EEN ROEMEENSCHE VOLKSVERTELLING. W—C'' VRIJDAG 18 AUGUSTUS 1933 HAARLEM'S DAGBLAD 11 AAN ALLEN. Als jullie dit lezen, ben ik niet meer in Groesbeek. maar in Noord-Brabant en wel in het dorp Sint-Oedenrode. Toch wil ik jullie nog wat schrijven over dat mooie Geldersche plaatsje. Als ik denk aan de heerlijke wan delingen, die wij gemaakt hebben, zeg ik het den dichter na; Dorpje met je mooie bosschen Heuvels, heide, mos en zand, Met je fijne wandelingen Door het heerlijk Gelderland. In de 10de eeuw was Groesbeek een "heer lijkheid. Van het toen bestaande kasteel is niets meer over. Alleen de verdedigingstoren bestaat nog en wordt de Burchttoren ge noemd. Die burchttoren is een veelbezochte plaats. De galg, waaraan de menschen wer den opgehangen evenals de schandpaal wordt den bezoekers getoond. Er is tevens een mu seum in ondergebracht, waar voorwerpen uit den Romeinschen tijd zijn tentoongesteld. Ik zag er o.a. een tand van een mammoeth, die een d.M.2 als kroon en 3 d.M. hoogte had. Urnen, kannen, wapens, munten, werktuigen enz. waren er te kust en te keur. Op het terras stonden gezellige stoeltjes en tafeltjes zoodat je er na een wandeling heel prettig kon uitrusten. In 1040 schonk keizer Hendrik m op den landdag te Nijmegen het kasteel Groesbeek met den verdedigingstoren aan den Wald- graaf en sindsdien bleef het Waldgraafschap aan Groesbeek verbonden. Een kaart van Groesbeek uit 1570 vertoont het kasteel als een aanzienlijke sterkte met twee verdedigingstorens. Een halve eeuw ge leden was Groesbeek een vergeten, onbetee- kenend dorp, waar veel armoede geleden werd. Nog zie je veel kleine schamele huisjes, die ze hier horden noemen. Zë staan wel heel schilderachtig op het golvende terrein, maar als je een blik naar binnen slaat, bemerk je wel, dat geen blind paard daar scha kan doen. Sinds eeuwen schijnt de bevolking in den voorzomer te leven van den bessen pluk, dit zijn boschbessen, die overvloedig in de bosschen groeien. Ze worden, zelfs naar Engeland vervoerd. De vacanties vallen juist in dien tijd. zoodat alle kinderen mee kun nen helpen plukken. Des winters mogen de armen hout sprok kelen. zelfs op de groote buitenverblijven. Deze takkebossên gaan in 'groote hoeveelhe-" den naar Nijmegen. Met opgestapelde krui wagens kun je 'nu nog vele arme stakkerds stadwaarts zien trekken. Ook heibezems wor den veel verhandeld. Groesbeek is een zeer gezonde plaats, waar b.v. nooit malaria voorkomt, 't Ligt deels in een dal, deels op de heuvelen, te midden van groote bosschen. Er zijn veel modern ge bouwde villaatjes en aardige winkeltjes. Er is b.v. een mooi flink postkantoor. Wie Groes beek bezoekt, bezoekt ook de Heilige Land stichting. Met een uurtje ben je er. Allerlei tafreelen uit den Bijbel zijn, daar heel na tuurgetrouw nagebootst. Ook is er een mu seum met voorwerpen uit Palestina. In Groesbeek zijn liefst 8 Lagere scholen, 's Winters is er bovendien een Landbouw - cursus. Vooral het onderwijs van deze laat ste cursus heeft veel goeds uitgericht. Waar vroeger puin en zand was, zijn nu welige ak kers. Het landbouwbedrijf is overal krachtig ter hand genomen. Allerlei nieuwe machines voor akkerbouw worden thans gebezigd. Dui zenden K.G. kunstmest worden aangevoerd om het gewas op den schralen grond vol doende voedsel te geven. Ook is een Stoom- zuivelfabriek opgericht. Er-zijn ook clubs voor jongens en meisjes om ze buiten de schooluren onderwijs te geven in handenar beid, muziek enz. Er is ook een fanfare-corps onder wier hoede we een avond een omme gang door de bosschen gemaakt hebben. Door 't dorp droegen we lampions, maar bij den ingang van 't bosch moesten de lichten ge doofd worden. Natuurlijk hebben de Groesbekers ook een voetbalclub, de Treffers genaamd. De verbindingswegen laten nog wel wat te wenschcn over. Je kunt echter bemerken, dat men zijn best doet, om vooral ter wille van het vreemdelingenverkeer goede wegen te maken. Electrisch licht, gas en waterlei ding zijn ook groote verbeteringen van de laatste jaren. Wie rustig genieten wil van ongerept natuurschoon, moet zeker eens naar Groesbeek gaan. Nergens zag ik zulke mooie boschpartijen, zelfs niet buiten Nederland. W. B.Z. VRIENDSCHAP. Vriendschap is het zout des levens, ('t Is het oudste spreekwoord schier) Niet alle envoor menschen-kind'ren, MaaT ook voor het stomme dier! Kees de hond en Miep de kat. Zijn twee lieve, trouwe vrinden. Zelden zag je zoo een paar, Zulke altijd eens-gezinden! Weet je wat het vreemdste is, Bij dit lieve dieren-paar? Hond en kat, dat weet je wel, Houden zelden van elkaar! Groote vijandschap heeft steeds, Tusschen hond en kat bestaan! 'k Heb ze altijd voor elkaar Angstig op den loop zien gaan! Maar bij Kees en Miep is 't toch. Ware vriendschap, merk je wel? Kleine Miep, die koestert zich Tegen Kees z'n warme vel! En inplaats te vechten, zeg. Spelen zij den ganschen dag! Heusch, hun vriendschap is het mooist, Dat ik in mijn leven zag! Stanislaus Balowan verging het in zijn jongensjaren al zeer vreemd. Zie hier b.v. een gebeurtenis welke hem ook werkelijk is overkomen. In Roemenië zeggen de men schen altijd: „Als het Stan niet werkelijk overkomen was, hoe zouden wij het dan kun nen vertellen!" Stan was een vreeselijk luie jongen.... maar overigens erg braaf. Maar omdat hij zoo lui was. had hij het ook verschrikkelijk arm, zoo arm zelfs, .dat de vliegen nooit in zijn huis kwamen. Aangezien Stan bijna geen enkelen dag genoeg te eten had en zijn kleeren ook hoe langer hoe slechter werden, dacht hij er dikwijls aan, hoe hij het toch aan zou leggen om het wat beter in de wereld te krijgen. Zijn buren zeiden altijd: „Stan. jongen, als je dat wil, dan moet je werken!" Maar werken was nu eenmaal niets voor Stan en daaraan dacht hij dus maar niet eens. Nu had een boer in het dorpje waar hij woonde, wel eens aan Stan verteld, dat er hier en daar verborgen schatten waren, waar door iemand, die er een vinden zou, op slag schatrijk zou wezen, Maar.... had de boei er bij verteld, zulke schatten werden meest al door een monsterachtigen draak bewaakt. En draken zijn diertjes, waarmede niet te spotten valt, zooals jullie zeker ook wel zul len weten. Toch nam Stan het besluit eens op zotek te gaan naar een verborgen schat. En op een goeden dag trok hij de wijde we reld in, met geen ander gezelschap dan zijn poes en een homp kaas. Nadat hij den ge- heelen dag geloopen had, kwam Stan des avonds bij een weg, welke door een rots- achtigen streek voerde. Daar hoorde hij van een herder, dat ergens tusschen deze rot sen een draak woonde, die een schat van vele honderdduizend talers moest bewaken. De draak had ook nog een moeder. Eiken dag ging het beest op jacht en precies op het middernachtelijk uur kwam hij voorbij den weg, waar Stan was aangekomen, om naar huis te gaan. De herder waarschuwde Stan dus, dat hij moest maken dat hij weg kwam, voordat de draak langs zou komen, want an ders zou zijn laatste uurtje zeker geslagen hebben. Stan lachte eens en-dacht: „Ik voel er niets voor om weg te loopen. Liever zal ik eens kennis makeii met*dien draak.' Misschien ge lukt het ntij iKgLpm den schat te 'veroveren. Een draak lïeeft toch niets aari zooveel geld." De poes was wel een beetje bang, natuurlijk, maar toen zij zag, dat Stan rustig aan den kant van den weg ging zitten, bleef zij ook maar. Als de baas niet bang is, is een poes het ook niet! En ja hoor! Precies om twaalf uur in den nacht, hoorde Stan opeens een zacht gerom mel in de verte. Hij luisterde aandachtig en merkte op, dat het geluid hoe langer hoe meer naderbij kwam en ook hoe langer hoe heviger werd. Tenslotte was het een oor- verdoovend geraas, dat veel geleek op een geweldig onweer. Stan twijfelde er niet aan, of de draak was in aantocht en weldra zag hij het geweldige dier op zich aankomen. Her had een kop neen, zoo verschrikke lijk, dat ik niet in staat ben het te beschrij ven! En het ademde vuur uit, dat zag Stan dadelijk aan de geweldige neusgaten, waar uit telkens vlammen schoten. Nu. o'm heelemaal de waarheid te zeggen, was Stan wel een klein oogenblikje bang. Eigenlijk was hij zoo bang, dat hij van schrik aan den grond genageld stondals dat niet het geval was geweest, had hij, het beslist op een loopen gezetEn poes! Van die zullen we maar niets verklappen; dat is het beste! Maar, hoe het kwam wist hij zelf niet, op eens vatte Stan moed. De draak was niet ver meer van hem af, toen onze held op eens midden op den weg sprong en het mon sterachtigen dier toeschreeuwde: „Halt!"' En Stan riep het met een stem waar hij zelf van schrok! De draak keek even verrast op en bromde: „Wat maak jij een lawaai, mannetje en wat ben je van plan? Wil je mij soms een beetje plagen?" „Zwijg", schreeuwde Stan, „ik ben Stanis laus Perzepia Balowan. Overdag eet ik boom stammen en des nachts verslind ik hier de rotsblokken. Ik wil eens nader kennis met je maken, draakje!" Toen de draak dit allemaal hoorde, stond hij toch maar liever even stil, Wel is waar, geloofde hij het niet dadelijk, maar hij was toch bang. dat Stan een geweldigen kerel was. Daarom zei hij „We zullen dan toch eerst eens uitzoeken, wie van ons beide de sterkste is!" „Neen. maar!" lachte Stan, „die is goed! Maak niet zooveel praatjes, draakje en pas maar liever op, dat ik je niet vermorzel. Kijk eens hier! Kan jij dat ook? Melk knijpen uit een stuk steen?" En Stan kneep met alle macht zijn stuk kaas fijn, zoodat het tusschen zijn handen wegdroop. De draak stond raar te kijken en greep onmiddellijk een stuk rotssteen maar hoe hij ook kneep, er kwam geen melk uit. na tuurlijk! „Het spijt mij wel," bromde hij teleurge steld, „maar dat doe ik je niet na!" Op hetzelfde oogenblik probeerde de draak stilletjes weg te sluipen want hij was werke lijk bang geworden voor Stan. Maar de jon gen bulderde hem toe: „Blijf hier. want als ik je moet na loopen kom je er niet levend af, dat beloof ik je!" En de draak bleef.staan! „Stanislaus', zoo sprak hij na een poosje, „kom bij mij en mijn moeder wonen. Wij hebben veql werk te. doen en jij bent net het mannetje om ons te helpen. Het loon be draagt tien zakken talers pec week!" „Afgesproken!" antwoordde Stan en be daard liep hij met den draak mede naar diens huis. Onderweg liet hij-het monster nog tel kens even schrikken.dat was om de angst er in te houden, begrijp je! Voor het hol van den draak aangekomen, moest Stan eerst even wachten. De draak wilde 'n.l. zijn moeder waarschuwen, dat hij iemand meebracht. De moedör-draak zou anders te veel schrikken, want bezoek had zij haar geheele leven nog niet gehad. Maar dat was de waarheid niet. De draak wilde natuurlijk even met zijn moeder een af- speaakje maken hoe zij het vlugst van Stan zouden afkomen. „Laat alles maar aan mij over, beste jon gen," zei het moeder-monster, „dat manne tje maak ik wel klein!" Eindelijk mocht Stan ook in het hol ko men. Weer schrok hij even, want de moe der was nog heel wat verschrikkelijker om te zien, dan haar zoon. Dat kwam zeker om dat zij zooveel ouder was! Den volgenden dag was er geen werk en dus gingen Stan en de jonge draak maar een beetje spelen. Zij spraken af, dat zij een knods weg zouden slingeren en dan zouden zij eens zien, wie het verst kon gooien. Voor het hol staande, greep de draak zijn knods en wierp hem zes Kilometers ver weg, Stan stond stijf van schrik. „Wat een kracht!" dacht hij vol bewondering, maar hij liet niets blijken en wandelde vriendschappelijk met den draak mede. naar de plek waar de knods was neergekomen. Nu, dat was een flinke wandeling! Toen zij den knods gevonden hadden, was het Stan's beurt. Maar o, lieve help, Stan zag dadelijk dat hij het zware ding niet eens van den grond zou kunnen tillen om van gooien maar niet eens te spreken. Hij stond dus wel erg beteuterd te kijken en de draak riep dan ook nieuwsgierig: „Waarom kijk je zoo gek! Gooi liever!" „Zonde, zonde van zoo'n mooien knods." fluisterde Stan. „bedenk wel. draakje, als ik er mee gooi, zien we hem nooit meer terug, hoor!" „Haha!" lachte de draak, „dat geloof ik niet. Gooi maar gerust hoor. Het is wel een knods van mijn grootvader geweest en een echt familiestuk, maar zoo ver. dat wij hem niet meer terug vinden, kun jij hem toch niet wegwerpen!" „Nu, vooruit dan maar!" antwoordde Stan „maar laten we dan eerst naar huis gaan om wat eten te halen, want wij moeten den knods minstens toch wel een dag of drie ach terna loopen!" „Goed!zei de draak. En eerst gingen zij proviand voor drie dagen halen. Toen zij daarmede terug kwamen, ging Stan bedaard op een boomstam zitten inplaats dat hij trachtte den knods te gooien. „Wat is er nu weer?" vroeg de draak. „Ik wacht natuurlijk tot de zon onder is!" antwoordde Stan. „Waar is dat voor noodig?" vroeg het dier met den muil open van verbazing. ,X>e zon staat me precies in den weg! Zie je dat dan niet? Ik zou je knods pardoes bo ven op de zon smijten en dat gaat toch niet, vind je ook niet?" „Neen. weet je wat, Stanislaus, gooi jij maar liever niet." stelde de draak voor. want hij werd nu toch wel een beetje bang. De dingen, die Stan zei, waren zelfs voor hem te erg. Maar Stan dacht er niet aan om den draak zijn zin te geven. Hij moest en hij zou gooien! Totdat eindelijk een goede overeen komst getroffen werd. De draak zou hon derdduizend talers aan Stan uitbetalen, waarvoor deze dan beloofde nooit met den knods te zullen gooien. En zoo kreeg Stan zijn schat. HET SPROOKJE VAN DEN RIJKEN TURK. Een rijke Turk ging eens naar Hamman, het groote badhuis van Bagdad. De bad knechten kenden hem echter niet en behan delden hem slecht. Ze droogden hem niet goed af, masseerden zijn rug slechts heel oppervlakkig en pijnlijk en toen hij klaar was, gooiden ze hem zijn kleeren toe, zooals men een hond een been toe gooit. De rijke Turk maakte echter geen enkele opmerking, kleedde zich rustig aan en ging naar den uitgang. Daar stond een schaal, waarop de badgasten hun fooien legden voor de knechts. Hier haalde de Turk zwijgend zijn beurs voor den dag en telde toen achter elkaar twintig splinternieuwe piasters op de schaal. Toen de knechts dat zagen, holden ze naar den Turk toe, om hun verontschuldigingen aan te bieden; maar.... hij was verdwenen. In diezelfde week verscheen hij echter weer in het badhuis. Ditmaal lieten de knechten alle andere bezoekers in den steek en hiel den zich uitsluitend met den Turk bezig. Een koning hadden zij niet beter kunnen ver zorgen. Zij wieschen zijn lichaam met geurig water, masseerden hem pijnloos en toch krachtig, droogden hem met het fijnste lin nen zorgvuldig af en hielpen hem ten slotte met het aanreiken van zijn geborstelde klee ren en schoenen. Toen de Turk klaar was, hielden ze hem de fooienschaal voor. Inplaats van. zooals de vorige keer. er geld op te leggen, spuwde de Turk op de schaal en wilde weg gaan; maar de verontwaardigde badknechten hielden hem tegen en vroegen of dat de fooi was. Toen verklaarde de Turk het volgende: „Dit is de fooi, die jullie verdienden voor den vorigen keer. De twintig piasters, die ik toen gegeven heb, waren vast voor de goede behandeling van vandaag!" De wijze man keerde zich om en liep waar dig weg. terwijl de knechts met open mond bleven staan. E. W. DIE KINDEREN TOCH! Leeraar: „Frits, iemand, die onwaarheid spreekt, noemt men een leugenaar, maar hoe heet nu iemand, die de waarheid spreekt?" Frits: „Een vlegel, Mijnheer!" „Hoe smaakt de bonbon, die ik U gege ven heb. tante Bertha?" „Een beetje raar, kind!" „O, dan was het toch een mottenballetje! Fikkie had het pok al uitgespuwd." ZEG, KLEINE, KLEINE KLEUTERTJES! „Zeg. kleine, kleine kleutertjes, waar gaan. jullie naar toe?" Jc bent nog zulke peutertjes! Mag dat wel van je Moe?" Wat deden toen de kleutertjes? Ze draaiden zich eens om. En toen riepen de peutertjes; „We komen gauw weerom. We moeten even voor Mama Naar 't winkeltje op den hoek. Dan halen we tabak voor Fa en voor ons zelf wat koek!" „Zeg. kleine, kleine kleutertjes. Stap dan maar rustig door Want zulke kleine peutertjes zal men geen kwaad doen, hoor!" RITA. „HELP, HELP, MIJN MEESTER BRANDT!" Eén van de meest beroemde Engelsche zeevaarders was Sir Walter Raleigh, die in het jaar 1552 geboren werd. Hij beleefde vele zonderlinge gebeurtenissen. Hot merkwaar digste avontuur beleefde hij in Noord-Ame- rika. in de pas gestichte kolonie Virginia, waar hij voor het eerst van zijn leven een pijp rookte. De zeevaarder had toen een nfger 5ö zijn dienst, die zeer trouw was en zjjV' nijS&ter overal volgde. Deze knecht nu.-'Jffri ■•heette hij, zag eens op een keer dichten rook uit de kamer van zijn meester komen, Doodtlijk verschrikt opende hij de deur: maar kon geen spoor van brand ontdekken. Eindelijk kreeg hij zijn meester in het oog, die bij den schoorsteen zat, de handen be haaglijk in de broekzakken, terwijl dichte rookwolken uit neus en mond kwamen. Jim bleef van schrik stokstijf staan, be gon toen zoo hard hij kon te roepen: „Mijn meester brandt. Mijn meester brandt Help! Help!" en rende weg om een groolen emmer water tc halen. Die gooide hij den verbouwereerden Raleigh over zijn hoofd, om hem te „blusschen". Het duurde gerulmen tijd. voor Jim het doel en de beteekenis van het rooken be greep; en nog langer voor hij zelf een „trek je" waagde. TANTE TINE. OPLOSSING VAN DE VORIGE WEEK. Was het erg moeilijk om te vinden, hoe die eene lijn moest loopen? TANTE TINE ONZE SERIE SCHADUWBEELDEN. DE POES Heel veel kinderen vinden het leuk. om op een witten muur schaduwbeelden te ma ken. Maar vaak kunnen zij geen figuren be denken. Daarom zullen we iedere week een of twee schaduwbeelden geven, dan kun je ze vast Instudeeren voor de „uitvoering". Hier volgt het eerste: de poes. IN HET OERWOUD. Als Vader "met de kleine uitgaat, wordt de krant niet vergeten....

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 11