De Koningin in de hoofdstad gehuldigd.
Luisterrijk défilé in het Stadion.
Een plechtig begin en een
hartelijke betooging.
fys&g, ff
De schat in 't oude Holland
MAANDAG 11 SEPTEMBER 1933
HAARLEM'S DAGBLAD
3
Revue van Nederlandsche folklore.
Zeldzaam enthousiaste
stemming in de stad.
Het feest volledig geslaagd.
(Van een onzer redacteuren).
De kleuren van dezen huldedag zijn 'het
teere lichtblauw van den strakken hemel
en het klare oranje.
En betere kleuren waren er niet te kie
zen geweest.
In hen is de goede vriendelijkheid van
dezen dag weerspiegeld. Hoe moeten deze
kleuren een koningin die schilderes is tref
fen
De ijle rand van het steenen stadion tee
kent een ovalen kring af in het effen hemel-
vlak. Hoe grootsch is deze arena, hoe im
mens dit schouwtooneel, dat open is naar
boven. Wat zou het geweest zijn als een dak
van grijze wolken dit alles had afgedekt?
Hoever kan men zien door een gordijn van
regen? Is er één maand van een stemmiger
liefelijkheid dan September?
Onder het blauw is het oranje. Er is een
krans var. internationale vlaggen op den bo
vensten steen-rand van het stadion en onze
vlag is de mooiste. Een eenvoudige, klare en
fiere /lag, en vooral als het de Princevlag
is zoo harmonisch van toon. En zoo uiter
mate vriendelijk.
Even duizendvoudig als het volk van een
zoo beminde koningin gekomen is om haar
te vieren, zoo vele duizenden malen heeft
het zich getooid met het oranje. Men zegt,
dat er dertig duizend menschen nu wach
ten op hun koningin. Wie zal het tellen? Er
is een breede band van bewegelijkheid ge
legd rondom een stil groen grasveld in de
zon, cascaden en amphiteaters van men
schen, menschen, menschen. Het stadion is
vol en het lijkt er te grootscher door. En
tusschen en boven en naast deze menschen
steekt oranje en nog eens oranje, en rood,
wit, blauw. Het was een goede gedachte, om
ieder bezoeker een vlaggetje te geven
De klok boven de Marathonpoort wijst twee
uur. Alle tribunes zijn nu vol. De zon legt de
slagschaduw van de groote eere-tribune over
een segment van 't. veld. Een vliegmachine
schuift langs het vlak van de lucht. Het Sta
dion wacht, het Stadion bereidt zich voor
En het is een gespannen verwachting en een
geëmotioneerde voorbereiding. Niemand ont
komt er aan ontroerd te.zijn.
Wind doet de pluimen wapperen op de ste
ken van diplomaten en hoogwaardigheidsbe-
kleeders. „Er is veel goud," zegt men tegen
elkaar, „zeer veel goud". Prachtige gouden
kragen, zware epauletten en overdadig rijke
tressen. Misschien is het uit den t-ijd, maar
in elk geval is het uiterst decoratief. Dit
grand- gala plachten wij ons voor te stellen,
wanneer wij heel plezierige gedachten had
den in onze jeugd. Hoe genoegeljjk dan is
dezen middag een schouwspel, gelijk de
meesten onzer altijd droomden, maar nim
mer zagen.
Een donkerblauw troepje wordt door de
onzichtbare hand, die organisatie heet, en
die hier alles te bestieren schijnt, het gera
seerde veld opgeschoven. Er blinken wijde
trompen van de allerzwaarste bombardons
en er vallen klare tonen van trompetten. Mi
litaire muziek. Links de Koninklijke Militaire
Kapel, rechts de Marinekapel uit Den Helder
En het duurt niet lang of de menschen
zingen van Piet Hein en de Zilvervloot en de
andere nimmer vergeten wijzen. De span
ning is nu wat gebroken, de vlaggetjes gaan
op en neer op de maat; een ongemeen
joyeus gezicht is dat en een eigenaardig ge
ritsel.
Dan komt de Koningin.
Als de koningin komt luiden er klokken
en steken herauten de trompetten en wordt
door de luidsprekers het verzoek herhaald.
dat in de kranten heeft, gestaan: Niet te
juichen. De koninklijke familie komt per rij
tuig, en het gevaar van op hol slaan van
paarden is niet denkbeeldig.
Zoo is het stil, als de koningin komt, want
men volgt het parool precies op, al is het
moeilijk. Alleen ritselen de vlaggetjes.
Waarlijk, het is moeilijk, het bezwaar is
voelbaar, maar deze stilte is daarom des te
treffender. De menigte der duizendtallen
heeft een stille en gezamenlijke zorg op zich
genomen. Dat haar koningin geen enkel in
cident overkome. En zoo onder hun stille en
ontroerde aandacht rijdt de koningin den
kring van Nederlanders binnen, met wie zij
dezen middag zeer verbonden en zeer ver
knocht zal zijn. Zoo vriendelijk eigen en
zoo onopgesmukt oprecht als men zich nau
welijks voorstellen kon, dat het ooit zijn zou.
Daartoe is -deze stille inkomst zonder ge
juich een waardige inzet.
Voorop gaan ruiters van. de Amsterdtwn-
sche politie, een rijtuig met politie-autori-
teiten, de burgemeester van Amsterdam in
groot ornaat, dan komt een rijtuig, dat met
vier paarden bespannen is, die twee aan twee
gereden worden door een rooden jockey. Er
zijn op de achterste bank twee vrouwenfi
guren in blauwe zijde. De Koningin en prin
ses Juliana dragen het hemelsblauw, dat
dezen middag zulk een vriendelijken glans
geeft. Op de voorste bank zit Prins Hendrik
in de admiraalsuniform. In de volgende rij
tuigen zijn dames en heeren van het gevolg.
Aller aandacht voelt het gemis van nog een
lid der vorstelijke familie, en eerst wat latei-
wordt -bekend, dat de Koningin-Moeder zich
al op de tribune bevindt. Zij is langs een an
deren weg gekomen.
Welk een eenvoudige intocht is dit, het ko
ninklijk gezin in slechts luttele en sobere rij
tuigen, met wat lakeien en een escorte van
Amsterdamsche bereden agenten! Hoe wei
nig vertoon, maar hoe sympathiek, voor de
meesten juist daardoor.
De koningin gaat door dezelfde eerewacht
als in 1898. Toen waren het cadetten en adel
borsten, nu zijn het meest gepensionneerden
en actief dienende hooge officieren van le
ger en vloot.
De Koninklijke loge is zóó omringd door
bloemen, dat niet iedereen Koningin en Prin
ses ontwaard heeft, als zij er hebben plaats
genomen. En doordat ook de paarden nog
niet alle weg zijn komt het, dat het gejuich
in den beginne wat aarzelend doorbreekt,
zóó nauwgezet houdt het publiek zich aan
het gegeven parool. Maar als dan een dui
zendtal zangers op de Marathontribune on
der leiding van Theo van der Bijl het Konin-
ginnelied van 1898, „Wees begroet met jubel
tonen" heeft gezongen, dan is het sein gege
ven en dan komt van alle tribunes de jubel
„leve de Koningin, Hoera."
De stilte valt eerst, als ds. A. G. H. van
Hoogenhuyze, de voorzitter van de commissie
van advies, gevormd uit het Eerecomité aan
gekondigd is als spreker en hij het woord
richt tot de koningin, zeer duidelijk ver
staanbaar in het heele stadion. Terwijl over
al de menschen opstaan en de hoeden afne
men, antwoordt hem de Koningin.
De Koningin spreekt en er is een licht
vibrato in deze heldere stem. Er trilt al de
ontroering in van dit innige ©ogenblik, als
zij het volk dank zegt voor den steun, haar
nu in vijf en dertig jaar geschonken. Als zij
zich tot de jongeren richt, die het initiatief
namen tot deze huldiging, heeft de stem een
waarlijk moederlijke genegenheid. En als
zij tenslotte uitroept „Leve het Vaderland"
„Hoezee", dan ontspannen zich al deze strak
gesloten monden en de voelbare emotie vindt
een uitweg in de daverende drievoudige her
haling van dit woord uit dertig duizend
monden.
De Koningin sprak, en de innerlijke be
wogenheid die er is, wanneer de zuivere stem
van één vrouw opklinkt over gansch een
volk, is nauwelijks te schetsen, maar ieder
kan haar voelen. En het is voor ieder een on
vergetelijke indruk geweest.
Het Wilhelmus besluit dit eerste plechtige
gedeelte. Ieder zingt de zware gedragen me
lodie van het prachtige volkslied mee. De
enkele fascisten onder het publiek houden
den rechterarm gedurende het zingen ge
strekt. Een novum tijdens plechtigheden als
deze.
Dan begint het tweede gedeelte, het défilé.
Gewapend met een groene vlag rent de heer
F. J. Thoolen, de jeugdige algemeen technisch,
leider der betooging heen en weer, om laatste
aanwijzingen te geven.
Het is nog geen half vier. het grasveld ligt
in volle zon. Nu komen de paarden.
De Koningin, die in ditzelfde stadion in
192S de Olympische ruiterfeesten bijwoonde,
houdt van paarden. Voor haar moet dit Rui-
terdéfilé van vereenigingen, aangesloten bij
den Bond van Landelijke Ruitervereeniglngen
een bijzondere voldoening zijn.
Voor velen is het een openbaring. Het ge
lijkt een schuttersfeest met witte en grijze
en kleurige uniformen. En op de maat der
muziek dansen de paarden sierlijk.
Na hen komt de bereden militaire politie
onder luitenant Ilcken, minder kleurrijk en
strammer, met de sabel aan den schouder.
Een uitstekend geoefend corps.
Dan weer boerenzonen te paard: De Bond
van Landelijke Ruiters van den Noord-Brs-
bantschen Christelijken Boerenbond. Vitte
rijders, met een oranje sjerp om. Het publiek
toont zijn ingenomenheid ten duidelijkste.
Nu is het groote défilé eerst recht op gang.
Het begint bij de Marathonpoort en eindigt
bij een gat in den grond, waar een trap naai
de onderste gangen van het stadion voert.
Daartusschen ligt de af te leggen weg, de ge-
heele sintelbaan. het groote ovaal rond, en
aan de lange zijde langs de koninklijke loge.
De deelnemers verdwijnen in den grond, de
vaandeldragers blijven. Die stellen zich op
links en rechts aan de uiteinden van het
veid. Padvinders zorgen voor een vlotte orga
nisatie.
Er komen officieren van het Indische le
ger, die in strammen pas voorbij marcheeren,
met lange sleepsabels aan het groot tenue.
Er komen ridders Militaire Willemsorde in
civiel. Zij dragen witte knevels en baarden
en maken den indruk zeer kras te zijn. En
dat zijn ze ook. Ziet ze marcheeren!
Het défilé is afwisselend en verrassend. De
Marathonpoort ontrolt een langen stoet van
vrouwen, vrouwen, die zoo gekomen zijn uit
haar dagelijksche doening om een groet te
brengen aan haar Koningin. De Nederland
sche Christelijke Vrouwenbond. Ze wuiven
met de hand ten groet en het is alles van
een prettige en allerminst stuitende gemoe
delijkheid. Velen harer kunnen het beeld niet
loslaten, en blijven omkijken lang nadat zij
voorbij gegaan zijn. Anderen blijven staan.
Maar een padvinder of een militair maant tot
doorloopen. Dit défilé kan geen stremmingen
lijden. En de stoet van vrouwen maakt plaats
voor een andere, die der Rijksveldwachters.
Het blijkt, dat de ietwat slobberige uniform
der Rijksveldwacht zeer kranig kan zijn
met de fraaie koppel en riem, die deze ge
helmde Rijksveldwachters dragen. De toe
schouwers zijn er enthousiast over.
Op de Rijksveldwachters volgen de ver
pleegsters, zusters uit alle Amsterdamsche
ziekenhuizen ,in proper blauw en wit. Zij mar
cheeren in flinken pas voorbij, maar er ko
men er steeds meer, zooveel, dat eindelijk de
heele sintelbaan met zusters gevuld is. Haar
valt een ovatie ten deel.
Allen groeten zij de koninklijke loge in het
•\j x s v<\
A
voorbijgaan en allen groet de koningin terug.
Schier voor ieder heeft het koninklijk gezin
een gracieuse handbeweging, een vriendelijke
glimlach. De velen, die van tijd tot tijd een
blik werpen naar de plaats waar de beide
blauwe figuren zichtbaar zijn tusschen een
schat van bloemen, ontwaren hoe onophou
delijk de Koningin knikt, de Prinses nijgt
met het hoofd, de Prins salueert. De Ko
ningin Moeder aanvaardt de hulde met har
telijke dankbaarheid.
Een merkwaardige groep ter zijde van de
eeetribune is die der burgemeesters. Er zitten
honderden burgemeesters met den ambtske
ten om, burgervaders, meest van het platte
land. dat velen gebruind en verweerd heeft
met zijn zon en zijn wind. Zij zijn een spre
kende vertegenwoordiging van alle dcelen
van het Koninkijk.
Na de hoofdgroepen komen de provincies
en het is zelfs niet aan te duiden, wat er
alles voorbij gaat. Christelijke oranjevereeni-
ingen. jongehngsvereenigingen en vrouwen
bonden, meisjesclubs en vakorganisaties,
schietvereenigingen en zangkoren, muziek-
vereenigingen en geheelonthoudersbonden,
vrijwel al deze op protestantsch-chrtstelijken
grondslag en enkele katholieke en Joodsche,
Roode Kruiscolonnes en landstormkorpsen,
alles volgt elkaar op met de vaandels, die voor
de eeretribune ten groet nijgen, met trom
mels en pijpers en muziek. Provinciegewijs
komen zij in de volgorde Friesland. Gro
ningen, Drente, Overijsel. Gelderland, Lim
burg, Noord-Brabant, Zeeland, Utrecht. Zuid-
Hoiland, Noord-Holland en dan nog afzon
derlijk de steden Den Haag, Utrecht, botter
dam en tenslotte Amsterdam, bij welke laat
ste groep zich vele bonden uit het geheele
land hebben aangesloten.
Vijf en veertig duizend menschen defilec-
ren volgens de ol'ficieele opgave, maar als de
uren vergaan en er komt geen eind aan,
twijfelt niemand of het zijn er meer en ten
slotte blijken er tweemaal zooveel deelnemers
te zijn.
De menigte in en buiten liet Stadion moge
verwacht hebben dat de betooging inderdaad
te zes uur beëindigd zou zijn, de leiding zal
hieraan wel meer dan getwijfeld hebben.
Het geweldigste, dat was in elk geval het
aantal: en het charmantste, innigste, ja, wa
ren het de vijf oude menschen met hun vlag,
die de oranjevereeniging Woubrugge verte
genwoordigden. of de oude boeren uit Axel,
de zijden petjes op de eerbiedwaardige witte
hoofden? Of waren het de vrouwen uit Kat
wijk, die wel zeer in het bijzonder prinses
Juliana hartelijk groetten, of andere mannen
en vrouwen in hun monumentale kleeder-
dachten, de Markers of de Scheveningers? Of
de vele hoog bejaarden of gedeeltelijk inva
liden, die steunend op stokken en moeilijk
gaande, toch meegekomen waren en toch mee
liepen, gansch het groote stadion rond na
uren gewacht te hebben op het IJsclubter-
rein?
Het moet de Koningin alles wel zeer ge
troffen hebben.
De grootste belangstelling blijkt uit te
g-aan naai- hen, die in uniform zijn. De leden
van de burgerwachten, de leerlingen van de
kweekschool voor de Zeevaart te Delfzijl, de
vele vertegenwoordigers van politiecorpsen
en de politiemaiziekvereenigingen. Volgen
cadetten der Koninklijke Militaire Academie,
uit Breda, en het groote contingent, dat
Den Helder leverde, de officieren en adel
borsten van Willemsoord, de Jantjes en mari
niers van 't Nieuwediep.
Het défilé marcheert op de muziek van
de Marinekapel en de Koninklijke Militaire
Kapel en daartusschen mengt zich bij wijlen
de muziek van eigen korpsen.
De Amsterdamsche bereden politic blijkt
een bijzonder groote populariteit te bezitten,
de Koninklijke Militaire Invaliden, bewoners
van Bronbeek, ontvangen hartelijk gejuich.
In de rij der provincies komen onder Gel
derland verpleegden van de Chr. inrichtingen
te Enneio, onder Harderwijk de Trommelvcr-
eeniging, waarbij jongens zijn. die nauwelijks
zelf hooger zijn dan een groote trom. en die
in de aardigste pakjes steken. Onder al de
vendel-zwaaiers, die de aandacht trekken, zijn
het in 't bijzonder die van het Heilige Bloeds-
gilde te Boxmeer, welke bewondering af-
ló -en* é&c J
Op deze foto van het défilé ziet men hoe vol het was in het Stadion.
(Adv. Ihgez. Med.)
FEUILLETON I
(Een geval uit de practijk van
Wil J. Sanders, detective).
door UDO VAN EWOUD.
12)
(Nadruk verboden.
„Ga jij nu", hoorde ik Sanders fluisteren
en zonder nog een oogenblik te aarzelen,
spoedde ik mij nu haastig als een reiziger,
die zich wat verlaat heeft, naar den slaap
wagen, welke ik zonder incidenten bereikte.
Een minuut later volgde van Dobben en
nauwelijks had deze- de deur achter zich ge
sloten, of Sanders betrad .den slaapwagen
door de harmonicadeur, welke toegang gaf
tot den volgenden wagon.
„Het leek me toch niet verstandig alle drie
dezelfde richting uit te gaan", lichtte hij in,
blijkbaar als antwoord op onze vragende blik
ken. „Ik heb niet-s verdachts kunnen ontdek
ken, zoodat wij er maar het beste van zullen
hopen".
Wij vertrouwden ons nu toe aan de goede
zorgen van de juffrouw, die hier den scepter
zwaaide en die ons spoedig in de gereser
veerde coupé's had ondergebracht. Zooals
overeengekomen was. had ik het rijk alleen
en na een laatste waarschuwing van mijn
vriend om mij niet te verslapen en aan het-
eerste sein tot opstaan gevolg te geven (een
dergelijk advies was ik moet het tot mijn
schande erkennen voor mij lang niet al
tijd overbodig) trok ik mij terug in m'n étui.
met het ernstige voornemen mij niet- door
noodelooze overpeinzingen uit de slaap te
laten houden.
Edoch, zooals dat zoo vaak gebeurt, bleef
het ook nu bij een ernstig voornemen. Hoe
ik ook trachtte mij hiertegen te verzetten,
telkens weer drongen de merkwaardige ge
beurtenissen van deze dag zich aan mij op,
moest ik mij zelf afvragen, wie de man kon
zijn, die zich dusdanig voor deze verborgen
schat interesseerde, dat hij niet voor een
misdrijf terugdeinsde om haar in zijn bezit
te krijgen en zocht ik tevergeefs naar een
enkele aanwijzing, waardoor ik in staat zóu
zijn althans eenig inzicht te krijgen in de
motieven, welke onze belager of belagers tot
deze handelwijze dreven. Ik moest tenslotte
toegeven, dat het zonder die aanwijzing, on
mogelijk was zelfs maar eenige verdenking
te koesteren jegens een bepaald persoon.
Honderden, neen duizenden menschen had
den van het bestaan van de verborgen schat
kennis genomen en al waren de bijzonder
heden later dan ook zooveel mogelijk geheim
gehouden, voor iemand, die zich in hooge
mate voor het geval interesseerde, zou het
zeker niet onmogelijk geweest zijn zich van
die bijzonderheden op de hoogte te stellen.
Oppervlakkig beschouwd, mocht, uit de in
braak in het kantoor van de heeren Nieuwen-
huis en van Dobben misschien de conclusie
worden getrokken, dat hier geen vreemde
ling de hand in het spel had. de zekerheid,
waarmede de man met de geruite pet was
opgetreden, wees er op, dat deze met de in
richting van het kantoor bekend was. maar
daartegenover stond, dat hij ook reeds en
kele dagen lang de situatie had opgenomen.
Voor iemand uit de naaste omgeving der
beide firmanten zou dat spionneeren in de
avonduren niet noodig zijn geweest. Dus wel
een vreemdeling, die zijn voor-bereidingen
grondig had getroffen.
Men ziet het: mijn gedachten draaiden,
zoo men dat noemt, in een kringetje rond en
ik schaamde me tenslotte voor mezelf, dat ik
mij. als assistent van Sanders, tot deze totaal
nuttelooze wijze van speuren liet verleiden.
„Ook de beste misdadiger laat wel eens een
steek vallen", had Sanders met een variant
op een bekend spreekwoord, mij in een van
onze vertrouwelijke gesprekken eens verze
kerd. „De taak van den detective bestaat nu
hierin, dat hij die steek ontdekt vóór de fout
kan worden hersteld. Is hem dat gelukt, dan
is opheldering van de geheele misdaad en ar
restatie van den dader gewoonlijk slechts een
kwestie van tijd".
De vraag was nu maar, of de man. die ons
bedreigde, reeds een faux pas had gemaakt.
Zoo ja, dan kon ik alle hoop aan de ophelde
ring van dit mysterie te kunnen meewerken,
wel opgeven, want op dit oogenblik zou ik
waarlijk niet kunnen zeggen bij welke gele
genheid dat dan gebeurd moest zijn. Tijdens
de inbraak in het kantoor te Haarlem of bij
den aanslag op van Dobben en mij in Wann-
see? Hoe was de man er in 's hemelsnaam
achter gekomen, dat wij tot dit uitstapje be
sloten hadden? Was hij ons gevolgd, of was
hij bij de afspraak tegenwoordig geweest...?
En plotseling schoot het mij door het
hoofd: die oude heer, die, achter de „Mer-
cuur" verscholen, in onze onmiddellijke na
bijheid op het terras van café Bauer aan
Unter den Linden had gezeten! Zou het mo
gelijk zijn, dat die....? Het klonk absurd,
maar toch liet de gedachte mij niet meer los
en ik besloot den volgenden morgen Sanders
onmiddellijk van mijn vermoeden in kennis
te stellen. Wanneer deze man zich ook in
den trein bevond, zou er nog meer reden zijn
om hem te verdenken
Een oogenblik voelde ik de lust in mij op
komen de slaapcoupé te verlaten en een on
derzoek in den trein te gaan instellen, maar
gelukkig zag ik tijdig het nuttelooze van een
dergelijken ontdekkingstocht in. Op dit uur
zouden zeker de meeste coupé's in duisternis
gehuld zijn en bovendien strookte het zeker
niet met onze belangen mij thans op een der
gelijke wijze bloot te geven.
Ik sliep eindelijk in, in het gelukkige besef
een belangrijke ontdekking te hebben gedaan
en in mijn eeTste droom verscheen het oude
heertje met een geruite pet op om mij. cy
nisch lachend, te verzekeren, dat ik verstan
dig zou doen de schat van Preussisch Holland
op haar plaats te laten
Ik werd wakker door een dringend klop
pen op de deur van mijn slaapcoupé en voor
het goed en wel tot mij doordrong, waar ik
mij eigenlijk bevond, werd de deur open ge
worpen en zag ik van mijn kooi uit een licht
schijnsel, dat bedenkelijk veel gelijkenis ver
toonde met het walmende oliepitje, zooals de
brievenbestellers dat 's winters bij ons te
lande op hun mannelijke borst plegen mee
te torsen. Hoewel dezen avond reeds op eenigs
zins zonderlinge wijze een brief in mijn bezit
was gekomen, begreep ik. dat ik nu toch geen
epistel te verwachten had en de man, die aan
het dansende lantaarntje bevestigd was, ver
sterkte mij in die meening door mij op niet
bepaald minzamen toon om mijn pas te ver
zoeken. Het lag mij op den tong den man te
vragen hoe hij het ter wereld in zijn hoofd
haalde mij midden in den nacht om mijn
nationaliteitsbewijs lastig te vallen, maar ge
lukkig bedacht ik bijtijds, dat er nog zooiets
als een Poolsche corridor bestond, waarin we
ons op dit oogenblik wel konden bevinden.
Ik knipte dus het licht aan en zag nu inder
daad een Poolsche douane-ambtenaar, die,
na een critischen blik op mijn niet bepaald
representabele verschijning te hebben ge
worpen met een onverschillig gebaar mijn
paspoort door bladerde om het mij daarna
met een nauwelijks verstaanbare dankbe
tuiging terug te geven.
Toen hij vertrokken was. keek ik op mijn
horloge. Het was half twee. Ik constateerde
met genoegen, dat ik nog bijna vijf uur van
mijn nachtrust zou kunnen genieten, maar
ook ditmaal bleek 't noodlot het anders met
mij voor te hebben.
Juist wilde ik het licht weer uitdraaien,
toen een lichte kreet in den doorgang mij
daarvan weerhield. Met één sprong was ik
op den grond en in de volgende seconde had
ik de schuifdeur van m'n coupé opengerukt.
Wat ik zag. was zeker niet in staat mij m'n
kalmte te doen herwinnen. Uit de aangren
zende coupé, waarin Sanders en van Dobben
ven-toefden, werd het lichaam van laatstge
noemde door twee Poolsche douane-ambte
naren naar buiten gedragen. De juffrouw
van den slaapwagen keek handenwringend
toe, terwijl aan het einde van de gang een
conducteur toesnelde, die reeds van verre een
vraag riep, welke ook mij op de lippen brand
de?"
„Wat is hier aan de hand?"
„Gas", antwoordde een der ambtenaren
kort en aanvullend, voegde de andere hier
aan toe: „Bij het binnentreden vond ik de
coupé vol gas. De beide heeren gaven geen
teeken van leven, maar ik geloof, dat wij ze
wel weer tot bewustzijn zullen kunnen bren
gen. Snel de ramen open en vooral geen vuur.
Gaat u eens zien, of er een arts in den trein
is!"
Dit laatste bevel was gericht tot den con
ducteur, die zich reeds omkeerde om aan
den opdracht gevolg te geven, toen de an
dere douane-ambtenaar hem tegenhield.
„Laat mij maar gaan. Ik heb bij de pas-
sencontrole een dokter gehad en ik weet pre
cies, waar hij zit".
De man snelde weg cn van deze gelegen
heid maakte ik gebruik mij over mijn beide
reisgenooten men had nu ook Sanders
naar buiten gedragen heen te bulgen.
Onmiddellijk werd ik daarin echter verhin
derd door den achtergebleven douane-amb
tenaar, die mij bij den schouder terugduwde.
„Laat u dat nu! Die menschen hebben in
de eei-ste plaats frissche lucht noodig!" zei
hij. op een toon van gezag en daar nu uit alle
coupés de reizigers zich in de nauwe gang
verdrongen, wendde hij zich tot dezen met
het dringende verzoek zich in hun afdeelingen
terug te trekken en hem met de beide pa
tiënten alleen te laten. Slechts aarzelend
werd hieraan voldaan, en hier en daar zag
men meer reizigers in nachtgewaad één coupé
binnengaan om de meeningen over dit even
raadselachtige als geheimzinnige geval uit
te wisselen. (Wordt vervolgd).