UIT HET DAGBOEK VAN EEN
AMAZONE.
UIT DE SPAANSCHE REPUBLIEK
De Vrouw in de XXe eeuw.
ZATERDAG 2 SEPTEMBER 1933
H A A RCEM'S DAGBLAD
Z
Teekeningen van Tom Schutte.
13 April
Ik had ook nooit op Vrijdag den dertiende
moeten gaan rijden niet. dat ik bijgeloovig
!ben, maar ten slotte kun je voor de zekerheid
net zoo goed dergelijke dingen niet doen.
Van zoo iets heb ik laatst ergens een prach
tige definitie gelezen: een meneer vroeg aan
een juffrouw of ze aan spoken geloofde, en
weet u, wat ze toen zei? „Nee. ik geloof er
niet aan, maar ik ben er wel bang voor". Zoo
is het nu met mij ook zoowat, en op een Vrij
dag den dertiende krijgen ze mij voorloopig
niet meer op een paard. Want natuurlijk
hielp er geen lieve vadertje of moedertje aan.
en ben ik er af gevallen. En hoe!
Een meneer die aldoor „Ho!" riep.
Ik was waarschijnlijk een beetje overmoe
dig geworden door het feit, dat het paard
Ab del Krim heette, want ik ^meende in de
namen van de paarden die ik achter elkaar
gehad had, een soort van stijgende lijn te
ontdekken, en dat.schreef ik natuurlijk aan
mijn eigen vorderingen in de rijkunst toe.
Wat ben ik van een kouwe kermis thuis ge
komen! Toen ik den eersten keer van mijn
paard klom en vroeg, hoe zijn naam was.
bloosde ik werkelijk zoowat, toen ik hoorde,
dat het Truus heette. Heb je ooit goedaardi
ger, sulliger naam gehoord? Maar het twee
de heette Leo, en dat klonk aanmerkelijk be
ter, want is Leo niet leeuw, en is de leeuw
niet de koning der dieren, beroemd en be
rucht om zijn klauwen en zijn woest gebrul?
En nu vandaag Ab del Krim. Ik dacht aan
wat ik over Arabische volbloedhengsten had
gelezen en ik klom op zijn rug met het gevoel
of ik een sheik was of misschien wel de
eerste vrouwelijke sheikin; maar wat Ab del
Krim dacht, toen hij mij voelde klimmen, dat
zei hij niet. Veel moois zal het wel niet ge
weest zijn ,en een poosje lang heeft hij zich
ingehouden, maar toen hij op een onbewaakt
oogenblik de kans schoon zag toen gaf hij
het minderwaardige wezen op zijn rug opeens
een klein zetje en hup! daar vloog het. Ik
weet nog, hoe ik mezelf voelde vliegen, en
toen ik als een kogel op den grond neer
schoot een beetje pips om mijn neus zag
ik vast wel, want eigenlijk was ik me dood
geschrokken toen stond hij stil en beleefd
naar me om te kijken met een gezicht of hij
zeggen wilde: „Ik hoop, dat je nu voortaan je
plaats beter begrijpt, want anders zal ik me
verplicht zien je nog eens te demonstreeren,
dat je er niets van kunt!" Enfin, ik heb me
groot gehouden, en geassisteerd door Ab, die
mee reed, ben ik er maar weer opgekropen,
en de rest van de les heb ik Ab del Krim
werkelijk met andere oogen beschouwd. Dat
moet hij gevoeld hebben: ik verbeeldde me
tenminste dat hij me vaderlijk en bemoedi
gend toeknïpoogde. toen ik hem na afloop
een klontje aanbood. Als ik ooit gedacht had.
dat ik in een dergelijke vernederende verhou
ding tot een paard zou komen te staan
18 April
Ik ben absoluut niet in staat om te zitten,
laat staan om te schrijven, maar als iemand
soms een paar leeren kussens voor me te
leen heeft? Ik heb vanmorgen voor het eerst
gegaloppeerd, en Ab zei wel, dat galoppeeren
een veel natuurlijker en rustiger beweging
was dan draven, maar ik voel me niet na
tuurlijk en niet rustig ook. Ik heb me overi
gens wel moeten lachen om Willem, den stal
knecht. toen ik mijn paard terug bracht in
den stal en m'n beklag deed over dat galop
peeren. Hij schudde zijn hoofd en zei filoso
fisch: „Ja, kijk es effe an de Kleverlaan
teeen den wind in behangen is ook niet mak
kelijkWat een uitdrukking! Maar ga
loppeeren, hu! Dat is nog veel minder mak
kelijk, en het ergste van alles is, dat ik het
griezelig vind.
Heeft er nu overigens werkelijk niemand
een zacht kussen voor me te leen?
23 April
Vandaag is Tom komen kijken die had
Bie in een heel en poos niet zien rijden, en
hoera! hij zei, dat ik er heel wat beter op
zat dan in het begin. Hij heeft er wel niet
veel verstand van, maar hij wil paarden gaan
schilderen, dus hij probeert het te krijgen.
Hij vertelde me op den terugweg naar huir
een prachtig verhaal van een kennis van
hem, ook een schilder die eens een van de
paardekoppen van de Tympan van het Par
thenon moest teekenen. Hij moest toen na
tuurlijk niet alleen de anatomie van zoo n
paard kennen, maar wat erger was, «hij moest
een beetje notie hebben van de klassieke
geest. En met de klassieke geest had hij geen
moeite gehad, zei hij, want daarvoor had hij
een bladzij of wat uit een Duitsche vertaling
van Homerus' Ilias gelezen, maar voor den
bouw van de Grieksche paarden had hij per
missie gevraagd om in de stallen van Heine-
ken's bierbrouwerijen te mogen schetsen
want de paarden voor die bierkarren slachten
de Grieksche paarden wel zoowat! Ik moet
eerlijk zeggen, dat ik het een slag vond om
dat te hooren, want ik had me alles wat
Grieksch is elegant en fijn voorgesteld
8 Mei
„Le cheval est la plus noble conquête de
l'hommeik weet niet precies meer
wie dat gezegd heeft, maar gelijk had hij. Ei-
is niets zoo mooi, zoo verstandig, zoo aardig,
zoo geestig, zoo slim, als een paard als je
het een beetje begrijpt ten minste. Ik heb
den laatsten tijd vreeselijk veel gereden, om
dat ik misschien van den zomer naar Lc
Zoute ga, waar je zoo verrukkelijk langs het
strand schijnt te kunnen rijden, en nu wil
ik het natuurlijk kennen voor ik wegga. Dat
wil zeggen: kennen ik bedoel meer, dat
een paard, als ik op hem zit, een heel klein
beetje het gevoel heeft of er niet een volko
men malloot op zijn rug zit, want ten slotte
is een paard ook maar een paard, en loopt
het liever zonder vrachtje. Enfin, ik heb me
er vreeselijk toegezet, en ik doe heusch al niet
zoo stom meer. als in het begin, al val ik er
nog wel eens af, en iederen keer, als ik les ge
had heb. hangt er aan ieder van mijn haren
een druppeltje nattigheid van inspanning.
Het is nog een wonder, dat ik niet zoo mager
als een talhout ben geworden, want iedereen
zegt, dat je verschrikkelijk afvalt van paard
rijden! Maar van die edelste verovering van
den mensch dat is zonder mankeeren waar.
Ik heb nou heusch al op een heeleboel paar
den gezeten, en ik heb zelfs al over hindernis
sen gesprongen (ik heb er thuis niet bij ver
teld, dat het er een van 20 centimeter hoog
was het was bovendien al erg genoeg zoo
als het was, want het is heelemaal niet grap
pig als zoo'n paard opeens zijn achterbeenen
onder je in de lucht gooit!), en ik heb eens
een keer met sporen aangereden (dat was ook
eng, want ik was er zelf nog banger voor dan
het paard, maar het was bepaald wel een
beetje gehoorzamer dan anders, vanwege het
meerdere respect waarschijnlijk); en ik heb
een keer op een volbloed gezeten, die al be
gon .te galoppeeren, als je hem het woord
„galop!"' heel-e-zachtjes in zijn ooren fluister
de, en die begon te springen van plezier, toen
er een hindernisje in de manege werd gezet
en er o-p zijn eigen houtje, en zonder dat ik
me er verder mee hoefde te bemoeien, over
heen huppelde. Wat dat springen overigens
betreft ik ben een paar dagen geleden
naar wedstrijden voor de leden van de ma
nege geweest, en daar was een meneer bij,
die het heele parcours over zijn paard aldoor
maar toesprak met „Hup dan!" en „Ho, ho!"
Maar „Ho, ho!" het meeste van alles, en dan
op een doodangstigen toon, wam het paard,
waar hij op zat. ging hem veel te hard, en
hij had waarschijnlijk wel eens gemerkt, dat
een paard voor een groentekar ook stil staat,
als je „Ho!" tegen hem zegt. Maar ik dacht
er niet over, en vond, geloof ik. dat de me
neer nu maar moest zorgen, dat hij zitten,
bleef, dan zou hij wel voor de rest zorgen, en
het sprong genoegelijk over de heggen en
sloten en galoppeerde lustig zijn weggetje
langs en stond aan het eind keurig en van
voldoening stralend stil. Ik zal toch ook eens
een keer probeeren, als mijn paard me te
hard gaat. of het helpt als ik „Ho!" roep.
Maar intusschen ga ik morgen voor het eerst
buiten rijden, en de directeur van de manége
zei. dat ik In Le Zoute best zou kunnen rij
den. Ik blij natuurlijk! En verwaand! „Want
ziet u", zei hij toen, „ik ken die paarden in
Le Zoute wel. Daar zetten ze u er boven op.
en dan geven ze het paard de boodschap mee
u tot die en die paal te rijden, en daar om te
draaien en u weer terug te brengen".
Tableau!
Mijn verwaandheid is al weer in mijn
schoenen gezakt. Een mensch krijgt op die
manier gewoon de ééne domper na de andere.
9 Mei
En vandaag heb ik warempel buiten gera
den, voor het eerst van mijn leven, en ik
voelde me zoowat zooals een veulen of een
kalf zich moet voelen, als het voor het eerst
uit de stal in de wei komt. Er is een jong
paard in de manége, en dat schijnt zich geen
raad van plezier en nieuwsgierigheid te we
ten. als het buiten komt: het kijkt naar alle
kleine kinderen, en het onderzoekt- hondekar
ren en fietsen en handkarren, en weet niet
hoe gauw het van rechts naar links zal kij
ken. En als het langs een wei komt met een
ander paard erin, blijft het heel genoegelijk
stil staan en knoopt een gesprekje aan, ïk
kan me dat paard, Tineke heet het. best be
grijpen. want al ben ik dan geen paard en al
zijn de nieuwe sensaties een beetje anders,
het was toch een raar gevoel, hoor.
Zoo hoog en verheven zit je, en de wereld
ligt zoo wijd voor je open. en onder ie stapt
zoo genoegelijk je paard,waar je warempel al
zooveel gezelligheid aan hebt. dat Je er nie
mand anders bij noodig zou hebben. Ik zou
alleen wel eens willen weten, wat het paard
er zelf van vindt
En dus ben ik, toen ik weer terug was, maar
naar Tineke gestapt, die me eerst te kennen
gaf, dat hij niet dacht over een praatje, zoo
lang ik nog klontjes in mijn zak had. Toen
heb ik mijn hart bij hem uitgestort, en ik
heb hem gevraagd of hij vond dat ik er al
wat van konhij kon het weten, want hii
was mee geweest, en of ik ooit zoo ver zou ko
men. dat hij respect en vriendschap voor me
zou kunnen voelen, als het op een keer eens
zijn beurt zou zijn om met me de duinen in
te gaan.
Hij zei niets, maar zijn oogen begonnen te
lachen, en alles aan hem begon te lachen.
Hij lachte zoo, dat hij zich verslikte en me
recht in mijn gezicht niesde, zoodat ik maar
weg ben gegaan, en „la plus noble conquête de
l'homme" in zijn eentje uit heb laten lachen.
Het nare is, dat ik achteraf toch moet be
kennen, dat paardrijden de leukste, verreweg
de leukste sport is, die ik ken <of liever, die
ik hoop te zullen kennen). Ik ben toch wel
een beetje nederiger van toon geworden dan
in het begin, niet? Dat was mijn onwetend
heid.
Nu is er nog maar een klein tipje van den
sluier opgelicht, en ik zou wel iedereen willen
aanraden om toch ook te gaan paardrijden.
Maar als ik al te eigenwijs doe lacht Tineke
me den volgenden keer weer uit, of gooit Ab
del Krim me er af. Ik hou me koest
LIESBETH HARDERS.
Na twee maanden van omzwerving door het
Iberisch schiereiland ben ik thans weer in de
omgeving van het beginpunt. Wanneer de
trein dezen nacht tusschen Trun en Hendaya
de Bidasao oversteekt, ligt Spanje achter me.
Dan is het in Hendaye Hendaya is de
Spaansche schrijf- en spreekwijze voor de
Fransche grensplaats weer paspoortcon
trole en van trein veranderen, aan welk laat
ste inconveniënt men nimmer kon ontkomen,
daar Spaje nu eenmaal een andere spoor
breedte heeft dan het ovei-ig Europa. En in
zooverre kan de reiziger, die gaarne in alles
symbolen ziet. ook hierin een symbool zien.
dat hij van „overig Europa" komend ook zijn
gewoonten en opvattingen heeft aan te pas
sen aan een eigen Spaansche spoorbreedte.
Pampeluna is een provinciestad van een
goede dertig duizend zielen in dc ultloopers
der Pyreneeën, de hoofdstad van Navarre.
Maar het is een provinciestad met boulevards
en avenues, beplant, en versierd met fontei
nen en standbeelden. Bewijs van de pracht-
lievendheid, die inderdaad een eigenschap
van het Spaansche karakter is en die in de
welvarende noordelijke provincies, in Catalo-
nië en in de Levant, in het bijzonder tot
uiting kan komen. Opvallend zijn in deze
streken de vele moderne gebouwen, opgetrok
ken in de jaren van den oorlog en in den
„boom"-tijd daarna, die voor de neutrale lan
den zoo gunstig waren.
Pampeluna, dat provinciestadje, heeft zelfs
nog zijn nachtleven, want geen Spanjaard, die
erin zal toestemmen dat men hem dat ont
neemt. Overigens in het algemeen, en zeker
hier, van zeer onschuldigen aard. Dat nacht
leven komt grootendeels hierop neer, dat de
cafés, de ontelbare cafés tot drie. vier uur
's nachts geopend zijn en druk bezocht wor
den. Een fatsoenlijke-Hollander is gewend,
wanneer hij eens een enkelen keer in zijn le
ven een café bezoekt later dan tien uur. dat
hij er om één uur op zijn laatst wordt uitgc-
gezet: heeren sluitingsuur! Iets dergelijks is
voor den Spanjaard ondenkbaar. Het zal
hem wel overkomen, dat de huiseigenaar hem
uit het huis, maar nooit dat de waard hem
uit het café zet. En ook op dit caféleven is
niets aan te merken: het is om zoo te zeggen
vlekkeloos. De lezer zal zich dan ook wel niet
ergeren, wanneer ik hem zeg. dat ik in ruim
twee maanden tijd. en het land van Noord
naar Zuid en van Oost naar West doorkrui
sen. in wel honderd cafés heb gezeten. On
vermijdelijk zoo iets. En in ai dien tijd hco ik
slechts een enkelen dronkaard ontmoet, en
dat was dan nog de vriendelijkste man van
een heele week. Want de Spanjaard, met den
Franschman misschien de drukste cafébezoe
ker. is buitengewoon matig in het drinken,
daarentegen buitengewoon onmatig in het
pratén. Hij gaat naar het café om te praten,
om te praten over de politiek, uren aan een
stuk, avond aan avond, na zijn lijfblad te
hebben gelezen en de gemiddelde Span
jaard leest- zoo ongeveer geen letter buiten
die in zijn lijfblad. Hij wisselt dan van ge
dachten met zijn vrienden en hij vindt dat
zeer belangrijk. Indien gij spoedig goede
vrienden met hem wilt zijn en wenscht,. dal
zij uw karakter brijpen, moet gij doen als zij:
met hen naar een café gaan, uw zaken in
den steek laten en praten, en hen op de
schouders kloppen. Het zou geheel verkeerd
van u zijn, na vier uur b.v, nog te werken, op
uw zaken te letten en het café of de club in
den steek te laten, en de politiek. Misschien
zou het toch beter zijn, indien de Spanjaard
naar het café ging om te drinken en niet zoo
zeer om te praten. Maar het is gewaagd,
daarover te oordeelen, zoolang men 't Spaan
sche leven en de Spaansche leefwijze, die
veel bekoorlijks, wat wij niet kennen, beval-,
niet geheel heeft aangenomen. Komt men pas
Voorbereiding voor het Huwelijk.
„Opleiding voor het Huwelijk" noemt de
heer Frits van Raalte. de bekende paeda-
goog een werkje, dat hij bij N.V. A. J. G.
Strengholt's Uitgeversmaatschappij te Am
sterdam deed verschijnen, en dat feitelijk
vele wenken bevat omtrent de huwelijks
keuze, waarop men daarbij heeft te letten, en
waarvoor zich te wachten in de lente van het
leven, om niet van te voren het huwelijk te
bederven.
We hebben eenig bezwaar tegen den titel.
Men kan niet opgeleid worden voor het
huwelijk. Opleiden tot iets is een zachter term
voor eenzijdig africhten en dat is juist, wat
de heer Van Raalte volstrekt niet zou wil
len. Wat hij bedoelt is meer een voorberei
ding van den geheelen mensch, voordat deze
den meest verantwoordelijken stap in het
leven doet, waarvan niet alleen zijn eigen
geluk geheel of ten deele afhangt, maar dat
van de andere betrokken partij dat van de
generatie, welke na hem het leven ziet.
Schr. is volkomen doordrongen van de ver
antwoordelijkheid van dezen stap en wil ook
het jonge geslacht deze doen beseffen.
Hij behoort niet tot hen die treuren over
den nood der jeugd en merkt nuchter op:
„Die nood bestaat alleen in de geprikkelde
verbeelding van de mensclien. Door alle tij
den heen en bij alle volken hebben de jon
geren precies dezelfde moeilijkheden gehad
als de menschen van dit geslachtHet
eenige verschil ten nadeele der hedendaag-
sche jongeren is, dat ze door de volwassenen
meer beklaagd worden, dat er heel veel voor
hen gedaan wordt, en dat ze daardoor ver
moedelijk iets minder gehard zijn dan hun
ouders waren, die geleerd hadden te wach
ten en zich in te spannen
We zijn het tot zekeren graad eens met den
schrijver en ook weer niet.In haar abso
luutheid gaat zijn bewering o.i. te ver. Men
kan nooit twee tijdperken en twee generaties
met elkaar vergelijken zonder voor een van
beide onbillijk te worden. Al geven we toe. al
hebben we het zelf menigmaal beweerd, dat
men te veel beklaagt» en dat de jeugd wel
wat verwend is, dat werken een uitstekend
middel is tegen menschelijk leed en zwak
heid, we meenen dat men niet geheel mag
wegcijferen, wat er vroeger is misdaan tegen
de jeugd door onvergeeflijke struisvogelpo
litiek, en hoe zich dat heeft gewroken op vol
gende geslachten. Tenslotte is een der noo-
den der tegeenwoordige jeugd ook dat er geen
werk is, dat op haar wacht, dat zij dus niet
tot dat middel haar toevlucht kan nemen.
Maar we beginnen met het einde van het
werk, waarin veel ons sympathiek is. doch de
heer van Raalte ons den mdruk geeft, zich
wel iets te gemakkelijk af te maken van en
kele zeer ingewikkelde vraagstukken, zooals
hij zich wel eens niet herinnert, hoe hij de
zen of genen heeft geraden in een moeilijk
geval en daardoor den indruk wekt, dat hij
zijn taak niet al te zwaar heeft opgevat.
Hij schijnt ervaring te hebben van zeer veel
huwelijken, als toeschouwer en als raadgever
waarbij hij in zijn rol van paedagoog het
ergst het leed van de kinderen uit onharmo
nische huwelijken heeft betreurd.... reden
voor hem om ook door dit boek te willen be
proeven iets bij te dragen tot voorkoming
van dergelijk leed. Of hij zal slagen? Hij be
hoort tot de gelukkige gezonde categorie, die
nuohter zijn en nog vertrouwen hebben in
het monogame huwelijk en hierbij terecht
steunen op de historische evolutie.
Wel geeft hij toe. dat als de liefde of ver
liefdheid. welke dikwijls met liefde wordt ver
ward, er is. het te iaat is om te waarschu
wen of te helpen. Hij erkent ook dat als het
de ware liefde is die bereid is meer te geven
dan te ontvangen, het heel wel mogelijk isdai
ondanks schijnbare wijsheid toch de twee
elkaar kunnen leiden en gelukkig worden.
Het meest vertrouwen heeft hij echter in
liefde uit wederkeerige vriendschap ontstaan
en hij pleit voor bureaux van advies op ge
bied van huwelijkskeuze in gelijke mate als
er bureaux voor beroepskeuze zijn. Aan den
eenen kant is hij dus conservatief, aan den
anderen kant vooruitstrevend.
De bladzijden, welke hij wijdt aan het-moe
ten en mogen waarin hij zich een echt
paedagoog toont, behooren o.i. tot de beste
uit het werk. Ze zijn geheel gebaseerd op de
menschelijke natuur, nu en voorheen. Zoo
geeft hij iog vele nuttige en verstandige wen
ken, naast bladzijden, welke ons veel ge
praat en weinig van beteekenis schenen.
Jammer dat hij zelf niet iets critischer is ge
weest in de verwerking der stof. We stuitten
nu hier en daar op stukken, waarin we de
noodige frischheid misten, te veel herhaling
vonden en iets van het- duffe oudenvetsche
gemoraliseer van de 19e eeuw. niet behoorend
in den belangrijken tijd, waarin we leven met
al zijn moeilijkheden en al zijn mogelijkhe
den, waarin de jeugd naar waarheid zoekt en
dorst en de behoefte aan nieuwe vormen en
verhoudingen niet kan worden bevredigd met
gemeenplaatsen en een heenglijden over
zeer ingrijpende vraagstukken.
De bladzijden waarin de heer van Raalte
de gelijkwaardigheid der geslachten in het
huwelijk op degelijke gronden verdedigt zijn
ons zeer sympathiek. Hij spreekt hier als een.
die het huwelijk op zeer hoog peil wil hou
den. We denken bijv. aan de zinsnede op
pag. 52 en 53, dat een man. die van zijn
vrouw slechts dienstbaarheid verlangt, ten
slotte slechts een leeggehaalde slavin houdt,
waaraan hij niets heeft. Nadrukkelijk be
toogt hij ook, dat de vrouw de inspiratrice is
van den man. niet enkel van den artist, maar
van iederen man. die iets bereikt.
Het zwakst achten we zijn lessen over het
kiezen van den partner, feitelijk omdat hij
zelf ook wel voelt, dat hierbij alle theorie
grauw is.
Alles bij elkaar een werkje, dat hot zijne
kan bijdragen tot verbetering van de voorbe
reiding van het huwelijk. Duidelijk kan men
hierbij uit zijn geheelen gedachtengang con-
cludeeren. dat de opvoeders hier door dc op
voeding in haar geheel, door de sfeer en het
voorbeeld de beste voorbereiding kunnen
geven. Maar daarmede zijn nog niet alle pro
blemen opgelost. Men leze verder zelf. We
konden hier slechts op enkele punten in
gaan, de stof is te veel omvattend om haar in
kort bestek grondig te bespreken. We hopen
in elk geval, dat het werkje als reactie op
het eenzijdig zich blind staren op den nood
der jongeren een nuttige werking zal heb
ben.
EMMY J. B.
uit de noordelijke landen, waar men gewend
is aan service en aan organisatie, die „klopt",
dan zijn de gelegenheden, waarbij iemands
geduld zeer op de proef gestéld wordt, niet
zeldzaam. De Spaansche ambtenarij, die naar
men zegt. de bijzondere aandacht van primo
de Rivera had en onder zijn bewind veel ge
breken begon af te leggen, deed mij voor het
eerst onze vaderlandsche als een verwezen
lijkt ideaal waardeeren.
Een groot gedeelte van de ambtenaren, waar
mede ik, zóoals iedere vreemdeling, te maken
kreeg, scheen niet bijster ontwikkeld, was po
sitief onheusch en scheen van ambtelijk
plichtsbesef verstoken. Sommigen maakten
den indruk ternauwernood te kunnen lezen.
Dat op deze wijze bij de posterijen het mee-
rendeel der poste-restante-stukken verloren
pleegt te gaan. verwondert me in het geheel
niet meer. Naar mij goede kennissen mede
deelden uit hun ervaring, is bovendien om-
kooperij en corruptie een ingevreten kwaal.
Wanneer echter onaangename indrukken
en ervaringen reeds vergaan zijn. zul'en an
dere indrukken van aangenamen aard nog
lang in de herinnering blijven.
De Spanjaard heeft den naam van een op
gewekt mensch te zijn. En dat is hij inder
daad. Hij is zorgeloos, opgewekt en vroolijk.
Deze drie eigenschappen vormen de groote
bekoorlijkheid van den maatschappelijke;!
omgang hier. want In overig Europa, vooral
in het noorden, zijn wij noordelingen het zelf
die het gemis dier eigenschappen vaak het
hevigst gevoelen en er ons over beklagen. Wij
nemen het leven ernstig, hoog ernstig, en wij
denken dan. dat wij gelijk hebben. De Span
jaard neemt het leven opgewekt en hij is
ernstig omdat hij gelijk heeft. Maar weer niet
door geheel Spanje is deze opgewektheid even
uitbundig. Er 1s een groot verschil tusschen
den koeleren bewoner van de hoogvlakten van
Castllië en den warmen bewoner van de ber
gen er» dalen in Andalusiè. In Andalusië ne
men de opgewektheid, de woolijkheid en de
zorgeloosheid van de menschen tezamen met
de immer stralende lucht en de geurige na
tuur. een zoodanigen omvang aan. dat dat
land voor den noordeling een voortdurend
feest is. Daarom spijt het me erg. dat ik niet
een van Andalusië's groote dagen, de Semana
Santa (goede week^ van Cordoba en Granada
of de Feria i jaarmarkt van Sevllla heb kun
nen meemaken. Want- denk eens aan. wat het
zijn moet, wanneer, het feest zelf feest gaat
vieren
Maar ook zoo blijft Andaiusic Iets onverge
telijks. Ik denk. dat zij. die Andalusië eens be
zochten. in hun verder leven voortaan ergens
een gevoel zullen meedragen, alsof zij een
aavdsch paradijs verloren. Wat mij betreft,
wanneer het me in ledige slaperige oogen-
blikken voor den geest komt. en ik ontwaak,
dan zeg ik: „Ik droomde van het licht". Want
dat is het merkwaardige met je herinne
ringen aan Andalusië, dat zij zich oplossen in
licht. Uit dat licht maken zich dan klanken
en beelden los. fragmenten van enkele oogen-
blikken. die de plaats van heele steden, heele
episodes uit het verblijf in Andalusië inne
men. Ec'j bedelende vrouw, blind, met een
bloem in het haar, onder een oranjeboom, bij
het ruischen van een verborgen fontein:
Cordoba.
Het silhouet van een oude, slanke minaret,
hoog en alleen in een blauwe lucht. Op het
plat de witgekleede gedaante van den Maho-
mcdaanschen priester, boven een biddende
menigte; herinnering aan een verbeelding dat
laatste; Sevilla.
In de koelte van een monumentale Arabi
sche poort guitarrha-accoorden, di^ lachend-
weenend van het Alhambra, beminde nog glo
rieuze getuige van vergane glorie, zingen:
Granada.
Andalucia: bevoorrecht land, bevoorrecht
volk. Maar bevoorrechte noorderling ook. die
misschien beter dan gij, uw bevoorrechting
kan waardeeren en voor hoe kort dan ook, er
intens van weet te genieten.
Thn.
LANGS DE STRAAT.
De Wachtenden.
De Groote Markt is de af spreekplaats vcor
velen; het is de plaats van minuten, die
kwartieren schijnen.
De Groote Kerk heeft acht slagen laten
hooren.
Met kleine deftige pasjes komt een dame
tje aangestapt en kijkt rond, gaat aan de
voet van „Louwtje" staan en wacht. Haar
hoedje staat op één oor. haar blonde lokken,
netjes gerangschikt omlijst en 'n lief gezicht
je met twee groote blauwe oogen, die telkens
de klok raadplegen.
Acht uur drie. Een jonge man komt non
chalant aangewandeld, neemt ongeveer vijf
meter naast haar plaats. Ook hij raadpleegt
het uurwerk der St. Bavo en neemt een
wachtende houding aan.
Acht uur tien. Nog steeds is er niemand voor
de twee komen opdagen, 't Dametje wordt
zeer ongeduldig, kijkt voor de zooveelste maal
op de klok en stampt op den grond.
Dit trekt de aandacht van den jongeman.
Lachend zegt hij„Hij laat lang op zich
wachtenVeroni vaa rdigd kijkt ze hem
aan en zegt geen woord.
Acht uur vijftien nog steeds niemand.
Ook de jongeman wordt ongeduldig.
Voorzichtig do:t hij een paar stappen in
haar richting en zegt dan „Daar staan we
nu beiden, en er komt niemand".
Glimlachend kijkt het meisje hem aan om
daarna weer plotseling eer .ïasker van on
tevredenheid aan te nemer
„Ik snap het niet", zegt hij. Geen antwoord.
„Ik kan het niet begrijpen", zegt hij nog
maals. Wederom geen antwoord.
Acht uur twintig. Nijdig werpt hij een
eindje sigaret weg. stapt- dan resoluut op
haar af en vraagt of ze met hem mee wil.
Zwijgend kijkt ze hem een oogenblik aan
en zegt dan glimlachend: „Goed".
De menigte heeft hen beiden opgeslokt.
Het kan ver keer en