VRIJDAG 13 OCTOBER 1933
HAARLEM'S DAGBLAD
15
HAARLEM'S
DAGBLAD
AAN ALLEN.
Als we het' er over hebben, of slakken scha
delijk zijn, dan gaat 't ermee als met de mol
len b.v. Je kimt een schadelijken kant aan
wijzen, maar ook een nuttigen kant. Slakken
eten jonge blaadjes op, dat is waar. Maar ze
maken ook den grond los en brengen er mest
in door hun uitwerpselen.
Wij, Hollanders, houden in geen enkel op
zicht van slakken. Maar voor een Franschman
zijn ze een uitgezochte lekkernij.
In Duitschland komen buitengewoon groote
slakken voor, de wijngaardslakken, ook wel
wijnbergsla leken geheeten. Ze hebben een
flink huis en worden tot de grootste Eiuro-
pèeschè slakken beschouwd. Ze worden bij
onze Oostelijke naburen speciaal gekweekt
voor de Franse-hen. Belgen en Franschen
schijnen de eenige Europeanen te zijn, die
van slakken houden.
Zoo'n slak weegt wel 20 gram. In kistjes van
1000 stuks worden ze naar Frankrijk vervoerd.
In de buurt van Kassei bevindt zich een
slakkenkweekerij, die jaarlijks 15 duizend
wijngaardslakken naar Frankrijk zendt, Die
kweekerij is meer dan een eeuw oud en nog
steeds doet ze goede zaken.
In de Meimaand leggen slakken, evenals
vogels hun eieren. De eerste houden er ech
ter geen nest op na. Ze maken eenvoudig een
kuiltje in den grond en leggen daar de eieren
neer. Dan wordt de kuil weer dichtgemaakt.
De eitjes zijn zoo groot als een erwt en zijn
omgeven door een kalkschaal. Deze slakken
zijn een ware delicatesse voor den Fransch
man. Hoe grooter en vetter de slak, hoe lek
kerder. Men zegt: ze smaken ongeveer als
oesters- en mosselen. De beste leeftijd voor de
slak om verorberd te worden is 2 a 3 jaar.
Slakkeneieren blijven een maand onder het
zand, dan komt er een klein slakje voor den
dag. Na een half jaar is dit diertje zoo groot
dat het zelfstandig is. Na een jaar groeit het I
niet meer.
Op de kweekerijen houdt men de verschil
lende jaargangen gescheiden. Dieren van 't
zelfde jaar worden in een tuin gelaten, die
omgeven is door kippengaas. Dit kippengaas
zit wel voor een 1/2 M. in den grond en 1/2 M.
erboven. Nu kunnen ze niet ontsnappen en
zijn meteen beveiligd voor hun vijanden, b.v.
de egels, want die zijn evenals de Franschen
dol op slakken.
De boomen worden ook omgeven door gaas,
om het tegenop-klimmen te beletten. Een
klimmende slak wordt niet vet. Lichaamsbe
weging houdt menschen en slakken slank.
De verschillende jaargangen zijn" ook door
gaas van elkaar gescheiden. Ze krijgen volop
teeten en zelfs uitgezochte slakkenspijzen,
zooals wingerdbladen, kool, bieten, versche ze
melen. Een slak prefereert verssohe waar en is
een voorstander van rauw-kost.
Omdat het voor een goede spijsverteering
noodig is, dat een slak eenige beweging heeft,
wordt het voedsel bij den haag gezet, waarach
ter kippengaas is. Hebben ze hun huikje vol,
dan doen de kweekers ze in een mand en zet
ten ze weer in 't midden van hun tuin. Als ze
dan honger krijgen, moeten ze naar den haag
loopen, al is 't dan ook met eeii slakkengang.
In Augustus worden ze extra gevoed, omdat
ze dan reserve-voedsel moeten opdoen voor
den langen winterslaap. Deze begint in den
herfst. Dan kruipen ze in de losse aarde en
sluiten hun huis met een kalken deurtje dicht.
De oudste worden nu met de hand gevan
gen. Stuk voor stuk worden ze nagekeken. De
afsluiting moet vooral stevig zijn, want anders
heeft de slak geen waarde. Daarna worden
de slakken schoon gewasschen, gewogen, en
gesorteerd naar gewicht en kwaliteit. In
iedere kist komen 1000 stuks.
In Frankrijk aangeland worden ze per ge
wicht verkocht. De Fransehe huisvrouwen
bakken ze met huisje en al in de koekenpan.
De boter is dan sterk gekruid.
Ze wordt ook gekookt genuttigd. Ze wordt
dan in zout water gekookt. Dan laten de hui
zen los. Daarna worden de naakte slakken
opnieuw gereinigd en weer gezouten. Evenals
tomaten worden ze dan met allerlei spijzen
gemengd. Er zijn zelfs receptenboeken over
het bereiden van slakken.
W. B. Z.
HOE IS DE BRAND ONTSTAAN?
De sneltrein, die naar de stad ging, was
juist het' dorp gepasseerd, toen er brand uit
brak in de hooischuur van boer Jacobs, die
vlak aan den spoordijk lag. De brandweer
was snel ter plaatse; maar de schuur brandde
met al het hooi tot op den grond af.
Boer Jacobs beweerde, dat de brand ont
staan was door vonken, die uit de locomotief
gesprongen waren en wilde van de maat
schappij der spoorwegen schadevergoeding
hebben.
Toevallig had een toerist, die juist in het
dorpje was, een kiekje gemaakt van den
brand en toen de betreffende maatschappij
dat zag, beweerden de advocaten dat er geen
sprake van was, dat de brand ontstaan was
door de vonken uit de locomotief. En boer Ja
cobs kreeg geen schadevergoeding.
Wete jullie ook waarom?
Oplossing komt de volgende week.
TANTE TINE
DE VERSTROOIDE CELEERDE.
„Daar ben ik bijna zeker van en ik wed
op mijn beurt, dat jij mijn achter-nichtje
Floor bent. Waar is je Moeder?"
„Moeder is nog niet terug gekomen".
„Dat is waar ook; want je wilde nog een
paar gieters water voor haar halen. Waar
om doe je dat?"
„Oh", zei Floortje en haar gezichtje
lichtte op van vreugde. „Dat doe ik, omdat
ik het heelemaal niet prettig vind. De gie
ters Zijn zoo zwaar! Maar ik dacht, als ik
me een beetje moeite "gaf dat er dan niets
met moeder zou gebeüren".
Door een paar sterke armen werd
Floortje opgetild, op 'ieder wang kreeg ze
een kus en Oom James zei. met een stem,
moestuin, een bloementuin, een wijngaard. Zij
speelde met de herten, de hazen en konijnen:
zij vischte in de rivier en als zij moe werd ging
ze op een tak zitten en de wind wiegde haar
zachtjes en vertelde haar van de dingen, die
hij op zijn reizen gezien had of zong haar in
slaap.
Maar toch scheen Rozinetta niet heele
maal gelukkig. Soms zat zij uren te peinzen
of keek ingespannen naar de vogels, die om
hun nest fladderden om de jongen te voeren,
of naar de jonge haasjes, die achter hun moe
der aan huppelden. Dan voelde zij zich erg
eenzaam en de tranen liepen over haar wan
gen. Tevergeefs danste het vuur zijn dolste
dansen om haar op te vroolijken, tevergeefs
probeerde de rivier haar met vroolijke vertel
lingen op te beuren.
En vanaf den dag, dat het water Rozinetta
verteld had, hoe ze in het woud der vier ele
menten gekomen was, werd ze telkens be
droefder.
„Zij wordt grooter", zei de aarde. „Ze moet
nieuwe vermaken hebben", En de grond werd
opgegraven, ijzer er uit gehaald; het vuur
maakte het rood, smeedde het en maakte er
een paar schaatsjes van.
De wind werd koud en guur en het water in
de rivier bevroor.
Rozinetta deed een mantel van hazenvellen
om en gleed over het ijs. Ze stoeide met haar
pleegvader, de wind. Maar plotseling, toen hij
haar ver vooruit had geblazen, tot aan den
zoom van het woud, hoorde zij het geluid van
een snik.
„Wie weent daar?" vroeg ze verbaasd. „Dat
is niet pleegmoeder water, die onder het ijs
gevangen zit."
„Het is niets," zei de .wind en duwde baar
snel terug naar het woud. Rozinetta. drong,
niet aan, want zij wist, dat de wind niets zei,
wat hij niet wilde.
Dat was een ander geval met het water.
„Het is een vrouw," antwoordde ze, op de
vraag van Rozinetta, „het is een vrouw die den
heelen dag altijd maar huilt, aan mijn oever"
Toen zei ze niets meer; want ze bedacht
plotseling, dat ze a.1 te veel gezegd had
Eenigen tijd daarna vroeg Rozinetta nog
maals om te mogen schaatsenrijden. De wind
werd ijzig en weer bevroor het water. Maar de
wind had nu geen tijd om met zijn pleegkind
te spelen en hij zei haar, dat ze niet te ver
moeht gaan.
Zoodra hij weg was, reed Rozinetta zoo snel
zij kon de rivier af, net zoolang tot zij aan den
oever een vrouw zag, die geknield lag en
weende
Rozinetta reed langzamer, het lichte kras
sen van haar schaatsen op het ijs deed de
vrouw opzien. Een oogenblik keek zij Rozinet
ta strak aan, toen deed zij haar armen wijd
open en riep:
„Mijn kind!"
Rozinetta wierp zich in de armen' van haar
moeder.
Toen de wind weer terug' kwam in het woud
en van de drie elementen hoorde, dat hun
pleegkind weg was. werd hij woedend. Hij
bulderde en schreeuwde:
„Ik zal haar met geweld terugbalen."
„En wij zullen je helpen," zeiden de anderen.
„Wij zullen Kaar het leven zoo moeilijk maken
dat ze terugkeert!"
De wind gierde met gure vlagen door het
boerderijtje, de rivier was zoo dik bevroren
dat men het ijs niet meer stuk kon hakken,
om water te scheppen, De grond was zoo hard
als steen. Rozinetta leed honger. Maar zij had
haar moederen al was het vuur in den
haard uit, in de armen van haar moeder ver
gat Rozinetta alles.
De wind blies door de schoorsteen:
„Kom terug, kom terug! Anders sterf je van
honger!"
„Als ik terug kom," antwoordde Rozinetta,
terwijl ze op haar bevroren vinger blies, „als
ik mijn moeder verlaat, sterf ik van smart."
Toen ging het de elementen vervelen.
„Luister," riep.de wind. „Luister jij aarde
en vuur en water, en herhaal het duizend
maal: sterker dan de aarde, het vuur, het
water en de wind is de moederliefde."
„Het is waar," zuchtten de andere elemen
ten. „Daarom blijft Rozinetta op die arme
boerderij, terwijl ze het bij ons veel beter had"
„Laten we haar en haar moeder dan niet
meer plagen", herhaalde het vuur.
Toen werd de wind minder koud, de rivier
ontdooide, het vuur deed de waterketel zin
gen op de boerderij en de aarde tooide zich
weer met haar voorjaarskleed.
D. v. Z.
JE MOET MAAR DURVEN.
Toen Napoleon I door een Duitsch stadje
trok. werd hij getroffen door de groote ar
moede die er heerschte. Hij gaf daarom den
burgemeester een handvol gouden Napoleons
en vroeg lachend: „De Duitschers houden wel
van die kleine Napoleons hè?"
„Ja, Sire," antwoordde de burgeiwader,
„Meer dan van den grooten."
ZOU DIE SLAGEN?
Op een examen zegt de examinator tot den
candidaat: „Over welke bewoners uit oude
tijden willen we het eens hebben?"
„Graag over de eerste bewoners, meneer."
„Goed, steekt u maar van wal."
„Die oudste bewoners kwamen hier 't eerst
meneer en omdat er toen nog niemand le
zen en schrijven kon. weten we niets van
hen af."
BIJVOEGSEL
HET PLEEGKIND DER
ELEMENTEN.
(Een. sprookje.)
Men noemde het boscih: het woud der vier
elementen. De aarde had er schitterende boo
men doen groeien; de wind waaide er met
groote hevigheid; een wildie rivier ging er
dwars doorheen en als er onweer woedde,
sloeg de bliksem altijd in het woud der vier
elementen. Men beweerde, dat men vlamme
tjes had ziien dansen onder het kreupelhout;
maar niemand wist het zeker; want menschen
kwamen niet in dat woud.
Men zei, dat de vier elementen er heersch-
ten, en dat was de waarheid. Maar ze leefden
niet rustig met elkaar; integendeel! Altijd
was er ruzie en altijd om dezelfde vraag:
„Wie van ons vieren is de machtigste?"
„Zien jullie," zei de aarde met trots, „zien
jullie die onmetelijke boomen met hun diepe
wortels, zien jullie die uitgestrekte wijngaar
den, zien jullie die korenvelden? Wie van jul
lie is in staat de menschen voedsel te ver
sohaffen?"
„Beste aarde," zei het water, „zonder mij
zou je onvruchtbaar en dor zijn. Wie maakt
de vlakten vruchtbaar? Wie zet de machtige
machines in beweging? Wie draagt de schepen
met koopwaar naar andere werelddeelen?"
„Zwijgt," riep het vuur. „Jullie schijnen te
vergeten, dat ik het meest onmisbare element
ben, zoowel voor het huiselijk leven als voor
de groote industrieele ondernemingen. Ik ben
de meest geduchte en ook de meest onmis
bare".
„En ik," spotte de wind, „kan het water
doen opzwiepen, de huizen en fabrieken ver
nielen en dè boomen ontwortelen."
Het vuur werd rood van woede, de wind be
gon te bulderen, de aarde werd zoo hard als
steen; maar het water had toch altijd het
laatste woord en kon geen oogenblik zwijgen
Eens op een dag bracht het water een
mandje mee, waarin een klein meisje lag te
slapen. En terwijl de drie anderen in ver
rukking over het mandje gebogen stonden
en naar het snoezige wezentje keken, vertelde
het water de volgende geschiedenis:
„Aan den zoom van het bosch, aan mijn
oever stond een boerderijtje, waar een jong
gezin met hun kindje woonde. Maar op een
dag, kwam er een troep bandieten, die het
huis overvielen.
In haar angst, dat de bandieten het kind
kwaad zouden doen, legde de moeder het' toen
in een mandje en vertrouwde dit aan de ri
vier toe, in de hoop, dat iemand 't kind zou
vinden.
Maar de rivier weet wel, dat mijlen lang
geen levend wezen ooit'aan haar oever komt,
daarom droeg ze het mandje met het kind
naar het woud".
Nog altijd keken de drie elementen in ver-
wóndering naar het meisje, ze kon onge
veer twee jaar oud zijn en was zoo mooi als
een zonnestraal.
Plotseling zei het water: „Ik heb haar ge
vonden en meegenomen. Ik neem haar aan
als pleegkind!"
„Jij neemt' haar aan als pleegkind?" rie
pen de anderen. „Wat egoïstisch. En wij dan?"
„Ik heb haar gevonden," zei het water kop
pig. „Dus ik alleen mag haar hebben."
„Maar waarmee wil je haar voeden?" vroeg
de aarde. „Zeker niet visschen!?"
„Met rauwe visschen," zei het vuur.- „En
hoe wil je haar warm houden?'
„En wat wil je haar leeren?" vroeg de wind.
„Ik alleen, die door de heele wereld reis, weet
alles."
De rivier moest toegeven, dat zij alleen het
kind niet zou kunnen verzorgen en zoo beslo
ten zij, dat ze het pleegkind van alle vier zou
worden. Voor het eerst waren ze het met el
kaar eens.
Ze maakten zich zoo mooi mogelijk, de aar
de tooide zich met rozen en seringen, de wind
veranderde zich in een zomerkoeltje, het vuur
deed zijn gewaad aan van goud en purper
geborduurd met blauwe vlammetjes, en het
water trok een costuum aan van bleek groene
zijde en zette op het hoofd een kroon van wier
en waterlelies.
Toen het meisje haar oogen open deed en
de vriendelijke gezichten om zich heen zag,
schrok ze niet, maar begon te lachen en in
haar handen te klappen.
Zij was zoo lief en zoo mooi, dat de ele
menten besloten haar Rozinetta te noemen.
En op de heele wereld was geen klein meisje
te vinden, dat' meer verwend werd dan Rozi
netta door haar vier pleegouders. Zij leefde in
een eeuwige lente, die de aarde voor haar
schiep, de wind bracht van de streken, waar
hij kwam een mooie vrucht mee, of een zeld
zame bloem. Rozinetta had een prachtige
FLOORTJE EN HAAR TAAK.
„Dus Floor, je komt je niet verkleeden?"
„Nee Mimi!"
„Trek nu die mooie jurk aan met al die
strookjes!"
„Nee Mimi!"
„Dat dient nergens toe, om telkens die
bloemen te begieten".
„Jawel Mimi!"
..Je denkt zeker, dat Moeder het leuk zal
vinden, dat jij voor tuinman speelt?"
„Ja Mimi!"
„En als oom James nu vandaag komt?"
„Zoo veel te beter, Mimi!"
,Je bent verschrikkelijk smerig en vies!"
„Zoo veel te erger, Mimi!"
„En je bent nog onhebbelijk op den koop
toe"'.
Met een harden slag trok Mimi de huis
deur dicht en liet haar jonge zusje bij haar
tuin man s wer k"zooals ze dat noemde.
Floortje lachte zacht voor zich heen, en
zonder zich te bekommeren om haar mod
derige schoenen haar jurk met vlekken en
haar smerige handen, dompelde ze voor de
tiende maal haar gieter in de waterton en
liep weer naar het tulpenbed, waar ze de
bloemen rijkelijk begoot, zonder haar
schoenen te vergeten.
Floortje was twaalf jaar; maar ze had
het rose gezichtje van een heel klein meisje
en haar blonde krullen dansten altijd om
haar hoofd. Heel anders was Mimi, haar
t-wee jaar oudere zuster. Altijd kalm en
overdacht in haar bewegingen, een echte
jonge dame!
Sedert eenige weken woonden de meisjes
alleen, onder de hoede van een paar trouwe
bedienden en hun oude kindermeisje, in de
kleine villa, die midden in een tuin vol
bloemen stond. Hun moeder was eenige we
ken op reis, om te herstellen van een ziekte,
maar in den laatsten brief had zij geschre
ven, dat het niet meer lang zou duren voor
ze terug kwam.
lederen ochtend, als de meisjes wakker
werden, zeiden ze tegen elkaar: „Kwam
Moeder vandaag maar!"
En moeder was niet de eenige op wie ze
wachtten.
Mevrouw van Huizen, de moeder van
Mimi en Floor was opgevoed door een oom
van haar, een rijke Engelschman: want ze
was heel jong wees geworden. Later was
ze getrouwd en - in Holland komen wonen.
Toen haar beide meisjes twee en vier jaar
oud waren, was haar man echter komen te
sterven en dat was de laatste maal, dat ze
haar oom gezien had.
Mevrouw van Huizen was dan ook heel
blij. toen ze even voor haar vertrek een
brief van Oom James kreeg, waarin hij zijn
konrst naar Holland schreef.
Aan haar dienstmeisje en haar doch
tertjes droeg' ze op, zoo goed mogelijk voor
alles te zorgen: want de dokter stond er
beslist op, dat ze vertrok.
Men kan zich dus de spanning van de
meisjes begrijpen.
Mimi herinnerde zich den oud-oom nog'
heel vaag en telkens weer vertelde ze haar
zusje, hoe oom James er uit zou zien. En
in afwachting van den ouden heer. be
steedde ze nog meer zorg aan haar kleeren.
dan anders het geval was. En nu wilde ze
dat van haar zusje ook hebben.
Maar sinds een paar dagen hield Floortje
zich met een geheimzinnig werkje bezig en
wel precies sindsden dag, dat Moder haar
terugkomst had geschreven. Ze was plotse
ling en harsttochtelijk beoefenaarster van
tuinwerk en speciaal van gietwerk ge
worden. Zij besproeide en besproeide en
haar kleine handjes zaten vol schrammen
en wondjes. En al beweerde de oude tuin
man wel tien maal, dat de gieters veel te
zwaar waren voor een meisje van haar
leeftijd, ze schudde het hoofdje en ging
lustig door.
Nog een keer probeerde Mimi Floortje
te overtuigen van de noodzakelijkheid om
zich te verkleeden: Ze stak haar hoofd uit
het raam. Maar Floortje bleef bij haar
gietwerk.
„Maar waarop sleep je al die ontelbare
gieters?" riep Mimi op het laatst wan«
hopig.
„Deze in de hoop. dat mijn zus me met
rust zal laten en de volgende, dat ze niet
meer, over mijn strookjesjurk zal praten!"
Mimi ging ontmoedigd naar binnen en
Floortje kon rustig door gieten.
„Nog drie gieters op het bed vergeet-mij-
nietjes bij de serre", momoelde ze. „Eén,
dat Moeder gauw terug komt. de tweede,
dat ze een goede reis heeft en de derde, dat
Oom James niet zeeziek wordt en dat hij
mijn smerige jurk en mijn slordige haren niet
ziet".
Op dat oogenblik klonk achter haar een
stem:
„Bedankt voor je goede wenschen, kind,
en haal maar gauw je gieter; want ik ben
goed aangekomen.
Floortje zette haar gieter zoo haastig
neer, dat er 'n groote golf water over haar
jurk vloog en keek toen eenige oogenblik-
ken zwijgend naar dien grooten heer, die
er heelemaal niet oud uitzag. De heer
glimlachte en plotseling riep Floortje:
„Ik wed, dat U Oom James bent!"
waarin een tikje ontroering beefde: „Dan
zal ik je help.en, kleine nicht, met je ver
dienstelijke taak".
Toen Mimi een kwartier later in den tuin
kwam wandelen, was ze niet weinig ver
baasd een groote heer bij haar zusje te
zien, die ijverig hielp gieters water te
dragen.
Toen Floor haar zag, riep ze:
„Zie je wel Mimi dat oom James me wel
herkend heeft ondanks mijn vuile jurk.
Als ik die met die strookjes had aangehad,
hadden.we niet samen kunnen sproeien".
Oom James trok zijn nichtje zachtjes aan
het oor.
„Maar ik zou je nu toch aanraden, je een
beetje te gaan' verkleeden. Floor. In net
heid kun je toch wel een lesje van je zus
aannemen"
Een beetje verlegen sprong Floor naar
binnen.
Toen keerde Oom zich naar zijn oudste
nicht:
„Maar jij kunt op jouw beurt ook een
lesje van je zusje aannemen Mimi. Weet
je welk?"
„Ja", zei Mimi eerlijk. Een lesje in goed
hartigheid en behulpzaamheid".
TANTE TINE.
HOE TEDDY EEN SCHIPBRUG BOUWDE.
HET EIGENWIJZE BAARSJE.
Een baarsje in een stille beek
:k Geloof, dat het hem daar niet leek.
Hij speelde danig op z'n poot:
Wat heb ik aan zoo'n saaie sloot?
Beleven doe je hier geen zier.
Ik blijf geen uur meer langer hier!"
Ons baarsje trok naar d' oceaan
En dacht: „Daar hééft een visch wat aan,"
Maar in die groote, woeste zee,
Viel het hem echter lang niet mee.
Het water was hem véél te zout,
De golven waren'ook wat koud!
Ik denk dat ik me toch vergis.
Ik ben ook een zoetwater-visch."
En toen werd hij iets vreemds gewaar
Het baarsje dreigde groot gevaar.
Want, bijna zat hij in een net.
Door visschers handig uitgezet.
Het baarsje uit de stille beek
Raakte nu geheel van streek.
„Al was ik dom en ontevrêe
Ik hóór niet in die ruwe zee,
't Is voor een baarsje hier niet pluis.
Ik ga dus maar weer gauw naar huis."
Teekenen is een leuk werkje, vooral nu je
's avonds niet meer buiten kunt spelen. De
hierbij gaande afbeelding laat zien, hoe je een
haan en een ezel heel gemakkelijk kunt tee
kenen. Probeer het maar den ee'rstvolgenden
keer, dat je je verveelt. Je zult zien, hoe leuk
het is.
O ÓM K1EIES.
DE BEURT IS AAN KLEINE TEEKENAARS!