RD1G1WOINID De grootste ruiter van alle tijden. DIERENPROCESSEN, HIER EN ELDERS. TWEE FLUITISTEN. BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD ZATERDAG 23 SEPTEMBER 1933 HAARL'EM'S DAGBLAD 13 De Hongaarsche graaf Moritz Sandor. Ongeveer honderd jaar geleden leefde in Weenen en Budapest de Hongaar Graaf Mo ritz Sandor, die nu nog bekend staat als de grootste ruiter van alle tijden, wiens staaltjes van rijkunst nog steeds zelfs in geen circus overtroffen zijn., en die door de Weeners de „Rittmeister der Holle" de helleritmeester genoemd werd. De Hongaren, wier lands man hij eigenlijk was, noemden hem heele- maal niets, maar omdat ze bijgeloovig waren, sloegen ze, stil en haastig een kruis, als ze hem weer één van zijn bravourstukken uit hadden zien halen, en fluisterden veelbetee kenend onder elkaar, dat het niet anders kon. of een man, die ongestraft dergelijke bovenmenschelijke dingen kon doen, moest een verbond met den duivel hebben geslo ten. Het zou de moeite waard zijn, als men kon weten, hoe in den tegenwoordigen tijd een fenomeen als Moritz Sandor beschouwd zou worden of men hem nog als een soort van legendarische figuur zou zien, of dat hij ge rangschikt zou worden bij de „sporthelden". Er is veel kans op het laatste, en Moritz San dor, de helleritmeester, de schrik van het volk en den middenstand in Weenen en Bu dapest, waar hij met zijn paarden de straten onveilig placht te maken, zou waarschijnlijk, als hij een eeuw later geboren was, in plaats van de heerlijk-romantische figuur die hij 'was, de nuchtere houder van een aantal re cords en kampioen van zijn land, misschien ook van Europa en de wereld geworden zijn. Zijn portretten zouden geregeld en tegelijk met die van vele anderen in de kranten ver schijnen, en hij zou zich misschien dagelijks ergens op een sprmgterrein „trainen" voor zijn concoursen. Zijn prestaties zouden ook nog in deze twintigste eeuw. waarin iedereen één of meer takken van sport beoefent en de concurrentie dus zooveel greater is, ver boven die van anderen uitblinken; maar er zouden meerdere uitblinkers zijn op andere gebieden en Graaf Moritz Sandor zou ten slotte een gewoon „sportsman' als zoovelen zijn. Dat was hij honderd jaar geleden ook, maar toen was het begrip nog bijna even onbekend als het woord zelf. iemand die uit pure liefde voor de zaak de edele ruiterkunst beoefende, en op de manier van tegenwoordig steeds probeerde zijn eigen sportieve prestaties hoo- ger op te voeren, wiens leus „Ie sport pour le sport" zou zijn geweest, als hij het woord had gekend, die eerlijk voor zijn mislukkin gen uit kwam en niet bijzonder prat ging op zijn prestaties, was toentertijd een vreemde verschijning. In het Weenen en Budapest van toen waren er twee zeer versohillende maatschappelijke kringen, die op San dor's prestaties net zoo reageerden als het op het oogenblik waar schijnlijk de heele wereld zou hebben gedaan; dat waren in de eerste plaats zijn eigen kringen, de Hongaarsche en Oostenrijksche adel. waar hij verafgood en geimiteerd werd, zooals het tegenwoordig zelfs een tenniskam pioen of filmster zelden overkomt, en dat waren in de tweede en lang niet de laatste plaats de Hongaarsche en Oostenrijksche jeugd, die hem vereerde op de manier, waar op de jeugd nu eenmaal altijd de man met „lef" zal vereeren, en, die zich door geen ouderlijke vooroordeelen of angst voor den duivel laat weerhouden van bewondering voor prestaties als die van Sandor, die de te genwoordig voor vrijwel iedereen onweer staanbare charme van het „sportieve" heb ben. Het is alleen de vraag of Sandor zelf het gewaardeerd zou hebben als de voorzienig heid of het noodlot hem in deze eeuw in plaats van in de zijne had laten leven; niet tegenstaande zijn bij tijden opwellende er gernis omdat de menschen hem niet begrepen en hem als een waaghalzige dolle dries ble ven zien, moet een fantast als hij genoten hebben van de sfeer van bovenmenschelijk- heid, waarin zijn tijdgenooten hem plaat sten. Dat hij een fantast was bewijst de aard van zijn diverse ruiterstukken; bijna inconse quent staat daar tegenover de strikte eerlijk heid. die hij betrachtte omtrent zijn misluk kingen; in de „biografie in beelden", die hij zijn vriend den dierschilder Prestler liet ma ken, en waarvan tweehonderd vijftig exem plaren gedrukt werden, die hij zijn vrien den aanbood, werden op zijn uitdrukkelijk verlangen de mislukkingen even uitvoerig weergegeven als de gelukte bravourstukjes. Graaf Moritz Sandor werd in 1805 in Buda pest geboren, en van het sprookje, dat hij al kon rijden voor hij had leeren loopen is niet veel waar. Tenzij men dat volkomen letterlijk opvat: hij heeft nooit rijden geleerd, en be- heerschte 'n paard, zoodra hij er opzat; maar doordat zijn strenge vader hem absoluut ver bood om ooit een paard of een koetsiersbok te bestijgen en ervoor zorgde, dat hij niet de gelegenheid had om dat verbod te overtre den. kon hij pas na diens dood zich aan de ruiterkunst wijden die al sinds lang een ge weldige attractie voor hem had. Éénmaal van zijn leven maar had hij zijn aanleg op de proef kunnen stellen: met een tweespan, dat als langzaam en lui bekend stond, was hij de stallen uit en Budapest ingereden: en de paarden hun luiheid vergetend, vlogen voor de koets of de duivel zelf op de bok stond. Midden in Budapest haalde hij zijn ouders in een andere koets in, in het voorbijsuizen groette hij eerbiedig, en antwoordde later, toen zijn vader hem ter verantwoording riep met de vraag: „Van wie heb jij leeren rij den?" volkomen zelfbewust: „Van niemand. Ik kan het. omdat ik met paarden om kan gaan enu ze begrijp. U hield die twee paar den voor langzaam, niet waar? En uw zes span haalde ze makkelijk in, toen ik ze reed!" Er viel niet veel tegen in te brengen. ..Jam mer. dat je mijn koetsier niet eens een lesje kunt geven", bromde de oude heer spij tig maar handhaafde het verbod. Pas, toen Graaf Moritz na zijn vaders dood het be stuur van de Sandorbezittingen zelf over moest nemen, begon zijn carrière als ruiter. Zijn eerste daad was een Engelsche vol bloed te laten zadelen, die hij niettegenstaan de alle waarschuwingen van zijn gouverneur Kosztarovisch volkomen zeker van zich zelf eerst met en toen zonder zadel bereed, zon der dat zelfs de moeilijkste hindernissen eenig bezwaar voor hem opleverden. Van dat oogenblik af begint zijn reeks van wonderdaden, die af en toe bijna Münchhau- seniaansch zijn met dit verschil alleen, dat ze stuk voor stuk historisch en authen tiek zijn. Op een- keer kwam hij met zijn paard de steenen trappen van zijn paleis afgereden, tot groote verbazing en ontsteltenis van zijn dwerg en zijn koekebakker, die juist aankwa men om de bevelen van hun meester in ontvangst te nemen. Bij Pistjan aan de Waag springt hij een andere keer met een vol bloed in de veerboot, die al onderweg was en waarmee hij nog mee moest. In Pistjan toonde hij ook eens aan de verzamelde be zoekers van een herberg, dat- men evengoed te paard als te voet biljart kan spelen. In Baden, waar hij dikwijls den zomer door bracht. kan men hem vaak in de vroege mor gen samen met zijn paard voor een open raam een pijp zien rooken het paard met evenveel gemak als hij. Op een keer jaagde hij in het bosch bij Raro een hert zoolang na, dat het moe werd en niet- verder kon zijn paard was nog frisch! In 1842 gaat hij met eenpaar vrienden een weddenschap aan, dat hij harder kan rijden dan een locomo tief en wint! In het Prater in Weenen ontvlucht hij eens een baron, die hem ver veelt, door over een met een dikken eikeboom beladen wagen heen te springen; hij roept den achterblijvende toe, dat hij hem dat maar na moet doen, wat deze wijselijk niet probeert. Ook liet hij eens in het Prater drie rijtuigen vlak naast elkaar opstellen, waar na de middelste van de drie er tusschen uit rijden moest. Toen reed hij met zijn beroemd zesspan door de opening heen, en hoewel de paarden geweldig tegen elkaar op moesten dringen, werd geen van de twee overgebleven wagens ook maar aangeraakt. Dat zesspan van Sandor waarmee hij zich als een vorst overal In de straten vertoonde, was den koning een dooi*n in het oog. en op een goeden dag werd hem een verbod thuis gebracht om voortaan met zes paarden te rijden, omdat dat een privilege van den ko ning alleen was. Hij schreef onmiddellijk te rug, dat iedereen met zooveel paarden mocht rijden als hij maar wilde, mits hij ze niet twee aan twee naast elkaar spande. Toen spande hij zijn zesspan op zijn manier: vier voor en twee achter, en ging zijn brief in hoogst eigen persoon en met zijn zesspan afleveren aan het stadhuis. Bij Presburg reed hij op een keer met een vierspan over de Donau, die pas sedert een etmaal dichtlag. Aan den anderen kant ston den honderden menschen vol verwachting te kijken, tot hij er door zou zakken, maar hoewel het ijs doorboog tot een halve hoepel en het water aan de kanten omhoog spooz- door den druk. kwam hij er veilig over. Hij placht bevriende dames goeden morgen te gaan wenschen door zijn paard de voorbee- nen op hun vensterbank te laten zetten, zoo dat hij naar binnen kon kijken en wat met ze babbelen kon. In Budapest wilde hij eens een keer zijn zwager. Graaf Keglevich bezoe ken en reed te paard de trappen op van zijn huis, tot hij in de portiek stond en merkte dat er niemand thuis was. De portiek was zoo smal. dat hij er zijn paard onmogelijk kon laten keeren. zoodat hij probeerde hem achteruit de trappen weer af te laten gaan. Het paard werd koppig en wilde over de balustrade op het voorplein springen; al springende dwong Sandor het plotseling zich om te draaien, wat geen kleinigheid was op de gladde en beijzelde vloer, en kon er toen gewoon de trappen mee af gaan. Op een an deren keer verveelt de huishoudster van zijn slot Raro hem zóó met- haar gejammer over zijn waaghalzerijen, dat hij haar door twee stalknechts vasthouden laat, de ééne bij haar beenen de andere bij haar hoofd, zoodat ze een levende hindernis vormt en dan zeven keer op haar af galoppeert met luid misbaar en geroep en geknal van zijn karwats. Vlak voor haar draait hij echt-er iederen keer om. maar omdat ze van angst haar oogen stijf dicht knijpt, denkt ze, dat hij zeven keer over haar heen gesprongen is. Niemand zal later meer in zijn vuistje gelachen hebben dan Sandor. als hij haar vol vuur hoorde getui gen. dat zijn bravourstukjes heelemaal niet gevaarlijk waren! Op een anderen keer werd hij op de brug in Raab door twee wachten aangehouden wegens te snel rijden; ze hiel den hem de gekruiste bajonetten voor om hem tegen te houden, maar hij sprong er overheen en verdween. Op een feest in Wee nen springt hij in tegenwoordigheid van Keizer Ferdinand over een commissaris van politie heen. die een beetje te gewichtig doet. een anderen keer springt hij over vier door officieren opgehouden en gekruiste sabels. De grootste sprong, die hij ooit gemaakt heeft, was er één van één en dertig voet en drie duim over een door de vele regens aan beide zijden overgeloopen kanaal; dat was bij een steeple-chase. waar hij met één van zijn beroemdste merries Redrose uit kwam. Intusschen heeft hij natuurlijk ook de noo- dige ongelukken gehad: op een keer, toen hij over de boomen wilde springen, die de scheepsbrug bij Presburg afsloten, stortte hij en gaf bloed op; niettemin klom hij da delijk weer op zijn paard en probeerde het opnieuw. Een andere keer probeert hij bij een paardenhandelaar in Weenen een paard, de zadelriemen scheuren en met het zadel tusschen zijn beenen valt hij alles behalve zacht op den grond terwijl het paard door loopt. Op een anderen keer valt hij in een diepe steengroeve bij Bia, tusschen rotsblok ken en een bron door, toevallig net op de eenige plaats, waar hij en het paard kunnen neerkomen zonder al te veel gevaar. Hij komt er zonder een kleerscheur van af. In den loop van zijn leven heeft hij achtereen volgens al zijn beenderen gebroken, en zijn knieschijf breekt hij zeven en twintig keer, Het is geen wonder, dat hem dat alles ten slotte toch duur te staan komt. Op zijn dertigste jaar. in 1835. was Sandort getrouwd met de dochter van den bekender.. Oostenrijkschen kanselier Metternich. Napo leon's groote tegenstander. Eén van zijn dochters, de latere vorstin Pauline Metter- nich-Sandor, die als echtgenoote van den Oostenrijkschen gezant in Parijs een in hof kringen zeer geziene persoonlijkheid was. ver telt in haar mémoires o.a. dat hij zijn zomers zoo dikwijls in de badplaats Baden door bracht. omdat al zijn waaghalzerijen zijn gezondheid toch niet al te goed bekwamen. Öp zijn vijf en veertigste jaar al kreeg hij. waarschijnlijk tengevolge van het vele vallen, in het Casino in Weenen een aanval van waanzin, die zoo erg was, dat hij gebonden moest worden en naar het krankzinnigen gesticht in Praag overgebracht, waar van daan hij als een ziek en gebroken man te rugkeerde. die lichamelijk en geestelijk tot niets meer in staat was. Het eenige wat hij zich nog herinnerde, waren zijn eigen ruiter stukken, en voor de samenstelling van Pres- tel's ..biografie" bleef hij zich nog tot zijn zestigste jaar interesseeren. Drie en twintig jaar in totaal nog duurde het, voor de dood, die hem ook gedurende den tijd van zijn waaghalzerijen verschoond had, zich den man herinnerde, die hem zoo vaak getart had. en hem weghaalde. Eerst in 1878 stierf hij. In het familiegraf in Bajna in Hon garije werd zün stoffelijk overschot bijge zet. echter niet nadat een wonderlijk inci dent er op vreemde wijze aan herinnerde, dat de oude. afgeleefde man. die hier ten grave gedragen werd. eens de beroemde „helle-ritmeester" was. van wie gefluisterd word. dat hij zijn ziel aan den duivel ver kocht had. De zes voor den lijkwagen ge spannen paarden schrokken op een gegeven oogenblik namelijk holden in razenden vaart over het kerkhof en stonden pas schuimend en trillend stil vlak voor de groeve. Voor het eerst sinds langen tijd sloegen de Hongaarsche boeren, die dat zagen en hoor den, weer een kruis, en herinnerden zich hce Sandor eens overmoedig gezegd had. dat hij. als zijn tijd gekomen was. van plan was zelfs voor Onzen Lieven Heer te paard te zullen verschijnen. Was het niet. alsof hij zijn belofte zoo half en half gehouden had? WILLY VAN DER TAK. Rupsen ter dood veroordeeld. De rechtspleging der middeleeuwen was vol onmenschelijke wreedheid. De pijnbank werd zeer vaak gebruikt, talloozen werden, om tot het afleggen van een bekentenis ge dwongen te worden, dood gefolterd en velen legden dan ook dikwijls een bekentenis af in strijd met de waarheid, omdat ze de doodstraf verkozen boven een marteling, die toch vaak met den dood eindigde. Waren dus de bladzijden der geschiedenis uit dien tijd vol van de gruwelijkste folte ringen, er waren ook processen, die nu een glimlach op de lippen brengen en onder deze merkwaardige rechtsplegingen behoort de veroordeeling van dieren, waartegen aan klachten werden ingediend en die. zoo moge lijk. voor de rechtbank werden geleid, pre cies alsof het menschen waren. Zoo werd in 1266 in Frankrijk een varken veroordeeld om levend te worden verbrand, omdat het een klein kind had opgegeten. Hon derd jaar later werd, eveneens in Frankrijk, een varken, dat een kind had gewond, ver oordeeld om in het openbaar zijn kop en een poot te worden afgeslagen. In Dijon werd een paard, dat de oorzaak was van den dood van zijn meester, veroor deeld om onthoofd te worden. Ja, zelfs een ernstig man als de president van het parle- De Merel en de Lijster. Merelnest op de vensterbank. Wat beleven we toch een genoegen aan on zen merel, dien kostenlijken stadsvogel! Wel wat druk zegt ge, onverdraagzaam ook, vrij postig op 't drieste af. Zij verdrijft met haar druk gedoe en soms onaangenaam geschreeuw den nachtegaal, de heggemusch. den tuin- fluiter en het zwartkopje; zij belet met sna- velhouwen de zanglijster haar domein binnen te dringen zij grijpt voor uw voeten naar een hapje; zij speelt de baas in uw kersenboom, zwelgt de lekkerste kersen in en spat met het roode vruchtsap verkwistend om zich heen; bekommert zich niet om draden, lappen, spie gelglas en vogelverschrikkers. Waar, allernaar waar. Maar daarvoor pres teert ze dan ook niet weinig. Zij is een toon- kunstenares eerste klas en draagt de poëzie van het vogellied breed uit in ons prozaïsch leven. Als in Februari de eerste luwe winden waaien, zet ze zich tegen den avond op een hoogen boomtop met het gezicht naar de westerzon. Verwacht ze nog een straaltje van de dalende zon, die ze met de oogen volgt, tot deze zal wegzinken achter de kim? Rustig en stil blijft ze zitten en denkt er niet aan haar slaap- rikje op te zoeken. Met den goudgelen snavel omhoog, schuin naar boven, met hangende vleugel, staart ze naar de witte westerkim. Zit ze in gepens? Droomt ze? Zie. daar ont rukt ze zich aan de zalige rust. Het lichaam pje trilt, de wiekjes komen sidderend in be weging. het kopje gaat omhoog, de snavel opent. zich. Daar vallen een paar zacht, glas heldere klaterende tonen neer. De vogel wil het liedje van 't vorige jaar weergeven, maar kan 't blijkbaar niet meer vinden. Hij pro beert, hij studeert. Hij stemt de keelsnaren, tokkelt en stemt nog eens. Hij beluistert zich zelf en merkt niet eens. dat zijn kameraden in de andere boomen ook met een compositie bezig zijn. Ook neemt hij geen notitie van ons. die zijn avondlied in kracht en schoonheid hooren toenemen. Eerst als de zon al een eind onder de kim is gedoken, verstomt eens klaps het lied. Na den avondzang zweeft de merel nog vaak even in tuin ofpark rond, valsch gil lend: „kief-kief-kief!" Vooral als een kat haar nest bedreigt, kan dit gegil wel een kwartier aanhouden, voor ze weer in den normalen gemoedstoestand terug is. Tot in den nazomer blijft de merel de eerste fluitiste in 't vogelkoor. Ik noteerde eens de volgende strophe van een zanger in onze linde, die ons vele avondenlang op het zelfde preludium vergastte: zoodat wij tegen den avond wel eens zeiden: „Waar blijft 't Wordt haar tijd!" Het heele lied wordt dikwijls besloten met een leelijken dissonant, die ongeveer als „skwatsj!" klinkt. Zou ze haar eigen zang daarmee belachen? De merel sluit zich innig bij ons aan. Als ze maar een geschikte nestplaats kan vinden, vooral een nap- of komvormige, aanvaardt ze die graag. Ze weet zich echter ook te be helpen. Ik vond te Ruurlo eens een nest op het vorkeinde van een afgesneden tak dien de vroegere bezitter tegen .een boomstam had laten staan. Te Bloemendaal vond een merel in 1931 een leegen bloempot geschikt om in te nestelen. Men stoorde ze niet. Op hun tijd keken vijf jongen boven den rand van den pot uit. In 1932 stond op het terrein van de afgebrande fabriek van Bijvoet een mangel machine die ter reparatie zou worden opge zonden. Maar in een der openingen bouwde een merel haar nest. De directie wachtte met de verzending tot moeder Merel haar broed- taak had volbracht. Maar een nest in den hoek van een vensterbank zal wel lang nog een zeldzaamheid blijven. Toch gaf „Der Natur- forscher" 1926'27 daar een beschrijving en een teekening van. Ja ,de merel is een brutaaltje. Mijn vroegere buurman heeft een mcoien kerseboom, die voor een paar jaar zwaar geladen was. Om spreeuwen en merels uit den boom te houden, zette hij een vogelverschrikker tusschen de takken, 't Was een pop ter grootte van een kleinen jongen. Een stok stak er aan weers zijden als twee armen uit en op den kop stond een oude hoed. Dat hielp eenigszins. want de spreeuwen bleven op een afstand. De merels aarzelden ook, maar twee dagen later gingen ze weer aan 't smullen. Mijn buurman plaatste toen boven de pop in den boom een oude paraplu. Den dag daarna re gende het. Toen gingen een paar merels on der de paraplu zitten om droogveers het ker senfestijn voort te kunnen zetten. Ten einde raad bracht de geplaagde man een bel in den boom aan en droeg zijn kinderen op tus schen en na de schooltijden de bel in bewe ging te brengen met het koord dat er aan hing. Dat hielp. Alleen echter, zoolang de bel luidde. Een ander bij ons in de buurt deed doel treffender. Hij plaatste zijn luidspreker in den kerseboom en liet dien den heelen dag werken. Voortaan lieten ze den kerseboom met rust. De lijsters beginnen al meer en meer het voorbeeld van de merels om 's winters over te blijven .te volgen en de trekkers onder hen komen in "t voorjaar op de oude broedplaats I terug. Hebben ze die gevonden, dan dadelijk naar den boomtop waar ze 't- vorig jaar de I morgen- en avondzon hebben begroet. Van moeheid na de verre reis van Afrika's kusten is niets te merken. De lijster voelt zich thuis en dat wil ze dadelijk met blijdschap verkon digen. Dan schateren de eerste roeptonen ver weg over 't nog slapende land. Zij schallen zuiver van klank, frisch en driest en ook weer teer en zacht. Soms ernstig, zelfs klagend. Plotseling een overgang tot luid gejuich en gejubel. Zoo is ook die laatste tonentrits die uit den hoogen boom in de avondstilte wordt uitgeschald „hoheija!" Maar de lijster heeft ook nog andere ge luiden. Die leent ze van haar medebosch- zangers en ook wel van dieren en dingèn in dorp en stad. In den tuin van-een hotel te Ruurlo zagen wij eenige lijsters op een gazon bezig hun eten te zoeken. Toen 't genoten was gingen ze in de boomen kwinkeleeren en brachten allerlei geluiden uit de buurt ten gehoore: hondengekef, eendengekwaak en 't getingel van een locaaltreintje. En een dame te Zutphen schreef mij, dat een lijster bij haar huis telkens een kleine strophe her haalde uit een marsch die de voorbijtrekken de militaire muziek dikwijls ten beste gaf. De zanglijster, Turdus musicus, draagt haar Nederlandschen zoowel als haar Latijnsohen naam met eere. Ik zou ze wel de koningin van het bosch willen noemen. Want al ont breekt haar het zoete orgaan van de merci, haar lied is toch veel rijker. Het mist ook den krassenden spotroep die den merelzang zoo vaak ontsiert. De lijsterzang is vurige uit gelatenheid en het afscheidslied aak de zon is altijd vol vroolïjken overmoed. K. Zw. Lijsterde Jubelzang ster. 'ment der Provence chasseneu. gaf in 1531 een boek uit. waarin hij uitvoerig de vraag behandelt, of een dier voor het gerecht ge daagd kan worden en welke vraag hij aan het slot bevestigend beantwoordt. In hetzelfde boek wordt ook melding gemaakt van een pro ces tegen meikevers en een van gerechtelijke vervolging tegen sprinkhanen. In 1488 werd in Autun een proces begonnen tegen ratten en evenals bij een gewone vecht zaak. was ook hier een advocaat, die als ver dediger van deze misdadigers optradde bovengenoemde Chasseneu. Dc provincie Auvergne werd in 1699 door een ongekende rupsenplaag geteisterd. Dc fruit oogst liep gevaar met als gevolg een finan- cieeie ramp voor de bevolking. Men besloot derhalve strenge maatregelen te nemen. De rupsen werden voor de rechtbank gedaagd en beschuldigd van beschadiging van ander mans eigendom. Men daagde echter tever geefs, want dc dieren stoorden zich niet aan het bevel, doch zetten hun vernielingswerk kalm voort. Men zou zoo zeggen, dat het achtbaar rechtscollege zich nu belachelijk genoeg ge maakt had. Volstrekt niet'. Van rechtswege werd een verdediger benoemd, die zich de grootste moeite getroostte voor zijn cliënten vrijspraak te verkrijgen. Met verschillende ju ridische spitsvondigheden trachtte hij aan te toonen, dat dc beklaagden, ondanks dc scha de welke uit hun handelwijze voortvloeide, volgens zekere wetsbepalingen tot een der gelijk optreden gerechtigd waren en dat zij ook handelden overeenkomstig hun natuur! Zijn pogingen waren vergeefsch. Zijn cliën ten werden bij verstek ter dood veroordeeld en moesten op een bepaald uur op een be paalde plaats komen om het vonnis over zich te doen uitvoeren, maar het ongehoorde ge beurde. want de brutale dieren gingen door met vernielen en stoorden zich absoluut niet aan de uitspraak van het hooge gerechts hof! Goede raad was duur, want de bewering dat de rupsen niet van de uitspraak op de hoogte waren ging niet op. Men had cr wel degelijk voor gezorgd dat het vonnis was aangeplakt en voorgelezen! De bewoners van Auvergne waren als lam geslagen door deze brutaliteit, doch kwamen niet op de gedachte het gedierte op andere wijze te vernietigen. Er waren slechts enkele verstandigen. die het geheele proces een be lachelijkheid vonden. Zij moesten hiervoor echter zwaar boeten, want ook zij werden wegens medeplichtigheid en verzet tegen het wettig gezag veroordeeld en gestraft. Misschien zal men de opmerking maken; „nu ja. dat gebeurde in Frankrijk, maar wij, nuchtere Hollanders hebben aan dergelijken onzin natuurlijk nooit meegedaan!" Toch wel! Ook hier was men in dien tijd met dezelfde beginselen van rechtspleging doortrokken. Lezen we slechts het vonnis te gen een hond .Provetie. die het kind van Jan Jansz. van der Poel op 9 Mei 1595 had ge beten. COPTE SENTENTIE. Scheepenen der stad Leijden gezien heb bende den Eysch en Conclusien gedaan en genomen bij Lo Huygens Gael. Schout dezer stad, op ende ten Lasten van den hond van Jan Jansz. van der Poel genaamt Provetie ofte so hij anders met naam ofte toenaam soude mogen zyn genaamt, tegenwoordig synde gevangen, gezien mede de informatie bij den Heer Eysscher tot dien eynde bekomen mits gaders de gevangens eygens Confessie buytcn pyn en banden van yseren gedaan, doende Regt. en uyt naem enz. hebben hem gecondenineert en condem- neeren hem mits dezen geleyd en gebragt te werden op 't Pleyn van 's Gravesteijn alhier, alwaer men gewoon is de boosdoeners te straffen en dat hy aldaer door den Scherp rechter met de Koorde aan de Galge tus schen Hemel en aarde zal werde gehangen tot dat er de dood na volgt, dat voorts zijn dode lyf zal werden gesleept op een horde tot op het galge Velt en dat hy aldaer aan de galge zal blyven hangen tot afschrik van alle andere honden, en elk tot een exempel. Ver klaart voorts alle zyne goederen, Indien hy eenige mogt hebben, te zyn verbeurt en ge- confisqueert, ten behoeve van de Graaflykheid etc. Actum en de Openbare Vierschaar Presen- tibus alle de Heeren Scheepenen den 15 Mey 1595. Wij hebben eenige woorden vet gedrukt. Du sublime au ridicule il n'y a qu'un pas! W. S.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 13