LETTEREN EN KUNST TOQNEEL TE LONDEN. Hotel de Leeuwerik Vergaderzalen Radiomuziek der week. Nieuwe Uitgaven. ZATERDAG 16 SEPTEMBER 1933 HAARLEM'S DAGBLAD 9 SCHILDERKUNST. Een prentverzamelaar in grooten stijl. Dr. HEINRICH STINNES1 Groote, particuliere prentencollecties ko men in ons land niet zoo vaak voor. Die van oude prenten nog eer dan verzamelingen van moderne grafiek: etsen, litho's, houtsne den. Als ik in mijn herinneringen de laatste dertig jaar doorsnuffel, komen er slechts een paar namen naar boven van enkele, ook gees telijk bevoorrechte lieden, die met inzicht en verstand, een wat mén noemt eenigszins be- wusten samenhang cultiveerden in hun kostbare maar toch ook zoo kostelijke lief hebberij. Van enkele nog levenden zal ik geen na men noemen, van hen die reeds heengingen, komt mij altijd weer het beeld van den ouden Dr. H. J. Hubert voor den geest, den grooten vrienden bewonderaar van Jozef Is raels' etsen. Hubert had jarenlang in Indië gewoond, waar hij o.a. lijfarts van goeverneur-gene- raal Van der Wijck geweest was en repa trieerde zoo omstreeks 1898. Hij liet zich allerlei mooie prenten naar In dië sturen, van artisten die zijn bewonde ring hadden en die in dien tijd nog voor schappelijke prijzen te krijgen waren in per fecte exemplaren: Whistier, Seymour-Haden, Legros, Jozef Israëls, Brangwijn, Corot, Mc- ryon hadden zijn voorliefde, wat al direct een idee van zijn smaak geeft. In verlof jaren had hij van enkele meesters als Jaap Maris en Israëls een keurig' uitgezochte schilderijtjes mee naar Java genomen. Toen hij eindelijk met pensioen ging vestigde hij zich met al zijn schatten in een eenvoudig huis in Oos terbeek, en pas in dien tijd mocht ik kennis met hem maken. Zelden heb ik een betrekke lijk kleine kunstverzameling gezien, zoo ar tistiek uitgelezen en met toewijding verzorgd. Dat hij daar niet maar zoo zijn mannetjes voor had, doch steeds zelf keurde en koos, al was hij voor een hint erkentelijk, ver hoogde nog mijn respect voor dezen uitzon derlijken cliënt. Er is nog een reden, waarom ik even bij dezen oud-Indischgast stilsta, vóór ik over een anderen verzamelaar ga ver tellen. En dat is dat Hubert's collectie de ab solute weerlegging was van de nog steeds vaak gehoorde bewering, dat men in Indië geen prenten of schilderijen hebben kan door klimaat, insecten en misschien nog andere obstakels. Ik geloof dat dergelijk beweren slechts gaarne gebruikt wordt om een gemis aan belangstelling voor mooie dingen te maskee- ren. Ook in Holland kan een prent of een teekening door vocht worden aangetast, zoo men ze tegen 'n natten muur hangt of in een niet droge kast bewaart. Wanneer men wer kelijk liefde voor zijn bezit heeft, verzorgt men het ook. En Hubert waakte er over als een vader. Voor Hólland was hij inderdaad een uit zonderlijk verzamelaar. Doch zijn type was- en is in'het'buitenland allerminst zulk een rariteit. Wij mogen, vandaag den dag, misschien niet zoo goed over onze hyper- arische buren te spreken zijn, in daadwer kelijke belangstelling voor beeldende kunst hebben wij jarenlang een lesje aan ze kunnen nemen. Zeker, we hebben wel eens wat gegnuifd als ze soms te hard. soms te theoretiseerend, soms wat overijverig en onkundig van stal liepen, maar per slot van rekening deden zij wat en lieten wij het bij gnuiven. Liefde voor en kennis van prentkunst is een markant iets in de genegenheid voor kunst in het al gemeen. Zij zijn nieits voor den oppexylakki- gen meelooper; men moet er wat studie, wat geduld, wat echte neiging voor hebben. En dan geloof ik dat in de normale, vóór-oor- logsche jaren, op één prentverzamelaar in ■Nederland, er zes gevonden werden in een gelijksoortig gebied als b.v. Westfalen en de Rijnprovincie. In de laatste was Heinrich Stinnes, Dr. Juris, itegierungsrat, broer van den grooten Hugo, de wijd en zijd beroemdste. In de kel ders ondier zijn villa in de Keulsche voor stad Lindenthal waren een aantal vertrekken geheel als museumsmagazijn ingericht en het aantal zijner moderne prenten liep in de duizendtallen. Nu hij in het laatst van liet vorig jaar in Zwitserland gestorven is, mag •ik wel het een en ander over dezen curieu- sen man vertellen, mij .uitsluitend bezig houdend natuurlijk met zijn verschijning als kunstverzamelaar. Het zal in 1910, tijdens de Keulsche Sonderbundiausstellung (later nim mer in belangrijkheid overtroffen) geweest zijn, dat de beminnelijke Dr. Hagelstange, toen directeur van het Walraf Richai'dts mu seum en in het eerste oorlogsjaar al aan een hartverlamming overleden, mij in het Dom- hot-el kwam opzoeken en een klein, mager, donker, correct gekleed heertje medebracht, die erg zuinig met zijn woorden was, doch de weinige zinnen'die hij sprak zooals men dat aan de krant noemt persklaar afleverde. Hij scheen naar den leeftijd moeilijk te schatten: hij kon veertig, hij kon ook zestig jaar oud zijn. Hij maakte, ondanks zijn hoffelijkheid, den indruk nog nooit van z'n leven gelachen te hebben en een voor zichtige doch welwillende smalle grijns was de moeizaam verkregen belooning voor een geestigheidje in het gesprek. Hij had fijne handen en een escetischen kleinen, scherpen kop, waarin een paar oogen die, hoewel heel rustig, je als priemen doorstaken. Dat w?s Stinnes, en laat ik er nu maar dadelijk bij zeggen dat ik hem in de twintig jaar die op die eerste ontmoeting volgden, nooit anders gezien heb. Behalve in de jaren 14 tot 19, kon ik hem geregeld bezoeken en hij scheen immuun voor eenige verandering in zijn uiterlijke verschijning. Zelfs allerlei familie tragedie der laatste jaren vermocht niet hem uit zijn „vorm" te trekken. En deze zelfde koele, zelfbewuste en zich steeds beheerschende man, was een dei- hart stochtelijkste verzamelaars van prenten en teekeningen, die ik ooit ontmoet heb. Een schitterende boekerij over prentkunst werd geregeld door hem bijgevuld en daar door was hij uitmuntend op de hoogte van wat er op zijn liefhebber ij -gebied gemaakt, en te krijgen was. Als ieder rechtgeaard ver zamelaar had ook Stinnes zijn hobby. Van genummerde edities wilde hij steeds het eerste nummer hebben en hij overzag daarbij geheel dat die geheele numerotage meestal een wassen neus en uit mercantiele overwegingen in trek geraakt is. De groote etsers der 19e eeuw vóór 1890, dachten er niet aan hun afdrukken 'te num meren. Maar dit misschien op ijdelheid berustend misverstand ter zijde latend, kon men van dezen stillen, ingetogen man slechts de groote liefde bewonderen, waarmee hij zijn groot kapitaal in dienst stelde van de schoonheid en van zij.n ideaal om voor zijn stad Keulen een prentenkabinet bijeen te brengen, waarvan de weerga niet zoo spoedig te vinden zou geweest zijn. Jongere kunstenaars van eenige beteekenis steunde hij onbekrompen en zonder ophef door hun werk te koopen; van de erkende grootmees ters der grafiek trachtte hij te verwerven, wat er maar aan zeldzaamheden en bijzon der mooie proefdrukken van hen te verkrij gen was. Helaas is al zijn werk door tegenslag in de fortuin vernietigd. Het zal zijn dood verhaast hebben, want hij was de laatste jaren lijden de geworden. Keulen krijgt zijn verzamelin gen niet. Kort na zijn overlijden kondigde Boerner, de Leipziger veilingsfirma, de ver strooiing zijner schatten aan. Er zouden niet minder dan vier veilingen voor noodig zijn. Alleen de eerste heeft inderdaad' plaats gehad, en een catalogus, op zich zelf al een prachtwerk, had deze voorbereid. Toen is alles weer stopgezet. Familieprocessen, na- latenschapsmoeilijkheden enz., enz. hebben het verdere verloop op losse schroeven ge zet. Wat er met alles verder gebeuren gaat is voorloopig onbekend. Doch in een volgend stukje zal ik probeeren zulk een bezoek te schetsen, zooals ik er meerdere bracht in den tijdtoen alles nog goed was. J. H. DE BOIS. Groote en kleine (Adv. Ingez. Med.) Eerst kijken 14 eet*. AMSTERDAM UTRECHT Nieuwendijk 225-229 Oude Gracht 151 (Adv. Ingez. Med.) NEDERLANDSCHE AUTEURS IN 'T SCANDINAVISCH SZEKELYLULOFS EN DE MAN VERTAALD Bij de uitgevers Norstedt Söner te Stockholm zal, naar „Svenska Dagbladet" meldt, een Zweedsche vertaling verschijnen van „Koelie' van mevr. SzekelyLulofs. de jonge Nederlandsche schrijfster, zoo voegt het blad er aan toe, die met haar ook in het Zweedsch vertaalden roman„Gummi" („Rub ber") in éen slag wereldberoemd ls gewor den. Bij Gyldendal te Kopenhagen zal een Deen- sche vertaling verschijnen van „Het Wassen de Water". ((Naar Vandene stiger)van Her man de Man. (Handelsblad) EEN VOORBESPREKING door KAREL DE JONG. Een „eerste uitvoering" van een symphonie van Tchaikowsky: zoo'n aankondiging moet wel de aandacht trekken! Kalundborg's Don derdagavondprogramma bevat haar: al geldt het slechts één enkel hoofddeel van een vierdeelig werk. Ik bedoel de „Manfred"- symphonie. We zullen de vermelding „eerste uitvoering" welk in betrekkelijken zin moe ten opvatten, want het in 1885 gecompo neerde werk, dat het opusgetal 58 draagt en aan Mlli Balakirew, den componist van het vermaarde pianostuk „Islamey", opgedragen is, werd in Maart van het volgende jaar. dus in 1886, voor het eerst in het openbaar ten gehoore gebracht. De „Manfred"-Symphonie is natuurlijk een programmatisch werk, even als b.v. Berlioz' Symphonie „Episode de la Vie d'un Artiste" en Harold-Symphonie. Ba lakirew ontwierp het programma naar het gedicht van Byron in 1882, maar het duurde drie jaren eer Tchaikowsky met de com positie klaar was. Ondanks de groote ver wachting van Balakirew en den goeden dunk, dien de componist zelf van zijn werk had, schijnt de prmière geen succes te heb ben beteekend en zoo schijnt het daarna slechts zelden te zijn uitgevoerd. Ten dienste van hen dit zich voor de uitzending mochten Interesseeren, wil ik de voornaamste punten van het programma van het eerste hoofddeel noemen: Manfred doolt in de Alpen rond. Zijn leven is verwoest; hij leeft nog slechts in herinneringen. Het beeld van Astarte zweeft door zijn gedachten, tevergeefs roept hij haar aan; slechts de echo der rotsen her haalt haar naam. Hij zoekt en jammert naar vergetelheid, die niemand hem geven kan. Ik ontleen dit aan de door H. van Dalen ge schreven, bij J. Ph. Kruseman verschenen Tchaikowsky biografie, welker lezing aan te bevelen is aan hen die omtrent den merk- waardigen Russlschen componist, zijn leven, karakter en werken, wat meer wenschen te weten. In dit werkje wordt ook vermeld, dat de inhoud van het door Balakirew vervaar digde programma aanmerkelijk van die van het oorspronkelijke gedicht afwijkt en dat de componist meer zijn eigen zieleleven dan de denkbeelden van den dichter geschilderd heeft. We hebben nu Tchaikowsky in het milieu der programma-symphonieën geplaatst: zijn latere symphonleën, no. 5 en 6 hebben hem tot de programmalooze symphonischc kunst,- waartoe ook zijn Vierde, opus 38 behoort teruggebracht. Als tegenstelling willen we den grootsten en meest geavanceerden pro- grammamuziek-componist van den nieuwe- ren tijd, Richard Strauss, als symphonlcus in den zin der klassieke overlevering laten zien. Het betreft hier zijn f. min. symphonie op. 12, die Dinsdagavond door Weenen uit gezonden zal worden. Strauss schreef dit werk in 1884, dus op twintig jarigen leef tijd. Hij stond toen nog geheel onder invloed I van de richting, die we in de opvolging Mendelssohn-Schumann-Brahms belichaamd zien Zonder den ouden strijd tusschen de vaak verkeerd begrepen termen „absolute" 1 en „programma'-muziek te willen oprakelen mogen we toch wel er aan herinneren, dat in de eerstgenoemde categorie het formale element een groote rol speelt. De overge leverde regels bepalen een constructie, waar van inhoud en détails door poëtische mo menten kunnen aangegeven en gewijzigd worden. Bij de echte programma-muziek, zooals die door Liszt en later door Rich. Strauss geschreven is bepaalt het dichterlijke gegeven tevens den vorm. Duidelijk kan men deze tegenstelling toet sen door een vergelijking van Beethoven's „Eroica" en Strauss' „Ein Heldenleben". De verandering in Strauss' kunstenaarspersoon lijkheid en muzikalen stijl is vooral begonnen na zijn kennismaking met Wagner's werken en daarna geleidelijk doch snel voortgeschre den. Het eerst openbaart zich Wagner's in vloed op Strauss in de Symphonische Fanta sie „Aus Italiën" op. 16, die 2 jaar na de f. min.-symphonie geschreven werd. Dit werk bezit nog wel den vlerdeellgen Symphonie- vorm, maar behandeling en kleur verraden reeds den lateren Strauss. Het is merkwaardig, hoe zich in de artistieke ontwikkeling van Strauss een halve eeuw muziekgeschiedenis afspiegelt .Men zou zonder in een groote fout te vervallen de naar ik meen door Em. Haeckel ten aanzien der natuurlijke ontwikkelingsge schiedenis der gewervelde dieren geformuleer de uitspraak: De ontogenese is de verkorte phylogenese" ook op Rich. Strauss' muzikale persoonlijkheid kunnen toepassen. De onto genese, de ontwikkeling van het dier als indi vidu, doorloopt achtereenvolgens stadia, die we nu nog als definitieve vormen van z.g. lagere dieren aantreffen. Het constateeren van dit feit is terstond een groote steun gebleken voor hen die van de waarschijnlijkheid van Darwin's hypothese t.a.v. het ontstaan der soorten overtuigd waren. Ik wil deze dingen hier alleen even noemen, zonder verder op het voor of tegen in te gaan. Dat ontstaan der soorten nu wordt „phylogenese" genoemd en het zal den lezer nu duidelijk zijn, in welk verband deze uitspraak met de persoonlijkheid van Rich. Strauss gebracht kan worden. Om tot zijn Symphonie op. 12 terug te keeren: de bijna 20-jarige heeft zich daarin reeds getoond als een meester die het handwerk zijner kunst volkomen beheerscht, die „der Regel Gobol" kent. Men moet echter niet denken dat hij er in tot een slaafsche navolging verviel: zijn eigen artistieke persoonlijkheid komt er reeds tot uiting, zij het ook op verre na niet zoo sterk als in latere werken. In de doeltreffen de instrumentatie openbaart zich reeds de komende virtuoos in de behandeling van het orkestrale apparaat. Aan een uitbreiding van dat apparaat dacht de jongeling vooralsnog niet; hij gebruikte het oude z.g. „groote" symphonieorkest: dubbel bezette houtblazers en trompetten, vier hoorns, drie bazuinen, bastuba en pauken. De vier hoofddeelen zijn: I. Allegro ma non troppo, un foco maestoso; II. Scherzo: Presto; III. Andante cantabile; IV. Allegro assai, molto appassionato. In de finale komen de thema's uit de vorige hoofddeelen in kunstige contrapuntlsche combinatie terug. Aan klaviermuziek zal heel wat te hooren zijn. Met orkest de beide klavierconcerten van Brahms, die in de „Gids door de Klavier litteratuur" van Ad. Ruthardt nog tot de „zelden uitgevoerde of reeds in vergetelheid geraakte" werken gerekend mag worden. Hil versum zendt Dinsdag het Eerste uit, Woens dag gaat uit Daventry het Tweede, en het Eerste uit Motala, ongelukkigerwijze onge veer terzelfder tijd, zoodat een vergelijking der stijleigenschappen door een hooren kort na el kaar niet mogelijk is. Een betrekkelijk weinig gespeeld concert is het Tweede van Beetho ven dat Vrijdag door Samuel te Londen (reg.) gespeeld wordt. Het Trio op. 8 van Chopin (Warschau, Do.) is één van de twee kamermuziekwerken van den grooten klavier poëet. Zij vormen niet het sterkste deel van zijn oeuvre. Ook de cello sonate op. 65 mist de strenge logiek in den bouw, die we bij de klassieken bewonderen. Toch zal de kennismaking met het zelden ge speelde Trio menigen Chopin-vrlend interes seeren. Duitsche invloed. Twee goede stukken. (Van onzen correspondent.) Londen, 13 September. „Ball at the Savoy" is de nieuwste musical comedy voor de Londenaars. Het werk komt zooals ge zult weten uit Duitschland en de Duitsch-Amerikaan Oskar Hammerstein, die om strijd geëerd behoort te worden door de operette-makers van het Vasteland en dooi de minnaars in deze Eilanden van de tooneel- rnuze in haar lichtzinnigste stemmingen, heeft het voor het Londensch tooneel, d.w.z. voor den Britschen smaak, geschikt gemaakt Maar Ball im Savoy zal er wel niet onher kenbaar door veranderd zijn. Dat kan niet. Waar weinig is daar kan weinig worden ver anderd. Zelfs voor de bezetting heeft men zich de diensten van twee midden-Europee- sche artiesten, Oskar Benes en Rosy Barsony moeten verzekeren. Van het stuk valt ver der niets te zeggen. Voor zoo ver er een ver haal of een handeling is zijn ze van de oude beproefde soort, welke zich resoluut afkeert van de realiteit. In een musical comedy mag niets echt gebeuren, afgescheiden van de ly rische duetten, de wisseling van decors en scenes in brutalen luister en het dansen van de chorus girls die althans in Engeland't meest tastbare element vormen van de operette-we reld en klaarblijkelijk er de decoratieve meer derheid vormen van een overigens toch al schappelijk decoratieve bevolking. Ball in the Savoy bewijst slechts opnieuw en daarom wordt het stuk hier genoemd dat Duitschland zich van zijn pre-Nazi-kant op het Londensch tooneel doet kennen. Men neemt het effect van de politieke gebeurte nissen bij onze oostelijke buren nog op ver scheidene andere wijzen op de Londensche Planken waar. Kan men zich voorstellen dat zulke eminente krachten van het Berlijnsch tooneel als Elisabeth Bergner en Werner Kraus de stad van hun triomfen zouden kunnen veronachtzamen en aan Londen de faveur zouden kunnen geven van hun kunst indien de toestanden in Duitschland gewoon waren? Bergner komt straks uit in een nieuw stuk van Margaret Kennedy, de begaafde schrijfster van The Constant Nymph. En Mi- les Malleson heeft een stuk van Gerhardt Hauptmann vertaald, dat onder den titel Be fore Sunset, met Werner Kraus in de hoofd rol, bij ons ten tooneele zal verschijnen. Er zijn klachten gehoord over het aanstaande optreden van Kraus die een gunsteling van Hitier heet te zijn en daarom niet gedwon gen is geworden het brood uit den mond van een Engelsch acteur te komen spelen. Met Elizabeth Bergner staat het wat anders. De Nazi's mogen haar niet, hetgeen getuigt van hun slechten smaak en de noodlottige scherpte van hun „arische" oogen. Er is ook sprake van dat de beste Dultsch-Joodsche spelers, die in Duitschland niet langer kun nen werken, hier opvoeringen komen geven onder den bekenden Berlijnschen regisseur Oskar Ebelsbacher. Van ver gaande Germanisatie kan echter niets komen Dat is al terstond bij den aan vang van het Herfstseizoen gebleken, toen men met opvallende gezwindheid verschei dene tooneelen in de stad heeft bezet met stukken, die zuiver-Brïtsch zijn in stijl en maaksel. John van Druten is weliswaar van Nederlandschen bloede maar hij is er minder trotsch op dan op zijn Engelsche opvoeding, die zijn geest door en door verengelscht heeft. En zijn kunstenaarschap is dientenge volge van dien geest doordrenkt. Zijn „Dis taff Side" is weer een juweel en misschien het schoonste van in tooneel gevangen opmerkingsgave, blijkbaar een gave die in het bijzonder gevoelig is voor de fijnste open baringen van karakter en ze weet op te tee kenen in dialogische teksten, waarin zuiver heid in taal en natuurlijkheid of realisme van het gesprek elkaar niets toegeven. Dit verschaft aan de personen van Van Druten een echtheid die men moet zien om te kun nen gelooven dat ze op het tooneel mogelijk is. Het is zijn kracht. En hij kan volstaan met onavontuurlijke ervaring voor zijn menschen Er is voor Van Druten tooneel genoeg in ge wone levens; hij weet het er althans voor beeldig uit te halen. De titel kan doen ver moeden dat men te doen heeft met- een fe ministisch drama. Een „dlstaff" is de stok van het spinnewiel waaromheen het vlas zit. Penelope heeft er al geschiedenis mee ge maakt. De stok is ook symbool van de vrouw en de „distaff side" is de vrouwelijke lijn. Maar Van Druten is oorspronkelijk en geeft geen drama's van erfelijkheid in den geest van Ibsen of zedespelen van koortsige mo derne ukkepukken in den geest van Coward. Hem is genoeg het binnenhuiselijk bestaan ergens in St. John's Wood van een weduwe en haar twistzieke onredelijke moeder (de geestelijke gebreken van den ouderdom) en de gaande en komende zusters. De dochters van Mrs. Venables zijn verscheiden; de eene niet zoo zeer boven haar stand als boven haar verstand getrouwd en gelukkig in de universiteitssfeer waar zij haar inferioriteits complex kan koesteren; een andere de rus- telooze weduwe, liefst op jacht tusschen de wielen of op het trottoir naar een nieuwen wederhelft die haar hart mag hebben in ruil voor weelde; de derde standvastig in haar trouw aan den overleden man en be waarster van het Londensch huis en be schermster en verzorgster van de kribbige moeder. Op Mrs, Milhvard, deze laatste zus ter. is het fijnste licht van Van Drutcn's ge niale behandeling gevallen. Het is haar le ven en haar ervaring en haar karakter, uit gebeeld op het tooneel door Sybil Thorndlke, wier stuk het is. Sybil Thorndike heeft al eens vroeger gelegenheid gehad exquis too neel te maken van toewijding en berusting. In dit schoone werk van Van Druten over treft zij haar vroegere prestatie. Er is zoo als gezegd weinig handeling maar ze loopt op naar een bedaarde maar toch intensieve ont- knoopig. Mrs. Milhvard, haar dochter 'ge bonden aan een jeugdigen filmmaker op weg naar Hollywood, de professorsvrouw terug naar noordelijker gebied, de andere zuster haar visch aan den haak op weg naar dure zuidelijke stranden, blijft achter, geluk kig in haar eenzaamheid en haar zorg voor de zelfzuchtige moeder, in de herinnering aan den echtgenoot. Lennox Robinson stelt in een vlot en luch tig stuk, dat volle zalen trekt, de vraag of het leven waarde heeft. Het is een blijspel van de beste soort. gespeeld door het knappe troepje Iersche komedianten dat op gezette tijden de Londenaars herinnert aan de on weerstaanbare bekoring van Iersch Engelsch op het tooneel. Robinson-heeft zich afge vraagd wat er zou gebeuren of wat hij kon laten gebeuren indien hij de bewoners van een Iersch kuststadje, die 't vorig seizoen een troepje follies „buitengewoon ordinair" had den gevonden, een sterke dosis zwaar Rus sisch of Scandinavisch tooneel zou toedienen. Toen hij de vraag had gesteld is hij het effect gaan neerschrijven op kostelijke wijze. De luchtige wispelturigheid van het Iersch ka rakter en de ziekelijke zelfbespiegeling van het Russische of Scandinavische, zooals Tsje- kof of Strindberg het geven, verdragen zich slecht. De Ieren beginnen hun schaduwen te zien in de Machten der Duisternis, De Vader en Het Poppenhuis. Het stadje wordt berucht Misdaad, alsnog in zachtaardige vormen, steekt leeïijk het hoofd op. De slager McClus- key dankt het slechts aan zijn onvaste hand dat hij zijn vrouw met den bijl mist en aan de galg ontkomt. „Is Life Worth Living", wordt door de menschen, die tc veel zlel- onliedend drama hebben gehad, ontken nend beantwoord en er zouden slachtoffers zijn gevalllen indien muntgasmeters niet genadig zouden zijn geweest en indien lust in forsch zwemmen op het kritieke oogenblik het niet had gewonnen van levensmoeheid. Wanneer Peter Hurley, het lid van de Dail voor het zwaar beproefde stadje, na Een Vijand des Volks te hebben gezien, met zijn geweten te rade gaat en tegen de regeering stemmend haar ten val brengt, is de maat vol. De vertolkers der zwaarmoedigheid wor den weggestuurd en de goede Ieren krijgen bij de opgewekte klanken van circusmuziek en de klappende zweepen in de arena hun bezinning terug. De vertolking van dezen kostelijken onzin zorgt als steeds bij deze voortreffelijke Iersche spelers voor meer dan ae helft van het succes. A. K. VAN R. liet Web der Begoocheling, door Clive Arden. De Uitgeversmaatschappij A. W. Sythoff te Leiden, heeft de uitgave verzorgd van Het Web van Begoocheling, roman van Clive Arden, in een geautoriseerde vertaling, die behoorlijk Nederlandse!) té lezen geeft. De roman behandelt de levensgeschiedenis van een meisje, totdat zU haar geluk gevonden heeft aan de zijde van een echtgenoot. Maar eerst moeten beiden, menschen met een eigen wil en eigen opvatting, heel wat doormaken. De roman is boeiend en vlot geschreven. Een, die niet welkom was, door Nanny Johansson. In dit boek, dat op het titelblad genoemd wordt een roman van wilskracht en moed, heeft de schrijfster, een fabrieksarbeidster, haar eigen leven behandeld. „Het is een auto biografie van een werkelijk doorleefd leven, van iemand, die door grenzelooze energie, moed enzin voor humor het leven zelf heeft overwonnen", zegt N. Basenau-Goe- mans in de inleiding. Het leven van de schrijfster was zeer moeilijk en daarover heeft ze oprecht en pakkend geschreven. Het boek. verschenen bij J. M. Meulenhoff te Amsterdam, ls vertaald door A. en N. Base- nau. Schetsen uit de geschiedenis der Drogerijen, door A. M. van Prooijen, assistent-apotheker. Deze schetsen zijn gedeeltelijk reeds als tijdschriftartikelen verschenen. In aanmer kelijk ultgebreiden vorm 2ijn ze thans bij Bronsema's Drukkerij te Enschedé In boek vorm uitgegeven. Na een inleiding betreffen de den handel in drogerijen by de oude vol ken, wordt de geschiedenis van een 28-tal meerendeeOs bekende kruiden en drogeryen zeer lezenswaard vermeld, terwUl talryke be langwekkende gegevens uit de geneeskunde, de mythologie en oude geschiedenis het boek je tot een waardevol bezit maken. Prof. dr. N. Schoorl, hoogleer aar aan de Ryksunlver- siteit te Utrecht schreef een kort voorwoord. Crisis. Opheffer richt in dit werkje een ernstig woord van waarschuwing aan het Neder landsche Volk. Hy behandelt de oorzaken van de crisis en van den by na hopoloozcn toestand van ons staatbudget, hy wil aantoo- nen, dat inflatie een tydeiyk hulpmiddel kan zijn, maar erg ais de kwaal en dat het niet onmogeiyk is Nederland te zien zinken In inflatie, en geeft in een apart hoofdstuk eenige punten aan om het Nederlandsche volk aan te passen aan de crisis. De crisis oplossen kan hy evenmin, zegt hy. Het boekje verscheen by H. J. Spruyt's Uitgeversmy te Amsterdam. Drcntsche Legenden. Mevr. J. H. BergmansBetns heeft ruim 20 Drcntsche volksverhalen en legenden verza meld en naverteld: „zooals Ik ze zelf hoor de", zegt ze, „de meesten verteld door myn vader, als wij by elkaar zaten en de wind om het oude molenhuis streek. Als de oude werkvrouw ze vertelde, als wy bU haar zaten terwUl ze poetste." En ze heeft ze weergege ven in al hun eenvoud en schoonheid. Mr. Harm Smcenge schreef een Inleiding, Hein Kray leverde eenige teekeningen, Van Gorcurn in Assen gaf het bundeltje uit. Schets van het Bankwezen, door Mr. II. A. van Nierop. Mr. H. A. van Nierop. directeur van dc Amstcrdamsche Bank schreef voor de Volks universlteits Bibliotheek een Schets van het Bankwezen, by de Erven F. Bohn N.V. te Haarlem uitgegeven. Hiervan zag de tweede druk het licht. Stuart Chase, Technocratie. BIJ Valkhofl' te Amersfoort verscheen Tcch- nacratie, het Probleem der machinale pro ductie. In dit boekje zegt de schrUver. Stuart 'Chase o.a.: De groei der technische weten schappen kan niet worden tegengehouden. Naarmate zU voortschrUdt explodeert zij werkgelegenheid, pi'Uzcn en geïnvesteerde kapitalen. Het prljssysteem kan niet een voortgaande reeks van dergeiyke explosies verdragen zonder Ineen te storten. Onder de Kaja-Kaja's van Zuid- Nieuw-Guinea, door H. Geurtjena M. S. C. „Het rUn levenservaringen, lichten en scha duwen, vallend op het leven van een natuur volk, geen diepe studie, maar tafereeltjes, ge grepen uit het leven", zegt de schrUver in zijn voorwoord. Deze schetsen zyn in de laat ste jaren in Indische bladen van verschillende kleur verschenen, Het boek, dat verlucht is met vele fraaie foto's, is uitgegeven door J. J. Roman en Zo nen te Rocrmond-Maeseyck. „De Kozakken" door Leo Tolsloï In de „Wereldbibliotheek is verschenen de tweede druk (11eHe duizendtal) van De Kozakken (Kozaki) door Leo Tolstm. De ver taling is van R. L„ het bandontwerp van Herman Hana. J. Vijverberg. Vogclidyllen. Met het werkje Blijvers en Trekkers Ls het vijlde, tevens laatste deeltje van de serie Vo gelidyllen verschenen. Het. bevat evenals de vorige deeltjes een bijzonder fraaie collectie foto's door den schrijver zelf genomen, dit maal 50 met bijschriften, die getuigen van des schrijvers liefde voor het gevleugelde volkje. Bovendien zyn de beschouwingen zeer. leerzaam. In dit deel behandelt hij o.a. de grauwe vliegenvanger, de kleine karelciet, de fitis, braanisluiper, winterkoning, pimpel en staartmees, het kneutje, de putter, riet gors, akkerleeuwerik, kwikstaart en boom pieper. Het fraai uitgevoerde werkje verscheen bij Brusse te Rotterdam. Engelsche Handelscorrespondentie Bij Engelhard, Van Embden en Co. te Am sterdam is verschenen; „Engelsche Handels correspondentie, voorzien van grammaticale aantcekeningen en algemeene handelsken nis", (groote cursus) door Dr. J. F. Engel hard, leeraar in handelswetenschappen en handelscorrespondentie tc Amsterdam. Dit ls de 6e, herziene en geheel veranderde druk van deze volledige leiddraad by de stu die voor praktyk en examens, volgens een geheel nieuwe methode. Dc Dienende Pedagogiek. „De Dienende Pedagogiek", methodiek en techniek ter verkryging der voor den groei doelmatige oefening, ls dc titel van een door Dr. J. w. J. Geerts M.S.C. geschreven en bij J. J. Romen en Zoon te Roermond-Macseych in twee deelen uitgegeven bock. Het lijvig werk staat op Katholiek stand punt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 9