Aankomst Kingsford Smith op Schiphol. De diamant-diefstal te Londen. De schat m 't oude Holland MEVR. BAKKER NORT tc Londen in gesprek met Branting, den verdedi ger van v. d. Lubbe in het proces betreffende den brand in het Rijksdag- gebouw tc Berlijn, tijdens een korte pauze in de behandeling, die in de Engelsche hoofdstad plaats had door de internationale juristencommissie. HET EINDE van het wielerseisocn in het Amsterdamsche Stadion. Start van den wedstrijd tusschen van Egmond (links) en Scheerens, welke wedstrijd gewonnen werd door van Egmund. 1 tj* DE LAATSTE VOORBEREIDINGEN voor de tentoonstelling van werken van Lizzy Ansingh, M. E. van Regte- ren Altena, Garms, Hulshoffi Pol en Karsen in de kunstzalen van „Arti et Amicitiae" te Amsterdam. DE RACES TE DONCASTER. In het felst van den strijd. De deelnemers aan de finish. Een duizendkoppige menigte woonde deze ontmoeting bij. UIT EEN JUWELIERSETALAGE in Hatton Garden te Londen is Woensdag een zgn. blauw-witte Brazïliaansche diamant gestolen. De plaats waar de diefstal gebeurde. 4-^ DE BEKENDE WERELDVLTEGER Kingsford Smith is Donderdagmiddag met het K.L.M. vliegtuig „De Pelikaan'' op Schiphol aangekomen, op zijn doorreis naar Engeland. Bij aankomst werd Kingsford Smit (midden) verwelkomd door de heer Plesman (directeur K.L,M.) en Evert van Dijk (Indievlieger). HEL BADSEIZOEN IS GEËINDIGD en de strandstoelen en badkoetsjes worden voor eenigen tijd in veiliger oorden opgeborgen. FEUILLETON (Een geval uit de practijk van Wil J. Sanders, detective). door UDO VAN EWOUD (Nadruk verboden 16) Eerst toen in den winter van het jaar 1519 de Polen in de omgeving van Thorn een groot leger 'verzamelden en Koning Sigismund zich eveneens daarheen begaf, ging de leenheer vastbesloten tot den aanval over. Hij ver overde Braunsberg in Ermland en dat was het begin van den Ruiteroorlog, welke voor namelijk gevoerd werd in de streek rondom Holland. In Januari van het jaar 1520 rukten de Polen het gebied van den leenheer binnen. Eenige plaatsen, w.o, Saalfeld en Mohrungen vielen zonder slag of stoot in hun handen en werden onmiddellijk in brand gestoken. Van de torens der vrije stad Elbing af. kon men den vuurgloed zien, welke er op wees, dat de Polen steeds meer Holland naderden. Brauns berg moest in den steek worden gelaten om Holland te beschermen en met zijn uit rid ders, huursoldaten, boeren en burgers samen gesteld legertje, waarvan ook onze Abraham Florisz deel uitmaakte, ging Albrecht het 8000 man sterke leger den Polen tegemoet. Nabij Vogelsang liet hij zich verleiden tot een over val, welke echter totaal mislukte. De moede - looze boeren vluchtten in allerijl en de ande ren volgden al spoedig dit voorbeeld. Den volgenden dag trok de leenheer zich op El- burg terug om niet in Holland te worden in gesloten. Hij vertrouwde de stad voldoende van wapenen en levensmiddelen te hebben voorzien en gaf het opperbevel aan Ridder Dietrich von Schlieben die met 500 man het slot Pazlok zou verdedigen, terwijl de muren van de stad door burgers werden bewaakt. Daarop slóegen 'de Polen het beleg voor de stad en een leger van 5000 man maakte zich tot den aanval gereed. Het houten buizennet, dat stad. en .slot van water moest voorzien, werd vernield, zoodat de bezetting op de, in de stad aanwezige bronnen was aangewezen. Het water hiervan was echter zoo slecht, dat velen ziek werden. Ook de door onze landge- nooten gemaakte' sluis ih de Molenvliet werd vernield, waardoor de korenmolen tot stil stand werd gebracht en het meel voortaan met de hand moest worden gemalen. Alvorens- tot beschieting van de stad over te gaan, trachtte de Poolsche Woiwode Nico- laas von Firley de bezetting te bewegen zich over te geven. De bevolking werd een vrijen aftocht verzekerd, maar Ridder von Schlieben schreef aan den leenheer: „Men verlangt, dal wij ons overgeven, maar met God's hulp zul len wij stad en slót verdedigen tot er niets meer over is dan een puinhoop, ook al waren zij met 500.000 man". Aan moed ontbrak het von Schlieben dus niet, niettegenstaande hij over een hand jevol menschen beschikte, want behalve eeni ge Samlabdsche edellieden met hun onder- hoorigen en een paar dozijn huursoldaten, werd de bezetting gevormd door de burgers der stad, aan wie nog 134 ingezetenen uit Braunsberg. die natuurlijk -slechts tegen hun zin dienst deden, waren toegevoegd. In het begin van Februari ontvingen de Polen van de vrije steden Elbing en Danzig beter geschut, waarmee stad en slot nu voort durend onder vuur werden genomen. ..Een kogel viel in de wieg van onze kleine", zoo schreef Abraham Florisz, „wonderbaarlij leer wijze echter zonder eenige schade aan te richten. Niets kon den Hollanders vrees in- ^"jezemenen hoe moedig de belegering door allen onder de oogen werd gezien, bewijst het feit, dat zij zelfs een veroverde Poolsche vlag op den toren van het slot heschen en daar. om den vijand te hoonen, een levend kalf aan bonden". Eenige boeren, die zich daarvoor goed lie ten betalen, zorgden er voor, dat de bezetting voortdurend in verbinding 'bleef met den leenheer, die de belegerden voortdurend tot uitvallen aanspoorde. De tweehonderd lands knechten, die Dietrich zoo dringend noodig had, kon de leenheer echter niet missen en zoo moest men zich bepalen 'tot kleine scher mutselingen, waarbij eens", naar Abraham Florisz vol trots in zijn kroniek berichtte, ..zelfs twee gevangen werden gemaakt". Toen kwamen honger en koude de Hollan ders te hulp. De Polen hadden ontzettend te lijden onder den hevigen sneeuwval, die den winter van 1520 kenmerkte en spoedig kreeg men een nijpend gebrek aan levensmiddelen, paardenvoer en munitie. In de omgeving die geheel was plat gebrand, bleek niets meer te halen, de soldaten deserteerden en de verliezen der belegaars werden al spoedig op 2000 man geraamd. Den 21en Februari trokken de Polen zich terug uit de schans onder den muur, welke de stad tot dusver hel meest bedreigd had. Nauwelijks was het gevaar geweken, toen het onder de bevelvoerders van het slot tot oneenigheid kwam, Een deel van de bezet ting verliet de stad zonder dat men door an deren vervangen werd. De leenheer gaf ten slotte gehoor aan de klachten, welke hem over Dietrich von Schlieben bereikten en be noemde in diens plaats Philips Greissing tot opperbevelhebber. Ook deze zag echter geen kans in den bestaanden toestand verbete ring te brengen Door de belegering was de voorraad meel, kruit en kogels vrijwel uitge put. Het ontbrak de belegerden aan de nood zakelijkste verdedigingsmiddelen en de huur soldaten sloegen aan het muiten, omdat hun het soldij reeds sinds lang niet meer was uit betaald. Eenige sleden met kruit en levens middelen brachten slechts geringe verbete ring en het zag er dan ook donker voor de bezetting uit, toen de plotseling invallende dooi te elfder ure redding bracht. Het was sende water van de Weeskc vormde een ern stige verkeershmdernis; de wegen waren doorweekt en beletten den vijand er gebruik van te maken De bezetting kreeg rust, want den 15en Maart trokken de belegeraars zich terug op Elbing. Als reden van dezen terug tocht geven de Polen, volgens de kroniek van Abraham Florisz later op „dat zij den heili- ghen Riclder St. Jorghen ganschelijk op de wallen van Hollandt ghesien hadden en de desweghen eene aflogt onvermijdelijk was". Reeds een maand later echter verschenen de Polen met 5000 man en zwaar geschut, dat zij uit Krakau ontvangen hadden, op nieuw voor de stad. Wederom werd het drink water afgesneden, terwijl bovendien in stad en slot hongersnood uitbrak. Daar het aan geneeskundige hulp ontbrak, steeg het aantal dooden binnen de muren met den dag. Na eenigen tijd rustig voor de stad gelegen te hebben, ging men over tot een hevige besehie ting met grof geschut, waarbij in korten tijd duizend vaten kruit, werden verbruikt. Nog drie weken lang echter wisten de belegerden stand te houden. Toen was een nederlaag on vermijdelijk. De burgers der stad trachtten hun bezittingen binnen het slot in veiligheid te brengen: zoo ook onze Abraham Florisz. Aan den westkant van het huis Pazlok be vond zich een onderaardsche gang, welke tot dusver slechts aan de bezetting van het slot bekend was geweest en die den bedreigden een geheimen uitweg bood. Aan het einde van dezen gang, ongeveer vijftig „Ruten" van den korenmolen af zou Abraham Floriszoon kans hebben gezien zijn bezittingen, alsmede die van een aantal zijner lotgenooten te be graven. Nadat dit geschied was, restte hem slechts een overhaaste vlucht, want nog dien zelfden dag slaagden de Polen er in een 60 M breede bres in den wankelen stadsmuur te schieten en den daarop volgenden Zondag, den 29en April, veroverde de Poolsche aan- vqerder. Mathuszka met vierhonderd voet knechten een der torens van het slot. Zij, die het huis Pazlok niet hadden willen verlaten, onder wie de bevelhebber Philipp Greissing, werden gevangen genomen en naar Marien- burg overgebracht, waar allen ter dood wer den veroordeeld. Merkwaardig: het verhaal van Arbraham Florisz' lotgevallen binnen de muren van dit oud-Hollandsche stadje, door hem zelf ge boekstaafd en door een historicus, nuchter, zakelijk, in moderne schrijfmachine-letter tjes in behoorlijk Nederlandsch overgebracht had een machtigen indruk op mij gemaakt. Ik waande me weer op de schoolbanken, waar ik als jongen, nog zonder dien gruwe- Iijken afkeer van het wapengeweld, welke ons op rijperen leeftijd bezielt, naar de boeiende verhalen van onzen ouden onderwijzer luister de de roemruchtige veldtochten van Prins Maurits, het beleg van Leiden, de daden van Michiel de Ruyter en Tromp Door het breede venster van de kamer, waar wij om de tafel zaten, zag ik den met hooge klimplanten weelderig begroeiden muur van het stadje, op den achtergrond den toren van het slot, waar eens Dietrich von Schlieben en Phillipp Greissing den scepter zwaaiden en in het groene Wecskedal rond dit oude huis Pazlok ontwaarde ik de duizenden be legeraars in het harnas en in de wapenrus ting der Spanjaarden zooals die in mijn ver beelding nog voortleefden uit de geschiede nisboeken Het was Sanders, die mij weer tot de wer kelijkheid terug riep. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 5