DONDERDAG 27 JULI 1933 HAARLEM'S DAGBLAD 7 DE GEZINNEN: OP DE FIETS. Het schijnt wel, dat het zoo nu en dan noodig is, nog eens een lans te breken voor de rechten van het fietsende deel van ons land. Wie op Zondagmorgen, of laat in den middag, met dit mooie, warme zomerweer op op den Amsterdamschen of den Muiderstraat weg rijdt per auto. moet wel constateeren, dat dit fietsende deel van Nederland enorm groot is: menigeen vraagt zich af: waar ter wereld komen al deze menscher. vandaan. Zeker is Amsterdam totaal ontvolkt, is er niemand meer, behalve de heel-erge-oudjes. Die fietsers hebben rechten, dat wordt door iedereen erkend, denk maar eens aan alles wat de A. N. W. B. voor hen. voor ons allen heeft gedaan en wat ook rijk en ge meente. om de provincie niet te vergeten, doen aan fietspaden, waarschuwingsborden, enzoovoorts. De brutalen onder hen zijn van die rechten dan ook meer dan goed overtuigd, zij er kennen zelfs de rechten van anderen in het geheel niet, tot ergernis van hun medemen- schen. of het nu voetgangers, mede-fietsers of automobilisten zijn. Voor hen is het ook niet noodig een lans te breken, want zij zor gen wel voor hun eigen zaakjes, en dan meestal niet op de juiste manier.Zooals een wielrijder op het allerlaatste oogenblik, toen het eigenlijk niet meer kon. bij een druk kruispunt overstak voor een auto, die voor hem van rechts kwam. en die dus onbetwist den voorrang had. En toen had de man nog de brutaliteit tegen den bestuurder te roe pen: wacht jij maar, hoor, terwijl deze dank zij zijn tegenwoordigheid van geest een ongeluk had weten te voorkomen. Voor deze fietsers behoeft niemand op te komen, het zou beter zijn wanneer zij eens goede manieren leerden. Erger is het evenwel wanneer het omge keerd gaat, en dat komt ook nog maar al te vaak voor. Wie op een druk kruispunt Zondagavond staat te kijken, begrijpt niet dat het meestal nog zoo goed afloopt met de fietsers. Want al te veel automobilisten zijn er van over tuigd, dat de verkeersregels gemaakt zijn voor hun gemak, zoodat een ander ze moet op volgen en zij niet; dat bovendien de fietsers hier geheel buiten vallen, zoodat elke auto mobilist hen naar willekeur mag behandelen. Begrijp me goed, gelukkig zijn er velen die ten opzichte van fietsers dezelfde goede manieren in acht nemen als tegenover hun mede-chauffeurs. Maar denk u eens in, hoevele gezinnen er op Zondag naar het Gooi of naar zee trekken, en de kleine hummels kunnen immers niet worden thuisgelaten. Bovendien is zoo'n dag een heerlijke verfrissching na de warme stadsstraat, waarin zij wonen. Dus neemt moeder de kleinste achterop 'in een mandje, en vader vervoert een editie grooter die ook nog niet aan fietsen toe is, terwijl een derde kleine kleuter heel vaak door het oudste broertje of zusje wordt meegevoerd. Deze cavalcade moet de drukke verkeersweg oversteken, ze moet ook goed bij elkaar blijven want in de drukte van alle fietsen ben je mekaar dadelijk kwijt, en dan is er haast geen doorkomen meer aan. Afstappen gaat moeilijk, want een fiets aan de hand voeren, waar een kind achterop zit, eischt heel wat stuurmanskunst, en de eenige die meestal het fietsrijden goed machtig is, is de vader die het dagelijks doet. Dus steekt dit gezelschap met een slakken gang, angstig uitkijkend, den drukken rij weg over, waar het snelle verkeer overheen raast en waar door sommigen gemeend wordt dat ieder maar op zichzelf moet letten. Dit is een onbehoorlijkheid die noodlottige gevolgen kan hebben, en waarop niet ge noeg aanmerking kan worden gemaakt Ja maar, zal de autobestuurder misschien zeggen, als ik op die stroom fietsers moet wachten, wanneer hij van rechts komt, sta ik er 's avonds laat nog. Natuurlijk is dat ook niet noodig: wanneer er geen hiaat in den stoet fietsers komt. kan de automobilist probeeren er tusschendoor te komen. Wanneer een groepje jongelui aan komt, deze kunnen immers gemakkelijk even afstappen, en bovendien zijn zij wel zoo han dig. dat zij met een minimum snelheid toch kunnen doorrijden. Maar de gezinnen met kinderen achterop, of deze ook op fietsen die zij echter nog niet geheel baas zijn, verdienen zeker ont zag en hulp van het snelle verkeer. Denkt u soms, dat de vader, die zijn kleine grut met een paar dito vriendjes in een bakfiets naar zee reed. dit voor zijn eigen plezier deed, of voor zijn gemak? Al deze menschen hebben recht op voor zichtigheid van de zijde van den autobestuur der. ook al komen zij van links, of zijn op een andere manier in het ongelijk. In dezen tijd van bezuinigingen durft men niet over een scherper en nauwlettender toe zicht tijdens het verkeer langs den weg te spreken, maar het is te hopen, dat de tijd niet ver meer af is. dat een legertje, van mo bile verkeerspolitie de wangedragingen van veel weggebruikers opmerkt en bestraft. Want het is heel erg noodig. E. E. J P. WELDADIGHEID. Twee kleine meisjes waren samen op Zon dagsschool en daar hoorden ze aandachtig naar hetgeen verteld werd. Ze waren vol goeden wil en ook vol goe den moed om het geleerde in praktijk te brengen. Als ze samen waren spraken ze er over wat ze toch konden doen om goed te zijn en ze besloten om waar ze konden te helpen en te troosten. 's Zondagsochtends mochten ze samen wandelen en r.u was de periode voorbij waarin ze om de vijf minuten aan iemand vroegen: .Quelle heure est-t-il? Dat was ook wel leuk geweest. Soms kenden de men schen geen Fransch en dan liepen ze door zonder iets te zeggen. Soms zeiden zc heel netjes, nadat zo op hun horloge gekeken hadden hoe dat stond, waarna de vriendin nen de grootste moeite hadden om uit te maken, wat die meneer nu eigenlijk gezegd had. En eenmaal hadden ze een antwoord gekregen, aar ook een wedervraag en toen waren ze met hoogroodc kleuren weggehold. Goed dat die weldadigheid toen juist geko men was, want het Fransch was toch te grie zelig eigenlijk. Ze hoopten nu eiken Zondagochtend dat de gelegenheid gunstig zou zijn en dat ze een of meer bedroefd kinderen zouden tegen komen. En werkelijk, soms ontmoetten ze een ver- dritig kleutertje op hun weg. Ze vroegen dan waarom het huilde. Eens was het geplaagd door een ouder broertje, dat in geen velden of wegen te zien was. Een ander keer had een dreumes een dubbeltje verloren en gelukkig konden ze hem aan een nieuw helpen. Maar meestentijds kwamen ze geen troost- behoevenden tegen en als er dan gevraagd werd: ..Hebben jullie prettig gewandeld?" dan klonk het als uit één mond: „Heelemaal niet, we hebben geen huilende kinderen ge zien!" ELISABETH M. PALIES. SPELEN. Als je tien jaar bent en je hebt verschillen de vriendinnen, dan speel je met allemaal op een verschillende manier. Wanneer Fiet-je kwam, dan was het een aaneenschakeling van heerlijk, rustig spel. Eerst doktertje met de poppen, dan winkeltje en ten slotte schooltje. Als de tweelingen kwamem, dan voelde je je anders. De zusjes verschilden in karakter en ontwikkeling, dat gaf soms aanleiding tot misverstanden en kibbelarijtjes. Dat werd een onrustig gescharrel, ontevredenheid met de rolverdeeling om een oplossing te vinden van de moeilijkheden in het gezellig samen eten tusschen de groote menschen. Kwam Suus, dan ging het ernstig, bijna plechtig toe. Suus was zoo knap, Suus deed alles precies en ze wist alles zoo precies. Met Jetje, speelde je daar eigenlijk niet het allerprettigst mee? Alles ging dan even gc- noegelijk. Je ging direct samen naar het sous-terrain. Eerst was je even aap. Dat was wel een beetje kinderachtig, maar dat hoor de er nu eenmaal bij. Om en om kroop je on der de rieten pop en de ander bezocht den aap, gaf hem lekkers en greep z'n poot. de aap gaf dan een handje, liet niet meer los en de bezoeker werd bang, begon te gillen, tot de aap voor nog een lekker hapje hem los liet. Dan had je het spel van den schommel, waarin ook eerlijk de rollen geruild werden na afloop. Eerst was Jet de dame en de ander de rid der. Terwijl de dame zachtjes, in gedachten ver loren, schommelde, kwam de ridder en zei zonder introductie: ..Jonkvrouw, wat zijt ge schoon, ik bemin u!" En de jonkvrouw zucht te: .Jk dank u!" Dadelijk werden dan aanstalten tot het huwelijk gemaakt, hetgeen nogal tijd in be slag nam. Een verkleedpartij, hoe primitief ook, houdt eenigszins op; boeken voor het stadhuis moesten gezocht worden, een pot lood werd in de keuken afgebedeld en dan kon de plechtigheid beginnen. De ridder liet de jonkvrouw alleen staan, want het moest nu „de meneer van het stad huis" voorstellen en den bruigom dachten ze ér wel bij. Daarna zaten ze als bruid en bruigom weer naast elkaar op een paar oude kinderstoelen, omdat ze naar Parijs gingen. En als ze daar aangekomen waren was het spel uit en dan werden de rollen verwisseld. Zoo konden de uren niet lang genoeg zijn. Ja, Jetje, zij speelde eenig! ELISABETH M. PALIES. WAT DRAAGT MEN AAN HET STRAND? Ook op het gebied van hoofddeksels voor het strand hieft men dit jaar een paar nieuwe uitvindingen ge daan, waarvan op het oogenblik de ééne al aardig op gang begint te ma ken, terwijl men de tweede no# maar sporadisch ziet dragen. Belde zijn afkomstig van bekende Parijsche modehuizen, die zc tegelijkertijd met hun nieuwste mo dellen van strandpyjama's en strandjurken lanceerden. Het huis Schiaparelli bracht de „Chechia's", gebreide rechte mutsen, die van boven open zijn, cn waarvan men het opstaande uit einde op allerlei manieren kan schikken. De populairste is om den oenen kant deer te slaan en de andere omhoog te dragen, zooals op de teekening. De Parijsche ont werpster Vera Bo- rea bracht de ex centriekere. maar grappige Tonkinee sche hoeden, die puntig en glad zijn, en in allerlei kleuren en patro nen beschilderd worden: men ziet zc gestreept, genopt fijn gespikkeld, met vlinders en alle mo gelijke andere dier en bloemmotieven er op. Ze hebben 't voordeel, dat ze wer kelijk tegen de zon beschutten, en het nadeel, dat men er geen capriolen mee kan uithalen en geen makkelijke houdingen mee kan aannemen, want het elastiekje, dat zc om de kin vasthoudt, dient meer om afwaaien te verhoeden dan om het geval onwrikbaar in zijn diagonale positie te houden! W. T. Le Zoute, Juli. GEEF DE KINDEREN EEN TUINTJE. GELIJKE RECHTEN.... M'n kleine buurmeisje heeft me op een ake lige gedachte gebracht. Zou het waar zijn, dat bijvoorbeeld mijn tante geijverd en gewerkt heeft voor niets, erger nog dat haar werk en enthousiasme het tegendeel hebben opgeleverd, van wat haar bedoeling was? Zou het waar zijn, dat in het schoone sprookje over de gelijke rechten voor man en vrouw een boosaardige fee die bij de geboorte van alle dingen steeds mee aan de wieg staat haar wenschen ver vuld ziet krijgen? Ik heb altijd met beleefde eerbied naar mijn tante geluisterd, als ze met overtuiging en geestdrift vertelde, wat een generatie met hard werken en propageeren voor ,,de Vrouw" veroverd had met meer dan beleefde eer bied zelfs. Maar ik herinner me nu dat ik eens heel verbaasd zat te kijken, toen ik een jongeman na een schoolfeestje, ijsberend buiten voor het gebouw vond, wachtend op een paar jongedames klassegenooten die hij vol jeugdige ridderlijkheid naar huis had zullen geleidenterwijl de jongedames kalmweg op hun fiets waren geklommen. Ze konden het alleen wel vinden. Met een enkele opmerking bespotten ze zijn trouw, daarmee was de zaak afgedaan geweest. Ik heb aan mijn tante gedacht en hoe vervelend de bei de kinderen haar verhalen zouden vinden, terwijl ze toch schakels in dezelfde keten zijn. En den eerstvolgenden keer dat ik haar weer zag, luisterde ik met medelijden, en ik vroeg schuchter of allerlei eenvoudige beleefdheden als een aantasting van het recht op onafhan kelijkheid moeten worden beschouwd, en of het zin heeft het leven zoo saai te maken En ik herinner me nu ook m'n afschuw toen ik een jongen flinken man, die im alle opzich ten de gelijke van zijn vrouw zou kunnen zijn, haar goedkeuring zag afwachten voor elke stap die hij buiten het huis wilde zetten. Ik voelde dat het weer iets met mijn tante te maken had en dat het beter zou zijn haar voorloopig niet over de resultaten van haar werk te hooren. Tot ze op een goeden dag zelf bij me kwam en verontwaardigd vertelde, dat de beminde van haar dochter, die in Maastricht woonde, was komen aanzetten op een motorfiets, zijn bagage naast en op .zijn duo gepakt en zoo eenvoudigweg had meegedeeld, dat hij geen tijd had om binnen té komen, of te logceren en dat Mies. als ze hem nog wilde zién, maar even op de duo mee naar een vriend hier in de stad moest rijden, die hij nog even op wou zoeken. En zonder een woord van protest om zoo'n nonchalante behandeling ging Mies mee. „En dat in dezen tijd", zuchtte ze Ik zweeg, want ik kon toch niet zeggen dat tante dien jongeman zoo gemaakt had! En nu vanmorgen m'n buurmeisje. Ze is zes jaar, heeft blonde onschuldige krullen en vroolijk gebloemde jurkjes. Ze was de heele week al uit haar humeur omdat Hansje, haar beste vriendje, ziek is. Hij is verkouden en moet binnen blijven en steeds als ze voor het raam kijkt en wuift, gaat hij rustig met zijn spelletjes door, of knikt kort en zakelijk, wat nadrukkelijk beteekent dat hij zich niet met haar kan bemoeien. Vanmorgen stond ze weer voor het huis en riep met haar vriendelijkste stemmetje of hij even voor het raam wilde komen. En toen nog voor hij zich weer om had kunnen draaien smeekte ze plotseling wanhopig ijverig: „Hansje, toe, gooi eens een briefje naar beneden, een klein briefje maar". Een lange tijd van gespannen wachten, van weer vragen en kijken dan gaat het raam even open en fladdert er iets naar beneden, dat ze gretig grijpt: een blanco papiertje Is het zoolang geleden, dat ridders smach tend onder het raam van een jonkvrouw hun lot afwachtten en om haar gunsten smeek ten? En zou het waar zijn, dat mijn buurmeisje het begin van een generatie van vrouwen is, die weer smeeken om wat romantiek nadat ze die eerst zelf op de vlucht hebben ge jaagd? Zou het waar zijn dat mijn tante de dupe is geworden van die eene boosaardige fee? M'n kleine vroolijk-gebloemde buurmeisje heeft me op een akelige gedachte gebracht. Zou het waar kunnen zijn? VR. S. Als we eenmaal een sombere bui hebben wat kunnen we dan veel redenen vinden tot zelfbeklag! Dan deugt er eigenlijk niets in ons leven, dan hebben alle anderen het, goed beschouwd, beter dan wij. Dat ligt dan aan onze stemming, dat donker inzicht hebben we gelukkig niet altijd. Meestal weten we ook wel het goede in ons leven te waardeeren. Er zijn echter naturen die altijd tot klagen geneigd zijn, die dus voortdurend in een som bere bui zijn. Men kent ze wel, die ontevre den menschen, die steeds klagen, nooit in iets goeds willen gelooven en altijd onheil voorzien. „Klagers hebben geen nood". Misschien zij die overluid klagen niet. Maar zij die altijd rondloopen vol zelfbeklag, zij hebben wel nood, zij zijn ongelukkige menschen. Kinderen hebben ook dikwijls neiging tot zelfbeklag. „Ik mag nooit iets"., is een veel voorkomen de klacht. Soms is die alleen maar bedoeld om medelijden op te wekken, om vader of moeder te bewegen zijn zin te doen. Maar soms ook voelt het kind zich werkelijk te kort gedaan, achteraf gezet. Kinderen voelen zich gauw te kort gedaan omdat zij in het algemeen nu eenmaal ge neigd zijn alles wat anderen hebben mooier en beter te vinden dan hun eigen bezit. Het ongewone, „dat wat je niet hebt" trekt hen aan. Het zijn dan niet alleen de werkelijk goede dingen die ze andere benijden, ze benijden ze om „het andere". Ze willen zelf wat an ders. omdat ze aan hun eigen omgeving te veel gewend zijn om er nog iets „leuks" te ontdekken. Ik heb er al eens meer over geschreven dat dit sterk benijden van anderen, zelfs de zucht om iemand anders te zijn, wel overgaat als het innerlijk leven sterker wordt, het kind zich meer bewust gaat worden van een eigen persoonlijkheid. Maar blijft hij, ouder geworden, ook klagen en zuchten over zijn lot, dan wordt de zaak een beetje ernstiger. Dan bestaat de kans dat hij zal gaan hooren tot het leger der ontevredenen. Het beste is in dit geval hem niet al te erg au serieux te nemen, te doen uitkomen dat zijn zelfbeklag bespottelijk is. Ook is het goed hem met levensblije menschen in aanraking te brengen en hem er op te wijzen, dat deze menschen toch ook hun moeilijkheden heb ben. Misschien stemt hem dat tot nadenken. Het is vei'keerd als ouders de reden van de ontevredenheid gaan zoeken in de om standigheden. De reden ligt in den aard van het kind. Natuurlijk kan een kind somber ge stemd worden door vex'schillende omstandig heden, maar zoodra er dan verbetering in den toestand komt, ziet men het 'ook weer opleven, het kijkt met natuurlijke levenslust uit naar het kleinste lichtpuntje. Het onte vreden kind wil geen enkel lichtpuntje zien, het knijpt er zijn oogen voor dicht. Geef het in alle opzichten toe het blijft ontevreden. Niet door uiterlijk bezit kan men dat kind veranderen. Het zal toch blijven klagen dat het niets heeft en niets mag. Alleen door het met veel levensblijheid in aanraking te bren gen kan men misschien iets uitwerken. BEP OTTEN. VOOR STRAND EN TUIN. NOC ALTIJD: BLOUSES. 1. Blouse van geruite zijde, die over den rok gedragen wordt. Het kleine „Bubi- kraagje" is van effen zijde en loopt uit in een strik. Van voren wordt de blouse geslo ten met een rij knoopen. 2. Elegaxxte blouse van witte crêpe georgette. De origineele mouwen en cffe revers zijn van dezelfde stof en fijn geplisseerd. De breede ceintuur wordt bij elkaar gehouden door een gesp. 3. Aardig zomerjurkje van gebloemde stof. Pofmouwtjes en een breede shawlkraag van wit linnen (fijn linnen). De rand van de kraag is geplisseerd. 4. Blouse van wit genopt glasbatist. Pof mouwtjes, gleine „Bubi-kraag" van voren een geplisseerde bies. Deze blouse is over den rok te dragen. CARNEERINC. Aldoor weer is het de garneering, die het eenvoudigste jurkje een bijzondere noot geeft. Madame Mode is dan ook onuitputte lijk in het uitdenken van allerlei nieuwig heden op dit gebied. Heel apart is de breede kraag van plissée, met de bijbehoorende handschoenen, even eens met een kap van plissée. Het rechtsche figuurtje toont U 'n plastron dat in wikkel vorm geknipt is. Het wordt eenvoudig vastgestrikt op den schouder en aan de ceintuur. Men kan het dus zonder moeite op iedere jurk bevestigen. Wit of een andere zacht pasteltint is wel de aangewe zen kleur voor een dergelijke garneering. Ook geldt hiervoor, wat voor iedere andere gar neering geldt: het materiaal moet van één of andere waschbare stof zijn. Want het spreekt vanzelf, dat een dergelijke garnee ring gauw vuil wordt. Een vei-zoek aan ouders en volwassenen, waarvan de vervulling zoo oneindig veel goeds tot gevolg kan hebben. Het zal na tuurlijk moeilijk gaan aan stadskinderen een stuk tuin of een perk te geven. Maar een klein balcon of een bloemenbak kan er toch in ieder gezin wel overschieten. En als het kind alleen maar een bak heeft, waarin het planten en zaaien kan, heeft het toch al een stukje natuur. De kinderen, die buiten wonen of in een provincieplaats zijn er, wat dit betreft, beter aan toe. Want hier heeft men tenminste de mogelijkheid de kinderen een hoekje tuin of een perk te kunnen géven. En die mogelijk heid moet men benutten. Wie ooit de vxeugde en de trots heeft gadegeslagen, waarmee de eerste groer.e slablaadjes of frisch-roode ra dijsjes geplukt werden, zal de kinderen graag een stukje aarde geven. Een kind, dat zelf de zaadjes in de aarde gestopt heeft, dat zelf de teere worteltjes In de aarde gegraven heeft, dat giet, wiedt en verzorgt, zal gauwer dc geheimen van de na tuur begi-ijpen. Kindei-en. die een eigen tuin tje hebben en die er zich mee verbonden voelen door handenarbeid: maar ook geeste lijk, die zullen zich ontwikkelen tot menschen met een ruime levensopvatting. Een kind, dat niets weet van het ontstaan van sla. van vruchten en groenten, zal ge- dachtenloos deze plantaardige voeding tot zich nemen. Hoe anders wordt het wanneer moeder den kleinen tulixoogst klaar maakt. Geen lekkernijen ter wereld zijn te vci'gellj- ken met het genot van zelfgeplantc wortel tjes, radijsjes of aardbeien. De schooltuintjes aan dc buitenzijden der groote steden, waar vooral wilde jongens, met wie thuis niets te beginnen is, onderge bracht zijn, hebben resultaten van het groot ste paedagogische belang getooxxd. Door een klein hoekje tuin, een perk, hebben zij de kindei'exx in verbinding met de natuur ge bracht. Hoe teer kunnen de anders zoo ruwe jon gens inet de kleine plantjes omgaan. En toen de ruwste onder hen zijn eigengezaaide sla at. heeft hij van vreugde dikke tranen ge huild. En niemand van de andere jongens lachte hem uit. Ze begrepen hem.... Op vele scholen is men er al toe overge gaan op de speelplaats kleine tuintjes te maken, waar de kinderen zelf onder schooltijd kunnen werken. Op die manier wordt dc liefde voor de natuur aangekweekt Eigenlijk moest het tulnieren als lesuur op alle scholen in het rooster worden opge nomen. K. eu kemsek etrrien Voedzaam gerecht van rijst en toma ten (middagschotcl voor 1 flinke eters.) 400 gr. (4 theekopjes) rijst, ongeveer 1 eetlepel zout. 500 gram (1 pond) to maten, 250 gram (1/2 pond) uien. 80 gr. (1/2 pond) Edammer kaas. 4 theelepels soja. Zet de gewasschen rijst op met driemaal zooveel water, voeg er het zout bij en laat de rijst zachtjes gaar worden (ongeveer 1/2 uur) Smoor intxisschen de gesnipperde uien cn de in plakjes gesneden tomaten met de boter (of het vet) lichtbruin en gaar; roer dit mengsel door de gekookte rijst en meng er tegelijkertijd ook geraspte kaas en de soja door. Hierbij afgebeeld drie origineele eostuums voor strand of tuin. Het aardigste zijn hier voor te gebruiken zijden stoffen, met groote, drukke, bloem-patronen. Heel modern is de bx-eede ceintuur, die heel hoog in de taille gedragen wordt. Het jasje op de middelste afbeelding is oxxxgeboord met rood band. De groote galalith-knoopen hebben dezelfde kleur.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 7