RD1G1WOINID
De grootste ruiter van alle tijden.
DIERENPROCESSEN, HIER EN ELDERS.
TWEE FLUITISTEN.
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
ZATERDAG 23 SEPTEMBER 1933
HAARL'EM'S DAGBLAD
13
De Hongaarsche graaf Moritz Sandor.
Ongeveer honderd jaar geleden leefde in
Weenen en Budapest de Hongaar Graaf Mo
ritz Sandor, die nu nog bekend staat als de
grootste ruiter van alle tijden, wiens staaltjes
van rijkunst nog steeds zelfs in geen circus
overtroffen zijn., en die door de Weeners de
„Rittmeister der Holle" de helleritmeester
genoemd werd. De Hongaren, wier lands
man hij eigenlijk was, noemden hem heele-
maal niets, maar omdat ze bijgeloovig waren,
sloegen ze, stil en haastig een kruis, als ze
hem weer één van zijn bravourstukken uit
hadden zien halen, en fluisterden veelbetee
kenend onder elkaar, dat het niet anders
kon. of een man, die ongestraft dergelijke
bovenmenschelijke dingen kon doen, moest
een verbond met den duivel hebben geslo
ten.
Het zou de moeite waard zijn, als men kon
weten, hoe in den tegenwoordigen tijd een
fenomeen als Moritz Sandor beschouwd zou
worden of men hem nog als een soort van
legendarische figuur zou zien, of dat hij ge
rangschikt zou worden bij de „sporthelden".
Er is veel kans op het laatste, en Moritz San
dor, de helleritmeester, de schrik van het
volk en den middenstand in Weenen en Bu
dapest, waar hij met zijn paarden de straten
onveilig placht te maken, zou waarschijnlijk,
als hij een eeuw later geboren was, in plaats
van de heerlijk-romantische figuur die hij
'was, de nuchtere houder van een aantal re
cords en kampioen van zijn land, misschien
ook van Europa en de wereld geworden zijn.
Zijn portretten zouden geregeld en tegelijk
met die van vele anderen in de kranten ver
schijnen, en hij zou zich misschien dagelijks
ergens op een sprmgterrein „trainen" voor
zijn concoursen. Zijn prestaties zouden ook
nog in deze twintigste eeuw. waarin iedereen
één of meer takken van sport beoefent en de
concurrentie dus zooveel greater is, ver boven
die van anderen uitblinken; maar er zouden
meerdere uitblinkers zijn op andere gebieden
en Graaf Moritz Sandor zou ten slotte een
gewoon „sportsman' als zoovelen zijn. Dat
was hij honderd jaar geleden ook, maar toen
was het begrip nog bijna even onbekend als
het woord zelf. iemand die uit pure liefde
voor de zaak de edele ruiterkunst beoefende,
en op de manier van tegenwoordig steeds
probeerde zijn eigen sportieve prestaties hoo-
ger op te voeren, wiens leus „Ie sport pour
le sport" zou zijn geweest, als hij het woord
had gekend, die eerlijk voor zijn mislukkin
gen uit kwam en niet bijzonder prat ging op
zijn prestaties, was toentertijd een vreemde
verschijning.
In het Weenen en Budapest van toen waren
er twee zeer versohillende maatschappelijke
kringen, die op San dor's prestaties net zoo
reageerden als het op het oogenblik waar
schijnlijk de heele wereld zou hebben gedaan;
dat waren in de eerste plaats zijn eigen
kringen, de Hongaarsche en Oostenrijksche
adel. waar hij verafgood en geimiteerd werd,
zooals het tegenwoordig zelfs een tenniskam
pioen of filmster zelden overkomt, en dat
waren in de tweede en lang niet de laatste
plaats de Hongaarsche en Oostenrijksche
jeugd, die hem vereerde op de manier, waar
op de jeugd nu eenmaal altijd de man met
„lef" zal vereeren, en, die zich door geen
ouderlijke vooroordeelen of angst voor den
duivel laat weerhouden van bewondering
voor prestaties als die van Sandor, die de te
genwoordig voor vrijwel iedereen onweer
staanbare charme van het „sportieve" heb
ben.
Het is alleen de vraag of Sandor zelf het
gewaardeerd zou hebben als de voorzienig
heid of het noodlot hem in deze eeuw in
plaats van in de zijne had laten leven; niet
tegenstaande zijn bij tijden opwellende er
gernis omdat de menschen hem niet begrepen
en hem als een waaghalzige dolle dries ble
ven zien, moet een fantast als hij genoten
hebben van de sfeer van bovenmenschelijk-
heid, waarin zijn tijdgenooten hem plaat
sten. Dat hij een fantast was bewijst de aard
van zijn diverse ruiterstukken; bijna inconse
quent staat daar tegenover de strikte eerlijk
heid. die hij betrachtte omtrent zijn misluk
kingen; in de „biografie in beelden", die hij
zijn vriend den dierschilder Prestler liet ma
ken, en waarvan tweehonderd vijftig exem
plaren gedrukt werden, die hij zijn vrien
den aanbood, werden op zijn uitdrukkelijk
verlangen de mislukkingen even uitvoerig
weergegeven als de gelukte bravourstukjes.
Graaf Moritz Sandor werd in 1805 in Buda
pest geboren, en van het sprookje, dat hij al
kon rijden voor hij had leeren loopen is niet
veel waar. Tenzij men dat volkomen letterlijk
opvat: hij heeft nooit rijden geleerd, en be-
heerschte 'n paard, zoodra hij er opzat; maar
doordat zijn strenge vader hem absoluut ver
bood om ooit een paard of een koetsiersbok
te bestijgen en ervoor zorgde, dat hij niet de
gelegenheid had om dat verbod te overtre
den. kon hij pas na diens dood zich aan de
ruiterkunst wijden die al sinds lang een ge
weldige attractie voor hem had. Éénmaal
van zijn leven maar had hij zijn aanleg op de
proef kunnen stellen: met een tweespan, dat
als langzaam en lui bekend stond, was hij de
stallen uit en Budapest ingereden: en de
paarden hun luiheid vergetend, vlogen voor
de koets of de duivel zelf op de bok stond.
Midden in Budapest haalde hij zijn ouders in
een andere koets in, in het voorbijsuizen
groette hij eerbiedig, en antwoordde later,
toen zijn vader hem ter verantwoording riep
met de vraag: „Van wie heb jij leeren rij
den?" volkomen zelfbewust: „Van niemand.
Ik kan het. omdat ik met paarden om kan
gaan enu ze begrijp. U hield die twee paar
den voor langzaam, niet waar? En uw zes
span haalde ze makkelijk in, toen ik ze
reed!"
Er viel niet veel tegen in te brengen. ..Jam
mer. dat je mijn koetsier niet eens een
lesje kunt geven", bromde de oude heer spij
tig maar handhaafde het verbod. Pas,
toen Graaf Moritz na zijn vaders dood het be
stuur van de Sandorbezittingen zelf over
moest nemen, begon zijn carrière als ruiter.
Zijn eerste daad was een Engelsche vol
bloed te laten zadelen, die hij niettegenstaan
de alle waarschuwingen van zijn gouverneur
Kosztarovisch volkomen zeker van zich zelf
eerst met en toen zonder zadel bereed, zon
der dat zelfs de moeilijkste hindernissen
eenig bezwaar voor hem opleverden.
Van dat oogenblik af begint zijn reeks van
wonderdaden, die af en toe bijna Münchhau-
seniaansch zijn met dit verschil alleen,
dat ze stuk voor stuk historisch en authen
tiek zijn.
Op een- keer kwam hij met zijn paard de
steenen trappen van zijn paleis afgereden, tot
groote verbazing en ontsteltenis van zijn
dwerg en zijn koekebakker, die juist aankwa
men om de bevelen van hun meester in
ontvangst te nemen. Bij Pistjan aan de Waag
springt hij een andere keer met een vol
bloed in de veerboot, die al onderweg was en
waarmee hij nog mee moest. In Pistjan
toonde hij ook eens aan de verzamelde be
zoekers van een herberg, dat- men evengoed
te paard als te voet biljart kan spelen. In
Baden, waar hij dikwijls den zomer door
bracht. kan men hem vaak in de vroege mor
gen samen met zijn paard voor een open
raam een pijp zien rooken het paard met
evenveel gemak als hij. Op een keer jaagde hij
in het bosch bij Raro een hert zoolang na,
dat het moe werd en niet- verder kon zijn
paard was nog frisch! In 1842 gaat hij met
eenpaar vrienden een weddenschap aan,
dat hij harder kan rijden dan een locomo
tief en wint! In het Prater in Weenen
ontvlucht hij eens een baron, die hem ver
veelt, door over een met een dikken eikeboom
beladen wagen heen te springen; hij roept
den achterblijvende toe, dat hij hem dat
maar na moet doen, wat deze wijselijk niet
probeert. Ook liet hij eens in het Prater drie
rijtuigen vlak naast elkaar opstellen, waar
na de middelste van de drie er tusschen uit
rijden moest. Toen reed hij met zijn beroemd
zesspan door de opening heen, en hoewel de
paarden geweldig tegen elkaar op moesten
dringen, werd geen van de twee overgebleven
wagens ook maar aangeraakt.
Dat zesspan van Sandor waarmee hij zich
als een vorst overal In de straten vertoonde,
was den koning een dooi*n in het oog. en op
een goeden dag werd hem een verbod thuis
gebracht om voortaan met zes paarden te
rijden, omdat dat een privilege van den ko
ning alleen was. Hij schreef onmiddellijk te
rug, dat iedereen met zooveel paarden mocht
rijden als hij maar wilde, mits hij ze niet
twee aan twee naast elkaar spande. Toen
spande hij zijn zesspan op zijn manier:
vier voor en twee achter, en ging zijn brief
in hoogst eigen persoon en met zijn zesspan
afleveren aan het stadhuis.
Bij Presburg reed hij op een keer met een
vierspan over de Donau, die pas sedert een
etmaal dichtlag. Aan den anderen kant ston
den honderden menschen vol verwachting te
kijken, tot hij er door zou zakken, maar
hoewel het ijs doorboog tot een halve hoepel
en het water aan de kanten omhoog spooz-
door den druk. kwam hij er veilig over. Hij
placht bevriende dames goeden morgen te
gaan wenschen door zijn paard de voorbee-
nen op hun vensterbank te laten zetten, zoo
dat hij naar binnen kon kijken en wat met
ze babbelen kon. In Budapest wilde hij eens
een keer zijn zwager. Graaf Keglevich bezoe
ken en reed te paard de trappen op van zijn
huis, tot hij in de portiek stond en merkte
dat er niemand thuis was. De portiek was
zoo smal. dat hij er zijn paard onmogelijk
kon laten keeren. zoodat hij probeerde hem
achteruit de trappen weer af te laten gaan.
Het paard werd koppig en wilde over de
balustrade op het voorplein springen; al
springende dwong Sandor het plotseling zich
om te draaien, wat geen kleinigheid was op
de gladde en beijzelde vloer, en kon er toen
gewoon de trappen mee af gaan. Op een an
deren keer verveelt de huishoudster van zijn
slot Raro hem zóó met- haar gejammer over
zijn waaghalzerijen, dat hij haar door twee
stalknechts vasthouden laat, de ééne bij
haar beenen de andere bij haar hoofd, zoodat
ze een levende hindernis vormt en dan zeven
keer op haar af galoppeert met luid misbaar
en geroep en geknal van zijn karwats. Vlak
voor haar draait hij echt-er iederen keer om.
maar omdat ze van angst haar oogen stijf
dicht knijpt, denkt ze, dat hij zeven keer over
haar heen gesprongen is. Niemand zal later
meer in zijn vuistje gelachen hebben dan
Sandor. als hij haar vol vuur hoorde getui
gen. dat zijn bravourstukjes heelemaal niet
gevaarlijk waren! Op een anderen keer werd
hij op de brug in Raab door twee wachten
aangehouden wegens te snel rijden; ze hiel
den hem de gekruiste bajonetten voor om
hem tegen te houden, maar hij sprong er
overheen en verdween. Op een feest in Wee
nen springt hij in tegenwoordigheid van
Keizer Ferdinand over een commissaris van
politie heen. die een beetje te gewichtig doet.
een anderen keer springt hij over vier door
officieren opgehouden en gekruiste sabels.
De grootste sprong, die hij ooit gemaakt
heeft, was er één van één en dertig voet en
drie duim over een door de vele regens aan
beide zijden overgeloopen kanaal; dat was
bij een steeple-chase. waar hij met één van
zijn beroemdste merries Redrose uit kwam.
Intusschen heeft hij natuurlijk ook de noo-
dige ongelukken gehad: op een keer, toen hij
over de boomen wilde springen, die de
scheepsbrug bij Presburg afsloten, stortte
hij en gaf bloed op; niettemin klom hij da
delijk weer op zijn paard en probeerde het
opnieuw. Een andere keer probeert hij bij een
paardenhandelaar in Weenen een paard,
de zadelriemen scheuren en met het zadel
tusschen zijn beenen valt hij alles behalve
zacht op den grond terwijl het paard door
loopt. Op een anderen keer valt hij in een
diepe steengroeve bij Bia, tusschen rotsblok
ken en een bron door, toevallig net op de
eenige plaats, waar hij en het paard kunnen
neerkomen zonder al te veel gevaar. Hij
komt er zonder een kleerscheur van af. In
den loop van zijn leven heeft hij achtereen
volgens al zijn beenderen gebroken, en zijn
knieschijf breekt hij zeven en twintig keer,
Het is geen wonder, dat hem dat alles ten
slotte toch duur te staan komt.
Op zijn dertigste jaar. in 1835. was Sandort
getrouwd met de dochter van den bekender..
Oostenrijkschen kanselier Metternich. Napo
leon's groote tegenstander. Eén van zijn
dochters, de latere vorstin Pauline Metter-
nich-Sandor, die als echtgenoote van den
Oostenrijkschen gezant in Parijs een in hof
kringen zeer geziene persoonlijkheid was. ver
telt in haar mémoires o.a. dat hij zijn zomers
zoo dikwijls in de badplaats Baden door
bracht. omdat al zijn waaghalzerijen zijn
gezondheid toch niet al te goed bekwamen.
Öp zijn vijf en veertigste jaar al kreeg hij.
waarschijnlijk tengevolge van het vele vallen,
in het Casino in Weenen een aanval van
waanzin, die zoo erg was, dat hij gebonden
moest worden en naar het krankzinnigen
gesticht in Praag overgebracht, waar van
daan hij als een ziek en gebroken man te
rugkeerde. die lichamelijk en geestelijk tot
niets meer in staat was. Het eenige wat hij
zich nog herinnerde, waren zijn eigen ruiter
stukken, en voor de samenstelling van Pres-
tel's ..biografie" bleef hij zich nog tot zijn
zestigste jaar interesseeren. Drie en twintig
jaar in totaal nog duurde het, voor de dood,
die hem ook gedurende den tijd van zijn
waaghalzerijen verschoond had, zich den
man herinnerde, die hem zoo vaak getart
had. en hem weghaalde. Eerst in 1878 stierf
hij. In het familiegraf in Bajna in Hon
garije werd zün stoffelijk overschot bijge
zet. echter niet nadat een wonderlijk inci
dent er op vreemde wijze aan herinnerde,
dat de oude. afgeleefde man. die hier ten
grave gedragen werd. eens de beroemde
„helle-ritmeester" was. van wie gefluisterd
word. dat hij zijn ziel aan den duivel ver
kocht had. De zes voor den lijkwagen ge
spannen paarden schrokken op een gegeven
oogenblik namelijk holden in razenden
vaart over het kerkhof en stonden pas
schuimend en trillend stil vlak voor de
groeve.
Voor het eerst sinds langen tijd sloegen de
Hongaarsche boeren, die dat zagen en hoor
den, weer een kruis, en herinnerden zich
hce Sandor eens overmoedig gezegd had.
dat hij. als zijn tijd gekomen was. van plan
was zelfs voor Onzen Lieven Heer te paard te
zullen verschijnen. Was het niet. alsof hij
zijn belofte zoo half en half gehouden had?
WILLY VAN DER TAK.
Rupsen ter dood veroordeeld.
De rechtspleging der middeleeuwen was
vol onmenschelijke wreedheid. De pijnbank
werd zeer vaak gebruikt, talloozen werden, om
tot het afleggen van een bekentenis ge
dwongen te worden, dood gefolterd en velen
legden dan ook dikwijls een bekentenis af in
strijd met de waarheid, omdat ze de doodstraf
verkozen boven een marteling, die toch vaak
met den dood eindigde.
Waren dus de bladzijden der geschiedenis
uit dien tijd vol van de gruwelijkste folte
ringen, er waren ook processen, die nu een
glimlach op de lippen brengen en onder deze
merkwaardige rechtsplegingen behoort de
veroordeeling van dieren, waartegen aan
klachten werden ingediend en die. zoo moge
lijk. voor de rechtbank werden geleid, pre
cies alsof het menschen waren.
Zoo werd in 1266 in Frankrijk een varken
veroordeeld om levend te worden verbrand,
omdat het een klein kind had opgegeten. Hon
derd jaar later werd, eveneens in Frankrijk,
een varken, dat een kind had gewond, ver
oordeeld om in het openbaar zijn kop en een
poot te worden afgeslagen.
In Dijon werd een paard, dat de oorzaak
was van den dood van zijn meester, veroor
deeld om onthoofd te worden. Ja, zelfs een
ernstig man als de president van het parle-
De Merel en de Lijster.
Merelnest op de vensterbank.
Wat beleven we toch een genoegen aan on
zen merel, dien kostenlijken stadsvogel! Wel
wat druk zegt ge, onverdraagzaam ook, vrij
postig op 't drieste af. Zij verdrijft met haar
druk gedoe en soms onaangenaam geschreeuw
den nachtegaal, de heggemusch. den tuin-
fluiter en het zwartkopje; zij belet met sna-
velhouwen de zanglijster haar domein binnen
te dringen zij grijpt voor uw voeten naar een
hapje; zij speelt de baas in uw kersenboom,
zwelgt de lekkerste kersen in en spat met het
roode vruchtsap verkwistend om zich heen;
bekommert zich niet om draden, lappen, spie
gelglas en vogelverschrikkers.
Waar, allernaar waar. Maar daarvoor pres
teert ze dan ook niet weinig. Zij is een toon-
kunstenares eerste klas en draagt de poëzie
van het vogellied breed uit in ons prozaïsch
leven.
Als in Februari de eerste luwe winden waaien,
zet ze zich tegen den avond op een hoogen
boomtop met het gezicht naar de westerzon.
Verwacht ze nog een straaltje van de dalende
zon, die ze met de oogen volgt, tot deze zal
wegzinken achter de kim? Rustig en stil blijft
ze zitten en denkt er niet aan haar slaap-
rikje op te zoeken. Met den goudgelen snavel
omhoog, schuin naar boven, met hangende
vleugel, staart ze naar de witte westerkim.
Zit ze in gepens? Droomt ze? Zie. daar ont
rukt ze zich aan de zalige rust. Het lichaam
pje trilt, de wiekjes komen sidderend in be
weging. het kopje gaat omhoog, de snavel
opent. zich. Daar vallen een paar zacht, glas
heldere klaterende tonen neer. De vogel wil
het liedje van 't vorige jaar weergeven, maar
kan 't blijkbaar niet meer vinden. Hij pro
beert, hij studeert. Hij stemt de keelsnaren,
tokkelt en stemt nog eens. Hij beluistert zich
zelf en merkt niet eens. dat zijn kameraden
in de andere boomen ook met een compositie
bezig zijn. Ook neemt hij geen notitie van ons.
die zijn avondlied in kracht en schoonheid
hooren toenemen. Eerst als de zon al een
eind onder de kim is gedoken, verstomt eens
klaps het lied.
Na den avondzang zweeft de merel nog
vaak even in tuin ofpark rond, valsch gil
lend: „kief-kief-kief!" Vooral als een kat haar
nest bedreigt, kan dit gegil wel een kwartier
aanhouden, voor ze weer in den normalen
gemoedstoestand terug is.
Tot in den nazomer blijft de merel de
eerste fluitiste in 't vogelkoor. Ik noteerde
eens de volgende strophe van een zanger in
onze linde, die ons vele avondenlang op het
zelfde preludium vergastte:
zoodat wij tegen den avond wel eens zeiden:
„Waar blijft
't Wordt haar tijd!"
Het heele lied wordt dikwijls besloten met
een leelijken dissonant, die ongeveer als
„skwatsj!" klinkt. Zou ze haar eigen zang
daarmee belachen?
De merel sluit zich innig bij ons aan. Als
ze maar een geschikte nestplaats kan vinden,
vooral een nap- of komvormige, aanvaardt
ze die graag. Ze weet zich echter ook te be
helpen. Ik vond te Ruurlo eens een nest op
het vorkeinde van een afgesneden tak dien de
vroegere bezitter tegen .een boomstam had
laten staan. Te Bloemendaal vond een merel
in 1931 een leegen bloempot geschikt om in
te nestelen. Men stoorde ze niet. Op hun tijd
keken vijf jongen boven den rand van den
pot uit. In 1932 stond op het terrein van de
afgebrande fabriek van Bijvoet een mangel
machine die ter reparatie zou worden opge
zonden. Maar in een der openingen bouwde
een merel haar nest. De directie wachtte met
de verzending tot moeder Merel haar broed-
taak had volbracht. Maar een nest in den hoek
van een vensterbank zal wel lang nog een
zeldzaamheid blijven. Toch gaf „Der Natur-
forscher" 1926'27 daar een beschrijving en
een teekening van.
Ja ,de merel is een brutaaltje. Mijn vroegere
buurman heeft een mcoien kerseboom, die
voor een paar jaar zwaar geladen was. Om
spreeuwen en merels uit den boom te houden,
zette hij een vogelverschrikker tusschen de
takken, 't Was een pop ter grootte van een
kleinen jongen. Een stok stak er aan weers
zijden als twee armen uit en op den kop
stond een oude hoed. Dat hielp eenigszins.
want de spreeuwen bleven op een afstand.
De merels aarzelden ook, maar twee dagen
later gingen ze weer aan 't smullen. Mijn
buurman plaatste toen boven de pop in den
boom een oude paraplu. Den dag daarna re
gende het. Toen gingen een paar merels on
der de paraplu zitten om droogveers het ker
senfestijn voort te kunnen zetten. Ten einde
raad bracht de geplaagde man een bel in
den boom aan en droeg zijn kinderen op tus
schen en na de schooltijden de bel in bewe
ging te brengen met het koord dat er aan
hing. Dat hielp. Alleen echter, zoolang de bel
luidde.
Een ander bij ons in de buurt deed doel
treffender. Hij plaatste zijn luidspreker in
den kerseboom en liet dien den heelen dag
werken. Voortaan lieten ze den kerseboom met
rust.
De lijsters beginnen al meer en meer het
voorbeeld van de merels om 's winters over
te blijven .te volgen en de trekkers onder hen
komen in "t voorjaar op de oude broedplaats I
terug. Hebben ze die gevonden, dan dadelijk
naar den boomtop waar ze 't- vorig jaar de I
morgen- en avondzon hebben begroet. Van
moeheid na de verre reis van Afrika's kusten
is niets te merken. De lijster voelt zich thuis
en dat wil ze dadelijk met blijdschap verkon
digen. Dan schateren de eerste roeptonen ver
weg over 't nog slapende land. Zij schallen
zuiver van klank, frisch en driest en ook weer
teer en zacht. Soms ernstig, zelfs klagend.
Plotseling een overgang tot luid gejuich en
gejubel. Zoo is ook die laatste tonentrits die
uit den hoogen boom in de avondstilte wordt
uitgeschald „hoheija!"
Maar de lijster heeft ook nog andere ge
luiden. Die leent ze van haar medebosch-
zangers en ook wel van dieren en dingèn in
dorp en stad. In den tuin van-een hotel te
Ruurlo zagen wij eenige lijsters op een gazon
bezig hun eten te zoeken. Toen 't genoten was
gingen ze in de boomen kwinkeleeren en
brachten allerlei geluiden uit de buurt ten
gehoore: hondengekef, eendengekwaak en 't
getingel van een locaaltreintje. En een dame
te Zutphen schreef mij, dat een lijster bij
haar huis telkens een kleine strophe her
haalde uit een marsch die de voorbijtrekken
de militaire muziek dikwijls ten beste gaf.
De zanglijster, Turdus musicus, draagt haar
Nederlandschen zoowel als haar Latijnsohen
naam met eere. Ik zou ze wel de koningin
van het bosch willen noemen. Want al ont
breekt haar het zoete orgaan van de merci,
haar lied is toch veel rijker. Het mist ook
den krassenden spotroep die den merelzang
zoo vaak ontsiert. De lijsterzang is vurige uit
gelatenheid en het afscheidslied aak de zon
is altijd vol vroolïjken overmoed.
K. Zw.
Lijsterde Jubelzang ster.
'ment der Provence chasseneu. gaf in 1531
een boek uit. waarin hij uitvoerig de vraag
behandelt, of een dier voor het gerecht ge
daagd kan worden en welke vraag hij aan het
slot bevestigend beantwoordt. In hetzelfde
boek wordt ook melding gemaakt van een pro
ces tegen meikevers en een van gerechtelijke
vervolging tegen sprinkhanen.
In 1488 werd in Autun een proces begonnen
tegen ratten en evenals bij een gewone vecht
zaak. was ook hier een advocaat, die als ver
dediger van deze misdadigers optradde
bovengenoemde Chasseneu.
Dc provincie Auvergne werd in 1699 door een
ongekende rupsenplaag geteisterd. Dc fruit
oogst liep gevaar met als gevolg een finan-
cieeie ramp voor de bevolking. Men besloot
derhalve strenge maatregelen te nemen. De
rupsen werden voor de rechtbank gedaagd en
beschuldigd van beschadiging van ander
mans eigendom. Men daagde echter tever
geefs, want dc dieren stoorden zich niet aan
het bevel, doch zetten hun vernielingswerk
kalm voort.
Men zou zoo zeggen, dat het achtbaar
rechtscollege zich nu belachelijk genoeg ge
maakt had. Volstrekt niet'. Van rechtswege
werd een verdediger benoemd, die zich de
grootste moeite getroostte voor zijn cliënten
vrijspraak te verkrijgen. Met verschillende ju
ridische spitsvondigheden trachtte hij aan te
toonen, dat dc beklaagden, ondanks dc scha
de welke uit hun handelwijze voortvloeide,
volgens zekere wetsbepalingen tot een der
gelijk optreden gerechtigd waren en dat zij
ook handelden overeenkomstig hun natuur!
Zijn pogingen waren vergeefsch. Zijn cliën
ten werden bij verstek ter dood veroordeeld
en moesten op een bepaald uur op een be
paalde plaats komen om het vonnis over zich
te doen uitvoeren, maar het ongehoorde ge
beurde. want de brutale dieren gingen door
met vernielen en stoorden zich absoluut niet
aan de uitspraak van het hooge gerechts
hof!
Goede raad was duur, want de bewering dat
de rupsen niet van de uitspraak op de hoogte
waren ging niet op. Men had cr wel degelijk
voor gezorgd dat het vonnis was aangeplakt
en voorgelezen!
De bewoners van Auvergne waren als lam
geslagen door deze brutaliteit, doch kwamen
niet op de gedachte het gedierte op andere
wijze te vernietigen. Er waren slechts enkele
verstandigen. die het geheele proces een be
lachelijkheid vonden. Zij moesten hiervoor
echter zwaar boeten, want ook zij werden
wegens medeplichtigheid en verzet tegen het
wettig gezag veroordeeld en gestraft.
Misschien zal men de opmerking maken;
„nu ja. dat gebeurde in Frankrijk, maar wij,
nuchtere Hollanders hebben aan dergelijken
onzin natuurlijk nooit meegedaan!"
Toch wel! Ook hier was men in dien tijd
met dezelfde beginselen van rechtspleging
doortrokken. Lezen we slechts het vonnis te
gen een hond .Provetie. die het kind van
Jan Jansz. van der Poel op 9 Mei 1595 had ge
beten.
COPTE SENTENTIE.
Scheepenen der stad Leijden gezien heb
bende den Eysch en Conclusien gedaan en
genomen bij Lo Huygens Gael. Schout dezer
stad, op ende ten Lasten van den hond van
Jan Jansz. van der Poel genaamt Provetie
ofte so hij anders met naam ofte toenaam
soude mogen zyn genaamt, tegenwoordig
synde gevangen, gezien mede de informatie
bij den Heer Eysscher tot dien eynde bekomen
mits gaders de gevangens eygens Confessie
buytcn pyn en banden van yseren gedaan,
doende Regt. en uyt naem enz.
hebben hem gecondenineert en condem-
neeren hem mits dezen geleyd en gebragt te
werden op 't Pleyn van 's Gravesteijn alhier,
alwaer men gewoon is de boosdoeners te
straffen en dat hy aldaer door den Scherp
rechter met de Koorde aan de Galge tus
schen Hemel en aarde zal werde gehangen
tot dat er de dood na volgt, dat voorts zijn
dode lyf zal werden gesleept op een horde tot
op het galge Velt en dat hy aldaer aan de
galge zal blyven hangen tot afschrik van alle
andere honden, en elk tot een exempel. Ver
klaart voorts alle zyne goederen, Indien hy
eenige mogt hebben, te zyn verbeurt en ge-
confisqueert, ten behoeve van de Graaflykheid
etc.
Actum en de Openbare Vierschaar Presen-
tibus alle de Heeren Scheepenen den 15 Mey
1595.
Wij hebben eenige woorden vet gedrukt.
Du sublime au ridicule il n'y a qu'un pas!
W. S.