Wj WJ v7I VRIJDAG 14 JULI 1933 HAARLEM'S DAGBLAD 7 BIJVOECSEL HAARLEM'S AAN ALLEN. 't Is spoedig voor jullie allen vacantie en dan zullen velen op de verlanglijstjes der uitstapjes hebben staan: Artis. Ja. Artis heeft altijd iets aantrekkelijks, maar vooral in het hartje van den zomer. Als je eens vraagt: wat vind je het aar digst dier in Artis, dan is steevast het ant woord: de aap. Wij Hollanders houden veel van apen. En ik geloof eigenlijk, dat hét zoo met alle Europeanen is. Wie in de tropen heeft geleefd en gewerkt heeft vaak een echte vriendschap gesloten met een aap. Dit schrandere dier.brengt door zijn weer- galooze streken zijn meester vaak tot wan hoop, maar aan den anderen kant is hij zoo kostelijk grappig, dat hij vroolijkheid brengt in de eenzaamheid van de rimboe. De Oerang-oetan (boschmensch) heeft werkelijk een menschelijke uitdrukking. Ver driet, vrees en vreugd zijn van zijn apenge zicht af te lezen. Kijk maar eens naar hem, hoe treurig hij door de tralies gluurt, met een groot verlangen in zijn oogen naar 't warme vaderland; In Indië wordt hij ook vaak in gevangen staat gehouden, maar daar is zijn gevangenis zoo uitgestrekt en ruim dat hij er eigenlijk weinig van bemerkt. Mocht hij al eens een uitstapje maken naar 't nabijge legen oerwoud, hij keert toch terug naar 't nieuwe verblijf. Daar is altijd voedsel en een goedgevuld strooleger. 't Gebeurt ook wel. dat de familie hem komt bezoeken. Misschien trachten ze hem dan wel over te halen te rug te keeren, maar hij doet 't niet. Wel een bewijs, hoe goed de schijnbare gevangenis hem bevalt. In de uitgestrekte tuinen kan hij immers ook naar hartelust ravotten. Hij kan springen van boom tot boom en gymnas- tiseeren aan de takken. Ze protesteeren alleen des avonds, als ze naar 't nachthok moeten. Maar onder de beschaafdste families wordt immers bij 't naar bed gaan geregeld het liedje van ver langen gezongen. Let ook eens bij je Artisbezoek op den Chimpansee. Deze apen zijn veel kleiner, maar doen in verstand niet onder voor de grootste apensoort. Mooi zijn ze niet- De mond is groot en vooruitspidngend. de neus lijkt net een platte pannekoek, de groote, uit stekende ooren kun je met recht ezelsooren noemen. Maar hij is oolijk en zit vol guitenstreken. Hij heeft ook een wil en weet dien door te zetten. Hij slaapt in zijn vrijen staat in een nest, dat is samengeknoopt van bladeren en slingerplanten en dat hoog in den top van 'een boom is opgehangen. Het is nog niet zoo gemakkelijk hem te vangen en denk er om, dat hij leelijk bijten kan. Aan de geluiden, die hij maakt, kun je ook hooren, hoe hij gemutst is. Chimpansee's kunnen gemakkelijk ge temd worden en je kunt ze van allerlei lee- ren loopen, leeren drinken uit een schoteltje, vrachtjes leeren dragen.Ze zijn zeer waaksch. Hun uitstekend gezicht komt hun daarbij van pas. Hun grootste vijanden, trouwens de vijanden van iederen aap, zijn krokodillen en slangen. Er zijn apen, die angstkreten uiten en wegspringen, wanneer ze al een slangenhuid zien. Een Afrikaansche reiziger verhaalt, dat zijn getemde aap. geen stap verder wou doen als hij in de verte maar een kleinen slang zag. Deze reiziger had zijn aap ook geleerd zichzelf te reinigen, tot zelfs tandenpoetsen toe. Door na-apen had hij dit geleerd. Met haarborstel en toiletspiegel kon de^ schim- pansee heel handig omgaan. Ze houden veel van zoet. Een kopje thee zonder suiker zullen ze niet aanraken. Je kunt ze nergens beter op tracteeren dan op bananen 't Is heel moeilijk om apen te leeren op geregelde uren van den dag te eten. Ze zijn dit in den oerstaat niet gewend. Ze kunnen ook heel wat verorberen. Apen zijn over 't algemeen niet laf. Voor een blaffenden hond zullen ze niet vluchten- Onze Afrikaan sche reiziger zag eens. hce zijn chimpansee een stok nam en daarmee een troepje kef fende honden te lijf ging. Is een hond of welk ander dier ook vriendelijk jegens een aap dan toont hij zich ook een gezellieen vroolijken makker. Ze houden dolveel van rijden, 't zij in een trein, auto of rickshaw (een tweewielig wagentje door inlanders ge trokken). Nieuwsgierig zijn ze in hooge mate. maar njguwsgierige apen heb je zelfs in de men- schenwereld. W. E.—Z. Parijs. In Parijs zijn in gebruik 210 000 particuliere auto's, ruim 180.000 taxi's, bijna lCoo autobussen en 2700 tramwagens. Het snelheidsrecord sla je zeker, als je 't licht uitknipt, je uitkleedt en voor donker in je bed ligt. Uit het New-Yorksehe telefoonboek. Vol gens dit boek bestaat 67 pet. der bevolking uit buitenlanders; wonen er meer Duitschers dan in Munchen. meer Italianen dan in Rome, meer Polen dan in Wilna, meer Joden dan in Jeruzalem. Een struisvogel met een das om. In Ber lijn kon men onlangs een struisvogel dooi de straten zien gaan voor een reclamewagen met een das om den hals. Het dier kon niet tegen de afwisselende temperaturen van Eerlijn en had een verkoudheid opgeloopen. Om erger te voorkomen had de eigenaar van het dier een lange das laten breien, die het om den hals gewonden kreeg. Op audiëntie in Birma. Toen Birma nog een koninkrijk was. moest ieder, die bij den koning op audiëntie kwam. zijn schoenen uittrekken' en dan door verschillende zalen loopen waarvan de vloer was bezaaid met spijkers, opdat de bezoeker den koning niet anders zou naderen, dan met neergeslagen oogen. HET FABELACHTIGE PERSONEEL VAN BARON MUNCHHAUSEN. Wat verderop stond een man, die zijn rechter neusgat met zijn vinger dichthield. Toen ik te Stamboel vertoefde, droeg de Sultan mij op, eenige zeer belangrijke zaken te Cairo te behartigen, zoodat ik op een zekeren dag met groote praal en een tal rijk gevolg over land naar Egypte vertrok. Nauwelijks was ik eenige mijlen van Kon- stantinopel verwijderd, toen ik een klein, mager mannetje met groote snelheid zag voortloopen, hoewel hij aan ieder been een looden gewicht van zoowat vijftig pond droeg. Verwonderd over dat schouwspel riep ik hem aan en vroeg: „Waar loop je zoo snel heen, vriend? En waarom sleep je die ge wichten voort?" „Ik ben," luidde het ant woord, „sedert een half uur uit Damascus vertrokken en moet naar Konstantinopel. De gewichten heb ik aan mijn voeten ge daan, om mijn snelheid wat te verminderen, daar ik anders veel te vroeg aankom." Die kerel beviel mij best en ik nam hem in mijn dienst. Wat later zag ik aan den rand van den weg iemand languit liggen, alsof hij sliep; het bleek echter, dat hij met het oor tegen den grond ingespannen luisterde. „Wat hoor je daar?" vroeg ik. „Ik luister uit verveling naar het groeien van het gras." „Dan treed ,je onmiddellijk in mijn dienst; wie weet, wat 'je dan nog kunt hooren!" Niet ver van daar stond op een heuvel een jager, het geweer in aanleg, die in de blau we lucht schoot. „Goede jacht, meneer." riep ik hem toe, „maar waarop schiet U eigenlijk?" „Och, ik probeer mijn nieuwe geweer. Daar ginds op den toren van de kerk te Straatsburg zat een spreeuw, en dien heb ik er zoo juist afgeschoten." Voor wie mijn hartstocht voor de jacht kent, zal het niet. vreemd zijn. dat ik dezen voortreffelijken schutter in mijn dienst nam. Zoo kwamen wij eindelijk langs den Li banon. Bij een groot boscli van ceders stond een sterke stoere kerel, die aan een net trok dat over het geheele woud lag. „Wat doe je daar toch, waarde vriend?" Ik heb hout noodig en heb mijn bijl thuis laten liggen. Nu help ik mij zoo goed mogelijk." En tege lijkertijd trok hij met één ruk het geheele bosch omver. Het spreekt vanzelf, dat ik zoo iemand niet liet loopen. Plotseling stak er een geweldige storm op, die mij met al mijn paarden, wagens en mijn geheele gevolg haast ondersteboven gooide. Ik was werkelijk bang. dat ik in de lucht getrokken zou worden. Links van den weg stonden zeven windmolens op een rij, wier wieken in razende vaart ronddraaien. Wat verderop stond een man. die zijn rech ter neusgat met zijn vinger dichthield. Zoo dra hij onze noodtoestand opmerkte, draaide hij zich half om en nam beleefd zijn hoed af. Op hetzelfde oogenblik ging de storm lig gen en de zeven windmolens draaiden niet langer. In hooge mate verwonderd vroeg ik hem. wat dit alles beteekende. „Neemt U mij niet kwalijk, Excellentie", sprak hij, „ik maak slechts wat wind voor mijn meester den mo lenaar, en om de zeven molens niet omver te blazen, moest ik wel het eene neusgat dicht houden." Dien man kan ik gebruiken, dacht ik, en ik nam hem in mijn dienst. Mijn onderhandelingen in Cairo verliepen gunstig en ik keerde over zee naar Stamboel terug. De sultan was opgetogen over mijn ar beid en vroeg mij iederen dag ten eten. Eens gaf hij mij na den maaltijd een wenk. hem in een geheim kabinet te volgen. Uit een kastje haalde hij een flesch voor den dag en zeide: „Munchhausen, proef dit eens en be ken, dat je nooit heerlijker wijn hebt ge dronken." Ik nam een slok en antwoordde: „De wijn is goed. Hoogheid, maar ik moet eerlijk zeggen dat ik bij Keizer Karei den Zesden beteren heb gedrongen." „Onmogelijk." „Hoogheid, als gij het toestaat verschaf ik U binnen een uur den fijnsten wijn uit het Keizerlijk paleis te Weenen. Kom ik mijn be lofte niet na. dan moogt ge mij het hoofd laten afslaan." „Aangenomen", sprak zijn Hoogheid, „en lukt het je, dan mag je uit mijn schatkamer zooveel nemen, als de sterkste man daaruit kan wegsleepen." Onmiddellijk schreef ik een briefie aan Keizerin Maria Theresia en gaf dat mee aan mijn hardlooper. die zijn gewichten af deed en naar Weenen vertrok. Een kwartiertje ging voorbij, een half uur, drie kwartier, geen hardlooper liet zich zien. Ik begon het benauwd te krijgen. Toen ik nog vijf minuten had, zond ik mijn luiste raar en mijn schutter op onderzoek uit. De man met het scherpe gehoor legde het oor op den grond en deelde mij tot mijn ontzet ting mee. dat de hardlooper ergens lag te snurken. Nauwelijks had mijn schutter dit gehoord of hij klom op het dak. rekte den hals en riep uit: „Goede Hemel! Daar ligt de kerel onder een eik bij Belgrado te sla pen!" Terwijl hij zoo sprak, legde hij zijn geweer aan en schoot de lading in den boom, Een hagel van eikels kwam naar beneden en wekte den hardlooper, die nog sneller dan gewoonlijk zijn weg vervolgde. Een halve mi nuut voor den vastgesteden tijd kwam hij de beloofde flesch den Sultan aanbieden. Deze dronk met welbehagen. „Munchhausen", sprak hij, je hebt gewonnen." Ik verzuimde niet mijn belooning te halen, maar ontbood mijn sterken dienaar, die alles uit des Sultans schatkamer wegsleepte. Ik ijlde rechtstreeks met mijn buit naar de ha ven. scheepte mij in in het grootste vracht schip en ging zonder dralen onder zeil met mijn personeel, om mijn schatten in veilig heid te brengen. Wat ik gevreesd had. gebeurde. De Sultan had bericht gekregen, dat zijn geheele schat kamer uitgeplunderd was, Zijn geheele vloot had hij ons achterna gezonden. Reeds zag ik de trotsche schepen met volle zeilen nade ren en voelde ik mijn hoofd weer wankelen op mijn schouders. Maar mijn windmaker kwam en zeide tot mij: „Excellentie, wees niet bezorgd." Hij ging op het achterdek staan, zóó dat zijn eene neusgat naar de Turksche vloot gericht was en het andere naar onze eigen zeilen en blies zoo heftig, dat de schepen van den sultan deerlijk gehavend tot in de haven van Stamboel werden teruggedreven, terwijl mijn schip in eenige uren in Italië aankwam, waar mij jammer genoeg mijn schatten door de struikroovers werden ontroofd. FEEST IN 'T KONIJNENDORP. Ga je Woensdag met me mee Naar het dorp dicht bij de zee. Daar is alles mooi versierd. Want er wordt groot feest gevierd Kom dan tegen middernacht. Loop en spreek vooral heel zacht. Zeg dan: „okus, pokus. pas, Wou, dat ik heel klein nu was." Ben je kleiner dan een dwerg Vind dit heusch maar niet zoo erg Want je moet gaan door een hol. En dat is al heel gauw vol. Dan kom je in de aardezaal En je spreekt konijnentaai. Je krijgt wortels, o zoo veel Van de kool krijg j' ook je deel. Er zijn ook veel bruine hazen, 't Zijn echte etersbazen. Knol en raap en kool en sla Eten ze maar voor en na- Als de oogjes schitterglanzen Gaan ze samen aan 't dansen. Dans maar vroolijk met ze mee Op de maat: één, twee, één, twee Eindlijk zitten ze op een hoop, Kijkend naar de bioscoop Zien ze dan een menschenkind, Jouwen ze: „Ga weg gezwind." Vogels, bloemen zijn hun vrienden. Waar ze 't goed mee kunnen vinden Komt een hond, ze joelen weer: „Weg. ga weg. kom nimmermeer." Het feest is eindelijk gedaan. Dan mag .ie naar huis toe gaan. En je roept weer: „Okus. pas 'k Wou 'k een menschenkind weer was W. B.—Z. DE OMGEGOOIDE LIJMPOT. „Wie van jullie is zoo onhandig geweest het lijmpot je op mijn bureau om te gooien?" vroeg Vader. En toen niemand een woord zei, voegde hij er aan toe: „Eén van jullie drieën moet het gedaan hebben, want Moeder en ik waren niet thuis en Marie deed de wasch.,.. Jaap l ob jij het gedaan?" „Nee Vader!" „Jij Coba?" „Nee Vader!" „En jij Jeanne?" „Nee Vader!" „Dat is toch gek. Dan - het lijmpotje uit zich zelf omgevallen zijn?" Dc beide meisjes en de jongen zwegen. „Welnu, dan zal ik jullie maar zoggen, dat ik wel weet, wie de schuldige is. Een on gehoorzaamheid had ik kunnen vergeven, want het is jullie verboden in mijn studeer kamer te komen en ook een onhandigheid: maar ik vind het meer dan erg. dat iemand niet voor zijn fouten durft uit te komen.. Herken jij dezen zakdoek, die met een „J" gemerkt is. Jeanne?" „Die heb ik gevonden op den grond naast mijn stoel." ,Maar ik verzeker U. Vader 1-Ioud je mond. En jok niet langer. Je be grijpt wel, dat je hiervoor gestraft zult worden." De koffietafel is ongezellig: Vader en Moeder zijn bedroefd over he; gedrag van hun jongste dochtertje, de schuldige ze'f eet niet en de beide anderen ook niet. Ieder vraagt zich af. welke straf de arme Jeanne wacht. Ze hoeven niet lang te wachten. Vader haalt een paar kaarten uit zijn portefeuille en zegt: ..Kinderen, ik heb kaarten voor het draws voor vanmiddag. Jaap en Coba gaan mee cn dan zullen we in het langs gaan neef Jan afhalen voor de vierde plaats, want Jeanne blijft natuurlijk thuis." Het meisje begint te hullen, haar broer en zuster doen nog een gopd woord ie voor haar bij Vader: maar deze is onverbiddelijk en geeft niet de gevraagde toestemming. „Haast jullie een beetje, kinderen, anders komen we te laat." Jaap is vlug klaar, maar Coba haast zich r.iet. ze treuzelt er? hij het aantrekken van haar mantel en het opzetten van haar heen. ,.W:' Coba. het schijnt, dat jij het heele- maal niet leuk vindt om me1 te gaan!" Met een n'otselinge beweging trekt Coba haar mantel uit. „Dat wel. Vader, maar ik verdien het hee- lcr. eal niet. Want ik heb den lijmpot om gegooid „Waten di° zakdoek was gemerkt met. d? letter van je zuster „Die had ik per ongeluk meegenomen. Ik wilde kiekjes in mün album plakken en toen was IV zno onhandig de lijm om te stooten. Neemt U alstublief Jeanne mee, want die heeft niets gedaan...." Jeanne vindt het maar half leuk. dot Coba thuis moet "n. Maar een volgende keer zal Coba ook van de partü zhn, want ze heeft ingezien, dat door jokken dc dingen vee! erger worden en dat men daarom bet et- dadelijk eerlijk bekennen kan. Hans en Frits zijn op een partijtje bij een vriend geweest, en hebben daar samen ge vochten. Moeder zegt, verontwaardigd: „lino durfden julli° bij vreemde menschon zoo iets uit te halen?" waarop Hans antwoordt: „Die mevrouw zei. toen wc binnenkwamen: „jongens, doe maar net. of jc thuis bent." DOM MARIETJE. Ma rietje hield erg veel van vlinders, zoo veel dat zij wilde, dat zij ook kon vliegen, om me4 ze te spelen. Eens op een ochtend vergat se naar school te gaan. zoo was ze verdient in het nahollen van een kapelletje. En zonder dat zij het merkte, was ze een heel eind buiten het dorp gekomen. De vlin der, die zij volgde was zoo ver gegaan, dat zij plotseling midden in con dicht bosch stond en niets anders hoorde, dan het ge zang der vogels. Zij was verdwaald. Diep be droefd ging zij op een mijlsteen zitten, die aan den kant van het pad stond en begon te huilen. Hoe lang ze er wel zat, wist ze zelf niet. Ze hoorde ook niet. dat er iemand aan kwam; een oud vrouwtje, dat naar haar huisje, midden In het bosch. ging. Pas als het vrouwtje voor haar staat, merkt Marlet je haar. „Ik ben verdwaald," snikte Marietje op het verwonderde kijken van het vrouwtje „Ik heb een vlinder achterna geloopen. inplaats van naar school tc gaanTk wou zoo graag naar mijn vader en moeder terug. Zij wonen op „Het Witte Huis". Weet U, waar dat is?" „Ga maar eerst mee naar huis, kleintje. Want. het begint al donker te worden, dan zal ik je morgen wel terugbrengen." Als ze in haar huisje gekomen zijn. geeft het vrouwtje Marietje een boterham en een glas melk. „Dat is alles wat ik je geven kan." Dan stopt zij het meisje in bed. Marietje slaapt heel gauw, want ze is uitgeput van het huilen. Den volgenden morgen brengt het vrouw tje Marietje naar haar ouders terug, die doodelijk ongerust over hun dochtertje zijn geweest. Moeder sluit haar kind overgelukkig ln dz armen. Na het vrouwtje bedankt te hebben, geeft Vader haar een flinke belooning voor haar vriendelijkheid. Wat Marietje betreft, r.ooi'. is zij meer achter vlinders aan gehold, inplaats van naar school te gaan. TANTE TINE. UIT DE NATUUR. REIGERSBEK EN PIJPBLOEM A e e r_s b c K j De reigersbek behoort tot de Geranium- achtigen en groeit op zonnige plaatsen op zandgrond, meestal langs wegen of braak liggend weiland. De bladeren zijn geveerd, de stengels staan rechtop of zijn over den grond verspreid en ruw behaard, de bladeren hebben gezaagde slippen. Aan den top van den bloemstengel staan meest meer dan 2 purperen bloemen, die bloeien van April tot den Herfst. Bü de vruchtvorming valt de stijl zooals gewoonlijk bij bloemen gebeurt, niet af, maar groeit door tot een langen snavel, vandaar zijn naam reiger: bek. Deze snavel ls zeer vatbaar voor vocht: wordt die vochtig dan strekt hij zich. bij droog weder rolt hij in den vorm van een kurketrekker op. Dit gebeurt per dag eenige malen en daardoor boort de vrucht zich in den grond. De ooievaarsbek verzórgt zijn zaden geheel anders- Als de viuchc rijp is, springt deze met 5 vakjes open door het oprollen der stijlen, die vroeger aan elkaar gegroeid wa ren. Dit openspringen geschied; met zulk 'n kracht, dat de zaden ver weggeslingerd wor den. De plant heeft dus gezorgd, dat de za den zooveel mogelijk verspreid worden. De pUpbicem. Deze plant dankt haar naam aan den vorm der bloemen. Tot dezelf de familie behoort de moffenpijp. De bloemen van deze plant hebben veel overeenkomst met een ouderwetsche Duitsche pijp. In ons land is de pijpblcem niet zoo algemeen, doch in de omstreken van Haarlem kunt u haar wel aantreffen o.a. in Santpoort achter het Prov. ziekenhuis en bij Bentveld langs den Bentvcldschen weg. De bloemen hebben een geel-groene kleur, vallen niet op en staan ln de oksels der bla deren. Deze bladeren zijn geoord. Dc inrichting van de bloem is merkwaardig Als ge op uw wandeling eens een pljpbloem vindt moet ge de moeite nemen om een bloemetje open te maken. In de hals vindt ge dan eenige haren, die stijf naar binnen gericht staan. Ze vormen als het ware een fuik; kleine insecten worden door dc ho ning, die zich onder ln het bolletje bevindt, aangetrokken en wandelen naar binnen. Ze snoepen van de honing, maar kunnen dan niet terug omdat de stijve haren ze tegen houden. Ze vliegen cn draaien ln het bolletje van dc bloem rond. Hier bevinden zich ook dc stamper en de meeldraden. Zoolang de stijl niet bevrucht ls. staan de haren stijf. Heeft echter het insect stuif meel op den stijl gebracht, dan worden de haren weldra slap en het boestje herkrijgt zijn vrijheid. Ook zijn er wel eens kapers op de kust. Sommige insecten bijten van buiten af een gaatje in het bolletje en snoepen zoo de ho ning op. Dit is natuurlijk niet de bedoeling. In Indio en andere trop sche landen groe'en fr milielcden van de pljpbloem. n 1 de Aristo- lochia, die reusachtig groote bloemen, krijgt. S.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 7