LETTEREN EN KUNST
Radiomuziek der week.
KAMP-TOONEEL.
Met „VELO" wasschen is geld besparen
BIOSCOOP.
Nieuwe Uitgaven.
ZATERDAG 1 JULI 1933
HAARLEM'S DAGBLAD
8
I
EEN VOORBESPREKING
door KAREL DE JONC.
Het Divertimento voor Strijktrio van Mo
zart, dat Zondag door Hilversum uitgezonden
wordt is alle aandacht waard. Het is mis
schien wel het mooiste, althans het wellui-
dendste werk dat voor de bezetting viool,
alt-viool en cello geschreven is. Ook Beet
hoven schreef eenige werken voor strijktrio
(op. 3. 3 en 9) nog vóórdat hij zich aan strijk
kwartetten waagde. Op het gebied dezer laat
ste boezemde het vele schitterende dat Mo
zart en Haydn reeds geschreven hadden hem
vermoedelijk zóóveel eerbied in, dat hij
schroomde het te betreden alvorens hij zich
elders de noodigc vaardigheid had verworven.
Men moet bedenken, dat Beethoven wel eenig
zelfbewustzijn had, maar lang niet zooveel
als een jong componist, die na de vervaardi
ging van zijn eerste strijkkwartet zelf zei dat
dit werk een zelfde historische bet-eekenis zou
blijken te bezitten als Beethoven's drie kwar
tetten op. 59. ..Bescheidenheit ist eine zier"
u.s.w. Maar. om op onze strijktrio's terug te
komen bij die van Beethoven bemerkt men,
hoeveel moois zijn op. 9 ook bevat, het ont
breken van de door de tweede viool verte
genwoordigde vierde stem op menige plaats
als een onvolkomenheid; bij het Diverti
mento van Mozart is dat geen oogenblik het
geval. De zetting is zóó kunstig, dat het har
monisch verlangen van den hoorder voort
durend geheel bevredigdwordt. De naam
„Divertimento. „Cassatio" of „Serenade"
werd gebezigd voor suite-achtige werken,
waarvan het aaantal declen gewoonlijk dat
van vier overschreed. Mozart's .kleine Nacht
muziek" maakt daarop een uitzondering,
want die bevat slechts de gebruikelijke vier
declen. Maar zijn „Haffner"-Serenade is een
goed voorbeeld van een meerdeellge. Ook
Beethoven's eerste strijktrio (op. 3) is een
mocvdeelige suite en hetzelfde geldt van zijn
S°ntet en van Schubert's Octet. Dit neemt
niet weg dat de boekdeelen in den regel In
de gebruikelijke vormen (hoofd-resp. rondo-
vorm) geschreven zijn en dat de meerdeelig-
hcid ontstaat door verdubbeling van het aan
tal langzame deelen en van de ln menuet-
vorm geschrevene.
Het vioolconcert in Es van Mozart hoort
men lang niet zoo vaak als zijn concerten in
A. G. en D. Al die vioolconcerten met nog
twee andere dateeren uit denzelfden tijd:
Mozart schreef ze op omstreeks 18-,jarigen
leeftijd en ze dragen dan ook opeenvolgende
nummers in Köchels Catalogus van Mozart
werken. Maar, hoewel natuurlijk alle speci-
fick-Mozartsche kenmerken bezitten, zijn ze
toch niet volgens eenzelfde schema gecom
poneerd en vindt men in elk geestige inval
len en afwijkingen.
Po begeleiding is bij alle strijkorkest met
twee hobo's en twee hoorns. De aanwending
van den hoofdvorm der sonate, uitgebreid
door een lang inleidend „tutti", waarin het
l.hpmatische materiaal grootendeels of ge
heel geëxposeerd wordt, heeft pas door Mo
zart haar definitief beslag in het solocon
cert. gekregen. De vorm van het eerste hoofd
deel Is dus als volgt: inleiding door het
orkest (tutti), waarin de verschillende the
ma's aller in de hoofdtoonsoort voorkomen:
daarna intrede van het solo-instrument, dat
óf terstond, met het hoofdthema begint, öf
daavaan een of meer preludeerende maten
doet voorafgaan: de expositie van het vorigs
tutti wordt nu gevarieerd, gefigureerd en uit
gebreid, herhaald, maar met het verschil dat
de tweede themagroep en de afsluiting daar
van in een andere, doch nauw verwante
toonsoort volgen.
Een triller besluit strijk en zet. deze periode
waarna weer een tutti komt. dat de ..door
werking" in den hoofdvorm inleidt. Het ver
dere» verloop is nu vrijwel analoog met dat
een er sonate, behoudens de gemge wijzi
gingen, die het wisselspel van solo-instrument
en het orkest met zich brengt, maar die in
den grond niet grooter zijn dan die welke b.v.
in duo-sonates optreden. Maar als de regel
matige hoofdvorm, alweer op den geljkten
triller, ten einde gekomen is. vat. het orkest
't verhaal nog voor een wijle op om op een
accoord dat naar een oplossing verlangt (het
z.g. kwartsextaccoordhalt te houden. Dat
in het ein voor de inlassching van de z.g.
cadens door den solist, die hier gelegenheid
krijgt, de verschillende thema's in door hem
te kiezen opvolging, combineering, bewerking
en belichting nog eens de revue te laten pas-
seeren. alvorens clan de langverwachte en
uitgestelde oplossing van het accoord. waar
op het orkest halt hield, eindelijk volgt
(meestal weer na een langen triller), waarna
enkele maten van het. orkest het eerste hoofd
deel definitief besluiten. Het tweede hoofd
deel, steeds in karakter en tempo contras-
teerend met het eerste en ook in een andere
toonsoort (meestal nauw verwant, maar in
Beethovens 3de pianoconcert. E. gr. t. tegen
over c kl. t.!) kan in bcknopten hoofdvorm,
in variatie of wel in rondo-vorm geschreven
zijn; de finale is meestal een rondo, soms
echter (b.v. in Mozarts pianoconcerten in G.
gr. t. en c. kl. t.) een reeks variaties.
De concerten van Bach zijn naar het voor
beeld van die van Vivaldi gecomponeerd. De
solo-gedeelten worden door kleine tutti
fragmenten voorafgegaan en afgewisseld:
meestal is de rondo-achtige vorm overheer-
schend. Het langzame hoofddeel is echter
vaak op £en chacoune-achtige herhaling van
eenzelfde basthema gebouwd. Dit is ook het
geval met het klavierconcert in d. kl. t. dat
(via de grammofoonplaat) Maandag door
Hilversum zal worden uitgezonden. De her
haling heeft hier telkens in een andere toon
soort plaats. Eigenaardig is. dat het hoofd
thema van het eerste Allegro, hoe wel in
vierkwartsmaat genoteerd, eigenlijk in zes-
kwartsmaat gedacht is. Hugo Riemann heeft
het aldus in de door hem bezorgde uitgave,
gewijzigd en zou daarmee misschien een
bruikbare wijziging hebben aangebracht, als
hij niet door de eigenaardigheid en de veel
heid zijner verdere notaties den tekst zoo
goed als onleesbaar gemaakt had. Busoni
heeft dit concert eenigszins omgewerkt,
in zooverre dat hij het figurenwerk in
overeenstemming met den omvang van
de tegenwoordige piano gebracht heeft. Zijn
bewerking mag geacht worden aan het werk
pie uw leven te hebben ingeblazen.
HET TOONEEL
FEESTAVOND VAN DEN A. N. W. B.
Om 'f 100.000ste!
Daar hadden ze zoo waar Daisy Bell, de
oude Daisy Bell nog eens van den tooneelzol-
der gehaald en haar met haar papa weer op
de planken gezet. Als er één het recht daar
toe had op dezen avond van het gouden feest
van dep A N. W. B„ dan was zij het zeker
wel. Want is zij niet de eenige in deze 50 jaar
geweest, die het rijwielend Nederland op het
tooneel heeft vertegenwoordigd? Zij heeft ge
streden voor de fiets even hard als haar papa
er zich met hand en tand tegen verzet heeft.
Toen zij gisteren verscheen en de muziek
het oude bekende
Daisy! Daisy! geef me uw antwoord nu
inzette, glunderden allen in de zaal. die om
en bij de 60 waren en dat waren er heel wat
in de stampvolle zaal. Dat was 'n wijsje uit
den ouden tijd:
Kom. heerlijk kind.
We rijden gezwind,
Want m'n fiets loopt zoo snel als de wind!
Wij ouderen helaas, ik behoor d'r ook bij
wij neurieden het allen mee, wij stootten
elkaar aan en wij zeiden: ..Weet je 't nog?"
Ja, Daisy had recht om op dit feest te zijn
en het bondslid no. 2537 dat wel erg ver
want aan Jan Feith zal zijn had gelijk haar
in dit milieu te brengen. De papa van Daisy
Bell bleek in die jaren niets veranderd te zijn.
Nog altijd was hij 'n verwoed tegenstander
van de fiets en al het toerisme. Hoe is 't mo
gelijk. zal men misschien zeggen, in den jare
1933! Maar het was nu niet alleen de fiets, die
aem den dood aan deed, nog meer de motor
fiets met den knalpot, de auto met de claxon,
de vliegmachine met de ronkende motoren,
heel het moderne verkeer was hem een er
gernis. Hij is ook lid van een A. N. W. B„
maar niet van de ware; hij is voorzitter van
de vereeniging Algemeene Nationale Wantoe
standen Beteugeling. Plij komt op voor den
burger, die rust wil hebben in huis en op den
weg en die niet overreden wenscht te worden
door 'n auto of 'n motorfiets. Maar wij weten
van te voren, dat hij bekeerd zal worden en
dat Mr. Bell voor dat het scherm voor het
laatst zakt, het 100.000ste lid van den A. N.
W. B .en nu de echte, de Alg. Ned. Wiel
rijders Bond van Edo Bergsma zal zijn.
Het dient erkend, dat het met kunst en
vliegwerk moet gebeuren. Als hij niet zoo
bang voor zijn hachje was geweest, zou het
misschien nog niet eens gelukt zijn. Maar
nu gelukt het, dank zij twee pseudo-doktoren,
die hem „toei-isme" voorschrijven voor het
behoud van zijn gezondheid. En zoo gebeurt
het, dat Mr. Bell in 1933 voor de tweede maal
bekeerd wordt, nu tot algemeen toerist in het
kwadraat en dat Daisy nogmaals trouwt met
mijnheer Van Tocen. propagandist van den
A N. W. B. En dal zij 40 jaar oud nu
wordt ingeschreven als no. 99999 met papa
achter haar aan als de 100000ste.
U ziet het; dit stuk behoorde op het gouden
feest van de A. N. W. B. Maar omdat het een
jubeljaar is. was er in het laatste bedrijf een
soort revue bij gemaakt, dat eigenlijk het
aardigste van den avond was. Wij kregen
alle soorten van toerisme te zien, en daarbij
telkens „vroeger en nu". De oude diligence
en de auto. de trekschuit en heb motorjacht,
het paard en de motorfiets, de wandelaar en
de peddelaar. de arreslée en de skilooper en
tot slot de vliegmachine hoog in de lucht
met de finale: de hulde van de 11 Neder-
landsche provincies aan den A. N. W. B. als
glorierijke bekroning van het geheel. En Mr
Bell als enthousiast A. N. W. B.'er.
Dit blijspel met toeristische strekking
dat zeker nog meer voldaan zou hebben als
bet wat. korter ware geweest telt slechts
vijf personen: Mr. Bell en zijn dochter
Daisy. Tikkerman, Bell's particuliere secre
taris, Van Toeren en Pennewip. Het is vlot
en levendig" gespeeld door Jhr. Feith, mej.
Anny Prins, Jos Liosting, Eduard Palmers en
Jan van der Lande. De twee dilettanten hiel
den zich uitstekend naast de beroepsacteurs
en zeker niet het minst Jan Feith. die als Mr.
Bell de ziel van het geheel was. Dat juist deze
aarts-toerist de verstokte tegenstander van
het toerisme moest zijn. Wij hebben Feith al
eens meer in zoo'n dergelijke revue toen
met Jean Louis Pisuisse gezien en wij
wisten, dat hij zich op het tooneel volkomen
thuis gevoelt. Aan hem was wel het grootste
deel van het succes der opvoering te danken.
Het was een allergezelligste avond. De
stampvolle zaal genoot zichtbaar van dit toe
passelijke blijspel, de ouderen onder het pu
bliek misschiein nog het meest, omdat het
geheel 'n stukje naar ouden trant was. De
toespelingen zooals op den pupulairen
voorzitter van den A. N. W. B. en het nog op
te richten museum sloegen in dit milieu
geweldig in en de open doekjes waren dan
ook niet van de lucht. Er was een aardig
orkestje, dat opgewekt speelde en het meeste
succes oogstte met het oude „Daisy. Daisy!"
Zoo is ook de avond in den stadsschouw
burg voortreffelijk geslaagd. Hulde aan het
bondslid no. 2537. dat Daisy en haar papa
dezen avond weer tot leven heeft gebracht!
J. B. SCHUIL.
Toen ik onlangs aan een padvinder vroeg,
wat zij zoo 's avonds bij heb kampvuur de
den, antwoordde hij mij:
„Kletsen!".
„Alleen maar kletsen?" vroeg ik.
„Nee. nee, wij spelen er ook komedie!"
haastte hij zich er aan toe te voegen.
De wetenschap, dat ik tooneelcriticus ben,
was aan dat antwoord zeker niet vreemd,
maar het interesseerde mij toch zoodanig, dat
ik verder ging met mijn vragen.
..Wat spelen jullie dan zoo?" informeerde ik.
„Nou, van alles!"
Heel veel zei me dat antwoord niet.
„Van alles?"
„Och ja. wij bedenken maar wat. een of
ander verhaal, dat wij gelezen hebben, zoo
van cowboys, of 'n moord, 'n diefstal of 'n an
der avontuur".
„En hoe komen jullie dan aan den tekst?"
„O, dat komt vanzelf".
Ik herinnerde mij opeens mijn eigen jeugd.
Zoo had ook ik als jongen eenmaal comedie
gespeeld. Je zuivere commedia dell' artej. Je,
sloeg maar 'n mantel om. nam een knuppel
in je hand en je was de rooverhoofdman
Rinaldo Rinaldini of de anarchist Ravachol.
Het eenige, wat er verder voor noodig was, om
geheel en al in je rol te zijn, was 'n beetje
fantasie en ik verzeker u die bezat ik. Een
van m'n vrinden in de jurk van mijn zuster
was de onschuldige, belaagde maagd
meestal een edelvrouw een ander met een
sjerp om en een houten zwaard aan zijn zij.
de ridder, een vierde met zijn jas omgekeerd
aan, de nar, het heele tableau de la troupe
was compleet, tot den père ncble toe.
Meestal dat moet ik bekennen vonden
de spelers het mooier dan de toeschouwers en
ik herinner mij nog heel goed, dat een voor
stelling eens eindigde in een hevige vecht
partij tusschen de artisten en het publiek,
omdat het publiek al te duidelijk had laten
bemerken, dat het ons maar sof-actcurs vond
en dat lieten wij ons zoo maar niet welgeval
len. Was het de schuld van ons, spelers, dat
het publiek niet genoeg verbeeldingskracht
bezat om ons in onze fantasie te volgen? Het
tooneel zoo zei van Dalsum immers nog
kort geleden in een lezing voor de leden van
de Tooneel-Unie kan niet ten ondergaan
aan slechte acteurs, maar wel aan het ont
breken van de noodige fantasie bij de toe
schouwers, die niet bereid zijn met de spelers
op de planken koning, ridder, bedelaar of
edelvrouw te zijn. Van Dalsum was nog wel
niet geboren, toen wij onze rooverstukken
speelden ,en hij bedoelde ook wel niet ons
ouwe kindertooneel, maar ik kan hem ver
zekeren, dat het in mijn jongenstijd reeds net
zoo was als nu. De fout lag bij de toeschou
wers, die weigerden zich op de vleugelen van
onze fantasie in de lucht te verheffen en om
dat v/ij overtuigd waren van het ongelijk van
het domme publiek, sloegen wij en zoover
gaan de tooneelspelers van nu in hun enthou
siasme nog niet den toeschouwers co het
gezicht. Maar zoo iets doe je alleen, als je den
leeftijd van 10 nog niet hebt bereikt.
Ik weet niet, of de padvinders van thans
betere acteurs zijn dan wij in onze jeugd het
waren en ook niet, of het tegenwoordige
jeugdige publiek even arm is aan fantasie
als dat van onzen tijd, maar vermoedelijk zal
de romantiek van het kampvuur zoowel den
partijen voor als achter het voetlicht ten
goede komen. Hoe dan ook. het deed mij
genoegen te hooren, dat althans bij de jeugd
de oude commedia dell 'arte nog in eere is,
al vermoed ik dan ook. dat de leiders van
de padvinders wel voor eenige richting bij
de tooneelopvoeringen bij het kampvuur zul
len zorgen.
Die richting wil blijkbaar ook het „Kamp-
Tooneel" geven, dat is een serie kleine too-
neelstukjes, uitgegeven bij Van Gorkum en
Comp. te Assen. Uit den verzamelnaam
Kamp-Tooneel blijkt wel. dat de stukjes al
lereerst bestemd zijn voor het kamp en uit de
verhalen van mijn padvinder en van andere
jongens schijnt daar ook wel behoefte aan
te zijn. Maar hebben de auteurs van deze
boekjes David Tomkins, Truus Eygenhuys
en Jans Bakker daar niet te weinig reke
ning mee gehouden? Zij eischen allen zonder
onderscheid een kamer- of althans een
binnenhuis-decor en ik zou zeggen, dat men
juist bij het kampvuur wat ruimte zou kun
nen laten voor den romantischer geest en
de fantasie van de jeugd. Men behoeft nu
wel niet precies den geest van den door ons
zoo hoogelijk vereerden Rinaldo Rinaldini
op te roepen, maar ik zou als ik nog jon
gen was daar op de heide of tusschen de
bosschen bij het flakkerende kampvuur toch
iets anders verwachten dan een dood-gewone
juffrouw Jansen, een erg degelijken mijnheer
Pierewiet, of hoe zij verder heeten mogen.
Wanneer wij bij het kampvuur onze fantasie
niet eens mogen laten gaan, wanneer dan
wel zou ik willen vragen. Het behoeven nog
geen rooverstukken te zijn, maar welk een
uitgezochte gelegenheid is hier voor een
mengeling van ernst en parodie. En zou er
ook niet de ware sfeer zijn voor een detec
tivestuk, ik bedoel niet het serieuse genre,
maar de bespotting er van.
Te oordeelen naar wat ik van de uitgevers
Van Gorkum en Comp. heb ontvangen, zou
ik zeggen, dat het eerste stukje echte „Kamp
tooneel" nog geschreven moet worden.
Ik wil hiermee niets slechts zeggen van de
mij ter recensie gezonden jeugd-tooneel-
spelletjes en zeer zeker niet van die van
David Tomkins. De Braziliaansche Hoed is
in zijn soort zelfs bijzonder aardig, zoowel
van gegeven als van dialoog en ook zijn
stukje „Alle verandering is geen verbetering"
is amusant en in den juisten toon geschre
ven. Ik kan deze beide stukjes dan ook zeer
aanbevelen voor opvoeringen van jongelui op
school, op feestjes, of in een kamp. wanneer
men over een tooneel in een tent of in een
of andere buitengelegenheid kan beschikken.
En wanneer het publiek, voldoende fantasie
heeft. och. dan gaat het desnoods ook wel bij
een kampvuur, al lijkt het mij daar dan ook
niet bepaald voor geschreven. Deze twee too-
neelstukjes van David Tomkins zijn in ieder
geval vrij wat beter en grappiger speciaal
De Braziliaansche Hoed dan wat er zoo
anders als „jeugd-tooneel" verschijnt.
J. B. SCHUIL.
LUXOR
Miss America. Als Parijs slaapt.
Men kent uit zijn school jongenstijd de che
mische proeven, waarmee aangetoond wordt
dat de werking van bepaalde stoffen af
hangt van dc hoeveelheid, waarin men ze
toedient. Voegt men aan zekere dosis een
druppeltje toe. dan wijzigt zich de aanvan
kelijke reactie volkomen.
Een dergelijk verschijnsel blijkt ook op het
gebied van het psychische leven te bestaan.
Schokkende gebeurtenissen wekken angst,
ontzetting, beklemming, maartot op
zekere hoogte. Overschrijdt men de maat.
dan werkt het sensalioncele opvroolijkend.
En zoo kunnen de vreeselijkste misdaden en
de griezeligste rampen soms een genoeg
lijker stemming aankweeken dan een opzet
telijk daartoe vervaardigd blijspel.
Dc beide thrillers (zooals men tegenwoor
dig met een vergoelijkend woord de ouder
wetse he draken betitelt) welke deze week in
Luxor loopen. hebben op den openingsavond
den ontspannenden invloed van dit genre
blijkens de houding van het publiek in de
zaal nogmaals bewezen. Met gejuich en aan
moediging en soms met een hartelijken lach
hebben de talrijke bezoekers, als gold het
een stierengevecht of een sportbetooging. de
prestaties van de fielten en boeven op het
witte doek begeleid.
TER OPFRISSCHING VAN HET BLOED
drinke men eenige dagen achtereen 's ochtends
vroeg een glas natuurlijk „Franz-Josef"-
bitterwater. Dit regelt de darffunctie, waar
door veelal de maag versterkt en de zenuwen
gekalmeerd worden.Door med. ten zeerste aanb.
(Adv. !n<jez, Med.)
Het is dan ook geen kleinigheid, wat men
aan sensatie te zien krijgt. In het eerste
stuk, Miss America, waarin Joan Bennett met
haar lieftallig figuurtje een schoonheidsko
ningin verpersoonlijkt, maakt de toeschou
wer kennis met een jaloersch gedrocht, waar
aan het meisje zich om haar moeder en
broertjes en zusjes uit de ellende te redden
verkoopt. Deze millionair lokt het argelooze
kind mee in zijn geheimzinnig kasteel, waar
in als het slot van Blauwbaard reeds een
heele serie voorgangsters van het ongeluk
kige slachtoffer verdwenen zijn.
De laatste woorden van dit dozijn echt-
genooten heeft de onverlaat op een radio
plaat opgenomen en deze verzameling
draait hij als een lugubere introductie voor
hetgeen ook haar staat te wachten, voor zijn
nieuwe echtgenoote af. De buldog Basker
ville, de golem-achtige idioot Monk, een he
vig onweder, een tweetal pistolen en diverse
geheimzinnige apparaten bewaken zijn
vrouw tegen alles wat man heet. Toch dringt
de arme en oprecht liefhebbende minnaar
van 't meisje tot dit moordenaarshol door.
Landru wordt met zijn eigen wapen door
Monk doorschoten en zijn jonge weduwe erft
het kasteel en de millioenen. waarvan zij
dan verder met moeder, zusjes en broertjes
en den oprechten minnaar een lang en ge
lukkig leven leidt.
De verschrikkingen van Blauwbaard zijn
nog niets vergeleken bij hetgeen na de pauze
als Parijs slaapt, de apachen-koning Julot
en zijn makkers uitspoken. Om voor den toe
schouwer vaak niet onmiddellijk te door
gronden reden wordt er voortdurend daar
in de onderwereld van Montmartre zoo lus
tig geknokt en gesmeten, dat Laurel en Har
dy er paf van zouden staan.
Stellig hebben de uit Cayenne ontsnapte
oudstrijder Costand en de muzikant Renoir
de eerste als vader en de tweede als minnaar
van de belaagde onschuld Manön. herhaal
delijk geldige redenen tot protest tegen hun
omgeving en ook de politie-agenten halen
niet zonder noodzaak hun gummistok en
sabel te voorschijn, maar eigenlijk is het ge
vecht op zichzelf zoo pleizierig. dat men als
toeschouwer zich voor de redenen minder
interesseert dan voor de daad. En bovendien
lijken de meeste vuistslagen, messteken en
revolverschoten meer een noodzakelijk „af-
reageeren" van door drank, dans en min ont
ketende energie dan een zakelijk argument.
Dc onderwereld van Montmartre is in het
onderhavige geval niet overdrachtelijk be
doeld. Door geheimzinnige trappen, luiken
en paneelen daalt het geboefte onder het
danslokaal neer naar de „bakkerij" waar
een zwaargespierd bokser den oven stookt,
welke bestemd is om politie-spionnen en
andere minder welgevallige individuen le
vend tot crematorium te dienen. Het moge
hier boven op den beganen grond aangenaam
klinken, daar beneden in de onderwereld is
het verre van prettig „voor den bakker"
te zijn!
Een vóórfilmpje over Venetië en een serie
actualiteiten dienen ter inleiding van dezen
amusanten avond.
II. G. CANNEGIETEE.
REMBRANDT-THEATER.
„Man brauclit kein Geld"'. (Zonder
geld gaat het ook). Glansrol van
Heinz Riihmann.
Wie deze week eens een allergenoegelijksten
avond wil hebben, moet naar Rembrandt
Theater gaan, daar draait een film. die be
halve, dat hij vermaakt, ook eenige bittere
waarheden aan het adres van de heden-
daagsche economie lanceert. Maar dat wordt
zoo luchtig en vroolijk gedaan, dat wie het
niet wil, het niet eens behoeft te merken.
Heinz Riihmann is er als de pientere on
dernemende bank-employé Schmidt onbe
taalbaar. Hij beheerscht elke situatie, zijn
vlugge geest weet alles en indereen te door
zien, van alles trekt hij profijt en hij bestaat
het om van een heel klein onbeteekenend
stadje, een belangrijke groote stad te maken,
met in opzet niet anders dan een arme oom
uit Amerika wiens kapitaal bestaat uit een
10 dollarstuk. Deze oom weet hij tot millio
nair te bombardeeren, in de oogen van de
bewoners, en die fictie doet het hem!
Het prettige van deze film is. dat alle
voorname rollen uitstekend bezet zijn. De
oom uit Amerika, Thomas Hoffman, wordt
vertolkt door den hier niet erg bekenden ac
teur Kurt Gerron. Die uitbeelding is zeld
zaam goed. Er waren heusch momenten, dat
je even meelij met het ventje kreeg, niet zoo
zeer door den inhoud van de rol dan wel
door de wijze waarop hij door zijn spel op je
gevoel inwerkt. Zoo'n zielig ventje, dat eigen
lijk heelemaal verward is in de omstandig
heden. niet zélf leeft, maar wórdt geleefd
door den doelbewusten sterken bank-em
ployé Schmidt. Het duizelt hem en hij wil
steeds maar weg. weer terug naar Chicago,
waar hij het zooveel rustiger had. maar het
lukt hem natuurlijk nooit. Éénmaal is hij
maar flink en treedt hij op, als hij zijn kapi
taal. zijn tien dollarstuk. moet verdedigen,
Tegen Schmidt presteert hij ten slotte even
wel niets en zijn eenige bezit ziet hij ver-
dwiincn in de hand van den picolo.
Hedy Kiesler is Kathe, het nichtje van den
pseudomillionair. Ze speelt haar betrekke
lijk kleine rolletje precies, zooals we ons een
meisje in die situatie denken. Ze geeft niet
te veel en niet te weinig.
Ida Wüst, de moeder van Kathe. is een
artiste naar wie we altijd met belangstelling
kijken. Een artiste met gevoel voor humor,
dat in haar spel steeds weer tot uiting komt.
Maar de rol in „Man braucht kein Geld" is
Heinz Riihmann.
Deze heerlijke amusementsfilm moet ieder
een. die van de film houdt, gaan zien. Men
zal er geen spijt van hebben.
Max Fleischer heeft weer een aardige tee
kenfilm met Betty Boop in May Party.
Polygoon heeft verscheidene actualiteiten
van de afgeloopen week. o.a. de T.T. races
in Alkmaar en de onthulling van den gedenk
steen van den A.N.W.B. Op het tooneel ver
richten de Brions Comp (1 dame en twee
heeren) eenige prachtige staaltjes van acro
batiek. Men moet bewondering hebben voor
de durf. het doorzettingvermogens en de
behendigheid, om maar eenige der noodzake
lijkheden te noemen, noodig om tot derge
lijke toeren in staat te zijn*
16940 Meter boven de aarde,
door Prof. A. Piccard.Uitg,
Schel tens en Giltay, Amsterdam.
De Belgische professor Piccard, 's werelds
hoogvlieger bij uitnemendheid, de man. die
dieper dan ooit eenig ander op ons nietige
aardwormen, heeft neergekeken en daartoe
een niet geringe mate van moed heeft noo
dig gehad, heeft over zijn ervaringen op
zijn twee opstijgingen in de statosfeer eer.
zeer lezenswaardig boek geschreven. Een
boek, dat den niet-wetenschappelijk geschool
de geenszins behoeft af te schrikken, een
bock dat in dezen tijd van zorgelijken twij
fel. weer frisschen moed aan den lezer kan
geven, omdat het verhaalt van den onder
nemingslust van wakkere lieden. Het is ge
makkelijk gezegd, om tót bijna 17 K.M. hoogte
te stijgen, maar er is lange, hardnekkige
studie en eindelooze voorbereiding noodig
om het zoover te kunnen brengen. Piccard
vertelt van dit alles en hij verhaalt op zeer
onderhoudende, vaak spannende wijze van
zijn beide tochten, de eerste met Ir. Kipfer,
de tweede met Ir. Cosijns. Waarlijk een boek
dat met zijn talrijke interessante fotografi
sche afbeelding de lezing zeer waard is. Wij
veroorloven ons slechts één opmerking.
Het boek draagt tót titel: 16940 Meter bo
ven de aarde en het bevat een grafische
voorstelling waarin de bereikte hoogte in
1931 staat aangegeven als 15781 Meter, in
1932 als 16201 Meter. V/ij vinden hier een
lacune van een dikke 700 Meter. Maar alia,
op een dergelijke hoogte ziet men niet op
enkele honderden meters.
Jaarverslag van de A.V.R.O.
Het jaarverslag van de A.V.R.O.. waaruit
wij reeds een en ander publiceerden, ver-
eischt eenige extra-aandacht voor de typo
grafische verzorging. Zelden zagen wij een
^boekwerkje in klein bestek, dat er zoo aan
trekkelijk uitziet, en zeker is deze opmaak
nog niet toegepast op zoo prozaisch druk
werk op jaarverslagen. Navolging verdiende
ongetwijfeld aanbeveling.
Door een combinatie van drie omslagen is
een sober doch uitzonderlijk fraai bandje ver
kregen in zilvergrijs, lichtrood en zwart met
het embleem van de A.V.R.O. er op en de op
schriften Jaarverslag 1932 op zeker niet sto
rende wijze in de vlakverdeeling waarbij een
vernuftige combinatie van titels werd toege
past door middel van een transparant.
De tekst is uit een zeer fraaie moderne let
ter gezet en een groot aantal foto's werd
met smaak en naar de eischen van huidige
opvattingen zonder overdreven moderniteit
geplaatst.
Jaarverslagen zijn op deze wijze geënsce
neerd zeer plezierig om te lezen.
De waarheid over Duitschïand,
Verschenen is bij de Arbeiderspers te
Amsterdam het geschrift De Waarheid over
Duitschïand. de geschiedenis van den Natio-
naal-socialistischen staatsgreep, vertaald
door L. J. Kleyn.
De motorordonnans en de bestuurder.
In de bewerking van P. J. Er kens, res.-
kapitein v. sp. d. Districtscommandant
V. L. S. K -Motordienst zijn uitgegeven door
A. J. G. Strengholt te Amsterdam de ver
plichtingen en regelen van voor den motor
ordonnans en den bestuurder bij autotreinen
en gemotoriseerde troepen en treinen.
De betrouwbare Gids.
Door het hoofdbestuur van de Centrale
van Nederlandsch Overheidspersoneel is een
betrouwbare gids uitgegeven bij drukkerij De
Arbeid te 's-Gravenhage. Prinsegracht 111,
voor hen op wie de burgerlijke pensioenwet
1922 van taepassing is. speciaal voor amb
tenaren. die ontslagen worden wegens ophef
fing van betrekking of reorganisatie van
den dienst en op-wachtgeldstelling. De heer
M. J. Jansen, hoofdcommies bij den pen
sioenraad schreef een kort voorwoord.
Stratenboekje voor Haarlem en
Omstreken.
Wij ontvingen een stratenboekje voor Haar
lem. Bloemendaal en Heemstede, met een
plattegrond in kleurendruk Uitgave G. Eike
lenboom. van het centrum der stad. Tevens is
het boekje een expeditie- en beurtvaartgids.
Arbeidsverhoudingen en cultuur.
In dit boek zijn gebundeld vier studies, die
ontstaan zijn uit den „Zakencurscus". een
kring der Vereeniging Woodbrookers in Hol
land. uitsluitend toegankelijk voor hen. die
in de praktijk van het economische leven
werkzaam zijn.
Het zijn: Ontwikkeling der klassetegen
stellingen in de 19 en 20e eeuw. door dr. W.
Banning. Mensch, Techniek, Arbeid, door
prof. ir. W, ScrermerhornOnze critische
situatie door mr. J. Bierens de Haan en
De religieuze mensch en zijn taak in het
dagelijksch leven, door dr. J. A. de Koning.
De uitgave is van de Barchem-Bladen.
Beknopte Bclastinggids. door
M. J. H. Smeets en J. II. Meihuizen.
Verschenen is zij L. J. Veen's Uihgevërij te
Amsterdam de tweede druk van de Beknopte
Belastinggids. samengesteld door M. J. H.
Smeets, inspecteur der directe belastingen,
invoerrechten en accijnzen, werkzaam aan
het Departement van Financiën te "s-Gra
venhage en J. H. Meihuizen, ontvanger der
registratie en domeinen te Zuidhom.
Tevens zag bij denzelfden uitgever de
tweede druk het licht van het derde supple
ment, waarin zijn opgenomen het eerste en
tweede supplement bij dien beknopten Gids
vair dezelfde schrijvers.
Leidraad tuinbouw en de aangifte
voor de inkomstenbelasting.
Verschenen is de derde druk (7de dui
zendtal) van den Leidraad ter berekening
van de zuivere opbrengst uit het Tuinbouw
bedrijf in verband met de bepalingen der
Wet op de Inkomstenbelasting, samenge
steld door een commissie ingesteld door den
Christ. Boeren en Tuindersbond in Neder
land, den Katholieken Ned. Boeren- en Tuin
dersbond en de Nea. Tuinbouwraad. Het se
cretariaat der commissie is Bezuidenhout-
fioheweg 76, Der. Haag. i