De Heerem in Den Haas
Een halve eeuw Parlementaire Historie.
VERKADE'S
ZATERDAG 8 JULI 1933
HAARLEM'S DAGBLAD
26
Men ergere er zich niet over,
dat de rozenstruik doornen heeft,
doch venheuge er zich over, dat
de doornenstruik rozen draagt.
(Arabische wijsheid).
1883—1933.
Vijftig jaren van noesten arbeid.
Wanneer we terugzien op een halve
eeuw Haarlem's Dagblad, dan vinden
we daarin oogenblikkelijk het bewijs, dat ar
beid jong en frisch houdt, krachtig, doelbe
wust.
Een halve eeuw heeft thans Haarlem's Dag
blad opengestaan voor elk verschijnsel van
het leven. Het heeft daarop frisch en jong
gereageerd. Het heeft dus ook opengestaan
voor het staatkundig leven: open is de hou
ding van ons blad altijd geweest nimmer af
wijzend of onverschillig. Het stond gebouwd
op de goede eigenschappen van ons volk. op
een sterk verantwoordelijkheidsbesef aller
eerst. Verantwoordelijkheidsbesef voor de
publieke zaak het wordt het meest getoond
door de besten van ons volk, die wijl de eigen
persoonlijkheid erkennende als van zooveel
stuwende en schragende waarde ook de per
soonlijkheid van andfren ontzien en waar-
deeren. Tot die besten des volks behoorde de
diep-betreurde stichter van Haarlem's Dag
blad.
Dr H. J. M. Schaepman.
Verantwoordelijkheidsbesef jegens de pu
blieke zaak heeft Haarlem's Dagblad steeds
doen openstaan ook voor het staatkundig
leven, zooals dat hier te lande vanuit de mid
deleeuwen democratisch is opgebloeid en
zich nog steeds handhaaft.
Politieke strijdlust.
Vijftig jaren politiek r— in 1883 was het
geestesleven minder sterk bewogen dan
thans: 1933. Maar de politiek schijnt toch
wel altijd in staat geweest te zijn de „heeren
in Den Haag" warm te doen loopen. We heb
ben ons dezer dagen voor deze bijdrage nog
eens verdiept in de parlementaire geschiede
nis van vijf decenniën, maar, wanneer men
dan de Kamerhandelingen dicht slaat of de
„mémoires" van hen, die den politieken strijd
van nabij hebben medegemaakt of daarin
levendig aandeel namen, welnu, dan behoudt
men den indruk, niet dat het ooit een „saaie
boel" op het Binnenhof was Voor zoover de
lezer dan met die gedachte zijn lectuur be
gonnen was Wellicht, dat voor 50 jaar in het
Parlement naar den vorm ietwat meer ge-
kuischte redevoeringen werden geihouden,
dan thans, nu afgevaardigden als de heer De
Visser hun philipica's tegen de regeering in,
laten we zeggen, niet onduidelijke taal doen
hooren.
Of echter in vijftig jaren het peil van het
parlement veel gezakt is? Het is zoo moeilijk
daarop een antwoord te geven, wanneer men
uit eigen herinnering geen vergelijkingen
treffen kan. Natuurlijk komen thans vele
volksvertegenwoordigers uit andere kringen
dan vroeger, maar dat moge wellicht iets
zeggen voor den uiterlijken vorm wat op
zich zelf een ding van beteekenis is voor
den inhoud der redevoeringen zegt het niet
veel. Kenners van de parlementaire geschie
denis zien het huidige parlement, behoudens
sommige bepaald destructieve elementen,
niet al te slecht afsteken bij vroeger.
„Wat de toon" der debatten betreft deze
was vroeger ook niet altijd even aangenaam
In de „mémoires" van wijlen Treub kan men
lezen het is het residu van een lang par
lementair leven dat men als minister
„vriendelijkheden" moet kunnen verdragen.
„Als men zich die aantrekt, deugt men niet
voor het ambt. Men wordt er als het ware
op gehuurd".
De goede toon was voor vijftig jaren ook
wel eens zoek.
Het was nog iets voor '83. De minister van
Binnenl. Zaken. Mr. J. Heemskerk Azn. en
die van Financiën Mr. J. v. d. Heins hadden
een overeenkomst afgesloten met de Rhijn-
spoorwegmaatschappij. Dr. Kuyper mengde
zich in het debat en hij had veel critiek. Het
antwoord kwam van minister v. d. Heins
Dr. Kuyper werd op ontoelaatbare, persoon
lijk kwetsende wijze bejegend. Franssen v.
d. Putte, zeker geen vriend van Dr. Kuyper
in politicis, verklaarde op grond van zijn
langdurige parlementaire ervaring nog nim
mer „een lid dezer Kamer te hebben hooren
bejegenen door een minister des Konings, als
zooeven de geachte afgevaardigde uit Gouda
door den minister van Financiën". De heer
de Roo van Alderwerelt, ook al geen geest
verwant van Kuyper, dikte het nog wat aan
en zei: „De woorden, die de minister van Fi
nanciën gebezigd heeft, zijn woorden zooals
ik in de tien jaren, dat ik de eer heb lid van
de Kamer te zijn nog nooit door een minis
ter tegenover een lid der Kamer hoorde be
zigen".
We hebben met bedoeling een blijkbaar
allesbehalve hoogstaande bejegening van
Kuyper in zijn jonge jaren als parlementa
riër gekozen, om te doen zien. dat 't vijftig
jaren geleden den politieken strijd al even
min aan felheid ontbrak als die van den
huidigen dag een bejegening met name
van Kuyper, omdat aan den anderen kant
ook Knvper niet „op zijn mondje gevallen
was". Kuyper heeft menigmaal een te snel
gesproken woord moeten terugnemen, ook
Kuyper heeft menigeen gekwetst: Duys
schrijft in zijn Gids-artikel „Bedenkelijke
leuzen" over een strijdschrift tegen Ds.
Bronsveld „dat mengsel van azijn en honig,
dat over elke toegebrachte wonde wordt uit-
gegoten, er ligt in dat alles iets, dat het Hol
la ndsch hart in oproer brengt".
Wanneer we zoo een beeld en een tegen
beeld zien. wanneer we constateeren. hoe er
50 jaar geleden gesproken werd en thans
komt men dan niet tot de conclusie, dat fel
heid en het dikwijls bezigen van persoonlijke
argumenten blijkbaar inhaerent is aan den
politieken strijd? Is wellicht de verklarir.g:
die Prof. Casimir in de Opbouw van Dec. '20
van Kuyper's hardhandigheid gaf van alge-
meener strekking? Dat de striji daarom zoo
fel werd, wijl Kuyper in zijn opponenten
zag dragers van begrippen en denkbeelden,
welke hij verfoeide. Moet men dan ook hier
niet achter de uiterlijke verschijnselen weten
te zien en constateeren, dat in het Parlement
meer dan elders voor het publiek vragen van
staatsrechtelijk beginsel worden uitgestreden,
voor welken strijd alle de kamprechters zich
geroepen voelen om een hun heilige overtui
ging. En het is een verschijnsel uit alle
eeuwen, dat in den strijd voor een overtui
ging de stem der piëteit gewoonlijk slechts
flauw wordt gehoord. Helaas!
Kiesrecht, schoolstrijd,
sociale actie.
De laatste vijftig politieke jaren zijn zeer
bewogen en heel belangrijk geweest. 1883 is
zelfs een jaar van groote beteekenis gewor
den voor ons politieke leven. Wanneer met
breede trekken die vijftig jaren moeten wor
den aangegeven dan kan gezegd worden, dat
ze bepaald werden door den strijd om het
kiesrecht, door den schoolstrijd en door de
groeiende sociale actie. De schoolstrijd is
wellicht nog het meest-typeerende, wijl deze
de politieke tegenstellingen van vijftig jaar
heeft in het leven geroepen, de „scheids
lijn" getrokken, tegenstellingen, die ondanks
het optreden van het kabinet-Colijn, blij
kens de beschouwingen over de jongste re-
geeringsverklaring nog altijd niet zijn uitge-
wischt. Hoewel er dan na de pacificatie van
1917, door het beëindigen van dén school
strijd toch wel iets van het bindend cement
is weggevallen. Sommigen, zooals Treub, zien
het „innerlijk bindweefsel" der rechtsche sa
menwerking aangetast. Hoe dit nu ook moge
wezen: de schoolstrijd en de daardoor ge
worden tegenstellingen hebben het karakter
van de laatste halve eeuw politiek bepaald.
Wat er thans groeiende is? Wie is de ziener,
die ons voorspelt wat er uit de warreling on
zer dagen zal opkomen?
Jhr. Mr. A. F. de Savomin Lohvian.
De schoolstrijd en de coalitie zijn onver
breekbaar verbonden. Welnu, juist dezer da
gen heeft er in de bladen een (nog onopge
lost) polemiekje gestaan over de vraag, wie,
Schaepman of Kuyper, het eerst de gedachte
geopperd heeft van een politiek samengaan
van „Rome en Dordt".
In 1883 het begin der coalitie, al spoedig
door de linkerzijde als het „monsterverbond"
aangeduid. In 1883 begon de R.-K. groep los
te raken van de liberalen.
En één jaar later slechts we zeiden im
mers daareven, dat de politiek der vervlogen
halve eeuw bepaald werd door kiesrechtstrijd,
schoolstrijd en sociale strijd werd in
theorie en practijk het recht der arbeiders
verdedigd om zich in vakvereenigingen te or-
ganiseeren; in theorie in een encycliek van
Leo XIII, in practijk in een Fransche wet
van Waldeck-Rousseau. In 1884 ook wordt in
Engeland de groote enquête gehouden naar
de huisvesting der arbeidersklasse, Duitsch-
land krijgt een ziektewet: op ons land gin
gen vele prikkels inwerken de parlemen
taire debatten en de wetten van later toonen
het duidelijk aan Het was de tijd, waarop
het slagwoord van Dr Schaepman toepasse
lijk was, dat deze sprak op het door minister
Heemskerk-vader voorgezeten Veiligheids
congres van 1890: „In zake de sociale kwestie
zijn bekeeringen aan de orde van den dag".
Vijftien kabinetten.
1883 in April was juist een nieuw mi
nisterie opgetreden: een ministerie-Heems
kerk. dat precies 5 jaar aan het bewind bleef,
tot April 1888. wijl toen bij de verkiez.ingen
de gecoaliseerde rechterzijde reeds een meer
derheid behaalde en het kabinet-Mackay op
trad.
We hebben de Handelingen van '83 nog
eens opgeslagen. Vele bekende namen tref
fen we aan, die nu nóg een goeden klank
hebben: van Karnebeek, v. d. Does de Wille-
bois, de Meyier, Lohman, van Wassenaer
Catwijck, de Beaufort. Roëll, van Houten,
Reekers, v. d. Feltz. Bahlmann. de Vos van
Steenwijk, Tak van Poortvliet, des Amorïe v.
d. Hoeven, Goeman Borgesius, Borret, Gleich-
man, Hoffmanns. Schepel, van Nispen, Don-
ner, van Blom, Dijckmeester, Rutgers van
Rozenburg, Schaepman, Ruys de Beeren-
brouckmaar geen van dezen, waarbij
namen van groote parlementariërs, is meer
in leven.
Het kabinet-Mackay viel in '91 het heeft
toen tot 1901 geduurd, vóór er weer een
rechtsch ministerie kon gevormd worden.
Na het kabinet-Mackay kwam het minis
terie-van Tienhoven, van Augustus 1891 tot
Mei 1894. Het viel, wijl er geen meerderheid
was voor Tak's kiesrechthervorming. Van '94
tot Juli 1897 leefde het kabinet-Roëll, dat
aftrad na invoering van een nieuwe kies
wet. Het ministerie-Pierson duurde tot Aug.
1901. toen bij de stembus de rechterzijde won.
Die overwinning van 1901 wisselde in 1905
met een groote nederlaag af: het ministerie-
Kuyper maakte plaats voor het ministerie-
de Meester, waarvan Goeman Borgesius de
formateur was. De verwerping der oorlogs-
begrooting van Minister van Rappard deed
het kabinet aftreden, en het ministerie-
Heemskerk in 1908 aan het roer komen. De
stembus van 1913 veroorzaakte den val van
het ministerie-Heemskerk. Het in '13 opge
treden kabinet-Cort v. d. Linden is het Ne-
derlandsche (extra-parlementaire) oorlogS'
kabinet geweest, en nadien trad in 1918 en
in 1922 tweemaal een kabinet-Ruys op, het
tweede gestoord door een niet normaal op
geloste Vlootwet-crisis. Het kabinet-Colijn
(1925) duurde, dank zij de Vaticaan-crisis,
slechts kort. De toen ontstane, politiek, vrij
wel onoplosbare crisis werd beëindigd door
de onverwachte verschijning van het inter
mezzo-kabinet-de Geer. Op 10 Augustus 1929
maakte het plaats voor het derde (maar nu
extra-parlementaire) kabinet-Ruys, hetwelk
anderhalve maand geleden voor het huidig
kabinet-Colijn het politieke tournooiveld
ruimde, en evenals dat, een wereldcrisis-ka
binet mag genoemd worden.
w/
Dr. A. Knijper.
Kiesrecht en partijwisseling..
In de jaren van 18831933 heeft de partij-
constellatie veel veranderingen ondergaan.
Wanneer de kleine groepen, welke eerst in
de laatste decenniën zijn in opkomst geko
men, worden uitgezonderd, dan is er nog
genoeg wisseling geweest.
In de laatste twintig jaren der 19e eeuw is
de liberale partij sterk afgetakeld in
meerdere kleinere groepen viel zij uiteen, die
later wel weer onder Dresselhuys zijn ver-
eenigd, behalve dan de gedeeltelijk<> uit de
oude liberale groep, gedeeltelijk uit „radica
len" in 1901 gevormde vrijzinnig-democrati
sche bond. De sociaal-democraten groeiden,
maar zagen de communisten van zich af
scheiden. De R.-K. volksvertegenwoordigers
verbonden zich aan de anti-revolutionnaire
groepeering, welke ecliter op haar beurt in
1894 zich in twee deelen splitste, a.-r. en vrij
a.-r., principieel niet' zoover van elkaar
staande (er is alleen sterk verschil in gees
telijke sfeer) welke laatste groep door sa
mengaan met c.-h. groepeeringen leidde tot
de c.-h. unie in 1908.
Het kwijnen van den invloed der liberalen
vindt oorzaak in twee verschijnselen. Eerst
de wassende vloed der gecoaliseerde rechtsche
groepen, die zich door de liberale onderwijs
politiek en de schoolwet-Kappeyne in het
diepst van haar gemoed gekrenkt en veron
gelijkt gevoelden. Daarna de innerlijke ver
deeldheid, die aan het licht trad, toen het
kiesrecht moest gewijzigd worden: conserva
tieve en vooruitstrevende formaties teeken
den zich af. Toch was het grootendeels onder
liberalen invloed, dat minister Heemskerk
Azn. zich gedrongen zag bij de grondwets
herziening in 1886 mee te werken tot het be
kende artikel 80, waarin alle banden tus-
schen. kiesbevoegdheid en belastingen wer
den geslaakt. Dadelijk werd in het 7de a-d-
ditioneele artikel het kiesrecht reeds uitge
breid door opneming van een voorloopig
kiesreglement, dat zou blijven gelden tot de
wetgever het kiesrecht in overeenstemming
met het nieuwe artikel uit de Grondwet de
finitief had geregeld. Dit reglement be-
heerschte niet alleen de verkiezingen van
1888, maar ook die van '91 en '94.
Bij de verkiezingen van '91 ontwikkelde de
liberale partij, die drie jaren onder het ka
binet-Mackay niet aan het bewind geweest,
groote energie. Het liberale kabinet-van Tien
hoven trad op. Minister Tak van Poortvliet
zou het kiesrecht regelen. De behandeling
van het ontwerp-Tak heeft in de Tweede
Kamer aanleiding gegeven tot een gedach-
tenwisseling. die tot de hartstochtelijkste
discussiën behooren, welke in de laatste halve
eeuw op het Binnenhof zijn gehouden. Het
ontwerp stelde geen andere eischen dan het
voorzien in eigen onderhoud en in dat van
het huisgezin, benevens de kennis van lezen
en schrijven. Het aantal kiezers zou van
300.000 tot 800.000 toenemen. Heel ver van
algemeen kiesrecht was het niet af maar
voor algemeen kiesrecht waren de tijden nog
niet rijp.
Toen in den zomer van '93 temidden
van het recès de discussie over het ont
werp-Tak aanving, was de atmosfeer zwaar
geladen. De debatten waren fel, niet het
minst van de tegenstanders van liberale zijde
er bleek, ondanks de eenheid bij de stem
bus geen ministerieele Kamermeerderheid
aanwezig. Vooral rees bezwaar tegen de ne
gatieve wijze, waarop de maatstaf voor het
kiesrecht in de wet was ondergebracht. Een
amendement-de Meijier, dat in positieve
richting wilde gaan, werd aangenomen en
Tak trok het wetsontwerp in. De Kamer
werd ontbonden en de verkiezingsstrijd op
meer dan heftige wijze gevoerd: de politieke
hartstochten hadden vrij spel, onzuivere fac
toren werkten. Tak verloor.
Maar het kiesrecht-vraagstuk moest opge
lost worden. Het kabinet-Röell legde die taak
in handen van Mr. van Houten, die niet zoo
ver wilde gaan als Mr. Tak van Poortvliet en
ook bij de rechtsche groepen meer persona
grata was, dan de schrijver van „Bijdragen
tot den strijd over God, eigendom en fami
lie".
De Kieswet-van Houten, aangenomen in
1896, en door haar ontwerper „menschelij-
kerwijze volmaakt"' genoemd, heeft gegolden
tot 1917, toen het algemeene mannenkies-
recht is ingevoerd; zij kende teekenen van
maatschappelijken welstand en geschiktheid.
De kieswet van '96 heeft, ondanks het „men-
schelijkerwijze volmaakte" aan de beweging
voor algemeen kiesrecht nieuwe kracht ge
geven, welke in 1922 uiteindelijk succes had,
toen ook aan de vrouwen het actief kiesrecht
werd toegekend.
De financieele gelijk
stelling.
In 1917 is de strijd om het algemeen kies
recht door Cort v. d. Linden tot oplossing
gebracht. Hij heeft dat kunnen doen, omdat
hij, die het oorlogskabinet leidde, ,,'s lands
zaken buiten ieder partijverband" behartig
de. Geen enkel parlementair kabinet,
rechtsch of linksch, had een grondwetsher
ziening tot stand kunnen brengen, waarbij
de twee groote politieke vragen, die tiental
len jaren den felsten strijd hadden uitgelokt,
zoo algemeen bevredigend werden beslecht:
De strijd om het algemeen kiesrecht en de
strijd voor de bijzondere school. Cort v. d.
Linden was een groot staatsman, maar stond
ook door den aard van zijn kabinet onpar
tijdig tegenover de politieke groepeeringen.
Er werd door bewezen, dat niet altijd juist
is, hetgeen Kuyper in '97 in de Kamer zei,
dat „de worsteling der beginselen" is „de
moeder van vruchtbaar gemeen overleg".
Niet altijd namelijk dan niet, wanneer de
afgeleide beginselen voorop zijn gaan staan
onder het worstelen om de hoofdzaak.
Op het gebied van het kiesrecht wist Cort
v. d. Linden, dat „de kenteekenen van ge
schiktheid en maatschappelijke welstand"
van alle zijden in den grond „als verouderd
werden beschouwd".
Toch had het algemeen kiesrecht nog wel
gevaar geloopen, wanneer niet te rechter tijd
het rapport der pacificatie-commissie-Bos-
Lohman verschenen was. Cort v. d. Linden
bracht de conciliante houding der regeering
i.z. de onderwijskwestie in verband met een
conciliante houding der rechterzijde in het
kiesrechtvraagstuk. Men zegt wellicht: een
do-ut-des-politiek! 't Is wel eens zoo ge
noemd, maar een feit is ook, dat noch het
kiesrecht, noch het onderwijsvraagstuk zon
der belangrijke offers van links en rechts
hadden kunnen geregeld worden. Het einde
van den schoolstrijd werd dan ook gebracht
toen de grondwetswijziging tot stand kwam.
Aan beide zijden was er een lid onverzoen
lijk: bij het algemeen kiesrecht van Idsinga,
bij het onderwijs Lieftinck.
Naar de woorden van de troonrede van
1918 werd de L.O.-wet de Visser behandeld in
„den geest van onderling vertrouwen en toe
nadering", die de Grondwetsherziening ken
merkte. Er was een eind gemaakt aan den
80-jarigen schoolstrijd, welke sedert de komst
der coalitie in 1883 de poitieke arena met
veel kruitdamp had omwolkt.
De jaren voor 1883, toen de bijzondere
school in officieele stukken genoemd werd
een „volkswaan van den dag", waren voor
de voorstanders der vrije school de moeilijk
ste geweest na '83 winnen ze telkens meer
tot in 1918 de volkomen gelijkstelling kwam.
Het kabinet-Mackay bracht subsidie van het
rijk aan bijzondere scholen. Voor het bijz.
L. O. zorgde Kuyper door een wetswijziging,
krachtens welke de besturen der bijzondere
scholen dezelfde vergoeding van Rijkswege
voor de minima-salarissen der onderwijzers
zouden ontvangen als de gemeenten reeds
voor de openbare onderwijzers kregen; ook
werd den bijzonderen onderwijzer een pen
sioen toegekend. Heemskerk bracht verbete
ringen „onderwijs" behoorde bij den pre
mier-, in die dagen. En in-'18 dan de volkomen
gelijkstelling.
Een belangrijke episode uit den school
strijd was de strijd om de H O.-wet in 1904.
Kuyper werkte voor „de vrijmaking van het
onderwijs". Zijn H.O.-wet maakte Delft tot
Hoogeschool, maakte het vestigen van leer
stoelen aan de openb. universiteiten mogelijk,
kende effectus civilis aan bijzondere gym
nasia toe en stelde de bijzondere Hoogescho-
len met de openbare gelijk t.a.v. de verlee
ning der bevoegdheid tot toekenning van
doctorale graden. In Februari 1904 is in de
Tweede Kamer daarover gesproken. De wel
sprekendheid in de toen gehouden redevoe
ringen tentoongespreid v. d. Vlugt opende
met een rede welke wegens vorm en inhoud
in de Handelingen der Kamer sporadisch
haars gelijke vindt deed Dr. Kuyper zijn
antwoordrede aanvangen met de opmerking,
dat „van een welsprekendheid werd genoten,
als die het beste parlement van Europa tot
eere zoude strekken". Kuyper's rede zelf was
schitterend van vorm en getuigde van een
zeldzame kennis van onderwijsaangelegen-
heden.
Mr. P. J. Troelstra.
De verwerping zijner H.O.-wet door den
Senaat bracht Dr. Kuyper tot ontbinding der
Eerste Kamer, een krachttoer, tot op dat
moment nog nooit door eenig minister toe
gepast.
Sociale actie.
De laatste halve eeuw kenmerkte zich po
litiek ook door den socialen strijd. Het is de
tijd van den groei der in 1894 gestichte so
ciaal-democratische partij (in '97: 3 Kamer
leden, 1901: 7, 1905: 7, 1909: 7, 1913: 18, 1918:
22, 1922: 20; 1925: 24), de tijd van den groei
der vakbeweging bij alle richtingen en dus
een sterk-sociale gerichtheid, ook bij de
rechtsche groepen (Nolens, Talma), de tijd
van de zich steeds in aantal uitbreidende so
ciale wetten. Welke tot heel wat spannende
momenten in het Parlement hebben aanlei
ding gegeven, vooral onder Talma, toen voor
het eerst in onze volksvertegenwoordiging
het wapen der obstructie werd gebruikt.
Wij kunnen slechts aanstippen. Noemen
dus even de belangrijkste sociale wetten en
besluiten: 1886 parlem. enquête naar de wer
king van de wet van '74 gericht tegen over-
matigen kinderarbeid en een pari. enquête
naar de huisvesting der arbeiders; 1888 in
stelling eener groote sociale staatscommissie;
1889 Arbeidswet onder 't ministerie-Mackay;
1895 de Veiligheidswet; 1897 de wet op de
Kamers van Arbeid; onder het kabinet-van
Houten; 1900 de Leerplichtwet (welke, dank
zij den val van zijn paard van Jhr. Schimmel-
pcnninck. met één stem meerderheid wrerd
aanvaard); 1901 de ongevallenwet, de phos-
phorluciferwet, de gezondheidswet en de wo-
Onze parlementaire correspondent
D. J. Lambooy.
ningwet (van de ministers Lely en Goeman
Borgesius); 1902 de beroepswet; 1904 Drank
wet; 1906 regeling van het arbeidscontract;
1911 de Steenhouwerswet en een wijziging
der Arbeidswet (Talma); 1912 de Armenwet
(Heemskerk), op het kabinet-Heemskerk
drukte Talma zijn stempel: maar Treub, Tal
ma's opvolger, schorste de ten uitvoerlegging
zijner aangenomen verzekeringswstten (Ra-
denwet, Ouderdom-, Invaliditeit-s- en Ziekte
verzekering) Deze zijn door Aalberse, die ook
de groote Arbeidswet-1919 bracht, ingevoerd,
behalve de Ziektewet, welke eerst in 1929 vol
ledig nieuw opgebouwd in het Staatsblad
kwam, dank zij een compromis-voorstel van
Dr Slotemaker de Bruine.
Mr. P. W. A. Cort vap der Linden.
De Ongevallenwet was van minister Lely,
die moeite had om de Eerste Kamer te win
nen. De Eerste Kamer verwierp het eerste
ontwerp, maar Lely kwam den Senaat tege
moet met een inlassching, waardoor de Werk
gevers-risicobank tot bloei is kunnen komen.
De doelmatigheid der Ongevallenverzekering
heeft er door gewonnen van de in 1900 ge
vreesde verderfelijke gevolgen van de risico
overdracht is in de practijk niets gebleken.
Losse feiten.
Op drie kanten van het parlementaire le
ven vestigden we de aandacht: het kiesrecht,
het onderwijs, de sociale zaken. Andere be
langrijke episoden en onderwerpen moeten
we voorbijgaan met eenvoudige vermelding.
En dan denken we aan de afschaffing van
de kanaal- en havengelden op het Noordzee
kanaal in 1890, aan de wet tegen den z.g.
handel in vrouwen en meisjes in 1891, aan
de wet op de vermogensbelasting in 1892, aan
de wet tot verbetering van het Noordzeeka
naal in 1899, aan de Kinderwetten van 1905.
We gaan voorts de defensie-discussies voor
bij, al denken aan „den nacht van Staal",
Tijdens den Boerenoorlog werd in het Parle
ment vrijwel geen weerklank gehoord van
wat toen in het volk leefde. We denken ook
aan de bewogen debatten bij de Spoorweg
staking van 1903 en het „November-alarm"
van 1918, we denken natuurlijk aan den
grooten oorlog en zijn politieken Godsvrede
toen „de nationale gedachte de nationale ge
schillen overheerschte" en het Parlement
buitengewoon vlug wist te werken, we den
ken aan den strijd om het Staatspensioen,
aan de Belgische kwestie, welke vooral na
den wereldoorlog groote beweging veroor
zaakte.
In vele opzichten is het parlementaire le
ven der laatste vijftig jaren een getrouwe
afspiegeling geweest van het leven buiten het
Binnenhof.
INTIMUS.
Bros
wordt populair!
Geen wonder! „Bros" is immers
de gangmaker voor de heerlijke
Verkade's Beschuit; de beschuit, die
drie voortreffelijke eigenschappen in
zich vereenigt: brosheid, voedzaam
heid en licht-verteerbaarheid.
BESCHUIT
(Adv. Ingez. MecL,l