DE AAP VAN OOM ED.
VRIJDAG I SEPTEMBER 1933
HAARLEM'S DAGBLAD
9
BIJVOEGSEL
HAARLEM'S
DAGBLAD
AAN ALLEN.
Nog niet zoo lang geleden schreef ik jullie
wat over de verschillende kleederdrachten in
ons land en vooral over de Markers en Ur-
fcers. Als vanzelf kwam het bedrijf ter sprake
en toen de groote vraag: Wat moet er van
dit schippers- en visschersvolk worden, als
de Zuiderzee eenmaal droog is?
Nu hoorde ik dezer dagen van een Mar
ker, dat zijn zoon schilderles krijgt en zooals
hij het wat smalend zei: aardig op weg was
een echte landrot te worden. En hij ver
volgde: „Voor ons ouderen zal 't niet gaan
om van de schuit naar de werkplaats te
moeten."
Het heilige moeten zal zeker Volendam-
mers en Markers in een andere richting stu
ren. Onze regeering heeft reeds maatrege
len genomen om te zorgen, dat deze men-
schen liandwerkslu' worden.
Gemakkelijk is het zeker niet. Eeuwen lang
heeft dit volk zijn brood uit zee geput. Het
water was zijn element. En 't is zooals de
oude Marker zei, voor de ouderen niet doen
lijk. Hun handen staan er niet naar. Maar
jong gewend, oud gedaan. De jongeren
moet men dus wennen aan anderen arbeid.
Natuurlijk moet men niet dadelijk vruchten
verwachten. Daar zal misschien een geslacht
over heen moeten gaan. In menig hart zal
misschien overblijven een heimwee naar die
groote zee. Nu is er van regeeringswege in
Edam een groote mooie school gebouwd. Een
ambachtsschool voor jonge Volendammers
en Markers. Net als op de andere ambachts
scholen worden ze onderwezen in timmeren,
smeden, schilderen. Deze opleidingsschool
wil de jongelui klaar maken voor 't leven,
dat wacht. In plaats van bruisende golven zal
daar 't vasteland zijn. Misschien ontstaan er
spoedig dorpen. Waar menschen wonen,
wacht werk. Werk van allerlei aard.
Ze maken ook kennis met de moderne ma
chines. Volgens de betrokken leeraren zijn
deze visscherszonen volstrekt niet onhandi
ger of hardleerscher dan andere jongens. De
ouderen slaan den spijker nog wel eens mis.
Over 't algemeen is er wel arbeidslust en de
overtuiging, dat het eenmaal noodzakelijk is
een ambacht te leeren. De jongens, die ver
weg wonen, krijgen een fiets van den Staat.
Er zijn er- maar weinigen onder hen, die 't
nog moeten leeren. 't Is wel eigenaardig, dat
de timmerklas de meeste leerlingen telt.
Met deze warme dagen blijkt wel, dat die
dikke truien ongeschikt zijn voor werken
binnenshuis. Ook de wijde broeken staan
wat -vreemd voor een ambachtsman, 't Is wel
iig'enaardig dat de jongens in hun eigenaar
dige kleedij aan de werkbank staan.
De ouderen vind je in de haven bij de
schuiten. Zij kunnen geen belangstelling
hebben voor hamer en machine. In 't rust
uur zie je ze daar neergehurkt zitten, op een
emmer of zoo maar op de steenen. Zij leven
thans een ander leven dan hun jongens. En
waarschijnlijk zal 't niet lang meer duren of
die jongens zullen vragen om luchtiger
kleedij. Er gaat een oud volk verdwijnen. En
daar zit iets van tragiek in. Een jong volk
ontwikkelt zich. En dat is een hoopvolle ge
dachte.
W. B.—Z.
ZOO ERG WAS HET!
„Waarom heb je een lapje om je vinger,
Hansje?"
„Ik heb me op mijn vingers geslagen!"
„Dat zal dan wel niet zoo erg zijn. Ik heb
je heelemaal niet hooren huilen."
„Nee, ik dacht ook, dat U niet thuis was."
Gast tot logementhouder: Daar drijft een
Vlieg in mijn limonade.
Logementhouder: Nog al een? Ik heb er
zeker wel tien uitgehaald.
Tandarts tot patient: Doe je mond wage-
wijd open, zet je tanden even op elkaar en
de kies is zoo getrokken.
„Vind U, dat ik mooi zing. mammie?"
„Ja Marietje, maar zou je voortaan de
hooge noten niet wat lager kunnen zingen?"
Vader, die zijn zoon Frits voor een bedre
ven kwaad een tik heeft gegeven. „Vertel me
nu eens, waarvoor kreeg je dien tik?"
„Dat is ook wat. U geeft me een draai om
mijn ooren en u weet niet eens waarvoor."
NOC EEN APEN-BABBELTJE.
Kunnen apen ook babbelen? Als je ze
goed gadeslaat, dan zeg je ja. Let maar eens
op, hoe ze snauwen kunnen, als een metgezel
probeert ze een nootje afhandig te maken.
Natuurlijk is hun taal onontwikkeld. De ge
leerden beweren, dat ze slechts 6 klanken
kunnen voortbrengen. Hun gebarentaal zegt
meer dan hun woorden. Nu is het weer heel
eigenaardig, hoe zelden ze daarbij hun han
den gebruiken, 't Is echter wel te verklaren.
2e hebben hun handen voortdurend noodig
om te klimmen.
Ieder vogeltje zingt zooals het gebekt is en
iedere aap maakt op zijn eigen wijze mimiek.
Je kunt wel zeggen, dat apen sprekende
oogen hebben. Vreugde en droefheid, bijos-
heid is erin te lezen.
Wanneer apen gapen, zijn ze lang niet al
tijd slaperig, maar meestal boos.
Is een chimpansee blij, dan laata hij zijn
tanden zien. Is hij boos, dan doet hij zijn bek
wagenwijd open. Wanneer een chimpansee
in de handen klapt en met de voeten stampt,
is hij heel opgewonden.
Een gibbon maakt mimiek met zijn lange
vangarmen, wanneer hij zich driftig over
iets maakt. Maakt hij een buiteling, dan is
hij blij.
Springt een baviaan op, dan is hij van plan
om zijn vijand te bespringen. Bavianen zijn
over 't algemeen een ruziemakend volkje.
W. B.—Z.
DE DIEF IN ROZEN-VILLA.
Op den top van den heuvel bleef Daan
Roders stil staan en keek naar de vallei voor
hem. Aan den horizon ging de zon bloedrood
onder, de vallei was al gehuld in donker en
daar scheen al een vriendelijk lichtje uit een
van de huisjes van het dorp, dat in de vallei
lag.
„Dit moet Tweehuizen zijn", mompelde
Daan vermoeid. „Ik ben benieuwd of ik er
gens in het dorp kan slapen.''
Hij liep door, in de verte kwam hem een
licht tegemoet, dat heen en weer bewoog, en
langzamerhand grooter werd. Toen het
dicht bij was, zag Daan, dat het een fiets
lamp was en de berijder een veldwachter.
„Hallo, wie ben jij?" riep de veldwachter,
terwijl hij zijn lamp op Daan's gezicht liet
schijnen.
„Een landlooper, veldwachter!" grijnsde
Daan.
Maar deze was niet in een stemming voor
grapjes. Hij stapte van zijn fiets en bekeek
den jongen met onderzoekende blikken.
„Jij bent een vreemde in deze streken, en
ik zou wel graag iets meer van je willen we
ten voor ik je door laat gaan. Wat heb je in
die tasch?"
Daan opende zijn tasch en liet een paar
pakjes brood zien.
„Anders niets?"
Daan hield de tasch omgekeerd. De veld
wachter gromde.
„Waar gij je heen" vroeg hij toen achter
dochtig.
„Ik ben op weg naar Grotenstad, om te
zien, of ik daar werk kan vinden," antwoord
de Daan. „Hoe ver ik dat nog?
„Grotenstad? Veertig Kiiometer. Daar kom
je vannacht niet meer" ging de veldwachter
vriendelijker door. „En ik betwijfel of je in
het dorp onderdak zult kunnen krijgen, be
halve in het hotel en dat is een beetje duur.
Er komen tegenwoordig zooveel landloopers,
dat het de inwoners verveelt."
„En als ik beloof voorzichtig te zijn, zou
ik dan in een hooiberg kunnen slapen?"
vroeg Daan.
„Dat zou ik maar niet probeeren," was het
antwoord. „Vorige week zijn er twee hooi
schelven van Boer Peet afgebrand en als hij
je op zijn iand treft, ben je nog niet geluk
kig. Neem mijn raad aan en ga hier uit de
streek. Het volgende dorp is hier 10 kilome
ter vandaan. Daar zul je vast wel een on
derkomen voor den nacht vinden."
Daan bedankte den veldwachter en liep het
pad verder naar beneden. Even buiten het
dorp zag hij verschillende hooischelven op
het land; maar aan de woorden van den veld
wachter denkend liep hij resoluut door. Maar
hij moest toch ergens kunnen slapen; hij was
moe en hongerig en zijn knieën zakten door.
Er was nergens licht. Aan den rechter kant
van den weg was een dicht beukebosch, dat
door een houten hek afgesloten was.
„Het volgend dorp bereik ik toch niet meer,
Waarom zou ik dan niet in het bosch gaan
slapen?" dacht hij. „Daar is toch geen kwaad
in". Vermoeid klom hij over het hek en liep
voorzichtig door de diepe duisternis, die het
bosch vulde. Hij stak zijn electrische zak
lantaarn aan, om naar een holte in den bo
dem te zoeken, waar hij slapen kon, tusschen
de droge beukeblaren.
Plotseling zag hij licht tusschen de boomen
doorschemeren. Hij deed zijn lantaarn uit en
liep door. Ineens stond hij aan den rand van
het bosch en keek over een grasveld naar
Deze opgave dient om te zien, of jullie
goed zijn in de algemeene geschiedenis. Als
je bovenstaande stukje n.l. uitknipt en op
plakt. krijg je een slag, die door de Engel-
schen gewonnen werd; maar die het leven
den voorgevel van een groote villa. Midden
op het grasveld stond een groote kastanje
met laaghangende takken.
Nauwelijks denkend aan het gevaar, dat
hij liep, holde Daan over het grasveld en ging
met zijn rug tegen den boom zitten. Aller
eerst stilde hij zijn honger. Er was iets vrien
delijks aan het huis en de jongen voelde zich
minder eenzaam, tóen hij eindelijk insliep.
Uit een diepen slaap werd hij plotseling
met een schok wakker. De nacht was warm
en toch voelde hij een koude rilling langs
zijn rug loopen.
Het huis stond overgoten door maneglans,
die in de vensters weerspiegelde.
Een zwak gerucht deed de jongen naar den
rechtervleugel van het huis kijken.
Over het kiezelpad, dat naar den hoofd
ingang leidde, sloop een zwarte figuur. Daan
keek ingespannen, zag, dat de man stilstond
en naar de bovenramen keek. Toen bukte
hij en gooide iets omhoog. Daan hoorde, dat
het een kiezelsteen was.
Dadelijk daarop scheen er licht in een van
de ramen, het venster werd voorzichtig ge
opend en het hoofd en de schouders van een
man kwamen te voorschijn.
„Een landlooper, die met een van de be
dienden samenspant", fluisterde Daan. ter
wijl hij aan de woorden van den veldwach
ter dacht. „Wat moet ik doen?"
(Wordt vervolgd.)
(Slot)
„Oom", zei blond Tineke plotseling, „wat
is er eigenlijk met Jokke verder gebeurd?"
Oom Ed keek in de verte en zijn stem
klonk heel zacht:
„Jokke heeft op een van de reizen kou ge
vat; hij was in den mast geklommen en wil
de niet naar beneden komen. De matrozen,
die naar boven waren geklauterd konden
hem er niet uit krijgen. Hij was ze te vlug
af. Zoo heeft hij een heelen nacht in de
kou gezeten, terwijl hij anders altijd lekker
toegedekt in mijn kooi sliep. Den volgenden
ochtend liet hij zich pakken; maar toen was
hij zoo ziekEen klein ineengedoken
hoopje haar, alleen zijn oogen leefden en
keken maar naar me. Ik heb hem verpleegd
in mijn hut; hij had hard de koorts. En dat
was het ergste, als ik opkeek zag ik altijd
weer die oogen van Jokke. Het was of hij me
verweet, dat ik hem uit zijn geboorteland
gehaald had.
Na twee dagen is hij gestorven. We hebben
hem een menschelijke begrafenis gegeven.
In zee natuurlijk. Jokke was een lieve vriend
voor me geweest
De kinderen bleven stil, ook Oom Ed zweeg
Toen zette hij plotseling Tineke op den
grond, en stond op.
„Kom jongens, en nu gaan we wat krij
gertje spelen. Anders krijg ik van Oma een
standje, dat ik jullie hier maar stil laat zit
ten, terwijl het zulk mooi weer is, om te ra
votten. Ik ben hem! Eén, twee drie....
weg!
De kinderen sprongen op en renden weg
en spoedig klonk weer lachen en lawaai in
den grooten tuin, zoodat Bet, de oude keuken
meid haar hoofd schudde en tegen den tuin
man zei:
„Mijnheer Ed is weer aan den gang met
de kinderen. Hoor ze te keer gaan. Hij is zelf
eigenlijk ook nog een kind!" Waarop de
tuinman een pruimpje nam en bromde: „Een
beste vent, die Mijnheer Ed."
In de serre zaten Oma en Opa. Oma legde
een paar oogenblikken het borduurwerk,
waar ze aan bezig was op haar schoot, keek
even glimlachend den tuin in, legde toen
haar fijne hand op Opa's witte haar en zei
een tikje ontroerd: „Van al onze kinderen
lijkt Ed het meest op jou. Want zooals hij
nu met zijn neefjes en nichtjes stoeit, stoeide
jij vroeger met onze eigen kinderen...."
MEVR. DE J.—v. Z.
kostte aan een beroemden Engelschen ad
miraal. Probeer het maar eens!
Oplossing komt de volgende week.
TANTE TINE.
DE RECENWORM EN DE ZON
De regenworm:
Ziezoo, nu ben ik toch zoo blij,
De wereld is geheel van mij.
De kind'ren loopen gauw naar huis,
Want als het regent blijf je thuis.
Ik leefde als maar in den grond,
Zoo diep, dat niemand mij daar vond.
Ik houd niet van de zomerzon.
Omdat ik niet naar buiten kon.
Maar nu, nu regent het zoo fijn.
Ik wil nu heel graag buiten zijn.
Al regent 't ook pijpesteelen.
'k Zal me heusch niet meer vervelen.
Geen kind, geen vogel zie ik meer,
Die zeggen: 't is nu leelijk weer.
Zoo zie je, 't helpt niet of je zeurt.
Een ieder krijgt toch vast zijn beurt.
De zon:
Je hebt gelijk heer regenworm.
Want zonneschijn volgt weer op storm,
'k Denk, dat ik maar weer ga schijnen,
De regenworm:
Atjuus, dan ga 'k gauw verdwijnen.
TE VEEL VERLANGD
„Fransje, heb je de goudvischjes al schoon
water gegeven?"
„Nee Oma; ze hebben het andere nog niet
opgedronken."
MIJN VACANTIE-UITSTAPJE
NAAR DE VELUWE (VII)
door W. LASSCHUIT.
Onze laatste uitstapjes voeren ons door het
mooiste gedeelte van de Veluwe, n.l. Apel
doorn, Uddel, (meer), Garderen en Putten.
De weg Apeldoorn-Uddelermeer hebben we
al eens gemaakt en daarover behoef ik dus
niets meer te zeggen, dat we dan rijden dwars
door de zoo prachtige boschrijke streek met
zijn hier en daar gevormde openingen, waar
door ik een panorama kreeg te zien over een
deel van de Veluwe.
Het Uddelermeer, dat ik den voorgaanden
keer zoo treurig met regen had verlaten, lag
nu in blakende zonneschijn. Ik nam dan ook
een kiekje, terwijl ik aan den kant wat pi
sangs en andere lekkernijen verorberde.
Langs den grintweg trapte ik naar Gar
deren, een aardig plaatsje, evenals Putten,
waar ik mij te goed deed aan een aldaar be
roemd geworden roomhoorn. Eerlijk gezegd
smaakte die hoorn precies hetzelfde als in
Haarlem.
Putten biedt den bezoeker een mooi zitje
in een theetuin, waar ook de thee fijn
smaakte na den langen tocht.
Niet lang mogen we hier blijven, want er
ligt nog een reuze-eind voor den boeg.
~We fietsen nu in de richting van den be
roemden Postweg naar Staverden.
Eerst dwars weer door bosschen en dan
ineens houdt het bosch op en ontrolt zich de
gansche Veluwe voor het oog van den be
zoeker. Het is hier wel een van de hoogste en
mooiste punten. Wat men dan geniet! Dat is
onbeschrijfelijk. De Veluwe is hier wel op z'n
mooist!
Geleidelijk.aan peddelen we naar beneden,
een reden, waarom je nooit van Staverden
naar Putten moet gaan, want dan moet
je trappen van je welste!
We nemen in Staverden, een pracht
plaatsje, met groote buitens, den weg naar
Elspeet, waar we al eens meer zijn geweest,
nietwaar! Daarvan behoef ik dus verder
geen uitleg meer te geven.
Een eind gaan we nu den ouden weg terug
tot aan een driesprong en rijden nu dwars
door een bosch. waarin Den Hout wel tien
keer kan omdraaien. Tenslotte arriveeren
we op den weg AmersfoortApeldoorn.
Er is een tijd van komen en een tijd van
gaan, zegt het spreekwoord.
De tijd van gaan kwam den volgenden dag.
Ik was van plan. niettegenstaande het weer
zonder zonneschijn was, op de fiets te stap
pen en tot Amersfoort te trappen over Koot
wijk en Barneveld.
Dit pad loopt, langs den spoorweg, die ech
ter een heel eind in de diepte ligt. zoodat je
zoo nu en dan een gerommel hoort en alleen
maar een zwart puntje van den schoorsteen
ontwaart met een pluimpje rook.
Het is ondertusschen een prachtige tocht.
Eerst door het Willem's bosch en ik behoef
niet te zeggen, dat dit bosch evenals zoovele
bosschen op de Veluwe geweldig groot is.
Kootwijk is een plaatsje met een aardig
zitje.
In Barneveld begon het te regenen, maar
ik wilde toch niet opgeven, vroeg een oude
zak aan een hotellier, waar ik mijn lunch
gebx-uikt had, lag die over mijn stuur en zoo
doende was ik nog wat meer beschut tegen
den regen.
In Amersfoort was het eerste wat ik deed
mijn fiets op den trein zetten. Die was ik
kwijt. Ik stapte zelf in de tram naar Zeist,
een mooie tocht. In Zeist stapte ik over in
de tram naar Utrecht en daar arriveerde ik
te ongeveer 4 uur. nam den trein van kwart
over vier, was even over vijven in Amsterdam
en. half zes in Haarlem.
Mijn vacantie was geëindigd en hiermede
ook deze vacantie-praatjes. Ik hoop, dat
jullie er wat aan gehad hebt.
Misschien dat ik mijn beschrijvingen met
foto's nog eens netjes overtyp en ze dan bij
elkaar bind om zoodoende een plaatsje in
Onze Bibliotheek te krijgen. Met de foto's
kunnen jullie je natuurlijk nog een betere
voorstelling maken, van wat ik allemaal heb
gezien en ben je eens in de gelegenheid de
Veluwe te gaan zien, pak haar aan met beide
handen aan. 't Ls er prachtigl
ONZE SERIE
SCHADUWBEELDEN.
Het zijn:
Hier volgen weer eenige nieuwe schaduw-
EEN VAGEBOND
beelden, die heel aardig zijn en die met een
klein beetje moeite gemakkelijk te leereix zijn
DE BOK
WAT ONZE BELANGSTELLING
WEKT.
Zuivere of onzuivere lucht. Natuurkun
digen hebben uitgerekend dat in een woon
vertrek op 1 M3. lucht ongeveer 1.360.000
stofdeeltjes zitten,.terwijl 1 M3. lucht op den
top van den Rigi in Zwitserland, dat is op
1800 M. hoogte slechts 212 stofdeeltjes bevat.
Een flink huis. - Dat is het Woolworth-
House te New-York, het is '256 meter hoog en
bevat 51 verdiepingen, die gezamenlijk 1600
kamers hebben.
Een heel dorp verplaatst. Dit gebeurde
enkele jaren geleden met het dorp Runstedt,
bij Maagdenburg. Men heeft daar namelijk
rijke bruinkoollagen in den grond ontdekt en
die uit den grond gehaald en daar zich die
lagen onder het heele dorp uitstrekten heeft
men alle huizen van 't dorp afgebroken en
een eindje buiten de bruinkoollagen weer
opgebouwd.
Wist je dat? Bij het stekelbaarsje, 't zee
paardje, de zeenaald, de Surinaamsche pad
en enkele Amerikaansche klkvorschensoorten
zorgt niet de moeder voor de jonggeborenen,
maar de vader.
EEN MOEILIJKE OPGAAF.
Oom Theo is op visite. Oom Theo zit, altijd
vol grappen en pretjes en altijd heeft hij iets
nieuws. Zoo ook nu weer.
„Margie", zegt hij tegen zijn nichtje. „Jij
kunt goed rekenen, is het niet?"
Margie knikt. Ze had een mooi cijfer voor
rekenen op haar overgangsrapport.
„Nu zal ik je eens een opgave geven, die
je vast niet kunt vinden. En als je de oplos
sing vindt, krijg je van mij een reep."
Dat neemt Margie natuurlijk aan.
Hier volgt de opgave.
3. 5, 7 en 8 lucifers moet ze zoo leggen, dat
iedere groep dezelfde getalswaarde voor
stelt en wel de waarde 4. Het is een
moeilijke opgaaf; maar Margie doet er haar
uiterste best op; ze vindt de oplossing en
krijgt haar eerlijk verdiende reep.
Zijn jullie even knap als Margie? t
Probeer het ook eens! Volgende week kun
je zien, of je het goed gedaan hebt.
TANTE TTNE