LETTEREN EN KUNST
TOQNEEL TE LONDEN.
Hotel de Leeuwerik
Vergaderzalen
Radiomuziek der week.
Nieuwe Uitgaven.
ZATERDAG 16 SEPTEMBER 1933
HAARLEM'S DAGBLAD
9
SCHILDERKUNST.
Een prentverzamelaar in grooten stijl.
Dr. HEINRICH STINNES1
Groote, particuliere prentencollecties ko
men in ons land niet zoo vaak voor. Die van
oude prenten nog eer dan verzamelingen van
moderne grafiek: etsen, litho's, houtsne
den. Als ik in mijn herinneringen de laatste
dertig jaar doorsnuffel, komen er slechts een
paar namen naar boven van enkele, ook gees
telijk bevoorrechte lieden, die met inzicht en
verstand, een wat mén noemt eenigszins be-
wusten samenhang cultiveerden in hun
kostbare maar toch ook zoo kostelijke lief
hebberij.
Van enkele nog levenden zal ik geen na
men noemen, van hen die reeds heengingen,
komt mij altijd weer het beeld van den
ouden Dr. H. J. Hubert voor den geest, den
grooten vrienden bewonderaar van Jozef Is
raels' etsen.
Hubert had jarenlang in Indië gewoond,
waar hij o.a. lijfarts van goeverneur-gene-
raal Van der Wijck geweest was en repa
trieerde zoo omstreeks 1898.
Hij liet zich allerlei mooie prenten naar In
dië sturen, van artisten die zijn bewonde
ring hadden en die in dien tijd nog voor
schappelijke prijzen te krijgen waren in per
fecte exemplaren: Whistier, Seymour-Haden,
Legros, Jozef Israëls, Brangwijn, Corot, Mc-
ryon hadden zijn voorliefde, wat al direct een
idee van zijn smaak geeft. In verlof jaren had
hij van enkele meesters als Jaap Maris en
Israëls een keurig' uitgezochte schilderijtjes
mee naar Java genomen. Toen hij eindelijk
met pensioen ging vestigde hij zich met al
zijn schatten in een eenvoudig huis in Oos
terbeek, en pas in dien tijd mocht ik kennis
met hem maken. Zelden heb ik een betrekke
lijk kleine kunstverzameling gezien, zoo ar
tistiek uitgelezen en met toewijding verzorgd.
Dat hij daar niet maar zoo zijn mannetjes
voor had, doch steeds zelf keurde en koos,
al was hij voor een hint erkentelijk, ver
hoogde nog mijn respect voor dezen uitzon
derlijken cliënt. Er is nog een reden, waarom
ik even bij dezen oud-Indischgast stilsta,
vóór ik over een anderen verzamelaar ga ver
tellen. En dat is dat Hubert's collectie de ab
solute weerlegging was van de nog steeds
vaak gehoorde bewering, dat men in Indië
geen prenten of schilderijen hebben kan door
klimaat, insecten en misschien nog andere
obstakels.
Ik geloof dat dergelijk beweren slechts
gaarne gebruikt wordt om een gemis aan
belangstelling voor mooie dingen te maskee-
ren. Ook in Holland kan een prent of een
teekening door vocht worden aangetast, zoo
men ze tegen 'n natten muur hangt of in een
niet droge kast bewaart. Wanneer men wer
kelijk liefde voor zijn bezit heeft, verzorgt
men het ook. En Hubert waakte er over als
een vader.
Voor Hólland was hij inderdaad een uit
zonderlijk verzamelaar. Doch zijn type was-
en is in'het'buitenland allerminst zulk
een rariteit. Wij mogen, vandaag den dag,
misschien niet zoo goed over onze hyper-
arische buren te spreken zijn, in daadwer
kelijke belangstelling voor beeldende kunst
hebben wij jarenlang een lesje aan ze kunnen
nemen.
Zeker, we hebben wel eens wat gegnuifd
als ze soms te hard. soms te theoretiseerend,
soms wat overijverig en onkundig van stal
liepen, maar per slot van rekening deden zij
wat en lieten wij het bij gnuiven. Liefde voor
en kennis van prentkunst is een markant
iets in de genegenheid voor kunst in het al
gemeen. Zij zijn nieits voor den oppexylakki-
gen meelooper; men moet er wat studie, wat
geduld, wat echte neiging voor hebben. En
dan geloof ik dat in de normale, vóór-oor-
logsche jaren, op één prentverzamelaar in
■Nederland, er zes gevonden werden in een
gelijksoortig gebied als b.v. Westfalen en de
Rijnprovincie.
In de laatste was Heinrich Stinnes, Dr.
Juris, itegierungsrat, broer van den grooten
Hugo, de wijd en zijd beroemdste. In de kel
ders ondier zijn villa in de Keulsche voor
stad Lindenthal waren een aantal vertrekken
geheel als museumsmagazijn ingericht en
het aantal zijner moderne prenten liep in de
duizendtallen. Nu hij in het laatst van liet
vorig jaar in Zwitserland gestorven is, mag
•ik wel het een en ander over dezen curieu-
sen man vertellen, mij .uitsluitend bezig
houdend natuurlijk met zijn verschijning als
kunstverzamelaar. Het zal in 1910, tijdens de
Keulsche Sonderbundiausstellung (later nim
mer in belangrijkheid overtroffen) geweest
zijn, dat de beminnelijke Dr. Hagelstange,
toen directeur van het Walraf Richai'dts mu
seum en in het eerste oorlogsjaar al aan een
hartverlamming overleden, mij in het Dom-
hot-el kwam opzoeken en een klein, mager,
donker, correct gekleed heertje medebracht,
die erg zuinig met zijn woorden was, doch
de weinige zinnen'die hij sprak zooals
men dat aan de krant noemt persklaar
afleverde. Hij scheen naar den leeftijd
moeilijk te schatten: hij kon veertig, hij kon
ook zestig jaar oud zijn. Hij maakte, ondanks
zijn hoffelijkheid, den indruk nog nooit van
z'n leven gelachen te hebben en een voor
zichtige doch welwillende smalle grijns was
de moeizaam verkregen belooning voor een
geestigheidje in het gesprek. Hij had fijne
handen en een escetischen kleinen, scherpen
kop, waarin een paar oogen die, hoewel heel
rustig, je als priemen doorstaken. Dat w?s
Stinnes, en laat ik er nu maar dadelijk bij
zeggen dat ik hem in de twintig jaar die op
die eerste ontmoeting volgden, nooit anders
gezien heb. Behalve in de jaren 14 tot 19,
kon ik hem geregeld bezoeken en hij scheen
immuun voor eenige verandering in zijn
uiterlijke verschijning. Zelfs allerlei familie
tragedie der laatste jaren vermocht niet
hem uit zijn „vorm" te trekken.
En deze zelfde koele, zelfbewuste en zich
steeds beheerschende man, was een dei-
hart stochtelijkste verzamelaars van prenten
en teekeningen, die ik ooit ontmoet heb.
Een schitterende boekerij over prentkunst
werd geregeld door hem bijgevuld en daar
door was hij uitmuntend op de hoogte van
wat er op zijn liefhebber ij -gebied gemaakt,
en te krijgen was. Als ieder rechtgeaard ver
zamelaar had ook Stinnes zijn hobby.
Van genummerde edities wilde hij steeds
het eerste nummer hebben en hij overzag
daarbij geheel dat die geheele numerotage
meestal een wassen neus en uit mercantiele
overwegingen in trek geraakt is.
De groote etsers der 19e eeuw vóór 1890,
dachten er niet aan hun afdrukken 'te num
meren. Maar dit misschien op ijdelheid
berustend misverstand ter zijde latend,
kon men van dezen stillen, ingetogen man
slechts de groote liefde bewonderen, waarmee
hij zijn groot kapitaal in dienst stelde van
de schoonheid en van zij.n ideaal om voor
zijn stad Keulen een prentenkabinet bijeen
te brengen, waarvan de weerga niet zoo
spoedig te vinden zou geweest zijn. Jongere
kunstenaars van eenige beteekenis steunde
hij onbekrompen en zonder ophef door hun
werk te koopen; van de erkende grootmees
ters der grafiek trachtte hij te verwerven,
wat er maar aan zeldzaamheden en bijzon
der mooie proefdrukken van hen te verkrij
gen was.
Helaas is al zijn werk door tegenslag in de
fortuin vernietigd. Het zal zijn dood verhaast
hebben, want hij was de laatste jaren lijden
de geworden. Keulen krijgt zijn verzamelin
gen niet. Kort na zijn overlijden kondigde
Boerner, de Leipziger veilingsfirma, de ver
strooiing zijner schatten aan. Er zouden niet
minder dan vier veilingen voor noodig zijn.
Alleen de eerste heeft inderdaad' plaats
gehad, en een catalogus, op zich zelf al een
prachtwerk, had deze voorbereid. Toen is
alles weer stopgezet. Familieprocessen, na-
latenschapsmoeilijkheden enz., enz. hebben
het verdere verloop op losse schroeven ge
zet. Wat er met alles verder gebeuren gaat
is voorloopig onbekend. Doch in een volgend
stukje zal ik probeeren zulk een bezoek te
schetsen, zooals ik er meerdere bracht in den
tijdtoen alles nog goed was.
J. H. DE BOIS.
Groote en kleine
(Adv. Ingez. Med.)
Eerst
kijken
14 eet*.
AMSTERDAM UTRECHT
Nieuwendijk 225-229 Oude Gracht 151
(Adv. Ingez. Med.)
NEDERLANDSCHE AUTEURS IN
'T SCANDINAVISCH
SZEKELYLULOFS EN DE MAN VERTAALD
Bij de uitgevers Norstedt Söner te
Stockholm zal, naar „Svenska Dagbladet"
meldt, een Zweedsche vertaling verschijnen
van „Koelie' van mevr. SzekelyLulofs. de
jonge Nederlandsche schrijfster, zoo voegt het
blad er aan toe, die met haar ook in het
Zweedsch vertaalden roman„Gummi" („Rub
ber") in éen slag wereldberoemd ls gewor
den.
Bij Gyldendal te Kopenhagen zal een Deen-
sche vertaling verschijnen van „Het Wassen
de Water". ((Naar Vandene stiger)van Her
man de Man. (Handelsblad)
EEN VOORBESPREKING
door KAREL DE JONG.
Een „eerste uitvoering" van een symphonie
van Tchaikowsky: zoo'n aankondiging moet
wel de aandacht trekken! Kalundborg's Don
derdagavondprogramma bevat haar: al geldt
het slechts één enkel hoofddeel van een
vierdeelig werk. Ik bedoel de „Manfred"-
symphonie. We zullen de vermelding „eerste
uitvoering" welk in betrekkelijken zin moe
ten opvatten, want het in 1885 gecompo
neerde werk, dat het opusgetal 58 draagt en
aan Mlli Balakirew, den componist van het
vermaarde pianostuk „Islamey", opgedragen
is, werd in Maart van het volgende jaar. dus
in 1886, voor het eerst in het openbaar ten
gehoore gebracht. De „Manfred"-Symphonie
is natuurlijk een programmatisch werk, even
als b.v. Berlioz' Symphonie „Episode de la
Vie d'un Artiste" en Harold-Symphonie. Ba
lakirew ontwierp het programma naar het
gedicht van Byron in 1882, maar het duurde
drie jaren eer Tchaikowsky met de com
positie klaar was. Ondanks de groote ver
wachting van Balakirew en den goeden
dunk, dien de componist zelf van zijn werk
had, schijnt de prmière geen succes te heb
ben beteekend en zoo schijnt het daarna
slechts zelden te zijn uitgevoerd. Ten dienste
van hen dit zich voor de uitzending mochten
Interesseeren, wil ik de voornaamste punten
van het programma van het eerste hoofddeel
noemen: Manfred doolt in de Alpen rond.
Zijn leven is verwoest; hij leeft nog slechts
in herinneringen. Het beeld van Astarte
zweeft door zijn gedachten, tevergeefs roept
hij haar aan; slechts de echo der rotsen her
haalt haar naam. Hij zoekt en jammert naar
vergetelheid, die niemand hem geven kan.
Ik ontleen dit aan de door H. van Dalen ge
schreven, bij J. Ph. Kruseman verschenen
Tchaikowsky biografie, welker lezing aan te
bevelen is aan hen die omtrent den merk-
waardigen Russlschen componist, zijn leven,
karakter en werken, wat meer wenschen te
weten. In dit werkje wordt ook vermeld, dat
de inhoud van het door Balakirew vervaar
digde programma aanmerkelijk van die van
het oorspronkelijke gedicht afwijkt en dat
de componist meer zijn eigen zieleleven dan
de denkbeelden van den dichter geschilderd
heeft.
We hebben nu Tchaikowsky in het milieu
der programma-symphonieën geplaatst: zijn
latere symphonleën, no. 5 en 6 hebben hem
tot de programmalooze symphonischc kunst,-
waartoe ook zijn Vierde, opus 38 behoort
teruggebracht. Als tegenstelling willen we
den grootsten en meest geavanceerden pro-
grammamuziek-componist van den nieuwe-
ren tijd, Richard Strauss, als symphonlcus
in den zin der klassieke overlevering laten
zien. Het betreft hier zijn f. min. symphonie
op. 12, die Dinsdagavond door Weenen uit
gezonden zal worden. Strauss schreef dit
werk in 1884, dus op twintig jarigen leef
tijd. Hij stond toen nog geheel onder invloed I
van de richting, die we in de opvolging
Mendelssohn-Schumann-Brahms belichaamd
zien Zonder den ouden strijd tusschen de
vaak verkeerd begrepen termen „absolute" 1
en „programma'-muziek te willen oprakelen
mogen we toch wel er aan herinneren, dat
in de eerstgenoemde categorie het formale
element een groote rol speelt. De overge
leverde regels bepalen een constructie, waar
van inhoud en détails door poëtische mo
menten kunnen aangegeven en gewijzigd
worden. Bij de echte programma-muziek,
zooals die door Liszt en later door Rich.
Strauss geschreven is bepaalt het dichterlijke
gegeven tevens den vorm.
Duidelijk kan men deze tegenstelling toet
sen door een vergelijking van Beethoven's
„Eroica" en Strauss' „Ein Heldenleben". De
verandering in Strauss' kunstenaarspersoon
lijkheid en muzikalen stijl is vooral begonnen
na zijn kennismaking met Wagner's werken
en daarna geleidelijk doch snel voortgeschre
den. Het eerst openbaart zich Wagner's in
vloed op Strauss in de Symphonische Fanta
sie „Aus Italiën" op. 16, die 2 jaar na de f.
min.-symphonie geschreven werd. Dit werk
bezit nog wel den vlerdeellgen Symphonie-
vorm, maar behandeling en kleur verraden
reeds den lateren Strauss. Het is merkwaardig,
hoe zich in de artistieke ontwikkeling van
Strauss een halve eeuw muziekgeschiedenis
afspiegelt .Men zou zonder in een groote fout
te vervallen de naar ik meen door Em. Haeckel
ten aanzien der natuurlijke ontwikkelingsge
schiedenis der gewervelde dieren geformuleer
de uitspraak: De ontogenese is de verkorte
phylogenese" ook op Rich. Strauss' muzikale
persoonlijkheid kunnen toepassen. De onto
genese, de ontwikkeling van het dier als indi
vidu, doorloopt achtereenvolgens stadia, die
we nu nog als definitieve vormen van z.g.
lagere dieren aantreffen. Het constateeren van
dit feit is terstond een groote steun gebleken
voor hen die van de waarschijnlijkheid van
Darwin's hypothese t.a.v. het ontstaan der
soorten overtuigd waren. Ik wil deze dingen
hier alleen even noemen, zonder verder op het
voor of tegen in te gaan. Dat ontstaan der
soorten nu wordt „phylogenese" genoemd en
het zal den lezer nu duidelijk zijn, in welk
verband deze uitspraak met de persoonlijkheid
van Rich. Strauss gebracht kan worden. Om
tot zijn Symphonie op. 12 terug te keeren: de
bijna 20-jarige heeft zich daarin reeds getoond
als een meester die het handwerk zijner kunst
volkomen beheerscht, die „der Regel Gobol"
kent. Men moet echter niet denken dat hij er
in tot een slaafsche navolging verviel: zijn
eigen artistieke persoonlijkheid komt er reeds
tot uiting, zij het ook op verre na niet zoo
sterk als in latere werken. In de doeltreffen
de instrumentatie openbaart zich reeds de
komende virtuoos in de behandeling van het
orkestrale apparaat. Aan een uitbreiding van
dat apparaat dacht de jongeling vooralsnog
niet; hij gebruikte het oude z.g. „groote"
symphonieorkest: dubbel bezette houtblazers
en trompetten, vier hoorns, drie bazuinen,
bastuba en pauken. De vier hoofddeelen zijn:
I. Allegro ma non troppo, un foco maestoso;
II. Scherzo: Presto; III. Andante cantabile; IV.
Allegro assai, molto appassionato. In de finale
komen de thema's uit de vorige hoofddeelen
in kunstige contrapuntlsche combinatie terug.
Aan klaviermuziek zal heel wat te hooren
zijn. Met orkest de beide klavierconcerten van
Brahms, die in de „Gids door de Klavier
litteratuur" van Ad. Ruthardt nog tot de
„zelden uitgevoerde of reeds in vergetelheid
geraakte" werken gerekend mag worden. Hil
versum zendt Dinsdag het Eerste uit, Woens
dag gaat uit Daventry het Tweede, en het
Eerste uit Motala, ongelukkigerwijze onge
veer terzelfder tijd, zoodat een vergelijking der
stijleigenschappen door een hooren kort na el
kaar niet mogelijk is. Een betrekkelijk weinig
gespeeld concert is het Tweede van Beetho
ven dat Vrijdag door Samuel te Londen (reg.)
gespeeld wordt.
Het Trio op. 8 van Chopin (Warschau, Do.)
is één van de twee kamermuziekwerken van
den grooten klavier poëet. Zij vormen niet het
sterkste deel van zijn oeuvre. Ook de cello
sonate op. 65 mist de strenge logiek in den
bouw, die we bij de klassieken bewonderen.
Toch zal de kennismaking met het zelden ge
speelde Trio menigen Chopin-vrlend interes
seeren.
Duitsche invloed. Twee goede stukken.
(Van onzen correspondent.)
Londen, 13 September.
„Ball at the Savoy" is de nieuwste musical
comedy voor de Londenaars. Het werk komt
zooals ge zult weten uit Duitschland en de
Duitsch-Amerikaan Oskar Hammerstein, die
om strijd geëerd behoort te worden door de
operette-makers van het Vasteland en dooi
de minnaars in deze Eilanden van de tooneel-
rnuze in haar lichtzinnigste stemmingen,
heeft het voor het Londensch tooneel, d.w.z.
voor den Britschen smaak, geschikt gemaakt
Maar Ball im Savoy zal er wel niet onher
kenbaar door veranderd zijn. Dat kan niet.
Waar weinig is daar kan weinig worden ver
anderd. Zelfs voor de bezetting heeft men
zich de diensten van twee midden-Europee-
sche artiesten, Oskar Benes en Rosy Barsony
moeten verzekeren. Van het stuk valt ver
der niets te zeggen. Voor zoo ver er een ver
haal of een handeling is zijn ze van de oude
beproefde soort, welke zich resoluut afkeert
van de realiteit. In een musical comedy mag
niets echt gebeuren, afgescheiden van de ly
rische duetten, de wisseling van decors en
scenes in brutalen luister en het dansen van de
chorus girls die althans in Engeland't meest
tastbare element vormen van de operette-we
reld en klaarblijkelijk er de decoratieve meer
derheid vormen van een overigens toch al
schappelijk decoratieve bevolking. Ball in
the Savoy bewijst slechts opnieuw en
daarom wordt het stuk hier genoemd dat
Duitschland zich van zijn pre-Nazi-kant op
het Londensch tooneel doet kennen. Men
neemt het effect van de politieke gebeurte
nissen bij onze oostelijke buren nog op ver
scheidene andere wijzen op de Londensche
Planken waar. Kan men zich voorstellen dat
zulke eminente krachten van het Berlijnsch
tooneel als Elisabeth Bergner en Werner
Kraus de stad van hun triomfen zouden
kunnen veronachtzamen en aan Londen de
faveur zouden kunnen geven van hun kunst
indien de toestanden in Duitschland gewoon
waren? Bergner komt straks uit in een nieuw
stuk van Margaret Kennedy, de begaafde
schrijfster van The Constant Nymph. En Mi-
les Malleson heeft een stuk van Gerhardt
Hauptmann vertaald, dat onder den titel Be
fore Sunset, met Werner Kraus in de hoofd
rol, bij ons ten tooneele zal verschijnen. Er
zijn klachten gehoord over het aanstaande
optreden van Kraus die een gunsteling van
Hitier heet te zijn en daarom niet gedwon
gen is geworden het brood uit den mond
van een Engelsch acteur te komen spelen.
Met Elizabeth Bergner staat het wat anders.
De Nazi's mogen haar niet, hetgeen getuigt
van hun slechten smaak en de noodlottige
scherpte van hun „arische" oogen. Er is ook
sprake van dat de beste Dultsch-Joodsche
spelers, die in Duitschland niet langer kun
nen werken, hier opvoeringen komen geven
onder den bekenden Berlijnschen regisseur
Oskar Ebelsbacher.
Van ver gaande Germanisatie kan echter
niets komen Dat is al terstond bij den aan
vang van het Herfstseizoen gebleken, toen
men met opvallende gezwindheid verschei
dene tooneelen in de stad heeft bezet met
stukken, die zuiver-Brïtsch zijn in stijl en
maaksel. John van Druten is weliswaar van
Nederlandschen bloede maar hij is er minder
trotsch op dan op zijn Engelsche opvoeding,
die zijn geest door en door verengelscht
heeft. En zijn kunstenaarschap is dientenge
volge van dien geest doordrenkt. Zijn „Dis
taff Side" is weer een juweel en misschien
het schoonste van in tooneel gevangen
opmerkingsgave, blijkbaar een gave die in
het bijzonder gevoelig is voor de fijnste open
baringen van karakter en ze weet op te tee
kenen in dialogische teksten, waarin zuiver
heid in taal en natuurlijkheid of realisme
van het gesprek elkaar niets toegeven. Dit
verschaft aan de personen van Van Druten
een echtheid die men moet zien om te kun
nen gelooven dat ze op het tooneel mogelijk
is. Het is zijn kracht. En hij kan volstaan met
onavontuurlijke ervaring voor zijn menschen
Er is voor Van Druten tooneel genoeg in ge
wone levens; hij weet het er althans voor
beeldig uit te halen. De titel kan doen ver
moeden dat men te doen heeft met- een fe
ministisch drama. Een „dlstaff" is de stok
van het spinnewiel waaromheen het vlas zit.
Penelope heeft er al geschiedenis mee ge
maakt. De stok is ook symbool van de vrouw
en de „distaff side" is de vrouwelijke lijn.
Maar Van Druten is oorspronkelijk en geeft
geen drama's van erfelijkheid in den geest
van Ibsen of zedespelen van koortsige mo
derne ukkepukken in den geest van Coward.
Hem is genoeg het binnenhuiselijk bestaan
ergens in St. John's Wood van een weduwe
en haar twistzieke onredelijke moeder (de
geestelijke gebreken van den ouderdom) en
de gaande en komende zusters. De dochters
van Mrs. Venables zijn verscheiden; de eene
niet zoo zeer boven haar stand als boven
haar verstand getrouwd en gelukkig in de
universiteitssfeer waar zij haar inferioriteits
complex kan koesteren; een andere de rus-
telooze weduwe, liefst op jacht tusschen de
wielen of op het trottoir naar een nieuwen
wederhelft die haar hart mag hebben in
ruil voor weelde; de derde standvastig in
haar trouw aan den overleden man en be
waarster van het Londensch huis en be
schermster en verzorgster van de kribbige
moeder. Op Mrs, Milhvard, deze laatste zus
ter. is het fijnste licht van Van Drutcn's ge
niale behandeling gevallen. Het is haar le
ven en haar ervaring en haar karakter, uit
gebeeld op het tooneel door Sybil Thorndlke,
wier stuk het is. Sybil Thorndike heeft al
eens vroeger gelegenheid gehad exquis too
neel te maken van toewijding en berusting.
In dit schoone werk van Van Druten over
treft zij haar vroegere prestatie. Er is zoo
als gezegd weinig handeling maar ze loopt op
naar een bedaarde maar toch intensieve ont-
knoopig. Mrs. Milhvard, haar dochter 'ge
bonden aan een jeugdigen filmmaker op weg
naar Hollywood, de professorsvrouw terug
naar noordelijker gebied, de andere zuster
haar visch aan den haak op weg naar
dure zuidelijke stranden, blijft achter, geluk
kig in haar eenzaamheid en haar zorg voor
de zelfzuchtige moeder, in de herinnering
aan den echtgenoot.
Lennox Robinson stelt in een vlot en luch
tig stuk, dat volle zalen trekt, de vraag of
het leven waarde heeft. Het is een blijspel
van de beste soort. gespeeld door het knappe
troepje Iersche komedianten dat op gezette
tijden de Londenaars herinnert aan de on
weerstaanbare bekoring van Iersch Engelsch
op het tooneel. Robinson-heeft zich afge
vraagd wat er zou gebeuren of wat hij kon
laten gebeuren indien hij de bewoners van
een Iersch kuststadje, die 't vorig seizoen een
troepje follies „buitengewoon ordinair" had
den gevonden, een sterke dosis zwaar Rus
sisch of Scandinavisch tooneel zou toedienen.
Toen hij de vraag had gesteld is hij het effect
gaan neerschrijven op kostelijke wijze. De
luchtige wispelturigheid van het Iersch ka
rakter en de ziekelijke zelfbespiegeling van
het Russische of Scandinavische, zooals Tsje-
kof of Strindberg het geven, verdragen zich
slecht. De Ieren beginnen hun schaduwen te
zien in de Machten der Duisternis, De Vader
en Het Poppenhuis. Het stadje wordt berucht
Misdaad, alsnog in zachtaardige vormen,
steekt leeïijk het hoofd op. De slager McClus-
key dankt het slechts aan zijn onvaste hand
dat hij zijn vrouw met den bijl mist en aan
de galg ontkomt. „Is Life Worth Living",
wordt door de menschen, die tc veel zlel-
onliedend drama hebben gehad, ontken
nend beantwoord en er zouden slachtoffers
zijn gevalllen indien muntgasmeters niet
genadig zouden zijn geweest en indien lust
in forsch zwemmen op het kritieke oogenblik
het niet had gewonnen van levensmoeheid.
Wanneer Peter Hurley, het lid van de Dail
voor het zwaar beproefde stadje, na Een
Vijand des Volks te hebben gezien, met zijn
geweten te rade gaat en tegen de regeering
stemmend haar ten val brengt, is de maat
vol. De vertolkers der zwaarmoedigheid wor
den weggestuurd en de goede Ieren krijgen
bij de opgewekte klanken van circusmuziek
en de klappende zweepen in de arena hun
bezinning terug. De vertolking van dezen
kostelijken onzin zorgt als steeds bij deze
voortreffelijke Iersche spelers voor meer dan
ae helft van het succes.
A. K. VAN R.
liet Web der Begoocheling, door
Clive Arden.
De Uitgeversmaatschappij A. W. Sythoff
te Leiden, heeft de uitgave verzorgd van
Het Web van Begoocheling, roman van Clive
Arden, in een geautoriseerde vertaling, die
behoorlijk Nederlandse!) té lezen geeft. De
roman behandelt de levensgeschiedenis van
een meisje, totdat zU haar geluk gevonden
heeft aan de zijde van een echtgenoot. Maar
eerst moeten beiden, menschen met een eigen
wil en eigen opvatting, heel wat doormaken.
De roman is boeiend en vlot geschreven.
Een, die niet welkom was, door
Nanny Johansson.
In dit boek, dat op het titelblad genoemd
wordt een roman van wilskracht en moed,
heeft de schrijfster, een fabrieksarbeidster,
haar eigen leven behandeld. „Het is een auto
biografie van een werkelijk doorleefd leven,
van iemand, die door grenzelooze energie,
moed enzin voor humor het leven zelf
heeft overwonnen", zegt N. Basenau-Goe-
mans in de inleiding. Het leven van de
schrijfster was zeer moeilijk en daarover
heeft ze oprecht en pakkend geschreven. Het
boek. verschenen bij J. M. Meulenhoff te
Amsterdam, ls vertaald door A. en N. Base-
nau.
Schetsen uit de geschiedenis der
Drogerijen, door A. M. van
Prooijen, assistent-apotheker.
Deze schetsen zijn gedeeltelijk reeds als
tijdschriftartikelen verschenen. In aanmer
kelijk ultgebreiden vorm 2ijn ze thans bij
Bronsema's Drukkerij te Enschedé In boek
vorm uitgegeven. Na een inleiding betreffen
de den handel in drogerijen by de oude vol
ken, wordt de geschiedenis van een 28-tal
meerendeeOs bekende kruiden en drogeryen
zeer lezenswaard vermeld, terwUl talryke be
langwekkende gegevens uit de geneeskunde,
de mythologie en oude geschiedenis het boek
je tot een waardevol bezit maken. Prof. dr.
N. Schoorl, hoogleer aar aan de Ryksunlver-
siteit te Utrecht schreef een kort voorwoord.
Crisis.
Opheffer richt in dit werkje een ernstig
woord van waarschuwing aan het Neder
landsche Volk. Hy behandelt de oorzaken
van de crisis en van den by na hopoloozcn
toestand van ons staatbudget, hy wil aantoo-
nen, dat inflatie een tydeiyk hulpmiddel
kan zijn, maar erg ais de kwaal en dat het
niet onmogeiyk is Nederland te zien zinken
In inflatie, en geeft in een apart hoofdstuk
eenige punten aan om het Nederlandsche
volk aan te passen aan de crisis. De crisis
oplossen kan hy evenmin, zegt hy.
Het boekje verscheen by H. J. Spruyt's
Uitgeversmy te Amsterdam.
Drcntsche Legenden.
Mevr. J. H. BergmansBetns heeft ruim 20
Drcntsche volksverhalen en legenden verza
meld en naverteld: „zooals Ik ze zelf hoor
de", zegt ze, „de meesten verteld door myn
vader, als wij by elkaar zaten en de wind om
het oude molenhuis streek. Als de oude
werkvrouw ze vertelde, als wy bU haar zaten
terwUl ze poetste." En ze heeft ze weergege
ven in al hun eenvoud en schoonheid.
Mr. Harm Smcenge schreef een Inleiding,
Hein Kray leverde eenige teekeningen, Van
Gorcurn in Assen gaf het bundeltje uit.
Schets van het Bankwezen, door
Mr. II. A. van Nierop.
Mr. H. A. van Nierop. directeur van dc
Amstcrdamsche Bank schreef voor de Volks
universlteits Bibliotheek een Schets van het
Bankwezen, by de Erven F. Bohn N.V. te
Haarlem uitgegeven. Hiervan zag de tweede
druk het licht.
Stuart Chase, Technocratie.
BIJ Valkhofl' te Amersfoort verscheen Tcch-
nacratie, het Probleem der machinale pro
ductie. In dit boekje zegt de schrUver. Stuart
'Chase o.a.: De groei der technische weten
schappen kan niet worden tegengehouden.
Naarmate zU voortschrUdt explodeert zij
werkgelegenheid, pi'Uzcn en geïnvesteerde
kapitalen. Het prljssysteem kan niet een
voortgaande reeks van dergeiyke explosies
verdragen zonder Ineen te storten.
Onder de Kaja-Kaja's van Zuid-
Nieuw-Guinea, door H. Geurtjena
M. S. C.
„Het rUn levenservaringen, lichten en scha
duwen, vallend op het leven van een natuur
volk, geen diepe studie, maar tafereeltjes, ge
grepen uit het leven", zegt de schrUver in
zijn voorwoord. Deze schetsen zyn in de laat
ste jaren in Indische bladen van verschillende
kleur verschenen,
Het boek, dat verlucht is met vele fraaie
foto's, is uitgegeven door J. J. Roman en Zo
nen te Rocrmond-Maeseyck.
„De Kozakken" door Leo Tolsloï
In de „Wereldbibliotheek is verschenen de
tweede druk (11eHe duizendtal) van De
Kozakken (Kozaki) door Leo Tolstm. De ver
taling is van R. L„ het bandontwerp van
Herman Hana.
J. Vijverberg. Vogclidyllen.
Met het werkje Blijvers en Trekkers Ls het
vijlde, tevens laatste deeltje van de serie Vo
gelidyllen verschenen. Het. bevat evenals de
vorige deeltjes een bijzonder fraaie collectie
foto's door den schrijver zelf genomen, dit
maal 50 met bijschriften, die getuigen van
des schrijvers liefde voor het gevleugelde
volkje. Bovendien zyn de beschouwingen
zeer. leerzaam. In dit deel behandelt hij o.a.
de grauwe vliegenvanger, de kleine karelciet,
de fitis, braanisluiper, winterkoning, pimpel
en staartmees, het kneutje, de putter, riet
gors, akkerleeuwerik, kwikstaart en boom
pieper.
Het fraai uitgevoerde werkje verscheen bij
Brusse te Rotterdam.
Engelsche Handelscorrespondentie
Bij Engelhard, Van Embden en Co. te Am
sterdam is verschenen; „Engelsche Handels
correspondentie, voorzien van grammaticale
aantcekeningen en algemeene handelsken
nis", (groote cursus) door Dr. J. F. Engel
hard, leeraar in handelswetenschappen en
handelscorrespondentie tc Amsterdam.
Dit ls de 6e, herziene en geheel veranderde
druk van deze volledige leiddraad by de stu
die voor praktyk en examens, volgens een
geheel nieuwe methode.
Dc Dienende Pedagogiek.
„De Dienende Pedagogiek", methodiek en
techniek ter verkryging der voor den groei
doelmatige oefening, ls dc titel van een door
Dr. J. w. J. Geerts M.S.C. geschreven en bij
J. J. Romen en Zoon te Roermond-Macseych
in twee deelen uitgegeven bock.
Het lijvig werk staat op Katholiek stand
punt.