iif ZATERDAG 30 SEPTEMBER 1933 HAARLEM'S DAGBLAD 5 bijvoegsel haarlem's dagblad aan allen. Weet j'e wat het lastige is van zoo'n mooien, langen nazomer? De muggen, vliegen en wes pen, die ons altijd nog maar plagen. De mug gen zijn minder in aantal, dan in 't hartje van den zomer. De vliegen zijn meer en de wespen zijn eigenlijk 't allerlastigste volkje. Zijn er onder jullie ook, die zoo idioot bang zijn voor wespen? Geloof maar, dat deze dier tjes veel meer houden van suiker, jam en li monade dan van menschenvleesch. Wespen steken pas, als ze aangevallen worden. Als er naar hen geslagen wordt, beschouwen ze dit natuurlijk als een aanval. Men zegt (of 't waar is zou ik niet durven beweren) dat wespensteken heilzaam zijn voor rheumatieklijders. Nu zijn er verschillende soorten van wespen. Lang niet alle soorten zijn b.v. belust op zoet. Wel behooren alle tot de familie der Vliesvleugeligen. De zwart-gele wespen kennen wij 't beste. Dat zijn ook onze ergste plaaggeesten. Zij be hooren tot het geslacht Vespa. Ze leven ook in groepen, zooals de bijen. Je zult ook zelden een wesp alleen zien. Is er wat te likken, dan gunt de een den ander het lekkers mi et. Men verdringt elkaar soms aan den hals van een (kogelfleschje. Die jaloezie komt in de men- schenwereld ook voor. In 't voprjaar komen de wespen bij 't eer ste zonnetje al uit hun schuilhoeken te voor schijn. Er zijn bij hen, evenals bij de bijen: mannetjes, werkbijen en koninginnen. Al spoedig zoeken ze een beschut plekje als toe komstige woning op. Sommige verkiezen een ondergrondsche woning. Er zijn er bij, die een boom prefereeren. De boschwespen maken een woning en hangen die aan een tak. Zoo'n wes penhuis bestaat uit een papierachtige zelf standigheid, die de wesp fabriceert uit fijn ge kauwd hout en speeksel. Bij de openluchtbou wers komen de meest solide woningen voor. Er komen vier cellen in. En in elk van die cel len wordt een eitje gelegd. Na korten tijd ko men daar larf jes uit, die door moeder zelf ge voed worden met brij van fijn gekauwde insec ten. Vliegenbrij schijnt vooral heel lekker te smaken. Nu worden er nog meer cellen ge- ibouwd en van eieren voorzien. Zoo ontstaat langzamerhand een raat. Later wordt onder deze een tweede raat aangelegd. Deze raten hangen met steeltjes aan elkaar. De eerste larven zijn in dien tusschentijd volwassen ge worden. Ze zijn werkwespen geworden, die meehelpen aan den nestbouw en de voedering der larven. Een wespennest kan soms uit 15 verdiepingen bestaan. Dus zoo'n soort wol kenkrabber in miniatuur. Zoo'n reuzegebouw wordt ook door Duizenden wespen bewoond. Voortdurend heeft er vergrooting en uitbrei ding plaats. De binnenlagen worden verwij derd en nieuwe lagen worden aan den buiten kant aangebracht. De toegang tot het nest is steeds aan de onderzijde. Wespenraten lij ken op honingraten. Maar er zijn verschillen. Ten eerste verschilt de substantie. Ten tweede hangen bijenraten verticaal en iwespenraten horizontaal. De larven kunnen niet uit de cellen vallen, al zijn die van onderen ook geopend, omdat hun achtereind in de rest van een eischaal zit, die stevig is vastgeplakt. Wanneer de larve volwassen is, spint zij de opening van de cel dicht en gaat zich verpoppen. Uit deze poppen komen in 't voorjaar alleen werksters, die geen eieren leggen. Later in den zomer komen er werksters, die wel eieren leggen. Uit deze eieren komen uitsluitenl mannetjes. Deze mannetjeswespen maken ons het leven zoo zuur. De koningin verlaat nu niet meer het nest. Ze gaat voort met eieren leggen, waaruit mannetjes en wijfjes komen. Deze laatste lei den een kort bestaan. De herfstkoude is voor de teere diertjes hun dood. De koninginnen leven langer. Je ziet ze nog vliegen boven de laatste honingbloemen. Als ze haar buikjes voor 't laatst volgezogen heb ben, zoeken ze onder den grond of achter een boomstruik, of tusschen bladeren een plekje op om te overwinteren. Een wespennest is een wonder van schoon heid. Verwoest het niet, want voor geen dui zend gulden kun je het weer heel maken. En wespen doen geen scha. Je kunt ze lastig vin den. Maar ze zijp ook werkzaam. Werkeloos heid komt in hun wereldje niet-voor. Van cri sis en malaise trekken ze zich niets aan. Moe der Natuur laat 't hun aan niets ontbreken. Voor extraatjes zorgt, de mensch wel. Daar snoept er een van de appelmoes, 'k Zal maar een hapje voor hem afzonderen. W. B.—Z. DOMME KINDEREN! „Kun jij zwemmen?" vroeg Jan aan den nieuwen jongen in de klas. „En of!" was het antwoord. „Van den zo mer heb ik drie keer een rivier over gezwom men zonder rusten". „Dan had je het vier maal moeten doen", zei Jan. „Oh, maar werkelijk.protesteerde de ander. ,„Dan zou je n.l. weer op den oever geweest zijn, waar je je kleeren had neergelegd", zei Jan lachend. „Vertel eens, Tom", zei de onderwijzer, „is „broek" enkel of meervoud?" „Allebei, mijnheer!" was het antwoord. „Verklaar dat dan eens", zei de onderwij zer verbaasd. „Wel, mijnheer, broek is enkelvoud van bo ven en meervoud beneden". DIE PROFESSOR! Een beroemde professor in de geneeskunde logeert eens op een groot kasteel. Bij een wandeling door het park, die de bezitter met zijn gasten maakt, blijft de professor staan voor een ouden boom. Bewonderend kijkt hij naar den omvang' rijken stam en het reusachtig bladerdak. „O!" zegt hij dan, „als deze oude eik eens spreken kon. Wat zou hij ons dan wel allle' maal te vertellen hebben". „Dan zou hij in de eerste plaats zeggen, dat hij een linde was!" meende de eigenaar rustig. vijf... zes..: zeven.. „Eén.... twee...." De gouvernante, die zoolang de plaats in neemt van fee Goudhart, die ziek is, telt iets, dat op den bodem ligt van een klein koffer tje; dat op haar schoot staat. Iets, dat men niet kan zien. •Marjolene en Marjolijn, de tweeling doch tertjes van den koning van Elfenland, zitten als een paar' schuwe vogeltjes samen in een hoogen stoel en borduren, of liever: probee- ren te borduren, want hun kleine vingertjes zijn nog veel te onhandig. „Drieviervervolgt fee Puntneus. Oh, die naam! Dii-e naam en dat gezicht, die neus en die kin! En op die kin nog een paar lange stekelige haren! Kwam feer Goudhart maar weer gauw te rug. De kleine elfenmeisjes zijn bang voor haar plaatsvervangster. „Vijfzeszeven Nu zal ze wel ophouden met tellen. Maar nee, ze begint weer van voren af aan. „Eén.... twee...." Wat telt ze daar toch in dat koffertje? „Weet jij het, Marjolene?" Marjolene schudt haar hoofdje. Nee, ze weet het niet; maar ze zou het wel graag willen weten! „Viermompelt fee Puntneus. •Ze kan schijnbaar niet goed zien; want haar kin raakt bijna het koffertje. „Vijf...." Even stilte en dan: „Zes.... ze ven...." De stem van fee Puntneus is al even on aangenaam als haar geheelie verschijning. Zij sluit haar koffertje en zucht eens. Dan staat ze op. Met groote passen gaat ze naar de deur, daar draait ze zich nog eens om, wijst met haar puntige wijsvinger naar het koffertje, dat op een tafel staat en zegt: „Kom er niet aan." Dan gaat ze de deur uit. Langzamerhand wordt het geluid van haar voetstappen door de marmeren gang zachter. „Het is vast een booze fee, die ons kwaad wil doen", mompelt Marjolijn. „Laten we niet aan het koffertje komen; want dan verbranden we onze handen," zegt Marjolene. „En wat er in zit, springt tegen ons ge zicht!" Maar dan, hand aan hand, naderen ze het koffertje. „Maak jij het open, Marjolijn!" „Nee, jij Marjolene." Samen maken ze het deksel open. Oh Op den bodem van het koffertje liggen groote ronde bolletjes, zwart en schitterend. Daartussohen een paar groene. „Dat zijn pillen om iemand honderd jaar te doen slapen!" fluistert Marjolijn,heel bleek Met een harden slag valt het deksel weer dicht. Het geluid doet hen verstijven van schrik. Snel loopen ze naar hun stoel terug. Het was hoog tijd, want de deur gaat open en fee Puntneus verschijnt weer. Haar blik gaat van de twee elfenmeisjes naar het koffertje. Dan komt er plotseling iets heel onverwachts op haar gezicht: een glimlach. „Zoo, jullie zijn brave kinderen geweest!" zegt ze tevi-eden. „Dat is goed, kindertjes Dat ts goed." Zij gaat weer naar het koffertje en telt opnieuw: „Een, twee, drie, vier!" En nog eens: „Een, twee, drie vier!" Dan steekt ze Marjolene en Marjolijn ieder een hand toe. „Neem, maar! Het zijn rozenbonbons. Ik had er maar zeven. Daarom moest ik er nog een halen, om jullie ieder een gelijk aantal te geven." De kleine elfenmeisjes worden heel rood. Fee Puntneus is niet boosaardig, maar in tegendeel een heel lieve feeZe staan op het punt in tranen uit te barsten: Marjo lene en Marj olijn. „Nu," zegt de gouvernante. „-Neem en snoep maar op." Nee, Marjolene, Marjolijn zijn eerlijke kleine elfjes. Dat heeft hun vader hun wel geleerd. Zij voelen zich onwaardig het ge schenk aan te nemen; want ze zijn ondeu gend en ongehoorzaam geweest. Zij bekennen: „Fee Puntneus; wij zijn niet zoo lief als U denkt. We hebben het koffertje open ge maakt." Wordt de Puntneus boos? De kleine elfjes durven niet te kijken. Nee! Plotseling voelen Marjolene en Mar jolijn een paar armen om zich heen en ze krijgen ieder een kus. De haartjes van haar kin prikken; maar wat hindert dat? Fee Puntneus is niet boos. Ze zegt dat ze eerlijke kleine elfjes zijn en dat hun vader nog eens heel erg trotsch op ze zal worden. „En nu, 'kinderen, snoep je bonbons maar op!" DIN A VAN Z. Bobbie was voor den eersten dag naar school geweest. „En wat heb je allemaal geleerd, kleine man?" vroeg zijn Vader, toen hij thuis kwam. „Niet veel", antwoordde Bobbie. „Niet veel?" vroeg Vader verbaasd. „Nee, want ik moet morgen weer terugko men". kunstje met kaarten. Men vraagt één van de toeschouwers een getrokken kaart weer in het spel te steken, en beweert dan, dat de bewuste kaart op bevel langzaam of snel, al naar gewenscht is, weer te voorschijn zal komen. Zoo moeilijk dit kunstje lijkt, zoo gemak kelijk is het uit te voeren. Men heeft het spel n.l. „voorbereid". Men heeft in twee kaarten een gaatje gemaakt, op een derde van hun hoogte, hierdoor haalt men een elastiekje. Aan de achterzijde legt men een knoooie. zoodat het stevig vast zit. Tusschen de beide zoo verbonden kaarten houdt men onopvallend den wijsvinger, dan houdt men den ander het geheele spel zoo voor. dat hij de kaart tusschen de beide verbonden kaaiden steekt. De kleine toovenaar drukt er haar dan heelmaal in, zoo dat het elastiekje gespannen is. Moet de kaart er nu vlug uitkomen, dan houdt men het spel plotseling losser, zoodat de bewuste kaart er uit vliegt. Moet het echter langzaam gebeuren, dan vermindert men den druk der vingers. Men kan nog verder gaan en zeggen welken kan de kaart uit zal gaan. Een weinig vooroefening is echter geboden, zoodat men er de gewenschte handigheid in gekregen heeft. OOM KEES. puzzle-spel. onze bibliotheek. (Opgericht 2 October 1928). Gr. Houtstraat 93. (Bureau van „Haarlem's Dagblad") Corresp.-adres: Emmastraat 36. Ruiltijden: Woensdags 46 en Zaterdags 24 uur. Na kwart vóór zes en kwart vóór vier wordt er onder geen voorwaarde meer geruild. Inschrijving 15 cent (inclusief opbergmap en volledige catalogus 1933) Nieuwe lijsten: 10 cent, nieuwe mappen: 7 1. 2 cent. Leenprijs 2 ets per deel en per leesweek, d.i. WoensdagZatei-dag of Zaterdag Woensdag. AAN DE NIET-DEELNEMERS Ik richt me nu allereerst eens tot de niet- deelnemers en ik doe dat daarom, omdat er in deze rubriek voor jullie iets bijzonders voorkomt. Als je de verschillende kolommen eens na gaat. dan zul je wel iets lezen, wat je herinnert aan het oplossen van een puzzle en de daaraan verbonden prijzen. Ik raad jullie dus aan. kijk de rubriek deze week maar eens extra goed na! EN NU TOT DE DEELNEMERS!!! Tot jullie heb ik geen boodschap voor het oplossen van een wedstrijd, want die hebben jullie al in den vorm van den doorloopenden letterwedstrijd. maar toch heb ik je nog wat te vertellen en dat is dit: Willen jullie er vooral om denken, dat je komt ruilen vóór kwart voor zes en vóór kwart voor vier. Ik kan onder geen enkele voor waarde meer toestaan, dat je na dezen tijd nog wordt geholpen, omdat we dan zelf niet op tijd het gebouw kunnen verlaten. Dus denk er om: Komen vóórdat de kaartjes aan de deuren zijn weggehaald, anders ben je on herroepelijk te laat. DEELNEMERSLIJST (1933—1934) 16. Hetty Jansse, Hoof manstraat 33, 13 j. 17. Hetty Sinnecker, Hoofmanstr. 66, 11 j. 18. Mies Dirks. Zuiderstraat 22r.. 12 jaar. 19. Jilles Warnaar, Ted. v. Berkhoutstr. 32. 11 jaar. 20. Eeltje Akkerboom, Heerens. 117, 10 j. EEN GROOT RAADSEL!! Oplossing van de. vorige week. Nu moet jullie toch weten, dat ik voor een groot raadsel sta en de oplossing kan ik maar niet vinden. Ik zal jullie vertellen, hoe de zaak in el kaar zit: Voor eenigen tijd terug kwam er een kleine jongen in „Onze Bibliotheek" en die gaf mij een briefje van zijn zusje, die deelneemster van O. B. was. Ik las het briefje en nu moet je eens weten, wat er op stond. Dit: Meneer, Wilt U aan mijn broertje meegeven het eerste boek van de SJEVTLEUEHCANEN- serie door mevrouw M. ROE5INKOV ge schreven. Jullie begrijpt natuurlijk, dat ik aan broer tje vroeg, wat dat moest beduiden, maar hij wist er niets van. want zijn zusje had het hem zoo meegegeven. Ik begreep natuurlijk wel, dat zus het eerste boek van een serie wilde hebben, maar mij in 't ootje dacht te ne men en de letters van den naam van die serie omzette en ook die van de schrijfster. Ik zei tegen broertje, dat hij over een week nog eens moest terugkomen: dan zou ik wel weten, welk boek zus bedoelde. Opeens was er bij mij een plannetje opge komen en weet je wat dat is? Jullie moeten probeeren, of je mij helpen kunt met het opzoeken van het boek. dat het lezeresje wil hebben en ook wie de schrijf ster is. Om je even op weg te helpen zeg ik er nog bij, dat de C in de eerste door elkaar gegooide letters de eerste lebter is en bij de schrijfster de letter O. Zoek nu maar eens. Alle boeken uit de serie zijn in O. B. aanwezig. Voordat je echter gaat zoeken, lees dan eerst nog even dit: Ik schrijf dit verhaaltje in onze Jeugd, om dat ik toch al van plan was kleine wedstrijden uit te schrijven. Nu is deze wedstrijd eens alleen voor NIET- DEELNEMERS. maar het gaat natuurlijk daarom, dat je eens met O. B. komt kennis maken en daarom mag iedere oplosser uit O- B. gaan lezen. Nu had ik het zoo gedacht: De kosten van het toezenden van de vrij kaartjes en nog veel meer zijn te hoog. dan dat jullie heelemaal voor niets mee kunt lezen. Je ontvangt daarom een kaartje van mij, waarop je één maand lang kunt mede- lezen tegen betaling alleen van den leenprijs van één boek. namelijk TWEE CENT per lees week. d.i. van WoensdagZaterdag of Zater dagWoensdag. Buiten en behalve dit kaartje loof ik nog een HOOFDPRIJS uit voor de beste oplossing, maar naar dezen prijs kan ik je alleen maar meelaten dingen, indien je van het toegezon den kaartje gebruikt, maakt, dus als je een boek bent komen halen. Bij je oplossing moet je vermelden: je naam je voornaam voluit (geen schuilnaam) je adres en je leeftijd. Alle oplossingen moet je zenden aan het Correspondentie-adres van O. B.. Emmastraat 36 b. d. Koninginneweg. Je mag geen oplossingen aan mevr. Blomber- sturen Ik verwacht je oplossing tot uiterlijk Vrijdag 6 October 1933. Stuur je daarna nog in, dan krijg je wel het kaartje maar kun je niet meer meeloten naar den hoofdprijs. En nu maar aan het zoeken! HOE MEER DEELNEMERS. HOE MEER NIEUWE BOEKEN! W. F. M. H. LASSCHUIT. Emmastraat 36. b. d. Koninginneweg. Haarlem, 29 Sept. 1933. hoe werd de kaas verdeeld? Een vroolijk groepje jongelui houdt- een pic nic. Iedereen heeft iets meegebracht. En groot is dc algemeen vreugde, als één van de meisjes een ronde kaas te voorschijn haalt, „Met hoeveel zijn we?" vraagt ze En het koor antwoordt: „Met acht!" En dan verdeelt ze de kaas met drie sneden in acht gelijke deelen. Wie doet het haar na? Oplossing komt de volgende week TANTE TINE een rozijnen-probleem. Oplossing van de vorige week. Op bovenstaande manier verdeelde Hans zijn hoorntje in zes deelen, ieder met een rozijn. TANTE TINE. de lekkere pudding of het knappe kookstertje. Het was in de vacantïe. Elsje, die tien jaar is, verveelt zich eigenlijk een beetje. Zc is al t-erug van haar logeerpartijtje bij Groot moeder en over een paar dagen gaat ze weer naar school. Nu bedenkt Moeder iets, om Elsje bezig te houden. „Weet je wat", zegt ze tegen haar dochter tje. „Jij mag voor vanmiddag een pudding voor me maken. Ik heb het erg druk met de inmaak, en je kunt. me prachtig helpen. Dan behoef ik me geen zorgen over het dessert te maken. Het, kookboek ligt in de keuken kast; daar staat precies in, hoe je doen moet. Ga dus je gang maar". Elsje is opgetogen. Dat is nog eens prettig. Een pudding maken, heelemaal alleen; wat zal Vader dat leuk vinden. Ze doet een schort voor, dat draagt Moeder ook altijd in de keuken en pakt het kookboek. Vlug zoekt ze, waar „vanillepudding" staat. En ze begint meteen. De maizena aanmengen met twee lepels koude melk. De rest der melk koken met de vanille leest ze. Dan merkt ze dat er geen vanille in huis is. „Ik zal even naar den kruidenier loopen, om te halen" .denkt ze. Maar, terwijl ze de keu kendeur opent, komt er een hevige windvlaag die de bladen van het opengeslagen kookboek doet omwaaien. Dan komt Elsje terug met haar vanille. Ze gaat door met lezen: daarna niet vergeten er eenige fijnge hakte uitjes bij te doen, mosterd, zout en peper. „Wat een gek recept" .denkt Elsje. „Maar ja, als het in het kookboek staat, zal het wel goed zijn". Vlug snippert ze de uitjes en gooit ze in de melksaus, daarna het zout, de mosterd en de peper. 's Avonds brengt Elsje heel trots haar pud ding op tafel. En werkelijk, zoo op het oog is hij meesterlijk geslaagd. Moeder kijkt verheugd naar het product van haar dochtertjes kookkunst en Vader maakt zich al klaar om er eens lekker van te gaan smullen. Maar nauwelijks heeft hij een hap genomen of zijn gezicht drukt de hoog ste afkeer uit. Geen wonder, vanillepudding met uien! „Wat heb je gedaan?" vraagt Moeder ver wonderd aan Elsje, die er beschaamd en te leurgesteld bij staat. De oplossing is gauw gevonden. Door den wind waren de bladen omgeslagen en blijven liggen bij de bereiding van hazenpeper.... Geen wonder, dat de pudding oneetbaar was. Toen Elsje den volgenden dag weer een pudding mocht maken, heeft ze goed opge let. dat er niet weer zoo iets doms gebeur de. Maar geplaagd is ze nog dikwijls met de „uien-vanillepudding". ANNIE VAN WAALE

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 5