LETTEREN EN KUNST Radiomuziek der week. KAMP-TOONEEL. Met „VELO" wasschen is geld besparen BIOSCOOP. Nieuwe Uitgaven. ZATERDAG 1 JULI 1933 HAARLEM'S DAGBLAD 8 I EEN VOORBESPREKING door KAREL DE JONC. Het Divertimento voor Strijktrio van Mo zart, dat Zondag door Hilversum uitgezonden wordt is alle aandacht waard. Het is mis schien wel het mooiste, althans het wellui- dendste werk dat voor de bezetting viool, alt-viool en cello geschreven is. Ook Beet hoven schreef eenige werken voor strijktrio (op. 3. 3 en 9) nog vóórdat hij zich aan strijk kwartetten waagde. Op het gebied dezer laat ste boezemde het vele schitterende dat Mo zart en Haydn reeds geschreven hadden hem vermoedelijk zóóveel eerbied in, dat hij schroomde het te betreden alvorens hij zich elders de noodigc vaardigheid had verworven. Men moet bedenken, dat Beethoven wel eenig zelfbewustzijn had, maar lang niet zooveel als een jong componist, die na de vervaardi ging van zijn eerste strijkkwartet zelf zei dat dit werk een zelfde historische bet-eekenis zou blijken te bezitten als Beethoven's drie kwar tetten op. 59. ..Bescheidenheit ist eine zier" u.s.w. Maar. om op onze strijktrio's terug te komen bij die van Beethoven bemerkt men, hoeveel moois zijn op. 9 ook bevat, het ont breken van de door de tweede viool verte genwoordigde vierde stem op menige plaats als een onvolkomenheid; bij het Diverti mento van Mozart is dat geen oogenblik het geval. De zetting is zóó kunstig, dat het har monisch verlangen van den hoorder voort durend geheel bevredigdwordt. De naam „Divertimento. „Cassatio" of „Serenade" werd gebezigd voor suite-achtige werken, waarvan het aaantal declen gewoonlijk dat van vier overschreed. Mozart's .kleine Nacht muziek" maakt daarop een uitzondering, want die bevat slechts de gebruikelijke vier declen. Maar zijn „Haffner"-Serenade is een goed voorbeeld van een meerdeellge. Ook Beethoven's eerste strijktrio (op. 3) is een mocvdeelige suite en hetzelfde geldt van zijn S°ntet en van Schubert's Octet. Dit neemt niet weg dat de boekdeelen in den regel In de gebruikelijke vormen (hoofd-resp. rondo- vorm) geschreven zijn en dat de meerdeelig- hcid ontstaat door verdubbeling van het aan tal langzame deelen en van de ln menuet- vorm geschrevene. Het vioolconcert in Es van Mozart hoort men lang niet zoo vaak als zijn concerten in A. G. en D. Al die vioolconcerten met nog twee andere dateeren uit denzelfden tijd: Mozart schreef ze op omstreeks 18-,jarigen leeftijd en ze dragen dan ook opeenvolgende nummers in Köchels Catalogus van Mozart werken. Maar, hoewel natuurlijk alle speci- fick-Mozartsche kenmerken bezitten, zijn ze toch niet volgens eenzelfde schema gecom poneerd en vindt men in elk geestige inval len en afwijkingen. Po begeleiding is bij alle strijkorkest met twee hobo's en twee hoorns. De aanwending van den hoofdvorm der sonate, uitgebreid door een lang inleidend „tutti", waarin het l.hpmatische materiaal grootendeels of ge heel geëxposeerd wordt, heeft pas door Mo zart haar definitief beslag in het solocon cert. gekregen. De vorm van het eerste hoofd deel Is dus als volgt: inleiding door het orkest (tutti), waarin de verschillende the ma's aller in de hoofdtoonsoort voorkomen: daarna intrede van het solo-instrument, dat óf terstond, met het hoofdthema begint, öf daavaan een of meer preludeerende maten doet voorafgaan: de expositie van het vorigs tutti wordt nu gevarieerd, gefigureerd en uit gebreid, herhaald, maar met het verschil dat de tweede themagroep en de afsluiting daar van in een andere, doch nauw verwante toonsoort volgen. Een triller besluit strijk en zet. deze periode waarna weer een tutti komt. dat de ..door werking" in den hoofdvorm inleidt. Het ver dere» verloop is nu vrijwel analoog met dat een er sonate, behoudens de gemge wijzi gingen, die het wisselspel van solo-instrument en het orkest met zich brengt, maar die in den grond niet grooter zijn dan die welke b.v. in duo-sonates optreden. Maar als de regel matige hoofdvorm, alweer op den geljkten triller, ten einde gekomen is. vat. het orkest 't verhaal nog voor een wijle op om op een accoord dat naar een oplossing verlangt (het z.g. kwartsextaccoordhalt te houden. Dat in het ein voor de inlassching van de z.g. cadens door den solist, die hier gelegenheid krijgt, de verschillende thema's in door hem te kiezen opvolging, combineering, bewerking en belichting nog eens de revue te laten pas- seeren. alvorens clan de langverwachte en uitgestelde oplossing van het accoord. waar op het orkest halt hield, eindelijk volgt (meestal weer na een langen triller), waarna enkele maten van het. orkest het eerste hoofd deel definitief besluiten. Het tweede hoofd deel, steeds in karakter en tempo contras- teerend met het eerste en ook in een andere toonsoort (meestal nauw verwant, maar in Beethovens 3de pianoconcert. E. gr. t. tegen over c kl. t.!) kan in bcknopten hoofdvorm, in variatie of wel in rondo-vorm geschreven zijn; de finale is meestal een rondo, soms echter (b.v. in Mozarts pianoconcerten in G. gr. t. en c. kl. t.) een reeks variaties. De concerten van Bach zijn naar het voor beeld van die van Vivaldi gecomponeerd. De solo-gedeelten worden door kleine tutti fragmenten voorafgegaan en afgewisseld: meestal is de rondo-achtige vorm overheer- schend. Het langzame hoofddeel is echter vaak op £en chacoune-achtige herhaling van eenzelfde basthema gebouwd. Dit is ook het geval met het klavierconcert in d. kl. t. dat (via de grammofoonplaat) Maandag door Hilversum zal worden uitgezonden. De her haling heeft hier telkens in een andere toon soort plaats. Eigenaardig is. dat het hoofd thema van het eerste Allegro, hoe wel in vierkwartsmaat genoteerd, eigenlijk in zes- kwartsmaat gedacht is. Hugo Riemann heeft het aldus in de door hem bezorgde uitgave, gewijzigd en zou daarmee misschien een bruikbare wijziging hebben aangebracht, als hij niet door de eigenaardigheid en de veel heid zijner verdere notaties den tekst zoo goed als onleesbaar gemaakt had. Busoni heeft dit concert eenigszins omgewerkt, in zooverre dat hij het figurenwerk in overeenstemming met den omvang van de tegenwoordige piano gebracht heeft. Zijn bewerking mag geacht worden aan het werk pie uw leven te hebben ingeblazen. HET TOONEEL FEESTAVOND VAN DEN A. N. W. B. Om 'f 100.000ste! Daar hadden ze zoo waar Daisy Bell, de oude Daisy Bell nog eens van den tooneelzol- der gehaald en haar met haar papa weer op de planken gezet. Als er één het recht daar toe had op dezen avond van het gouden feest van dep A N. W. B„ dan was zij het zeker wel. Want is zij niet de eenige in deze 50 jaar geweest, die het rijwielend Nederland op het tooneel heeft vertegenwoordigd? Zij heeft ge streden voor de fiets even hard als haar papa er zich met hand en tand tegen verzet heeft. Toen zij gisteren verscheen en de muziek het oude bekende Daisy! Daisy! geef me uw antwoord nu inzette, glunderden allen in de zaal. die om en bij de 60 waren en dat waren er heel wat in de stampvolle zaal. Dat was 'n wijsje uit den ouden tijd: Kom. heerlijk kind. We rijden gezwind, Want m'n fiets loopt zoo snel als de wind! Wij ouderen helaas, ik behoor d'r ook bij wij neurieden het allen mee, wij stootten elkaar aan en wij zeiden: ..Weet je 't nog?" Ja, Daisy had recht om op dit feest te zijn en het bondslid no. 2537 dat wel erg ver want aan Jan Feith zal zijn had gelijk haar in dit milieu te brengen. De papa van Daisy Bell bleek in die jaren niets veranderd te zijn. Nog altijd was hij 'n verwoed tegenstander van de fiets en al het toerisme. Hoe is 't mo gelijk. zal men misschien zeggen, in den jare 1933! Maar het was nu niet alleen de fiets, die aem den dood aan deed, nog meer de motor fiets met den knalpot, de auto met de claxon, de vliegmachine met de ronkende motoren, heel het moderne verkeer was hem een er gernis. Hij is ook lid van een A. N. W. B„ maar niet van de ware; hij is voorzitter van de vereeniging Algemeene Nationale Wantoe standen Beteugeling. Plij komt op voor den burger, die rust wil hebben in huis en op den weg en die niet overreden wenscht te worden door 'n auto of 'n motorfiets. Maar wij weten van te voren, dat hij bekeerd zal worden en dat Mr. Bell voor dat het scherm voor het laatst zakt, het 100.000ste lid van den A. N. W. B .en nu de echte, de Alg. Ned. Wiel rijders Bond van Edo Bergsma zal zijn. Het dient erkend, dat het met kunst en vliegwerk moet gebeuren. Als hij niet zoo bang voor zijn hachje was geweest, zou het misschien nog niet eens gelukt zijn. Maar nu gelukt het, dank zij twee pseudo-doktoren, die hem „toei-isme" voorschrijven voor het behoud van zijn gezondheid. En zoo gebeurt het, dat Mr. Bell in 1933 voor de tweede maal bekeerd wordt, nu tot algemeen toerist in het kwadraat en dat Daisy nogmaals trouwt met mijnheer Van Tocen. propagandist van den A N. W. B. En dal zij 40 jaar oud nu wordt ingeschreven als no. 99999 met papa achter haar aan als de 100000ste. U ziet het; dit stuk behoorde op het gouden feest van de A. N. W. B. Maar omdat het een jubeljaar is. was er in het laatste bedrijf een soort revue bij gemaakt, dat eigenlijk het aardigste van den avond was. Wij kregen alle soorten van toerisme te zien, en daarbij telkens „vroeger en nu". De oude diligence en de auto. de trekschuit en heb motorjacht, het paard en de motorfiets, de wandelaar en de peddelaar. de arreslée en de skilooper en tot slot de vliegmachine hoog in de lucht met de finale: de hulde van de 11 Neder- landsche provincies aan den A. N. W. B. als glorierijke bekroning van het geheel. En Mr Bell als enthousiast A. N. W. B.'er. Dit blijspel met toeristische strekking dat zeker nog meer voldaan zou hebben als bet wat. korter ware geweest telt slechts vijf personen: Mr. Bell en zijn dochter Daisy. Tikkerman, Bell's particuliere secre taris, Van Toeren en Pennewip. Het is vlot en levendig" gespeeld door Jhr. Feith, mej. Anny Prins, Jos Liosting, Eduard Palmers en Jan van der Lande. De twee dilettanten hiel den zich uitstekend naast de beroepsacteurs en zeker niet het minst Jan Feith. die als Mr. Bell de ziel van het geheel was. Dat juist deze aarts-toerist de verstokte tegenstander van het toerisme moest zijn. Wij hebben Feith al eens meer in zoo'n dergelijke revue toen met Jean Louis Pisuisse gezien en wij wisten, dat hij zich op het tooneel volkomen thuis gevoelt. Aan hem was wel het grootste deel van het succes der opvoering te danken. Het was een allergezelligste avond. De stampvolle zaal genoot zichtbaar van dit toe passelijke blijspel, de ouderen onder het pu bliek misschiein nog het meest, omdat het geheel 'n stukje naar ouden trant was. De toespelingen zooals op den pupulairen voorzitter van den A. N. W. B. en het nog op te richten museum sloegen in dit milieu geweldig in en de open doekjes waren dan ook niet van de lucht. Er was een aardig orkestje, dat opgewekt speelde en het meeste succes oogstte met het oude „Daisy. Daisy!" Zoo is ook de avond in den stadsschouw burg voortreffelijk geslaagd. Hulde aan het bondslid no. 2537. dat Daisy en haar papa dezen avond weer tot leven heeft gebracht! J. B. SCHUIL. Toen ik onlangs aan een padvinder vroeg, wat zij zoo 's avonds bij heb kampvuur de den, antwoordde hij mij: „Kletsen!". „Alleen maar kletsen?" vroeg ik. „Nee. nee, wij spelen er ook komedie!" haastte hij zich er aan toe te voegen. De wetenschap, dat ik tooneelcriticus ben, was aan dat antwoord zeker niet vreemd, maar het interesseerde mij toch zoodanig, dat ik verder ging met mijn vragen. ..Wat spelen jullie dan zoo?" informeerde ik. „Nou, van alles!" Heel veel zei me dat antwoord niet. „Van alles?" „Och ja. wij bedenken maar wat. een of ander verhaal, dat wij gelezen hebben, zoo van cowboys, of 'n moord, 'n diefstal of 'n an der avontuur". „En hoe komen jullie dan aan den tekst?" „O, dat komt vanzelf". Ik herinnerde mij opeens mijn eigen jeugd. Zoo had ook ik als jongen eenmaal comedie gespeeld. Je zuivere commedia dell' artej. Je, sloeg maar 'n mantel om. nam een knuppel in je hand en je was de rooverhoofdman Rinaldo Rinaldini of de anarchist Ravachol. Het eenige, wat er verder voor noodig was, om geheel en al in je rol te zijn, was 'n beetje fantasie en ik verzeker u die bezat ik. Een van m'n vrinden in de jurk van mijn zuster was de onschuldige, belaagde maagd meestal een edelvrouw een ander met een sjerp om en een houten zwaard aan zijn zij. de ridder, een vierde met zijn jas omgekeerd aan, de nar, het heele tableau de la troupe was compleet, tot den père ncble toe. Meestal dat moet ik bekennen vonden de spelers het mooier dan de toeschouwers en ik herinner mij nog heel goed, dat een voor stelling eens eindigde in een hevige vecht partij tusschen de artisten en het publiek, omdat het publiek al te duidelijk had laten bemerken, dat het ons maar sof-actcurs vond en dat lieten wij ons zoo maar niet welgeval len. Was het de schuld van ons, spelers, dat het publiek niet genoeg verbeeldingskracht bezat om ons in onze fantasie te volgen? Het tooneel zoo zei van Dalsum immers nog kort geleden in een lezing voor de leden van de Tooneel-Unie kan niet ten ondergaan aan slechte acteurs, maar wel aan het ont breken van de noodige fantasie bij de toe schouwers, die niet bereid zijn met de spelers op de planken koning, ridder, bedelaar of edelvrouw te zijn. Van Dalsum was nog wel niet geboren, toen wij onze rooverstukken speelden ,en hij bedoelde ook wel niet ons ouwe kindertooneel, maar ik kan hem ver zekeren, dat het in mijn jongenstijd reeds net zoo was als nu. De fout lag bij de toeschou wers, die weigerden zich op de vleugelen van onze fantasie in de lucht te verheffen en om dat v/ij overtuigd waren van het ongelijk van het domme publiek, sloegen wij en zoover gaan de tooneelspelers van nu in hun enthou siasme nog niet den toeschouwers co het gezicht. Maar zoo iets doe je alleen, als je den leeftijd van 10 nog niet hebt bereikt. Ik weet niet, of de padvinders van thans betere acteurs zijn dan wij in onze jeugd het waren en ook niet, of het tegenwoordige jeugdige publiek even arm is aan fantasie als dat van onzen tijd, maar vermoedelijk zal de romantiek van het kampvuur zoowel den partijen voor als achter het voetlicht ten goede komen. Hoe dan ook. het deed mij genoegen te hooren, dat althans bij de jeugd de oude commedia dell 'arte nog in eere is, al vermoed ik dan ook. dat de leiders van de padvinders wel voor eenige richting bij de tooneelopvoeringen bij het kampvuur zul len zorgen. Die richting wil blijkbaar ook het „Kamp- Tooneel" geven, dat is een serie kleine too- neelstukjes, uitgegeven bij Van Gorkum en Comp. te Assen. Uit den verzamelnaam Kamp-Tooneel blijkt wel. dat de stukjes al lereerst bestemd zijn voor het kamp en uit de verhalen van mijn padvinder en van andere jongens schijnt daar ook wel behoefte aan te zijn. Maar hebben de auteurs van deze boekjes David Tomkins, Truus Eygenhuys en Jans Bakker daar niet te weinig reke ning mee gehouden? Zij eischen allen zonder onderscheid een kamer- of althans een binnenhuis-decor en ik zou zeggen, dat men juist bij het kampvuur wat ruimte zou kun nen laten voor den romantischer geest en de fantasie van de jeugd. Men behoeft nu wel niet precies den geest van den door ons zoo hoogelijk vereerden Rinaldo Rinaldini op te roepen, maar ik zou als ik nog jon gen was daar op de heide of tusschen de bosschen bij het flakkerende kampvuur toch iets anders verwachten dan een dood-gewone juffrouw Jansen, een erg degelijken mijnheer Pierewiet, of hoe zij verder heeten mogen. Wanneer wij bij het kampvuur onze fantasie niet eens mogen laten gaan, wanneer dan wel zou ik willen vragen. Het behoeven nog geen rooverstukken te zijn, maar welk een uitgezochte gelegenheid is hier voor een mengeling van ernst en parodie. En zou er ook niet de ware sfeer zijn voor een detec tivestuk, ik bedoel niet het serieuse genre, maar de bespotting er van. Te oordeelen naar wat ik van de uitgevers Van Gorkum en Comp. heb ontvangen, zou ik zeggen, dat het eerste stukje echte „Kamp tooneel" nog geschreven moet worden. Ik wil hiermee niets slechts zeggen van de mij ter recensie gezonden jeugd-tooneel- spelletjes en zeer zeker niet van die van David Tomkins. De Braziliaansche Hoed is in zijn soort zelfs bijzonder aardig, zoowel van gegeven als van dialoog en ook zijn stukje „Alle verandering is geen verbetering" is amusant en in den juisten toon geschre ven. Ik kan deze beide stukjes dan ook zeer aanbevelen voor opvoeringen van jongelui op school, op feestjes, of in een kamp. wanneer men over een tooneel in een tent of in een of andere buitengelegenheid kan beschikken. En wanneer het publiek, voldoende fantasie heeft. och. dan gaat het desnoods ook wel bij een kampvuur, al lijkt het mij daar dan ook niet bepaald voor geschreven. Deze twee too- neelstukjes van David Tomkins zijn in ieder geval vrij wat beter en grappiger speciaal De Braziliaansche Hoed dan wat er zoo anders als „jeugd-tooneel" verschijnt. J. B. SCHUIL. LUXOR Miss America. Als Parijs slaapt. Men kent uit zijn school jongenstijd de che mische proeven, waarmee aangetoond wordt dat de werking van bepaalde stoffen af hangt van dc hoeveelheid, waarin men ze toedient. Voegt men aan zekere dosis een druppeltje toe. dan wijzigt zich de aanvan kelijke reactie volkomen. Een dergelijk verschijnsel blijkt ook op het gebied van het psychische leven te bestaan. Schokkende gebeurtenissen wekken angst, ontzetting, beklemming, maartot op zekere hoogte. Overschrijdt men de maat. dan werkt het sensalioncele opvroolijkend. En zoo kunnen de vreeselijkste misdaden en de griezeligste rampen soms een genoeg lijker stemming aankweeken dan een opzet telijk daartoe vervaardigd blijspel. Dc beide thrillers (zooals men tegenwoor dig met een vergoelijkend woord de ouder wetse he draken betitelt) welke deze week in Luxor loopen. hebben op den openingsavond den ontspannenden invloed van dit genre blijkens de houding van het publiek in de zaal nogmaals bewezen. Met gejuich en aan moediging en soms met een hartelijken lach hebben de talrijke bezoekers, als gold het een stierengevecht of een sportbetooging. de prestaties van de fielten en boeven op het witte doek begeleid. TER OPFRISSCHING VAN HET BLOED drinke men eenige dagen achtereen 's ochtends vroeg een glas natuurlijk „Franz-Josef"- bitterwater. Dit regelt de darffunctie, waar door veelal de maag versterkt en de zenuwen gekalmeerd worden.Door med. ten zeerste aanb. (Adv. !n<jez, Med.) Het is dan ook geen kleinigheid, wat men aan sensatie te zien krijgt. In het eerste stuk, Miss America, waarin Joan Bennett met haar lieftallig figuurtje een schoonheidsko ningin verpersoonlijkt, maakt de toeschou wer kennis met een jaloersch gedrocht, waar aan het meisje zich om haar moeder en broertjes en zusjes uit de ellende te redden verkoopt. Deze millionair lokt het argelooze kind mee in zijn geheimzinnig kasteel, waar in als het slot van Blauwbaard reeds een heele serie voorgangsters van het ongeluk kige slachtoffer verdwenen zijn. De laatste woorden van dit dozijn echt- genooten heeft de onverlaat op een radio plaat opgenomen en deze verzameling draait hij als een lugubere introductie voor hetgeen ook haar staat te wachten, voor zijn nieuwe echtgenoote af. De buldog Basker ville, de golem-achtige idioot Monk, een he vig onweder, een tweetal pistolen en diverse geheimzinnige apparaten bewaken zijn vrouw tegen alles wat man heet. Toch dringt de arme en oprecht liefhebbende minnaar van 't meisje tot dit moordenaarshol door. Landru wordt met zijn eigen wapen door Monk doorschoten en zijn jonge weduwe erft het kasteel en de millioenen. waarvan zij dan verder met moeder, zusjes en broertjes en den oprechten minnaar een lang en ge lukkig leven leidt. De verschrikkingen van Blauwbaard zijn nog niets vergeleken bij hetgeen na de pauze als Parijs slaapt, de apachen-koning Julot en zijn makkers uitspoken. Om voor den toe schouwer vaak niet onmiddellijk te door gronden reden wordt er voortdurend daar in de onderwereld van Montmartre zoo lus tig geknokt en gesmeten, dat Laurel en Har dy er paf van zouden staan. Stellig hebben de uit Cayenne ontsnapte oudstrijder Costand en de muzikant Renoir de eerste als vader en de tweede als minnaar van de belaagde onschuld Manön. herhaal delijk geldige redenen tot protest tegen hun omgeving en ook de politie-agenten halen niet zonder noodzaak hun gummistok en sabel te voorschijn, maar eigenlijk is het ge vecht op zichzelf zoo pleizierig. dat men als toeschouwer zich voor de redenen minder interesseert dan voor de daad. En bovendien lijken de meeste vuistslagen, messteken en revolverschoten meer een noodzakelijk „af- reageeren" van door drank, dans en min ont ketende energie dan een zakelijk argument. Dc onderwereld van Montmartre is in het onderhavige geval niet overdrachtelijk be doeld. Door geheimzinnige trappen, luiken en paneelen daalt het geboefte onder het danslokaal neer naar de „bakkerij" waar een zwaargespierd bokser den oven stookt, welke bestemd is om politie-spionnen en andere minder welgevallige individuen le vend tot crematorium te dienen. Het moge hier boven op den beganen grond aangenaam klinken, daar beneden in de onderwereld is het verre van prettig „voor den bakker" te zijn! Een vóórfilmpje over Venetië en een serie actualiteiten dienen ter inleiding van dezen amusanten avond. II. G. CANNEGIETEE. REMBRANDT-THEATER. „Man brauclit kein Geld"'. (Zonder geld gaat het ook). Glansrol van Heinz Riihmann. Wie deze week eens een allergenoegelijksten avond wil hebben, moet naar Rembrandt Theater gaan, daar draait een film. die be halve, dat hij vermaakt, ook eenige bittere waarheden aan het adres van de heden- daagsche economie lanceert. Maar dat wordt zoo luchtig en vroolijk gedaan, dat wie het niet wil, het niet eens behoeft te merken. Heinz Riihmann is er als de pientere on dernemende bank-employé Schmidt onbe taalbaar. Hij beheerscht elke situatie, zijn vlugge geest weet alles en indereen te door zien, van alles trekt hij profijt en hij bestaat het om van een heel klein onbeteekenend stadje, een belangrijke groote stad te maken, met in opzet niet anders dan een arme oom uit Amerika wiens kapitaal bestaat uit een 10 dollarstuk. Deze oom weet hij tot millio nair te bombardeeren, in de oogen van de bewoners, en die fictie doet het hem! Het prettige van deze film is. dat alle voorname rollen uitstekend bezet zijn. De oom uit Amerika, Thomas Hoffman, wordt vertolkt door den hier niet erg bekenden ac teur Kurt Gerron. Die uitbeelding is zeld zaam goed. Er waren heusch momenten, dat je even meelij met het ventje kreeg, niet zoo zeer door den inhoud van de rol dan wel door de wijze waarop hij door zijn spel op je gevoel inwerkt. Zoo'n zielig ventje, dat eigen lijk heelemaal verward is in de omstandig heden. niet zélf leeft, maar wórdt geleefd door den doelbewusten sterken bank-em ployé Schmidt. Het duizelt hem en hij wil steeds maar weg. weer terug naar Chicago, waar hij het zooveel rustiger had. maar het lukt hem natuurlijk nooit. Éénmaal is hij maar flink en treedt hij op, als hij zijn kapi taal. zijn tien dollarstuk. moet verdedigen, Tegen Schmidt presteert hij ten slotte even wel niets en zijn eenige bezit ziet hij ver- dwiincn in de hand van den picolo. Hedy Kiesler is Kathe, het nichtje van den pseudomillionair. Ze speelt haar betrekke lijk kleine rolletje precies, zooals we ons een meisje in die situatie denken. Ze geeft niet te veel en niet te weinig. Ida Wüst, de moeder van Kathe. is een artiste naar wie we altijd met belangstelling kijken. Een artiste met gevoel voor humor, dat in haar spel steeds weer tot uiting komt. Maar de rol in „Man braucht kein Geld" is Heinz Riihmann. Deze heerlijke amusementsfilm moet ieder een. die van de film houdt, gaan zien. Men zal er geen spijt van hebben. Max Fleischer heeft weer een aardige tee kenfilm met Betty Boop in May Party. Polygoon heeft verscheidene actualiteiten van de afgeloopen week. o.a. de T.T. races in Alkmaar en de onthulling van den gedenk steen van den A.N.W.B. Op het tooneel ver richten de Brions Comp (1 dame en twee heeren) eenige prachtige staaltjes van acro batiek. Men moet bewondering hebben voor de durf. het doorzettingvermogens en de behendigheid, om maar eenige der noodzake lijkheden te noemen, noodig om tot derge lijke toeren in staat te zijn* 16940 Meter boven de aarde, door Prof. A. Piccard.Uitg, Schel tens en Giltay, Amsterdam. De Belgische professor Piccard, 's werelds hoogvlieger bij uitnemendheid, de man. die dieper dan ooit eenig ander op ons nietige aardwormen, heeft neergekeken en daartoe een niet geringe mate van moed heeft noo dig gehad, heeft over zijn ervaringen op zijn twee opstijgingen in de statosfeer eer. zeer lezenswaardig boek geschreven. Een boek, dat den niet-wetenschappelijk geschool de geenszins behoeft af te schrikken, een bock dat in dezen tijd van zorgelijken twij fel. weer frisschen moed aan den lezer kan geven, omdat het verhaalt van den onder nemingslust van wakkere lieden. Het is ge makkelijk gezegd, om tót bijna 17 K.M. hoogte te stijgen, maar er is lange, hardnekkige studie en eindelooze voorbereiding noodig om het zoover te kunnen brengen. Piccard vertelt van dit alles en hij verhaalt op zeer onderhoudende, vaak spannende wijze van zijn beide tochten, de eerste met Ir. Kipfer, de tweede met Ir. Cosijns. Waarlijk een boek dat met zijn talrijke interessante fotografi sche afbeelding de lezing zeer waard is. Wij veroorloven ons slechts één opmerking. Het boek draagt tót titel: 16940 Meter bo ven de aarde en het bevat een grafische voorstelling waarin de bereikte hoogte in 1931 staat aangegeven als 15781 Meter, in 1932 als 16201 Meter. V/ij vinden hier een lacune van een dikke 700 Meter. Maar alia, op een dergelijke hoogte ziet men niet op enkele honderden meters. Jaarverslag van de A.V.R.O. Het jaarverslag van de A.V.R.O.. waaruit wij reeds een en ander publiceerden, ver- eischt eenige extra-aandacht voor de typo grafische verzorging. Zelden zagen wij een ^boekwerkje in klein bestek, dat er zoo aan trekkelijk uitziet, en zeker is deze opmaak nog niet toegepast op zoo prozaisch druk werk op jaarverslagen. Navolging verdiende ongetwijfeld aanbeveling. Door een combinatie van drie omslagen is een sober doch uitzonderlijk fraai bandje ver kregen in zilvergrijs, lichtrood en zwart met het embleem van de A.V.R.O. er op en de op schriften Jaarverslag 1932 op zeker niet sto rende wijze in de vlakverdeeling waarbij een vernuftige combinatie van titels werd toege past door middel van een transparant. De tekst is uit een zeer fraaie moderne let ter gezet en een groot aantal foto's werd met smaak en naar de eischen van huidige opvattingen zonder overdreven moderniteit geplaatst. Jaarverslagen zijn op deze wijze geënsce neerd zeer plezierig om te lezen. De waarheid over Duitschïand, Verschenen is bij de Arbeiderspers te Amsterdam het geschrift De Waarheid over Duitschïand. de geschiedenis van den Natio- naal-socialistischen staatsgreep, vertaald door L. J. Kleyn. De motorordonnans en de bestuurder. In de bewerking van P. J. Er kens, res.- kapitein v. sp. d. Districtscommandant V. L. S. K -Motordienst zijn uitgegeven door A. J. G. Strengholt te Amsterdam de ver plichtingen en regelen van voor den motor ordonnans en den bestuurder bij autotreinen en gemotoriseerde troepen en treinen. De betrouwbare Gids. Door het hoofdbestuur van de Centrale van Nederlandsch Overheidspersoneel is een betrouwbare gids uitgegeven bij drukkerij De Arbeid te 's-Gravenhage. Prinsegracht 111, voor hen op wie de burgerlijke pensioenwet 1922 van taepassing is. speciaal voor amb tenaren. die ontslagen worden wegens ophef fing van betrekking of reorganisatie van den dienst en op-wachtgeldstelling. De heer M. J. Jansen, hoofdcommies bij den pen sioenraad schreef een kort voorwoord. Stratenboekje voor Haarlem en Omstreken. Wij ontvingen een stratenboekje voor Haar lem. Bloemendaal en Heemstede, met een plattegrond in kleurendruk Uitgave G. Eike lenboom. van het centrum der stad. Tevens is het boekje een expeditie- en beurtvaartgids. Arbeidsverhoudingen en cultuur. In dit boek zijn gebundeld vier studies, die ontstaan zijn uit den „Zakencurscus". een kring der Vereeniging Woodbrookers in Hol land. uitsluitend toegankelijk voor hen. die in de praktijk van het economische leven werkzaam zijn. Het zijn: Ontwikkeling der klassetegen stellingen in de 19 en 20e eeuw. door dr. W. Banning. Mensch, Techniek, Arbeid, door prof. ir. W, ScrermerhornOnze critische situatie door mr. J. Bierens de Haan en De religieuze mensch en zijn taak in het dagelijksch leven, door dr. J. A. de Koning. De uitgave is van de Barchem-Bladen. Beknopte Bclastinggids. door M. J. H. Smeets en J. II. Meihuizen. Verschenen is zij L. J. Veen's Uihgevërij te Amsterdam de tweede druk van de Beknopte Belastinggids. samengesteld door M. J. H. Smeets, inspecteur der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen, werkzaam aan het Departement van Financiën te "s-Gra venhage en J. H. Meihuizen, ontvanger der registratie en domeinen te Zuidhom. Tevens zag bij denzelfden uitgever de tweede druk het licht van het derde supple ment, waarin zijn opgenomen het eerste en tweede supplement bij dien beknopten Gids vair dezelfde schrijvers. Leidraad tuinbouw en de aangifte voor de inkomstenbelasting. Verschenen is de derde druk (7de dui zendtal) van den Leidraad ter berekening van de zuivere opbrengst uit het Tuinbouw bedrijf in verband met de bepalingen der Wet op de Inkomstenbelasting, samenge steld door een commissie ingesteld door den Christ. Boeren en Tuindersbond in Neder land, den Katholieken Ned. Boeren- en Tuin dersbond en de Nea. Tuinbouwraad. Het se cretariaat der commissie is Bezuidenhout- fioheweg 76, Der. Haag. i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 8