DONDERDAG 27 JULI 1933
HAARLEM'S DAGBLAD
7
DE GEZINNEN: OP DE FIETS.
Het schijnt wel, dat het zoo nu en dan
noodig is, nog eens een lans te breken voor
de rechten van het fietsende deel van ons
land. Wie op Zondagmorgen, of laat in den
middag, met dit mooie, warme zomerweer op
op den Amsterdamschen of den Muiderstraat
weg rijdt per auto. moet wel constateeren,
dat dit fietsende deel van Nederland enorm
groot is: menigeen vraagt zich af: waar ter
wereld komen al deze menscher. vandaan.
Zeker is Amsterdam totaal ontvolkt, is er
niemand meer, behalve de heel-erge-oudjes.
Die fietsers hebben rechten, dat wordt
door iedereen erkend, denk maar eens aan
alles wat de A. N. W. B. voor hen. voor ons
allen heeft gedaan en wat ook rijk en ge
meente. om de provincie niet te vergeten,
doen aan fietspaden, waarschuwingsborden,
enzoovoorts.
De brutalen onder hen zijn van die rechten
dan ook meer dan goed overtuigd, zij er
kennen zelfs de rechten van anderen in het
geheel niet, tot ergernis van hun medemen-
schen. of het nu voetgangers, mede-fietsers
of automobilisten zijn. Voor hen is het ook
niet noodig een lans te breken, want zij zor
gen wel voor hun eigen zaakjes, en dan
meestal niet op de juiste manier.Zooals een
wielrijder op het allerlaatste oogenblik, toen
het eigenlijk niet meer kon. bij een druk
kruispunt overstak voor een auto, die voor
hem van rechts kwam. en die dus onbetwist
den voorrang had. En toen had de man nog
de brutaliteit tegen den bestuurder te roe
pen: wacht jij maar, hoor, terwijl deze
dank zij zijn tegenwoordigheid van geest een
ongeluk had weten te voorkomen.
Voor deze fietsers behoeft niemand op te
komen, het zou beter zijn wanneer zij eens
goede manieren leerden.
Erger is het evenwel wanneer het omge
keerd gaat, en dat komt ook nog maar al
te vaak voor.
Wie op een druk kruispunt Zondagavond
staat te kijken, begrijpt niet dat het meestal
nog zoo goed afloopt met de fietsers. Want
al te veel automobilisten zijn er van over
tuigd, dat de verkeersregels gemaakt zijn voor
hun gemak, zoodat een ander ze moet op
volgen en zij niet; dat bovendien de fietsers
hier geheel buiten vallen, zoodat elke auto
mobilist hen naar willekeur mag behandelen.
Begrijp me goed, gelukkig zijn er velen
die ten opzichte van fietsers dezelfde goede
manieren in acht nemen als tegenover hun
mede-chauffeurs.
Maar denk u eens in, hoevele gezinnen er op
Zondag naar het Gooi of naar zee trekken,
en de kleine hummels kunnen immers niet
worden thuisgelaten. Bovendien is zoo'n
dag een heerlijke verfrissching na de warme
stadsstraat, waarin zij wonen. Dus neemt
moeder de kleinste achterop 'in een
mandje, en vader vervoert een editie
grooter die ook nog niet aan fietsen
toe is, terwijl een derde kleine kleuter heel
vaak door het oudste broertje of zusje wordt
meegevoerd.
Deze cavalcade moet de drukke verkeersweg
oversteken, ze moet ook goed bij elkaar
blijven want in de drukte van alle fietsen
ben je mekaar dadelijk kwijt, en dan is er
haast geen doorkomen meer aan.
Afstappen gaat moeilijk, want een fiets aan
de hand voeren, waar een kind achterop zit,
eischt heel wat stuurmanskunst, en de eenige
die meestal het fietsrijden goed machtig is,
is de vader die het dagelijks doet.
Dus steekt dit gezelschap met een slakken
gang, angstig uitkijkend, den drukken rij
weg over, waar het snelle verkeer overheen
raast en waar door sommigen gemeend wordt
dat ieder maar op zichzelf moet letten.
Dit is een onbehoorlijkheid die noodlottige
gevolgen kan hebben, en waarop niet ge
noeg aanmerking kan worden gemaakt
Ja maar, zal de autobestuurder misschien
zeggen, als ik op die stroom fietsers moet
wachten, wanneer hij van rechts komt, sta ik
er 's avonds laat nog.
Natuurlijk is dat ook niet noodig: wanneer
er geen hiaat in den stoet fietsers komt. kan
de automobilist probeeren er tusschendoor
te komen. Wanneer een groepje jongelui aan
komt, deze kunnen immers gemakkelijk even
afstappen, en bovendien zijn zij wel zoo han
dig. dat zij met een minimum snelheid toch
kunnen doorrijden.
Maar de gezinnen met kinderen achterop,
of deze ook op fietsen die zij echter nog
niet geheel baas zijn, verdienen zeker ont
zag en hulp van het snelle verkeer.
Denkt u soms, dat de vader, die zijn
kleine grut met een paar dito vriendjes in
een bakfiets naar zee reed. dit voor zijn eigen
plezier deed, of voor zijn gemak?
Al deze menschen hebben recht op voor
zichtigheid van de zijde van den autobestuur
der. ook al komen zij van links, of zijn op
een andere manier in het ongelijk.
In dezen tijd van bezuinigingen durft men
niet over een scherper en nauwlettender toe
zicht tijdens het verkeer langs den weg te
spreken, maar het is te hopen, dat de tijd
niet ver meer af is. dat een legertje, van mo
bile verkeerspolitie de wangedragingen van
veel weggebruikers opmerkt en bestraft.
Want het is heel erg noodig.
E. E. J P.
WELDADIGHEID.
Twee kleine meisjes waren samen op Zon
dagsschool en daar hoorden ze aandachtig
naar hetgeen verteld werd.
Ze waren vol goeden wil en ook vol goe
den moed om het geleerde in praktijk te
brengen.
Als ze samen waren spraken ze er over
wat ze toch konden doen om goed te zijn
en ze besloten om waar ze konden te helpen
en te troosten.
's Zondagsochtends mochten ze samen
wandelen en r.u was de periode voorbij
waarin ze om de vijf minuten aan iemand
vroegen: .Quelle heure est-t-il? Dat was
ook wel leuk geweest. Soms kenden de men
schen geen Fransch en dan liepen ze door
zonder iets te zeggen. Soms zeiden zc heel
netjes, nadat zo op hun horloge gekeken
hadden hoe dat stond, waarna de vriendin
nen de grootste moeite hadden om uit te
maken, wat die meneer nu eigenlijk gezegd
had. En eenmaal hadden ze een antwoord
gekregen, aar ook een wedervraag en toen
waren ze met hoogroodc kleuren weggehold.
Goed dat die weldadigheid toen juist geko
men was, want het Fransch was toch te grie
zelig eigenlijk.
Ze hoopten nu eiken Zondagochtend dat
de gelegenheid gunstig zou zijn en dat ze een
of meer bedroefd kinderen zouden tegen
komen.
En werkelijk, soms ontmoetten ze een ver-
dritig kleutertje op hun weg. Ze vroegen
dan waarom het huilde.
Eens was het geplaagd door een ouder
broertje, dat in geen velden of wegen te zien
was. Een ander keer had een dreumes een
dubbeltje verloren en gelukkig konden ze
hem aan een nieuw helpen.
Maar meestentijds kwamen ze geen troost-
behoevenden tegen en als er dan gevraagd
werd: ..Hebben jullie prettig gewandeld?"
dan klonk het als uit één mond: „Heelemaal
niet, we hebben geen huilende kinderen ge
zien!"
ELISABETH M. PALIES.
SPELEN.
Als je tien jaar bent en je hebt verschillen
de vriendinnen, dan speel je met allemaal op
een verschillende manier.
Wanneer Fiet-je kwam, dan was het een
aaneenschakeling van heerlijk, rustig spel.
Eerst doktertje met de poppen, dan winkeltje
en ten slotte schooltje.
Als de tweelingen kwamem, dan voelde je
je anders. De zusjes verschilden in karakter
en ontwikkeling, dat gaf soms aanleiding tot
misverstanden en kibbelarijtjes. Dat werd
een onrustig gescharrel, ontevredenheid met
de rolverdeeling om een oplossing te vinden
van de moeilijkheden in het gezellig samen
eten tusschen de groote menschen.
Kwam Suus, dan ging het ernstig, bijna
plechtig toe. Suus was zoo knap, Suus deed
alles precies en ze wist alles zoo precies.
Met Jetje, speelde je daar eigenlijk niet het
allerprettigst mee? Alles ging dan even gc-
noegelijk. Je ging direct samen naar het
sous-terrain. Eerst was je even aap. Dat was
wel een beetje kinderachtig, maar dat hoor
de er nu eenmaal bij. Om en om kroop je on
der de rieten pop en de ander bezocht den
aap, gaf hem lekkers en greep z'n poot. de
aap gaf dan een handje, liet niet meer los
en de bezoeker werd bang, begon te gillen, tot
de aap voor nog een lekker hapje hem los
liet.
Dan had je het spel van den schommel,
waarin ook eerlijk de rollen geruild werden
na afloop.
Eerst was Jet de dame en de ander de rid
der.
Terwijl de dame zachtjes, in gedachten ver
loren, schommelde, kwam de ridder en zei
zonder introductie: ..Jonkvrouw, wat zijt ge
schoon, ik bemin u!" En de jonkvrouw zucht
te: .Jk dank u!"
Dadelijk werden dan aanstalten tot het
huwelijk gemaakt, hetgeen nogal tijd in be
slag nam. Een verkleedpartij, hoe primitief
ook, houdt eenigszins op; boeken voor het
stadhuis moesten gezocht worden, een pot
lood werd in de keuken afgebedeld en dan
kon de plechtigheid beginnen.
De ridder liet de jonkvrouw alleen staan,
want het moest nu „de meneer van het stad
huis" voorstellen en den bruigom dachten ze
ér wel bij.
Daarna zaten ze als bruid en bruigom weer
naast elkaar op een paar oude kinderstoelen,
omdat ze naar Parijs gingen. En als ze daar
aangekomen waren was het spel uit en dan
werden de rollen verwisseld.
Zoo konden de uren niet lang genoeg zijn.
Ja, Jetje, zij speelde eenig!
ELISABETH M. PALIES.
WAT DRAAGT MEN AAN HET
STRAND?
Ook op het gebied
van hoofddeksels
voor het strand
hieft men dit jaar
een paar nieuwe
uitvindingen ge
daan, waarvan op
het oogenblik de
ééne al aardig op
gang begint te ma
ken, terwijl men
de tweede no#
maar sporadisch
ziet dragen. Belde
zijn afkomstig van
bekende Parijsche
modehuizen, die zc
tegelijkertijd met
hun nieuwste mo
dellen van
strandpyjama's en strandjurken lanceerden.
Het huis Schiaparelli bracht de „Chechia's",
gebreide rechte mutsen, die van boven open
zijn, cn waarvan men het opstaande uit
einde op allerlei manieren kan schikken. De
populairste is om den oenen kant deer te
slaan en de andere omhoog te dragen, zooals
op de teekening.
De Parijsche ont
werpster Vera Bo-
rea bracht de ex
centriekere. maar
grappige Tonkinee
sche hoeden, die
puntig en glad
zijn, en in allerlei
kleuren en patro
nen beschilderd
worden: men ziet
zc gestreept, genopt
fijn gespikkeld, met
vlinders en alle mo
gelijke andere dier
en bloemmotieven
er op. Ze hebben 't
voordeel, dat ze wer
kelijk tegen de zon
beschutten, en het
nadeel, dat men er geen capriolen mee kan
uithalen en geen makkelijke houdingen mee
kan aannemen, want het elastiekje, dat zc
om de kin vasthoudt, dient meer om afwaaien
te verhoeden dan om het geval onwrikbaar
in zijn diagonale positie te houden!
W. T.
Le Zoute, Juli.
GEEF DE KINDEREN EEN
TUINTJE.
GELIJKE RECHTEN....
M'n kleine buurmeisje heeft me op een ake
lige gedachte gebracht.
Zou het waar zijn, dat bijvoorbeeld mijn
tante geijverd en gewerkt heeft voor niets,
erger nog dat haar werk en enthousiasme
het tegendeel hebben opgeleverd, van wat
haar bedoeling was? Zou het waar zijn, dat in
het schoone sprookje over de gelijke rechten
voor man en vrouw een boosaardige fee
die bij de geboorte van alle dingen steeds
mee aan de wieg staat haar wenschen ver
vuld ziet krijgen?
Ik heb altijd met beleefde eerbied naar
mijn tante geluisterd, als ze met overtuiging
en geestdrift vertelde, wat een generatie met
hard werken en propageeren voor ,,de Vrouw"
veroverd had met meer dan beleefde eer
bied zelfs. Maar ik herinner me nu dat ik
eens heel verbaasd zat te kijken, toen ik een
jongeman na een schoolfeestje, ijsberend
buiten voor het gebouw vond, wachtend op
een paar jongedames klassegenooten die
hij vol jeugdige ridderlijkheid naar huis had
zullen geleidenterwijl de jongedames
kalmweg op hun fiets waren geklommen. Ze
konden het alleen wel vinden. Met een enkele
opmerking bespotten ze zijn trouw, daarmee
was de zaak afgedaan geweest. Ik heb aan
mijn tante gedacht en hoe vervelend de bei
de kinderen haar verhalen zouden vinden,
terwijl ze toch schakels in dezelfde keten zijn.
En den eerstvolgenden keer dat ik haar weer
zag, luisterde ik met medelijden, en ik vroeg
schuchter of allerlei eenvoudige beleefdheden
als een aantasting van het recht op onafhan
kelijkheid moeten worden beschouwd, en of
het zin heeft het leven zoo saai te maken
En ik herinner me nu ook m'n afschuw toen
ik een jongen flinken man, die im alle opzich
ten de gelijke van zijn vrouw zou kunnen
zijn, haar goedkeuring zag afwachten voor
elke stap die hij buiten het huis wilde zetten.
Ik voelde dat het weer iets met mijn tante te
maken had en dat het beter zou zijn haar
voorloopig niet over de resultaten van haar
werk te hooren.
Tot ze op een goeden dag zelf bij me kwam
en verontwaardigd vertelde, dat de beminde
van haar dochter, die in Maastricht woonde,
was komen aanzetten op een motorfiets, zijn
bagage naast en op .zijn duo gepakt en zoo
eenvoudigweg had meegedeeld, dat hij geen
tijd had om binnen té komen, of te logceren
en dat Mies. als ze hem nog wilde zién, maar
even op de duo mee naar een vriend hier in
de stad moest rijden, die hij nog even op wou
zoeken. En zonder een woord van protest
om zoo'n nonchalante behandeling ging Mies
mee. „En dat in dezen tijd", zuchtte ze Ik
zweeg, want ik kon toch niet zeggen dat tante
dien jongeman zoo gemaakt had!
En nu vanmorgen m'n buurmeisje. Ze is zes
jaar, heeft blonde onschuldige krullen en
vroolijk gebloemde jurkjes. Ze was de heele
week al uit haar humeur omdat Hansje, haar
beste vriendje, ziek is. Hij is verkouden en
moet binnen blijven en steeds als ze voor het
raam kijkt en wuift, gaat hij rustig met zijn
spelletjes door, of knikt kort en zakelijk, wat
nadrukkelijk beteekent dat hij zich niet met
haar kan bemoeien. Vanmorgen stond ze weer
voor het huis en riep met haar vriendelijkste
stemmetje of hij even voor het raam wilde
komen. En toen nog voor hij zich weer om
had kunnen draaien smeekte ze plotseling
wanhopig ijverig: „Hansje, toe, gooi eens een
briefje naar beneden, een klein briefje maar".
Een lange tijd van gespannen wachten, van
weer vragen en kijken dan gaat het raam
even open en fladdert er iets naar beneden,
dat ze gretig grijpt: een blanco papiertje
Is het zoolang geleden, dat ridders smach
tend onder het raam van een jonkvrouw hun
lot afwachtten en om haar gunsten smeek
ten?
En zou het waar zijn, dat mijn buurmeisje
het begin van een generatie van vrouwen is,
die weer smeeken om wat romantiek nadat
ze die eerst zelf op de vlucht hebben ge
jaagd?
Zou het waar zijn dat mijn tante de dupe
is geworden van die eene boosaardige fee?
M'n kleine vroolijk-gebloemde buurmeisje
heeft me op een akelige gedachte gebracht.
Zou het waar kunnen zijn?
VR. S.
Als we eenmaal een sombere bui hebben
wat kunnen we dan veel redenen vinden tot
zelfbeklag! Dan deugt er eigenlijk niets in
ons leven, dan hebben alle anderen het, goed
beschouwd, beter dan wij. Dat ligt dan aan
onze stemming, dat donker inzicht hebben we
gelukkig niet altijd. Meestal weten we ook
wel het goede in ons leven te waardeeren.
Er zijn echter naturen die altijd tot klagen
geneigd zijn, die dus voortdurend in een som
bere bui zijn. Men kent ze wel, die ontevre
den menschen, die steeds klagen, nooit in
iets goeds willen gelooven en altijd onheil
voorzien.
„Klagers hebben geen nood". Misschien zij
die overluid klagen niet. Maar zij die altijd
rondloopen vol zelfbeklag, zij hebben wel
nood, zij zijn ongelukkige menschen.
Kinderen hebben ook dikwijls neiging tot
zelfbeklag.
„Ik mag nooit iets"., is een veel voorkomen
de klacht. Soms is die alleen maar bedoeld
om medelijden op te wekken, om vader of
moeder te bewegen zijn zin te doen. Maar
soms ook voelt het kind zich werkelijk te
kort gedaan, achteraf gezet.
Kinderen voelen zich gauw te kort gedaan
omdat zij in het algemeen nu eenmaal ge
neigd zijn alles wat anderen hebben mooier
en beter te vinden dan hun eigen bezit. Het
ongewone, „dat wat je niet hebt" trekt hen
aan.
Het zijn dan niet alleen de werkelijk goede
dingen die ze andere benijden, ze benijden
ze om „het andere". Ze willen zelf wat an
ders. omdat ze aan hun eigen omgeving te
veel gewend zijn om er nog iets „leuks" te
ontdekken.
Ik heb er al eens meer over geschreven
dat dit sterk benijden van anderen, zelfs de
zucht om iemand anders te zijn, wel overgaat
als het innerlijk leven sterker wordt, het
kind zich meer bewust gaat worden van een
eigen persoonlijkheid. Maar blijft hij, ouder
geworden, ook klagen en zuchten over zijn
lot, dan wordt de zaak een beetje ernstiger.
Dan bestaat de kans dat hij zal gaan hooren
tot het leger der ontevredenen.
Het beste is in dit geval hem niet al te erg
au serieux te nemen, te doen uitkomen dat
zijn zelfbeklag bespottelijk is. Ook is het goed
hem met levensblije menschen in aanraking
te brengen en hem er op te wijzen, dat deze
menschen toch ook hun moeilijkheden heb
ben. Misschien stemt hem dat tot nadenken.
Het is vei'keerd als ouders de reden van
de ontevredenheid gaan zoeken in de om
standigheden. De reden ligt in den aard van
het kind. Natuurlijk kan een kind somber ge
stemd worden door vex'schillende omstandig
heden, maar zoodra er dan verbetering in
den toestand komt, ziet men het 'ook weer
opleven, het kijkt met natuurlijke levenslust
uit naar het kleinste lichtpuntje. Het onte
vreden kind wil geen enkel lichtpuntje zien,
het knijpt er zijn oogen voor dicht. Geef het
in alle opzichten toe het blijft ontevreden.
Niet door uiterlijk bezit kan men dat kind
veranderen. Het zal toch blijven klagen dat
het niets heeft en niets mag. Alleen door het
met veel levensblijheid in aanraking te bren
gen kan men misschien iets uitwerken.
BEP OTTEN.
VOOR STRAND EN TUIN.
NOC ALTIJD: BLOUSES.
1. Blouse van geruite zijde, die over den
rok gedragen wordt. Het kleine „Bubi-
kraagje" is van effen zijde en loopt uit in
een strik. Van voren wordt de blouse geslo
ten met een rij knoopen.
2. Elegaxxte blouse van witte crêpe
georgette. De origineele mouwen en cffe revers
zijn van dezelfde stof en fijn geplisseerd. De
breede ceintuur wordt bij elkaar gehouden
door een gesp.
3. Aardig zomerjurkje van gebloemde stof.
Pofmouwtjes en een breede shawlkraag van
wit linnen (fijn linnen). De rand van de
kraag is geplisseerd.
4. Blouse van wit genopt glasbatist. Pof
mouwtjes, gleine „Bubi-kraag" van voren
een geplisseerde bies. Deze blouse is over
den rok te dragen.
CARNEERINC.
Aldoor weer is het de garneering, die het
eenvoudigste jurkje een bijzondere noot
geeft. Madame Mode is dan ook onuitputte
lijk in het uitdenken van allerlei nieuwig
heden op dit gebied.
Heel apart is de breede kraag van plissée,
met de bijbehoorende handschoenen, even
eens met een kap van plissée.
Het rechtsche figuurtje toont U 'n plastron
dat in wikkel vorm geknipt is. Het wordt
eenvoudig vastgestrikt op den schouder en
aan de ceintuur. Men kan het dus zonder
moeite op iedere jurk bevestigen. Wit of een
andere zacht pasteltint is wel de aangewe
zen kleur voor een dergelijke garneering. Ook
geldt hiervoor, wat voor iedere andere gar
neering geldt: het materiaal moet van één
of andere waschbare stof zijn. Want het
spreekt vanzelf, dat een dergelijke garnee
ring gauw vuil wordt.
Een vei-zoek aan ouders en volwassenen,
waarvan de vervulling zoo oneindig veel
goeds tot gevolg kan hebben. Het zal na
tuurlijk moeilijk gaan aan stadskinderen een
stuk tuin of een perk te geven. Maar een
klein balcon of een bloemenbak kan er toch
in ieder gezin wel overschieten. En als het
kind alleen maar een bak heeft, waarin het
planten en zaaien kan, heeft het toch al een
stukje natuur.
De kinderen, die buiten wonen of in een
provincieplaats zijn er, wat dit betreft, beter
aan toe. Want hier heeft men tenminste de
mogelijkheid de kinderen een hoekje tuin of
een perk te kunnen géven. En die mogelijk
heid moet men benutten. Wie ooit de vxeugde
en de trots heeft gadegeslagen, waarmee de
eerste groer.e slablaadjes of frisch-roode ra
dijsjes geplukt werden, zal de kinderen graag
een stukje aarde geven.
Een kind, dat zelf de zaadjes in de aarde
gestopt heeft, dat zelf de teere worteltjes In
de aarde gegraven heeft, dat giet, wiedt en
verzorgt, zal gauwer dc geheimen van de na
tuur begi-ijpen. Kindei-en. die een eigen tuin
tje hebben en die er zich mee verbonden
voelen door handenarbeid: maar ook geeste
lijk, die zullen zich ontwikkelen tot menschen
met een ruime levensopvatting.
Een kind, dat niets weet van het ontstaan
van sla. van vruchten en groenten, zal ge-
dachtenloos deze plantaardige voeding tot
zich nemen. Hoe anders wordt het wanneer
moeder den kleinen tulixoogst klaar maakt.
Geen lekkernijen ter wereld zijn te vci'gellj-
ken met het genot van zelfgeplantc wortel
tjes, radijsjes of aardbeien.
De schooltuintjes aan dc buitenzijden der
groote steden, waar vooral wilde jongens,
met wie thuis niets te beginnen is, onderge
bracht zijn, hebben resultaten van het groot
ste paedagogische belang getooxxd. Door een
klein hoekje tuin, een perk, hebben zij de
kindei'exx in verbinding met de natuur ge
bracht.
Hoe teer kunnen de anders zoo ruwe jon
gens inet de kleine plantjes omgaan. En toen
de ruwste onder hen zijn eigengezaaide sla
at. heeft hij van vreugde dikke tranen ge
huild. En niemand van de andere jongens
lachte hem uit. Ze begrepen hem....
Op vele scholen is men er al toe overge
gaan op de speelplaats kleine tuintjes te
maken, waar de kinderen zelf onder
schooltijd kunnen werken. Op die manier
wordt dc liefde voor de natuur aangekweekt
Eigenlijk moest het tulnieren als lesuur op
alle scholen in het rooster worden opge
nomen.
K. eu kemsek etrrien
Voedzaam gerecht van rijst en toma
ten (middagschotcl voor 1 flinke
eters.)
400 gr. (4 theekopjes) rijst, ongeveer 1
eetlepel zout. 500 gram (1 pond) to
maten, 250 gram (1/2 pond) uien. 80 gr.
(1/2 pond) Edammer kaas. 4 theelepels soja.
Zet de gewasschen rijst op met driemaal
zooveel water, voeg er het zout bij en laat de
rijst zachtjes gaar worden (ongeveer 1/2 uur)
Smoor intxisschen de gesnipperde uien cn
de in plakjes gesneden tomaten met de boter
(of het vet) lichtbruin en gaar; roer dit
mengsel door de gekookte rijst en meng er
tegelijkertijd ook geraspte kaas en de
soja door.
Hierbij afgebeeld drie origineele eostuums
voor strand of tuin. Het aardigste zijn hier
voor te gebruiken zijden stoffen, met groote,
drukke, bloem-patronen. Heel modern is de
bx-eede ceintuur, die heel hoog in de taille
gedragen wordt. Het jasje op de middelste
afbeelding is oxxxgeboord met rood band. De
groote galalith-knoopen hebben dezelfde
kleur.