meet .prof i-
teeren van de kansen die de wind biedt, en er
uit halen wat er in zit, en omdat wij de
boompjes langs den weg zooveel mogelijk wil
den ontzien, hielden wij wat links aan. Er
was niemand, die ons klopte, behoudens een
kleine dubbeltjestax, die zoo maar rechts
voorbijreed, precies onder de giek door. Wel
reed er wat men noemt een file achter ons
aan, die ons met signaaltonen syncopisch
begeleidde.
Onder Halfweg nu passeerde ons een heer
plotseling aan de linkerzijde, hoewel het daar
verboden is te passeeren en toen de politie
het onderzoek tegen hem opende, meende hij
spitsvondig te zijn door aan te voeren, dat
wij geen motorrijtuig waren, waarvan de be
paling spreekt, maar dit was allerminst een
excuus, want hij was geheel links van den
weg terecht gekomen en dit mag in Halfweg
zoomin als elders, zoodat hij boete kreeg en
een transactie moest aangaan. Wij hadden
het zeil er bij neergegooid, zoodat het melo
dieus heen en weer klapte op den wind en
omdat wij moeilijkheden vreesden hielden
wij wat rechts aan en gingen voor anker." In
vijf minuten reden ons tachtig auto's voor
bij en de bestuurders zeiden een voor een
kernachtige dingen, zooals men die in de
zeilvaart wel meer hoort. Men wendde zich
tot de politie én men trachtte er ons op te
vangen, dat wij links gereden hadden, maar
wij behielden onze kalmte en maakten aan
nemelijk, dat het een misverstand was. om
dat wij in tegendeel zoovéél mogelijk rechts
van den weg gereden hadden, of had u soms
gewild, vroegen wij, dat wij de boompjes
hadden meegenomen met de giek? Ver
scheidene automobilisten kregen een verma
ning om zich wat minder op te winden en
er werden er drie in verzekering gesteld we
gens beleedigende uitdrukkingen. Vijf mi
nuten later hadden wij het anker gehieuwd
en kwamen voor den wind op een bekwamen
tijd in Amsterdam.
Het was daar, dat wij het eerste contact
kregen met de bevolking. Men kan niet zeg
gen. dat zij in de hoofdstad des lands sinds
het Rhönrad en de wereldreizigers weinig
gewend is, maar zij bewaart een beminne
lijke ontvankelijkheid voor deze dingen en
zoo bereidde men ons een algemeen belang-
de *onderkoets rolt nader,
Zij draagt en wiel en aubble mast
en zen te gader.
Prudens van Duyse.
stellende ontvangst. Het begon bij het Over-
toomsche schutsluisje en het eindigde eerst
voorbij het Betondorp en al dien tijd waren
er dichte menschenmassa's op de been.
Intusschen was de wind wat geruimd en
door het Noorden naar Oost geloopen en
waarom ik gewed had met den schipper
kwam precies uit: wij moesten kruisen op
den Muiderstraatweg. De wind ging boven
dien liggen en bij het viaduct van de spoor
schoten wij ons vaantje er bij in. omdat de
schipper zich misrekend had met de hoogte,
en wij op het laatste oogenblik den mast
niet meer konden strijken. Het was eigenlijk
maar gelukkig, dat het vaantje afknapte,
want wat laadden wij moeten doen. als het
vaantje gehouden had en wij waren blijven
vastzitten?
Wij maakten korte slagen en hadden de
handen vol werk om behoorlijk door den
wind te gaan met de ingetreden labberkoelte,
bovendien was het uitkijken en nog eens uit
kijken in verband met het verkeer.
Intusschen is er een bijzonderheid, die ik
u niet verzwijgen mag op den duur: aan den
Omval hadden wij twee dames aan boord ge
nomen, die graag mee wilden en er zich veel
van voorstelden. Het kwam goed uit, want zij
waren aardig met witte rokken en blauwe
jumpers, heelemaal op den tocht gekleed. Wij
wilden ons van de beste zijde laten zien; bij
den Hakkelaar klom ik in den mast en
maakte met mijn zakdoek zoo goed en zoo
kwaad als het ging een nieuwe vaan want
wat is een schip zonder vlag? maar het
gaf niet veel, want het was zoo blak als een
biljartten. Het was nu ongeveer op het
heetst van den dag en geen spiertje wind
meer toen wij tusschen de boomen waren
bovendien moest de schipper telkens wat bij-
remmen met de handrem aan 't eind van
eiken slag vanwege de tegenliggers, en toen
de dames voor den dag kwamen met sinaas
appelen en een eitje, gaven wij er de brui
aan en boomden der. wagen zoo goed en zoo
kwaad als het ging de hei op. voor een
rustieke picnic. De zeilen hingen slap en
lusteloos op een laatste zuchtje uit het Oos
ten.
Wij vertuiden den wagen aan een boom
stronk en passagierden op de hei en in het
natuurschoon.
Het was tegen zes uur in den middag, dat
zich een zwart vlekje zette aan den azuren
hemel en cm kwart over zessen stak er een
onweer op. dat de zeilen er van klapperden
en het niet veel gescheeld had of de Mou
ringh was op drift geslagen. Met het vaan
tje was ook onze bliksemafleider verloren
gegaan, zoodat de dames bange oogenblik-
ken beleefden, maar wij profiteerden van
den opgestoken wind. die weer een heele slag
gedraaid was, en nu uit het Zuid-Westen
doorstond, zoodat wij in de scherpe bochten
bij Amersfoort nog hard remmen moesten
om er niet uit te schieten. Op de Leusdensche
hei gierde de wind over de open vlakte. „Zet
de fok bij", riep mijn maat de schipper, die
er nu ook alles op zetten wilde, om voor den
nacht de grens te halen, maar het kon niet.
want de dames lagen er onder ter dekking
tegen den regen, die ons van den leikant
onbarmhartig geeselde. „Leg de dames aan
den anderen kant", riep de schipper. „Het
kan niet", schreeuwde ik terug tegen den
wind in, „wij gaan overstag". Juist lagen wij
in een scherpe bocht en de wagen maakte
te leevert een bedenkelijke slagzij, maar hij
hield het. dank zij de goede veering. „Leg een
rif in 't zeil", riep ik nog tegen den schipper,
maar hij scheen er nu juist aardigheid in te
krijgen. „Dat is je weertje kappie", schreeuw
de een boer met zijden pet, achter wien men
dit meeleven niet gezocht zou hebben. Het
was donker als de nacht geworden, de blik
sem was niet van de lucht, de wind gierde
door het want, de dames gilden van onder
de fok. De wagen liep zeker veertig knoopen,
wij gaven onophoudelijk signalen op de
claxon, wij voelden de achterwielen slissen
op den weg. Doornat stond ik op de plecht.
Zoo gingen wij den nacht in.
Ik maakte de lichten klaar, groen te stuur
boord. rood te bakboord en een helder uit
stralend wit licht voorop. De dames waren in
geslapen onder de fok. Af en toe sprong een
haas of een hert voor den boeg weg. Als een
andere wagen passeerde sloeg het buiswater
bij golven over ons boord. Het moet een
trotsch gezicht zijn geweest, onzen bodem
met het groote witte zeil hoog door ae bos-
schen te zien koersen, de Vliegende Hollan
der. en menig moede daglooner. die huis
waarts keerde, stapte van zijn fiets om ens
na te oogen.
Bij Planken Wambuis hadden wij het ergste
gehad. Het onweer was overgedreven of wij
waren er onderuit, maar er bleef een stevige
wind staan. Wij zongen een liedje en de
schipper stak een pijp aan. ik feliciteerde
hem met den goeden afloop en wij verheug
den ons op een geschikt tij in Emmerik te
kunnen binnenvallen.
Ik ging naast de dames zitten, die nog slie
pen als rozen na de doorgestane emotie, en
raakte aan het mediteeren.
Met een ruk sprong ik op. ..Stop" riep ik.
„een licht vooruit". Het was een zeer nadruk
kelijk licht het danste als een dwaallichtje
en kennelijk was het. voor ons bedoeld. „Rem
wat bij", riep ik weer. want het licht leek
dichterbij aan wij dachten. „Onmogelijk"
antwoordde de schipper, „wij loopen dertig
knoopen. pal voor den wind". Daar schoot
mij iets door het hoofd. .Dit moest de grens
zijn. Wij waren Arnhem ongetwijfeld gepas
seerd. zonder het te bemerken. Men merkt
niet alles als men dertig knoopen loopt, en ik
had mij bezig gehouden met de dames. Blik
semsnel flitsten mij waarschuwingen door
het brein, van schietende douanebeambten.
„Stoppen", gilde ik nogmaals, „ze schieten".
„Je bent gek", zei de schipper, of iets van
deze strekking, de dames schreiden. De
speedometer wees 25 knoopen. Het licht was
nu vlakbij en recht vooruit, ik voe'.de. dat
er iets gebeuren meest. Met een katachtige
beweging was ik bij liet plechtanker, slinger
de het achter een boom. Het haakteeen
ontzaggelijk gekraak, de wagen schoot 45
graden uit den koersde schipper sprak in
zeemanstermen. wij hadden het anker
verspeeld. Het was alles in een ondeelbaar
oogenblik geschied, wij hadden vaart verlo
ren. maar niet genoegvoor ons wenkte
het lichtIk kreeg een ingeving. „De boei.
in 's hemelsnaam loop niet op de boei",
schreeuwde ik naar den schipper. Tegelijker
tijd maakte Ik den piekeval los. Met donde
rend geweld viel het zeil. De dames lagen nu
onder alle tuig dat wij aan boord hadden,
zoodat haar angstgeschrei automatisch ver
stomde. hetgeen een gelukkige omstandig
heid was. Het was een vreeselijk. maar be
slissend moment. Ik trok de handrem aan..
Gepiep van banden op den weg. Het licht was
naast ons Wij zagen kepi's, kokardes en
zilveren tressen.
„Controle op papieren, heeren'', zei de
wachtmeester.
„Is dit de grens", vroeg ik.
..Nou, ten naastebij wel", zei de wachtmees
ter. „Apeldoorn grenst hier aan Arnhem, 't is
bij Loenen op de Veluwe hè".
Wij waren lichtelijk verdwaald. „Tien mij
len uit. den koers, ik haal de grens niet meer"
zei de schipper, en hij sprak verder in de
taal der zee, die van een groote openhartig
heid Is.
Wij toonden onze papieren: ons rijbewijs,
wegenkaart, natlonaliteitsbewijs.
De schipper zocht verder. „Wat zoek je",
vroeg ik. „Ik dacht dat wij alles hadden".
„liet Binnenaanvarlnsreglement", zei hij.
Het Rusland van Rue Daru.
In de aristocratische buurt van de Avenues
tusschen de Place de l'Etoile en het Pare de
Monceau zijn na de revolutie de Russische
ballingen neergestreken. In de hoop, eenmaal
in hun leven de vroegere glorie te mogen
zien terugkeeren. IJdele hoop? Wie zal het
zeggen! Maar inmiddels valt de ballingschap
hard en in den loop der jaren slijt het ver
guldsel van de blazoenen steeds meer.
Toen de architect Strohm de ontwerpen
van zijn collega Kourmine in 1359 ging uit
werken en de beide Russische kunstenaars
Parijs verrijkten met een echt-Moscovietisch
bouwwerk in Byzantijnschen stijl, dachten
zij niet, dat deze kerk eenmaal het middel
punt zou worden van een gemeenschap, niet
ongelijk aan die van de Joden, toen dezen
aan Babel's stroomen zaten en weeklaagden
over Jeruzalem.
Ik geloof niet, dat de uitgeweken Russen
veel weeklagen; als alle overige Russen rede
neeren zij meer. Maar aan Moskou en Peters-
burg hangen zij nog met dezelfde trouw aan
het verleden als de Joden destijds aan hun
Tempel gehecht zijn geweest. Het verschil is,
dat de Joden in Babel geen tempel hadden,
maar dat de Russen te Parijs over een tem
pel beschikken, welke alle voorhistorische
luister ln zich belichaamt.
Hoe gek het klinkt, ik moet bij dat pom
peuze kerkgebouw in de Rue Daru altijd aan
een Hollandsch dorp denken. Zoo'n ouder-
wetsch dorp, miden in de klei. In zoo'n dorp
plegen de boeren nog kerksch te wezen. Want
in de week zitten ze eenzaam opgesloten, elk
op zijn hoeve, maar des Zondags verzamelen
ze zich in het bedehuis. Wat hebben ze elkaar
dan een boel te vragen en te vertellen!
Maar omdat men onder de godsdienstoefe
ning geen gelegenheid heeft om te conver
seeren. nemen ze vóór en na den dienst hun
kans waar. Ze groepen dan bijeen op het
kerkplein, waar begrijpelijkerwijze een on
dernemende waard reeds spoedig een her
berg in exploitatie gebracht heeft.
Het centrum van een echt boerendorp be
staat uit de kerk met de herberg daar tegen
over. En aldus ziet ook het centrum van de
Russische kolonie er uit. Zelfs wordt deze
Grieksch-katholieke tempel geflankeerd door
twee herbergen. Links tegenover den uitgang
het eethuis, waar men na de godsdienstoefe
ning zich aan kaviaar en wodka kan laven,
rechts daartegenover een patisserie, waar
Russische meisjes bij de koffie poebliekie
presenteeren, het nationale gebak, dat zoo
droog en zoo smakeloos is als de wodka voch
tig en pittig.
Daar bekomen de kerkgangers van hun
vermoeienis. Inderdaad is zoo'n Russische
dienst wel het vermoeiendste wat men zich
in de praktijk van de godsvereering kan den
ken. Russen zijn toch wel de martelaren van
nature, de kwelgeesten voor anderen, maar
ook de zelfkwellers bij uitstek.
Op zichzelf is het reeds een toer, drie uur
aan één stuk naar een betooging te luisteren,
vooral als die betooging weinig afwisseling
brengt; als er niet gepreekt wordt doch
slechts een eindeloozc lie lira ling wordt ge
geven van één en hetzelfde ritueel. Zingen,
prevelen, voorlezen. maar de geestelijken
zijn tenminste in actie; het publiek echter
staat maar te luisteren.
Staat te luisteren. Want dit is juist het
vermoeiende, dat er in de Russische kerk
geen enkel meubel aanwezig is, waarop men
een oogenblik kan gaan zitten. Geen stoelen,
geen knielbankjes. Alleen voor een paar stok
oude dames misschien nog hofdames uit
den tijd van den tsaar of zelfs leden van de
tsarenfamilie? maakt men een uitzonde
ring. De rest moet staan, staan, staan!
Het eerste kwartier valt het mee. Men voelt
de vermoeienis niet. geboeid als men wordt
door de schittering van goud en brocaat en
door het weergaloos mooie gezang van de
priesters. Nergens op aarde vindt men zulke
diepe, geweldige basstemmen, als die. welke
dcr.e zwaarlijvige mannen ontwikkelen.
Een eigenlijk altaar bezit de Russische kerk
niet. Er is geen afscheiding tusschen de plek
waar de priesters prevelen, lezen en zingen
en waar de kerkgangers staan. Men kan zoo
ver vooruitloopcn als men wil en zelfs actief
Pastorie en kostershuis van de Russische
kerk te Parijs.
aan het schouwspel gaan deelnemen, als men
bij den koster een lange kaars koopt, welke
dan wordt aangestoken en bij de overige
brandende kaarsen te pronk wordt gezet.
Ondanks het pompeuze ornaat van de
priesters en de ornamentieke overdaad van
het kerkinterieur draagt de dienst een ge
moedelijk karakter. De priesters verdwijnen
en verschijnen nl. telkens weer door open
staande deuren, welke toegang geven lot een
achtervertrek, waar de kerkschatten bewaard
worden en dat vermoedelijk het eigenlijke al
taar is. Men behoudt dus den aanblik op de
intieme voorbereidingen daarachter, wat oen
sfeer geeft als was men op een huiselijk
feestje.
Het merkwaardige van dit kerkgebouw is,
dat het uit twee verdiepingen bestaat en dat
er twee diensten tegelijk worden gehouden;
één gelijkvloers en één onder den grond. Er
zijn maar weinig gcloovigen. die zulk een
dienst zonder onderbreking kunnen uithou
den. De meesten moeten zich af en toe eens
even vertreden ln den lommerrijken tuin. die
den tempel omgeeft en waar echter maar
een paar banken staan, welke derhalve door
loopend bezet zijn. In dezen tuin dwalen
aemechtig de slachtoffers van het lange
staan rond. totdat ze weer kracht hebben
vergaard om den dienst te vervolgen.
Het was vier jaar geleden, dat ik een dergc-
lijken dienst bijwoonde en het trof mij. dat
het karakter van het kerkpubliek zich ln
dien tijd heeft gewijzigd. V/aren er toen nog
betrekkelijk veel versjofelde lieden, die hun
aristocratisch bestaan van vroeger met het
beroep van taxi-chauffeur of huisknecht
hadden verwisseld, en maakten de min of
meer opgewonden gesprekken, welke in de
ondergrondsche pijpenla van het eethuis wer
den gehouden, toen nog den indruk van een
min of meer rebelleerend leven, thans was
dit slag kerkgangers vrijwel verdwenen.
Het vrouwelijk publiek, en wel inzonder
heid het jongemeisjespubliek overhccrschte.
Vijftien jaar na de revolutie zullen deze toen
malige schoolkinderen zich vermoedelijk wei
nig meer van het tsaristisch Rusland herin
neren. maar misschien is het gaan naar de
Russische kerk te Parijs „ton" geworden voor
de aristocratie, gelijk ten onzent het behoo-
ren tot de Fransche gemeente een tintje van
nette opvoeding geeft.
Hoe dit zij. de verkoop van tsarenportrct-
ten en van iconen gaat nog onverminderd
zijn gang op dit merkwaardige kerkplein,
waar ook nonnen in nationaal Grieksch-
Russisch costuum voor allerlei kerkelijke,
philanthropische en half-politieke doeleinden
zijn blijven bedelen.
Geheel dit centrum van feodalistisch ver
val en vergeefsche hoop op terugkeer van een
onherstelbaar verleden maakt een vrij tries-
tcn indruk. Het armelijke entree van de pas
torie. waar de pope woont. of is het de
koster? staat in bijna zinnebeeldige tegen
stelling met de luisterrijke kerk daartpgen-
over. Hier bewaart men de onverslljtbare
kostbaarheden, waarvan het ééne geslacht na
het andere in voor- en tegenspoed zich be
dient. daar leven de menschen. die naar
de dagelïjksche behoefte zich moeten voeden
en kleeden van wat de omstandigheden hun
gunnpn. en dat Is blijkbaar niet veel op dit
oogenblik
H. G. CANNEGIETER.
Juist zei de wachtmeester, dat moet Ik
nog zien. zoekt u maar kalm verder.
De schipper zocht verder en de .vacht-
meesier probeerde of de handrem goed was.
Ik betwijfel of de handrem ooit weer los
komt.
„U behoort hot Binnenaanvaringsregle-
ment bij u te hebben", zei de wachtmeester.
Het was er niet. Wij hadden het vergeten.
Het Blnnenaanvaringsreglement. da: aan
boord van ieder zeilvaartutg dient te zijn.
„Dan moet ik procesverbaal opmaken", zei
de wachtmeester correct.
„De wagen wordt in beslag genomen".
Ik zag in gedachten den Raad voor de
Scheepvaart. ..Mitsdien straft de Raad den
schipper.
Op dit moment hadden de dames zich los
gewerkt uit het want. ZU schreiden, vroe
gen zich af hoe zij naar den Omval terug
zouden komen en verweten ons ontvoering.
Nooit gaan wij weer met vacantie met
den wagen.
KRANTENPAPIER UIT JONG
HOUT.
Tot dusverre meende men. dat voor de fa
bricatie van krantenpapier slechts te gebrui
ken was het hout van boomen. die ongeveer
50 jaar oud waren. Maar het spreekt vanzelf,
dat men niet overal over zoo oude boomen
beschikt wat dan blijkt uit de prijzen van
het papierhout.
Thans ls het Amerikaanschen vaklieden ge
lukt. uit sparrenhout. afkomstig van zeven
jaar oude sparren, krantenpapier te vervaar
digen. dat niet alleen prachtig wit. maar ook
sterker is dan het meestal gebruikte papier.
Het nieuwe papier scheurt niet zoo gemakke
lijk en is lichter in gewicht.
Door deze vinding is het mogelijk, dat
„krantepapier-farms" worden opgericht, daar
reeds na zeven jaar bruikbaar materiaal
kan worden verkregen.
PLANTENSTENGELS ALS
DETECTOR.
Een Fransch geleerde heeft geconstateerd,
dat men het stijgen en dalen van het plan
tensap kan beïnvloeden door de planten bloot
tc stellen aan de werking van electrische
krachten en dat bijvoorbeeld fuchsia's en ge
raniums kunnen dienst doen als detector.
Toen de geleerde een stukje geraniumstengel
in een radio-apparaat schakelde, kreeg hij
een uitstekende ontvangst. Practisch zou van
meer gewicht zijn de mogelijkheid, dat men
door radio-electrische golven het groeiproces
van bepaalde planten zou kunnen versnellen.
MIEREN DOODEN EEN PYTON!
Een machtig en gevaarlijk reptiel
is machteloos tegen de „blocd-
Op den terugreis van Celebes, waar ik ver
scheidene jaren heb doorgebracht, bleef lk
ecnlge weken bij een vriend, die ln de Lam-
pongsche districten van Zuld-Sumatra woon
de. Toen ik op een ochtend met mijn vriend
aan den rotsachtlgen oever van de rivier Ajer
Medidi stond, zagen wij. hoe zich aan den
anderen oever in het heete zand aan den
zoom van het oerwoud een vreeselljke strijd
afspeelde: Een zoocven nog slapend op den
grond liggende reuzenslang, die den naam
Python draagt, was door een zich op marsch
bevindend leger van roode mieren overvallen
geworden. In cenige seconden was de slang
geheel met mieren bedekt. Zij snelde voor
waarts: razend van pijn trachtte zij met groo
te snelheid den stroom te bereiken. Nog zie
lk het haar anders bont schubbenlijf, thans
met mieren b' lekt, zich ln de rivier storten.
De slang zwom in het water, verdween voor
cenige oogenblikken In de diepte om dan
weer aan de oppervlakte te verschijnen.
Twee dicht bij ons staande Inlanders wa
ren zoo opgewonden, als ik bij de anders zoo
Stoic ij nsche menschen zelden heb beleefd,
lederen keer. als het dier weer opdook, riepen
zij: .De slang is weer boven!"
Nu verliet de gepijnigde Python de rivier
weer. Wij zagen, dat zij zich woedend om een
gladden boomstam wond. De mieren zaten
haar nog altijd op de huid; ln het bijzonder
op den hoekigen platten kop waren zij als in
klompen samengebald. Zij vraten aan de
oogen en waren ongetwijfeld in menigte in
den mond gedrongen: heele stukken hadden
zij reeds uit het slangenlijf geknaagd.
De Oost-Indische mieren zijn grootcr dan
de bij ons voorkomende soorten. De „bloed-
mieren". zooals de Inlander ze noemt, heb
ben ongeveer de lengte van een vingernagel.
Zij zijn hoogst volhardend in hun doen en
dat bcteckcnde het einde der slang.
Eensklaps schoot de python weer de rivier
ln. Voor wij wisten wat er gebeurde, vloog zij
er aan onzen oever woef uit, geen tien meter
van ons af. Een oogenblik later had zij haar
enorm lichaam om den romp van een daar
grazenden buffel gewonden. Woedend beet
zij in de flanken van het heftig snuivende
dier.
Ik heb zelden zulk een opwindenden strijd
gezien als deze slang tegen zijn onzichtbare
vijanden streed, zonder echter In werkelijk
heid tegenstand tc kunnen bieden. Want lk
neem aan. dat dit anders zoo gevaarlijke rep
tiel. van zijn gezicht beroofd, niet meer wist
wat te doen om zich misschien nog te kunnen
redden.
De buffel, door de tot waanzin gebrachte
slang zoo goed als doodgedrukt, viel met
krampachtige bewegingen ter aarde. Dan
vloog hij weer op en kwam ln zijn doodsangst
op ons af. Wij vluchtten, omdat we ongewa
pend waren.
Den anderen dag ging ik met een troepje
Malelcrs naar de plaats waar de strijd zich
had afgespeeld. Wij vonden de dcode slang;
zij was gedeeltelijk tot op de ruggcwervels af
geknaagd. Op andere plaatsen van haar lijf
bevond zich nog wat vleesch. De schedel was
volkomen blank afgevreten. En verder was er
niets te zien dan de sporen van den weg dien
de voorttrekkende bloedmleren genomen
hadden.
JOHN FREEMAN