Een gratis luchtreisje
naar Londen.
Een Belgisch mailschip
te water gelaten.
De schat in 't oude Holland
EEN DRIETAL HOLTENSCHE SCHOONEN, dat deelnam aan de
huldiging van den burgemeester van Holten (O.), A. P. C. Baron van
der JBorch van Vervolde» die Maandag zijn zilveren ambtsjubileum
vierde.
BIJ DE EINDWEDSTRIJDEN DUBBELSPEL tijdens de wereldkampioenschappen tennis voor „profs" te Berlijn werd Najuch door een bal in de
maagstreek getroffen» tengevolge waarvan bij neerviel. Nüsslein komt hem te hulp. Rechts: de Amerikaan Barnes bij het net.
IN HET KOLONIAAL INSTITUUT TE AMSTERDAM wordt op het
oogenblik een vergadering gehouden van de Internationale vereeni-
ging van Lederindustrie-scheikundigen (I.V.L.I.C.) Op de foto v.l.n.r.j
prof. E. Stiasny (staande), dr. W. Vogel, Ir. J. L. van Gijn, voorzitter.
VANAF HET LEIDSCHEPLEIN tot aan het Spui te Amsterdam
zal in de toekomst het verkeer met lichtsignalen geregeld wor
den. Het aanbrengen der lichtseinen in de Leidschestraat hoeK
den. Het aanbrengen der lichtseinen
Lcidscheplein.
EEN KIJKJE op de werkzaamheden aan den nieuwen gashouder te
Hilversum, die thans de 40 Meter hoogte heeft bereikt. - De kuip is
op het afkiinken na gereed. Er moeten in totaal 500.000 klinknagels
gebruikt worden.
DE 87-JARIGE AR1E IN 'T HOF uit
het Sint Jacobus Gasthuis te Schiedam,
die een enthousiast bewonderaar is
van de vliegsport en die reeds twee
maal een gratis reisje met een der
vliegtuigen van de K. L. M. mocht
maken, vertrok Maandag van Waal
haven als gast der K. L. M. met een
vliegtuig naar Londen. De bejaarde
luchtreiziger gereed voor den tocht
over zee.
HET NIEUWE BELGISCHE MAILSCHIP „PRINCE BAUDOUIN" is tc Ant
werpen te water gelaten door den kleinen prins Baudouin, het zoontje van
kroonprins Leopold en prinses Astrid. Dc kleine vorstentelg gereed, om het
touw door te hakken, waajrdoor het schip te water zal glijden.
FEUILLETON
(Een geval uit de practïjk van
Wil J. Sanders, detective).
door UDO VAN EWOUD.
(Nadruk verboden.
19)
Ook tegenover dezn bewaker had de ge
leerde de grootste openhartigheid aan den
dag gelegd, zooals wel bleek uit het feit. dat
deze man Sanders wist te vertellen, dat het
bericht van de verborgen schat zelfs tot in
Orlo was doorgedrongen en den geleerde aan
leiding had gegeven, mede in verband met de
historische beteekenis van dit geval, ter
plaatse eens een onderzoek te gaan instellen.
De bewaker had er natuurlijk geen flauw
idee van gehad, dat de erfenis van Abraham
Florisz. zich in zijn onmiddellijke omgeving
moest bevinden en Sanders had zich dan ook
wel gewacht hem te dezen aanzien eenige
opheldering te geven.
Na deze mededeelingen van den detective,
waardoor wij weliswaar niet veel wijzer wa
ren geworden, maar welke den persoon van
den Noorschen professor toch steeds meer in
een merkwaardig licht plaatsten, rees vanzelf
de vraag hoe wij nu verder zouden moeten
handelen. Ons aanvankelijk gekoesterd plan
een nader onderzoek in te stellen naar de
plaats, waar de schat zou kunnen zijn be
graven, moesten wij voorloopig laten rusten,
„Er zal ons niet anders overblijven dan de
oude heer voor ons te laten werken", meende
Sanders. „Wij zullen hem althans buiten het
hotel, geen moment uit het oog trachten te
verliezen. Lukt ons dat, dan zullen wij ook
•onmiddellijk ontdekken wanneer hij van plan
is iets te ondernemen. Daarnaast is het zaak,
dat wij ten opzichte van uw veiligheid, me
neer van Dobben, de noodige maatregelen
treffen. Waagt u zich in geen geval alleen op
een plaats, waar het voor u gevaarlijk zou
kunnen zijn. Ik zou er zelfs een lief ding
voor over hebben, wanneer ik er u toe zou
kunnen bewegen voor eenigen tijd uit Pr.
Holland te verdwijnen, maar ik vrees, dat me
dit toch niet zal gelukken".
Van Doben strekte afwerend de handen
uit en antwoordde lachend:
Alsjeblieft, meneer Sanders, begint u daar
niet over. Dit is mijn zaak en als wij er in
slagen een verklaring voor het raadsel te
vinden, wil ik althans in de ontknooping
eenig aandeel hebben gehad, al is dat ook
nog zoo gering".
Het kwam mij voor, dat dit antwoord San
ders eenigszins ontstemde, maar in ieder ge
val deed hij geen poging om van Dobben tot
andere gedachten te brengen.
„Goed", zei hij slechts, „op dit oogenblik wil
ik u nog niet dwingen het werk in deze zaak
uitsluitend aan den heer Wils en aan mij
over te laten, maar het zou me niets ver
wonderen, wanneer ik al heel spoedig m'n
trouwe medewerkers hun congé moest geven".
Ik staarde mijn vriend verbaasd aan, wat
hem niet ontging, want zich thans tot mij
wendend, vervolgde hij: „Ja, Miel, hoe zeer
het me ook spijt, onmogelijk lijkt het niet,
dat ik ook jou op non actief zal moeten stel
len: maar wanneer het zoover mocht komen,
troost je dan met de gedachte, dat het geen
gebrek aan vertrouwen in je capaciteiten is,
dat me tot dien maatregel heeft doen beslui
ten. Kijk eens heeren, de zaak is deze, dat we
wel wat heel licht over onzen tegenstander
denken. U vergeet, dat het dien man vandaag
of morgen, wanneer wij voortgaan hem voort
durend te schaduwen, wel moet op vallen,
dat wij verdenking jegens hem koesteren. En
dan is het spel voor ons natuurlijk verloren.
Ik wil nog even de komst ran. den heer Nieu-
wenhuis afwachten, maar dan zal ik ook on
middellijk maatregelen moeten treffen. Op
dit oogenblik staan m'n plannen nog niet ge
heel vast, maar wel gewenscht lijkt het mij
nu reeds, dat wij den heer Nieuwenhuis hier
niet als den vierden man. die nog verwacht
werd, ontvangen. Ik bedoel dit: de heer Nieu
wenhuis is de eenige. dien onze hooggeleerde
professor nog niet kent. Ons daarentegen
heeft hij steeds te zamen gezien en hij zal
dus extra op zijn qui vivo zijn. wanneer wij
iets ondernemen. Uw compagnon, meneer
van Dobben, zal mij dus als derde medewer
ker misschien nog goede diensten kunnen be
wijzen, hetgeen overigens ik haast me om
er dat aan toe te voegen een uitzondering
zal zijn, want Wils weet wel dat ik het over
het algemeen niet bijster op een groot aan
tal vrijwillige medewerkers begrepen heb".
Ik beaamde dit met een hoofdknik.
„Zoolang Nieuwenhuis echter nog tusschen
de wielen zit, zullen wij moeten roeien met de
riemen, die wij hebben", vervolgde Sanders.
Vandaar Wils, dat ik jou zou willen verzoe
ken den achtertuin wat in het oog te hou
den. Wanneer je een plaatsje kiest voor het
raam in de eetzaal, heb je een uitstekend
uitzicht op het poortje, dat toegang geeft tot
een, achter het hotel gelegen steegje, het
welk daar weer op de markt uitkomt. Ik weet
dat zoo goed, omdat ik vanmorgen eenige
leveranciers door dat poortje zag gaan. Hoe
wel het mij voorloopig niet waarschijnlijk
lijkt, dat onze vriencl van dezen, voor hotel
gasten ongewonen weg, gebruik zal maken,
dienen wij het zekere toch voor het onzekere
te nemen en een oogje in het zeil te houden.
Laat jij je dus je middagmaal daar opdienen;
wij zullen hier nog wat wachten en mocht de
heer Jeschoneck zich er over verbazen, dat
wij niet met ons drieën tegelijk aan tafel
gaan, vertel hem dan maar. dat je van plan
bent vanmiddag in je eentje een bezoek te
brengen aan Mariënburg".
Ik voldeed aan deze opdracht en zocht een
plaatsje in de nog vrij leege eetzaal, waar de
heer Jeschoneck mij spoedig ontdekte. Van
achter het buffet stevende hij regelrecht op
mij toe, een en al aandacht voor mijn wen-
schen, zooals dat een goeden hotelier be
taamt. Toen ik hem de reden van m'n ver
langen het middagmaal alleen te gebruiken,
had meegedeeld, wenkte hij onmiddellijk een
kellner, die zich verder met de zorg voor mijn
diner belastte. Helaas was ik niet in de gele
genheid het voortreffelijk toebereide maal die
eer aan te doen, welke het ongetwijfeld toe
kwam. Mijn aandacht concentreerde zich
bijna geheel op den kleinen achtertuin van
het hotel, welke geheel omgeven was door
een met mos begroeiden steenen muur, waar
op, als afweer tegen ongewenschte bezoekers
een bonte verscheidenheid aan scherven van
allerlei flesschen was ingemetseld. Aan dc
eene zijde was ongeveer in het midden van
dezen muur een poortje aangebracht, dat.
naar Sanders mij verzekerd had, toegang
moest geven tot een steegje. Deze opgave
bleek juist te zijn, want over de glasscherven
heen zag ik van mijn plaats af duidelijk de
daken van eenige lage huisjes, welke zich
tegenover den muur moesten bevinden. Door
dit steegje kwam men dus op ae markt; ook
wanneer Sanders mij dat niet verteld had,
zou mijn oriënteeringsvermogen mij tot deze
conclusie gebracht hebben.
Juist maakte ik aanstalten om mij, voor
zoover dat dan in de gegeven omstandighe
den mogelijk was, te goed te doen aan een
verleidelijken reerug, welke de kellner voor
mij had neergezet, toen ik de half glazen
deur in de gang naast de eetzaal zachtjes
hoorde sluiten. Daar deze deur. naar ik wist.
toegang gaf tot de veranda,, waarover men
den achtertuin bereikte, bedwong ik onmid
dellijk mijn sympathie voor den smakelijken
reerug om al mijn aandacht opnieuw te wij
den aan het smalle tegelpaadje, dat naar het
poortje in den muur leidde. Bij intuitie voelde
ik, dat ik hierop zoo dadelijk de ietwat ge
bogen figuur van den professor zou zien ver
schijnen en zoo gebeurde het ook. Met haasti
gen tred te haastig, vond ik, voor een man
van zijn leeftijd en waardigheid, liep hij het
pad af zonder op of om te zien. Eerst toen
hij de deur van het poortje achter zich wilde
sluiten, bleef hij even staan om door zijn
blauwen bril een blik te werpen in de rich
ting van de eetzaal, waar hij mij moest kun
nen zien. Daarna sloot hij de deur haastig
achter zich.
Een oogenblik overlegde ik. wat mij te doen
stond. Zou ik, om geen tijd te verliezen, on
zen verdachten geleerde langs denzelfden
weg volgen, of deed ik beter Sanders te waar
schuwen, die nog met van Dobben op het
terras moest zitten. Daar de professor alleen
door het steegje op de markt kon komen,
welke van het terras af nog gemakkelijker te
bereiken was, zoodat hij ons in geen geval
zou kunneh ontloopen, besloot ik tot het laat
ste. Ik stond dus haastig van tafel op, maar
juist op dit oogenblik hooi-de ik de glazen
deur van de gang opnieuw openen cn slui
ten. welk geluid bijna onmiddellijk gevolgd
werd door de verschijning van een tweeden
persoon op het tegelpad, dien ik tot dusver
in deze omgeving nog niet gezien had en
wiens plotselinge aanwezigheid minstens
evenveel verwondering wekte als die van den
geleerde uit het hooge Noorden. Het was een
heer van middelbaren leeftijd, correct gekleed
in een lichtgrijs zomercostuum, type militair
in ruste, een lorgnet in goud montuur op den
neus cn in het bezit van een knevel, zooals
die eertijds in de gloriedagen der Hohenzol-
lerns, de bovenlip sierde van eiken militair in
Oost-Pruisen, die zich zelf respecteerde. On
der den arm droeg hij een bruin lederen
actetasch. Ook hij begaf zich in de rich
ting van het poortje, waardoor hij echter met
meer spoed dan de professor verdween.
(Wirdt vervolgd*.