VELO'S zijn niet duur
DE BRAEKELEER.
Radiomuziek der week
BIOSCOOP.
Nieuwe Uitgaven.
ZATERDAG 14 OCTOBER 1933
HAARLEM'S DAGBLAD
17
SCHILDERKUNST.
(Van onzen correspondent).
BRUSSEL, October.
Het .Balais des Beaux-Arts" opent het sei
zoen op waardige wijze met een keurcollectie
uit het werk van Henri de Braekeleer. Wan
neer men een klein beetje op de hoogte is van
de stroomingen, welke op dit oogenblik zoowel
te Parijs als te Brussel doorbreken, krijgt deze
expositie de beteekenis van een manifestatie.
Na een periode van koortsachtig en moedig
zoeken, waarbij alle mogelijkheden welke de
picturale kunsten bieden, op nieuw werden
onderzocht en getoetst, is men thans een tijd
perk van rust en afwachting binnengetreden.
Tot 1928 waren er altijd royale kunstbescher
mers te vinden die de jonge artisten in staat
stelden om zonder zorg voor hun dagelijksch
onderhoud in volle vrijheid te experimentee
ren. Maar gelijk aan zoovele goede dingen
heeft ook hieraan de crisis een einde ge
maakt. Zij die nog steeds belang stellen in de
nieuwe schilderkunst hebben het geld niet
meer om te koopen of om toelagen te geven.
Vandaar dat schilders van groot talent en met
een wereldnaam op dit oogenblik in kommer
lijke omstandigheden leven. Er is nog wel
geld, maar dat bevindt zich meestal in handen
van lieden die niet voldoende geestelijke ont
wikkeling bezitten om werken naar de kunst
waarde en hun geestelijke draagkracht te be-
oordeelen. Daar dezulken echter toch, omdat
het er nu eenmaal bij hoort, schilderijen aan
hun wanden willen hebben, en omdat het ook
in hun oogen gekleed staat om een kunstenaar
te protegeeren, zoo nu en dan eenige aankoo-
pen moeten doen, gunnen zij de klandizie aan
de schilders van geringer talent en burger
lijke opvattingen, die men in het atelier jargon
..pompiers" noemt. Deze pompiers, vooral wan
neer zij een beetje officieele steun genieten,
zijn de eenige kunstenaars, die in deze moei
lijke dagen nog geld kunnen verdienen. Hun
vrienden beginnen, na langen tijd door de
moderne kritiek tot zwijgen gebracht te zijn,
weer een beetje moed te krijgen en overal
neemt men verschijnselen van reactie
waar. Allen die de moderne kunst haatten,
omdat zij er niets van begrepen staan thans
klaar om er op te smalen. De kunsthandel
hangt de huik naar den wind en lieden die
vroeger veel geld verdienden met Picasso,
Berain, Vlaminck. Bracque, en anderen,
schamen zich niet om thans in hun zaken de
verachtelijkste salonkunst te verhandelen. En
ook openbare instellingen volgen. Wanneer
men zooals het Palais des Beaux-Arts doet,
naar het verleden terug grijpt om daar de
werkelijke en blijvende waarden uit op te
sporen, dan kan men er niet slechts vrede
mee hebben, dan moet men dat streven toe
juichen .Maar helaas niet alle instellingen
worden zoo verstandig en onbaatzuchtig geleid
als het Paleis des Beaux-Arts.
Braekeleer was ongetwijfeld in de 19de eeuw
een van de grootste kunstenaars die België
opgeleverd heeft, en ook in het ensemble van
de Buropeesche. kunst heeft hij recht op een
plaats. Een groot deel van zijn werk, dat ont
stond tusschen 1860 en 1888, is ook thans nog
niet verouderd. En de Brusselsehe expositie
toont ons juist hoe goed goede schilderijen
stand houden. Deze tentoonstelling toont óók
dat alles wat direct, spontaan en vrij uit het
menscheüjk gemoed opwelt, beter tegen den
tijd bestand is dan wat met zorg en moeite,
volgens vooropgezette formules gemaakt werd.
De omvangrijke en complete schilderijen
van Braekeleer, ook al waardeeren wij daar
honderd prachtige kwaliteiten in, spreken
toch minder tot onzen geest en ons hart dan
zijn kleine doekjes, gelijk het onvergelijkelijke
„Cabaret en Campine" (1877) uit de verzame
ling Alex Braun te Brussel. Voor mij is Braeke
leer niet in de eerste plaats de meester van
„La Blanchisserie" (1861), „Le Jardin du Fleu-
riste" (1864), „Le Géographe" (1871), „Le
Broyeur de Couleurs" (1871) en zelfs niet van
zijn schoonste werk in dit genre „Les Jouers
de Cartes" (1887). Voor mij is hij en blijft
hij altijd de schilder van eenige stillevens van
een onvergankelijke frischheid; de schilder
van ,.Le Repas". van „La ménagère", en van
eenige kleine stralende gezichten op Antwer
pen. Alles wat wij in dit „kleine" werk be
wonderen, zijn spontaneïteit, zijn prachtige,
diepe drift, zijn directe, brutale penseelvoe
ring, zijn gemoeds overvloed, zijn oneindige
rijkdom van kleur missen wij in zijn groote
klassieke composities. In dergelijke museum
stukken toont Braekeleer wèl natuurlijk zijn
bewonderenswaardige vaardigheid, maar nim
mer de nog veel bewonderenswaardiger subtili
teiten van zijn schuw gemoed. De mensch
Braekeleer was van een edele gezindheid en
kende geen concessies aan de wereld en het
geld. En die mensch. teruggetrokken, zuiver,
gevarieerd en kinderlijk, vinden wij wèl in zijn
kleine werken en niet, of slechts in geringe
mate, in zijn gecompliceerde museumstukken.
Henri de Braekeleer was zoon en neef van
schilders. Tusschen zijn vader Ferdinand de
Braekeleer, een Antwerpsch genreschilder van
gering doch aangenaam talent, en zijn oom
Henri Leys, die een zoo beslissenden invloed
op de schilderkunst van zijn tijd heeft uitge
oefend, begon de jonge man al spoedig te
teekenen. Daarna bezocht hy de Academie
van Antwerpen, waarin in die dagen onder
den internationalen invloed van Ingres' per
soonlijkheid de strenge classistische discipline
heerschte. Op een reis door Holland ontdekte
hij Vermeer en De Hoogh. Kort daarop werd
hij diep getroffen door de Vlaamsche pri
mitieven en in een latere periode werkte Ma-
net op hem in. Voor het overige leefde De
Braekeleer geheel op het rijke fonds van zijn
eigen persoonlijkheid. Hij heeft zich langzaam
en in een prachtigen samenhang ontwikkeld.
Zijn biographie levert geen enkele vermel
denswaardige bijzonderheid op. Hij leefde als
een kluizenaar in zijn atelier te Antwerpen,
dat hij soms in maanden niet verliet. Hij zag
slechts weinige vrienden en toonde zich vol-
komen onverschillig voor roem en officieele
onderscheidingen. Het verlangen naar een
zaamheid, dat met het stijgen der jaren toe
nam, tastte ten slotte zijn geest aan. In 1887
moest hij in een inrichting opgenomen wor
den, waar hij een jaar later overleed. Terecht
zegt. een van zijn biographen, Gustave Van
Zype, dan ook ,.il est né peintre et a peindre
il consacra sa vie". Tijdens zijn leven werd hij
niet voldoende gewaardeerd. Weliswaar had
hij een kleine groep van oprechte en ge
trouwe bewonderaars, maar noch het publiek,
noch de overheid toonde een belangstelling
welke in overeenstemming was met zijn wer
kelijke verdiensten. Eerst later heeft men be
grepen dat zijn edel voorbeeld en zijn zuivere,
gesloten persoonlijkheid tot het beste be
hoorden wat België in het midden van de
negentiende eeuw aan de Europeesche kunst
wereld te bieden had.
De expositie, welke hier met zorg en smaak
bijeen gebracht werd, geeft een uitstekend
beeld van Henri de Braekeleer. Van zijn mu
seumstukken zijn er juist genoeg aanwezig om
den gaanden en komenden man te imponeeren
en met diepen eerbied te vervullen; en verder
hangen daarnaast zóóveel kleine, verrukke
lijke meesterwerken waarop de kenners niet
uitgekeken raken, dat ook zij die het niet om
anecdotes maar om schilderkunst te doen is
hier een rijken oogst kunnen binnenhalen. De
teekeningen, aquarellen en het grafisch werk.
eveneens voortreffelijk uitgezocht, voltooien
het beeld des kunstenaars. Dit ensemble is
juist wat het zijn moet. Er is niet te veel en
niet te weinig. Alle kanten van het wezen zijn
vertegenwoordigd en men wist een treffend
arrangement te vinden waardoor ieder werk
goed tot zijn recht kwam. Zij die gelegenheid
hebben om deze expositie te bezoeken zullen
goed doen om die aan te grijpen. Zij zullen er
veel moois zien en te gelijkertijd hun inzicht
in de ontwikkeling der schilderkunst gedu
rende de negentiende eeuw mede verdiepen.
JAN GRESHOFF.
EEN VOORBESPREKING
door KAREL DE JONG.
Het Zondagnamiddagprogramma van het
Concertgebouw brengt, wat de orkestwerken
betreft, geen nieuws. Rossini's Ouvertures
zijn over het algemeen met een zorgeloos
heid en een verwaarloozing van détailuitwer
king gemaakt als men van dezen gemakzuch-
tigen man verwachten kon. De Allegro's zij
ner ouvertures zijn, voor zoover ik ze ken
alle, behalve dat der „Guillaume Tell"-ouver-
ture, naar eenzelfde schema geconstrueerd;
de stijgingen er in mogen Ravel bij het com-
poneeren van zijn Baléro voor den geest ge
zweefd hebben. De langzame inleidingen
zijn gedwoonlijk de meest waardevolle gedeel
ten der Ouvertures, ook uit een oogpunt van
orkestratiekunst. Prachtig is in dit opzicht
de inleiding der Teil-Ouverture, welke ouver
ture overigens van het gewone schema af
wijkt en een eenigszins potpourri-achtig ka
rakter heeft. Als men in aanmerking neemt
dat Rossini (17921868) in het jaar 1810 zijn
eerste opera schreef en in 1829. na 't enorme
succes van zijn „Guillaume Teil" er het
operabijltje bij neerlegde en op zijn lauweren
ging rusten, waarbij hij steeds in omvang
toenam; dat dus zijn werkzaamheid als
opera-componist zich uitstrekt over een tijd
vak van 19 jaren en dat in dat tijdvak een
kleine veertig opera's van zijn hand ontstaan
zijn, dan kan men nagaan hoe gemakkelijk
hij het zich met de compositie gemaakt moet
hebben. Heel zwaar schijnt hij trouwens
het leven zoomin in voorspoed als in tegen
spoed te hebben opgenomen. Toen zijn mees
terwerk ,.n Barbie re de Seviglia' bij de pre
mière in 1816 een fiasco geleden had, wei
gerde hij de herhaling die volgenden avond
plaats zou. vinden, te dirigeeren. Maar het
fiasco der première was het werk geweest
van een vijandig-gezinde kliek en de herha
ling werd een uitbundig succes. Maar de
meester was niet aanwezig om van de triomf
van zijn werk getuige te zijn, en toen vrien
den hem in zijn huis opzochten om hem
daarvan mede deeling te doen vonden zij hem
rustig slapend te bed. Deze ééne kleine his
torie karakteriseert m.i. den man geheel.
Eigenlijk is een dergelijk temperament te be
nijden.
De „Steppenskizze" van Borodin komt.
zeer veel, de Suite „L'Oiseau de feu" van
Strawinsky vrij veel op de programma's
der concertinstituten voor. De Suite is een
tonig als de steppe zelve; de tallooze herha
lingen zijn aan veel Russische muziek eigen.
Een der twee aangewende thema's herinnert
strek aan het Thème russe uit het Scherzo-
Trio van Beethoven's strijkkwartet op. 59 no.
2. Een nadere beschouwing van Strawinsky's
Suite kan hier achterwege blijven omdat ze
in een der radio-periodieken van deze week
te vinden is.
Ik schreef hierboven dat de orkestwerken
geen nieuws brengen. Van den solist, Samuel
Dushkin, moet men het tegendeel getuigen.
Dushkin vermijdt het afgezaagde repertoire
en komt met de première van een vioolconcert
dat vóór ongeveer twee eeuwen geschreven
moet zijn. Er staan mij omtrent dit werk geen
gegevens ten dienste, maar wie zich de betee
kenis van den in 1736 op 36 jarigen leeftijd
overleden componist Pergalesi voor de ont
wikkeling. der opera herinnert zal zeker met
belangstelling naar zijn vioolconcert luiste
ren. Pergalesi's opera ..La Serva Padrona" komt
nog vaak tot radio-uitzending en ook zijn be
roemd „Stabat Mater" voor sopraan en alt
met begeleiding van strijkkwartet en orgel
houdt zijn naam nog steeds levendig. Het
tweede solowerk, dat de violist Dushkin zal
spelen is geen „eerste uitvoering" maar toch
een ongewone verschijning; ik heb het tot
dusver nog niet hooren voordragen.
Van Strawinsky kom ik op Skriabin, wiens
naam in het bovenbedoelde artikel over
„L'Oiseau de Feu" ook even genoemd wordt in
verband met den stijl van een der fragmenten
Van Skriabin zal Vrijdag door Warschau de
2de Symphonie worden uitgezonden. Een pa
thologische. nerveus overprikkelde, philoso-
phisch-mystieke peïnzersnatuur heeft men de
zen in 1915 op 43-jarigen leeftijd gestorven
Rus genoemd, wiens „Poème du Feu" („Pro
metheus") betiteld orkeststuk destijds groot
opzien verwekt heeft omdat bij de uitvoering
een „kleurenklavier" .vereischt werd. Dit in
strument, door den componist uitgedacht en
voorgeschreven moest' tegelijk met de klanken
verschillende gekleurde lichtstralen uitzen
den en aldus de impressies van oor en oog met
elkaar in vérband brengen en elkaar doen ver
sterken. Het was een experiment en is het ge
bleven. Ik heb tenminste niet vernomen dat
het nagevolgd is, laat staan dat het een re
volutie in de kunst teweeggebracht zou heb
ben. Van Skriabin's composities worden vele
zijner klavierwerken benevens het toongedicht
„Poème de l'Extase" nog tamelijk vaak uit
gevoerd. Van zijn 3 Symphonieën is de tweede
de meest bekende. Zij bestaat in aanleg uit
5 deelen. waarvan echter het eerste met het
tweede, het vierde met het vijfde verbonden
is. Het eerste Allegro, dat op een kort Andan
te volgt getuigt van een pessimisme en sen
timentaliteit, die al het vroeger in die richting
geleverde overtreffen. Kretschmar zegt zelfs,
dat zulk soort muziek in Aristoteles' tijd ver
beurd verklaard zou zijn als zijnde ziekelijk en
op den duur demoraliseerend. Het daaropvol
gende Andante is een zeer sterk door Wag
ner beinvloede idylle. Stormachtig gaat het
WASCHMACHINES van af fl- 30.-
WRINGMACHINES van af fl, 13E1
(Adv. ingez. Med.)
in het vierde deel (Tempestuoso) toe. Aan het
einde daarvan keert het hoofdthema van het
eerste Andante, in groote terts-toonsoort (C
maj.) overgebracht, terug om het laatste deel.
het Maestoso, in te leiden. In dit slotdeel
heerschen berusting en kracht en op het laat
ste zelfs een triumfeerende stemming.
De componist Kurt Atterberg van wien de
6de symphonie Donderdagochtend door Hil
versum per gramofoonplaat uitgezonden wordt
is een der jongere Scandinaviërs: in 1887 te
Stockholm geboren. Hij wordt als een rijpe
kunstenaarspersoonlijkheid beschouwd. Zijn
muziek huldigt grootendeels de programma
tische richting.
De vioolsonate op. 121 van Robert Schu
mann, indertijd als evenknie van Beethoven's
Kreutzersonate getaxeerd, toont in afschrik
kende wijze de geestelijke depressie van Schu
mann's laatste levensjaren. Men kan er zich
desverkiezend Vrijdagavond door de Munche-
ner uitzending van overtuigen.
HET ZILVEREN JUBILEUM VAN DEN
HEER HARTMAN.
De receptie.
In de geheel gerestaureerde tea-room van
het Luxor Theater hebben de heer en mevr.
Hartman Vrijdagmiddag een receptie gehou
den, waaruit voor hen duidelijk is gebleken,
wat zij voor de Haarlemmers beteekenen. Tal-
loozen hebben persoonlijk hun felicitaties ge
bracht, velen lieten deze vergezeld gaan van
tastbaré bewijzen van medeleven, en even
eens velen zonden schriftelijke gelukwen-
schen, die even zoovele bewijzen van belang
stelling waren.
Zoo waren er bloemen van den Ned. Bios
coopbond, van het Rialto-theater in Amster
dam, van den Haarl. Journalistenkring, van
de directie van het Rembrandt Theater en
van Cinema Palace, van het personeel van de
Fox, van het Centraal Comité voor Werkloo-
zen, van de Plaatselijke Commissie van Toe
zicht op de Bioscopen, van Bergfilm, Para
mount, Metro Goldwyn Mayer, Haarlem's
Dagblad, Profilti, en vanja. van
nog velen meer, particulieren, vrienden en
kennissen. De filmactrice Lucie Englisch had
een portret met opdracht aan den heer Hart
man en bloemen gestuurd. Van de vele schrif
telijke felicitaties noemen wij die van mr. C.
P. Romme, van den heer D. van Staveren,
voorzitter van de Algemeene Commissie van
Toezicht, van den directeur van het Gemeen
telijk Gas- en Electriciteitsbedrijf, en o.a. van
een Leidenaar, die zijn brief had gericht
aan den jubileerenden bioscoopexploitant in
Haarlem", van de Spaarnestad. van den Com
missaris der Koningin, jhr. Röell, de Ufa,
Nieuwe Film, enz. enz.
Persoonlijk kwamen mr. M. Slingenberg,
wethouder van Haarlem, de oud-hoofdinspec
teur uit Leiden, de heer Balfoort, notaris
Willemse, afgevaardigden van den Haarl.
Journalistenkring, Mary Fleischmann, de
kunstschilder Boot, de heer Du Mée van
Rialto uit Amsterdam, een van de oude garde.
Kees Pruis, de heer H. H. Luyken namens het
Centraal Comité voor werkloozen, de heeren
van Bilderbeek en Leupen voor de plaatselijke
commissie voor de bioscoop, de heer G. v. d.
Waard namens de vereeniging tot bestx-ijding
der Tuberculose, en zeer vele anderen.
Deze receptie alleen al toonde den jubilaris,
hoe hoog hij staat aangeschreven bij de auto
riteiten en het publiek. Geschonken werden
voorts een klok voor de tea-room, een zilveren
briefopener met inscriptie, enz.
Na de receptie, die zeer druk bezocht was,
kreeg de heer Du Mée gelegenheid om de pla
quette, aangebracht op de tusschenverdieping,
namens het Huldigingscomité te onthullen. Hij
sprak daarbij hartelijke woorden, ook als
vriend. De heer Hartman dankte voor dit blij
vend huldeblijk.
Die plaquette stelt voor de 25 jaren, die de
directeur-eigenaar als bioscoopexploitant
heeft gekend. Het getal 25 is geflankeerd door
het wapen van Leiden met de twee sleutels en
dat van Haarlem, met het zwaard, het kruis
en vier sterren.
Het Jubileumboek, uitgegeven op dezen zoo
belangrijken dag voor het echtpaar Hart
man, toont op zijn omslag hetzelfde; ook het
getal 25 met de wapens. Het is samengesteld
onder leiding van den heer Hoogendoorn, en
bevat o.a. gelukwenschen van den heer C.
Maarschalk, burgemeester van Haarlem, van
den Commissaris van Politie, den heer
Tenckinck, van den heer C. J. van den Broek,
commandant der brandweer, van den heer Rob.
Peereboom, hoofdredacteur van Haarlem's
Dagblad, van de directeuren van verschillende
filmmaatschappijen, van Kees Pruis, die als
„prof" bij den heer Hartman is begonnen, en
van nog vele anderen. Ook zijn fraaie foto's,
van de bioscoop als van filmsterren en films
opgenomen. Een boekje, waarvan de jubilaris
kan zeggen: liet is goed. Zooals hij immer
zegt: wat Luxor brengt, is altijd goed.
De huldiging.
Tijdens de voorstelling van Vrijdagavond,
na de pauze, is de heer Hartman hartelijk ge
huldigd. Op het tooneel, dat verfraaid was
met zeer vele bloemstukken, heeft de heer Du
Mée, directeur van het Amsterdamsche Rialto
Theater, namens het huldigingscomité waar-
deerende woorden gesproken. Deze zei o.a., dat
25 jaar, die lang zijn. voor een bioscoopexploi
tant een eeuwigheid beteekenen. Vaak was
het moeilijk, maar ook prettige dingen be
leeft men dan, zij het ook in geringe mate.
Dit jubileum, eens in de 25 jaar, is daar één
van. Spr. memoreerde den steun, dien de
heer Hartman heeft mogen ondervinden eerst
van zijn Moeder, daarna van zijn Vrouw. Goed
doet het, aldus de heer Du Mée. ook waar
deering van hoogerhand te ondervinden, wat
bleek uit de aanwezigheid van den burge
meester en den schriftelijken gelukwensch
van den Commissaris der Koningin, den secre
taris van Haarlem, enz. Spr. bracht hulde en
dank aan den heer Hartman. (Applaus).
Voorgelezen werd een brief van den heer
van Staveren, voorzitter van de Centrale
Commissie der Filmkeuring, en een fraai be
schilderde vaas met rozen werd aan mevr.
Hartman aangeboden.
De boekhouder, de heer J. J. Hirs, bood na
mens het personeel gelukwenschen aan. Hij is
12 1'2 jaar bij den heer Hartman boekhouder
geweest en gewaagde van de zware taak, die
op een bioscoopexploitant rust.
Tenslotte dankte de jubilaris voor zoovele
belangstelling. Hij schetste in het kort zijn
levensloop als exploitant en dankte den aan
nemer, den heer Sietses en hen, die meege
werkt hebben aan de verbouwing.
Toen hij den steun memoreerde, dien hij
van zijn Moeder en zijn Vrouw heeft onder
vonden, applaudisseerde het publiek spontaan.
Na afloop der voorstelling in het Luxor
Theater was geen plaats meer onbezet
bleef men nog goruimen tijd zeer gezellig bij
een en hartelijke woorden zijn gesproken, zoo
wel tot den jubilaris als tot den boekhouder.
Ook Kees Pruis werkte mee aan het welslagen
van den avond.
CINEMA PALACE.
The Big Broadcast.
Eindelijk is dan „The
Big Broadcast", de
film,die door jazzlief
hebbers al zoo lang
met verlangen te ge-
moet is gezien, hier
in Haarlem geko
men. Dat de echte
jazzliefhebbers ge
heel bevredigd wor
den door „The Big
Broadcast" zouden
we niet durven be
weren, maar dat ze
er veel van hun ga
ding in zullen vinden
staat vast. Daar zijn
dan in de eerste
plaats de Mills Bro
thers en de Boswell
Sisters. De Mills
Brothers met hun
diepe donkere stem
men zingen het bekende „Tiger Rag". (Wan
neer we het hier hebben over „bekende" dan
wordt bedoeld van het standpunt van de
jazz-beminnaars.) Het is prachtig van klank
en rythme en vooral het trompotgeluid van
een der vier gebroeders, dat hij alleen met
behulp van zijn mond en zijn handen pro
duceert, heeft alle bewondering. De Boswell
sisters, die zeker onder de populairste zus
ters gerekend mogen worden, zingen Crazy
People.
Er zijn verder twee show-bands n.l. van
Vincent Lopez en van Cab Calloway. Bij Cab
Calloway concentreert de aandacht zich voor
namelijk op Cab. die het gezongene en het
gespeelde zeer daadwerkelijk illustreert. Wat
een temperatment, wat een uitbeelding! Cab
en zijn orkest geven Minny, the Moocher.
Bing Crosby is meer de zanger van het
weeke lied, met zijn prachtige gevoelvolle
stem, is hij daartoe dan ook als aangewezen.
Zijn „Please"was heel goed.
Dan is er de „straatzanger" Arthur Tracy,
bij de meeste menschen, die radio hebben
en ook wel eens wat anders aanzetten dan
Hilversum of Huizen waarschijnlijk wel bekend
van de gramofoonplatenuitzending uit Parijs
op Zondagmiddag.
Blijft nog Kate Smith, die tegen de regelen
der etiquette in plaats van het eerst het
laatst genoemd wordt, misschien wel omdat
haar uiterlijke verschijning niet in over
eenstemming is met haar waarlijk mooie
stem
Moeten we nu nog het verhaaltje vertellen
waarop de film is gebouwd? We gelooven het
eigenlijk niet, omdat het in deze film van
ondergeschikt belang is, het voornaamste is,
dat de belangstellenden nu eenige van hnu
meest geliefde radio- en jazz-helden in een
kort bestek kunnen hooren, zien en ook be
wonderen. Het is een film, die in een gezel
lige stemming brengt, en waar natuurlijk
heel de jazz-minnende jeugd heen gaat deze
week.
In het bijprogramma krijgen we o.a. een
mooie Ufa Cultuurfilm: het verstrooien van
het zaad bij verschillende planten.
Dan een teekenfilm „Met Buffalo Bill bij
de Roodhuiden", een filmpje, waarbij har
telijk gelachen wordt en waarin de gebeurte
nissen zich op het laatst als een nacht
merrie ontwikkelen.
Een groote succesnummer is het tooneel-
nummer.
Bel-Argay de komische beeldhouwer. Zin
gend, dansend en springend boetseert die
handige kerel in den tijd van een paar mi
nuten een buste, een kleurtje hier, een
kleurtje daar en het maakt weer een anderen
indruk; dan de wenkbrauwen van de buste
een eindje naar bové*i uitloopend, het oog
wat bijgekleurd en de mond flink open en
je schrikt van den kop.
Een meneertje onder het publiek wordt
uitgenoodigd zijn hoed af te zetten en in veel
minder dan het schrijven van dit verslag
eischt, staat daar de getrouwe copie van den
meneer, die op verzoek van den beeldhouwer
even opstaat om aan de zaal te laten zien,
hoe goed de gelijkenis is.
Als er niet de een of andere truc achter
steekt, is het uit kunstenaarsoogpunt bewon
derenswaardig en eigenlijk, als er wèl een
truc achter steekt, dan net zoo goed, want
we snappen het geen van allen.
LUXOR-THEATER.
Gloria Stuart, Raul Roulien en Joan Marsh
in De Wereld zonder Mannen.
Nadat des namiddags de boven beschreven
receptie was gehouden, is het eigenlijke jubi
leum des avonds gevierd in een gelegenheids
voorstelling in het tot op de laatste plaats
bezette Luxor-theater, waar de commissaris
der Koningin, de burgemeester, de gemeente-
secretai'is, verschillende wethouders en ver
dere autoriteiten met hun dames tegenwoor
dig waren. De feestelijke bijeenkomst werd
geopend door den heer J. Hoogendoorn, die
de aanwezigen, inzonderheid de autoriteiten,
welkom heette en het plan van den avond
ontvouwde. v
Het spreekt vanzelf, dat ook het filmpro
gram ditmaal een bizonder karakter droeg.
Het toepasselijkste nummer was een filmwerk
van ongeveer vijf en twintig jaren geleden,
dat den toeschouwer verplaatst in de eerste
fase van het bioscoopbedrijf. Van de film
kunst" kon men toen moeilijk spreken. Aar
dig was de wijze, waarop de heer Hoogendoorn
den explicateur uit dat tijdvak imiteerde, die
immers, gelijk ten overvloede uit een door
hem voorgelezen felicitatie-brief bleek, de
grootste aantrekkelijkheid van de vertooning
uitmaakte. Moeilijk kan men thans gelooven,
dat men de parodiale melodramatiek van toen
destijds voor vollen ernst opgenomen heeft en
dat men heusche tranen heeft gestort om de
„aandoenlijke" geschiedenis van zoo'n ver
leid winkelmeisje.
Ook een modeshow van een kwart eeuw ge
leden en een uitstalling van badcostuums uit
dien tijd wekte hilariteit. Zeer actueel was een
oud filmpje, dat den jubilaris van thans
voorstelde tijdens zijn bemoeiingen met de
Leidsche uitdeeling van brood en haring zoo'n
twintig jaar geleden.
De vertooning is ingeleid met een mooie
gekleurde film betreffende het leven onder
water. Visschen, zwemmende menschen en een
jacht op een schildpad stoffeerden het in
drukwekkende natuurtafereel. Ook de teeken-
film, die op deze „intellect-film" volgde, sloeg
bij het publiek in en bracht de zaal in een
vroolijke stemming, welke bestendigd werd
door het optreden van Stan Laurel en Oliver
Hardy in hun nieuwste klucht „Versche
visch".
Op een avond als deze geeft het geen pas
al te kritisch te zijn; laat ons dus volstaan
met te zeggen, dat het beroemde paar grap
penmakers zich voor de zooveelste maal heeft
uitgeput in min of meer drastische zotter
nijen, waarvan ze als gewoonlijk telkens zelf
het slachtoffer werden. Tot het plan, om den
visch, dien ze te koop aanboden, zelf te gaan
vangen en zoo den tusschenhandel overbodig
te maken, is het niet eens gekomen, want
alleen de aankoop van de daartoe benoodigde
boot gaf reeds voldoende aanleiding tot on
handigheden om het plan te doen mislukken.
Op het tooneel traden ditmaal een zestal
dansers op, onder leiding van Paul Duval. Het
danspaar The. Violets, geflankeerd door een
viertal „girls" gaf onderscheidenlijk dansen
van allerlei landaard te aanschouwen, en het
publiek beantwoordde de vraag van den im-
pressario, of men het mooi vond, telkens met
een hartgrondig: Ja!!!
Het hoofdnummer van het programma was
de revue-film: „De wereld zonder mannen",
een Amerikaansch werk van den regisseur
Alfred Werker. Het is een fantastische ge
schiedenis in realistischen trant gehouden. De
inhoud komt in het kort hierop neer. dat een
jeugdig vrouwenveroveraar op den vooravond
van zijn verloving al zijn liefjes wil opruimen
en als dit niet gelukt, en zijn verloofde door
de telefoontjes van de gedupeerde meisjes er
ook de aardigheid af heeft, in een vlieg
machine naar een onbewoond eiland trekt.
Dit zal zijn geluk zijn, want er breekt in de
beschaafde wereld een besmettelijke ziekte,
masculïtis genaamd, uit, die alle mannen
doet sterven.
Zoo ontstaat een wereld van uitsluitend
vrouwen. Als men, na vergeefs te hebben ge
poogd een „synthetischen" man te creëeren,
den eenig overgebleven „echten" man heeft
ontdekt, is heel de vrouwenwereld wild en op
een wereldcongres gaan de naties om dit dier
baar bezit vechten. Eerst als de jongeman,
wanneer de vrouwen hem zijn verloofde niet
gunnen, dreigt zich dood te schiéten, laten de
vrouwen haar prooi los.
Het is een filmwerk met zeer ongelijkwaar
dige bestanddeelen. Er komen aardige scènes
in voor, o.a. het tafereel van de gemeenschap
pelijke dronkenschap van den jongen man en
den huisdienaar. Ook de muziek is, al dadelijk
bij den inzet, het verbranden van de foto's,
hier en daar geestig te pas gebracht.
Na afloop van de vertooning is men in in-
tiemen kring nog lang blijven nafeesten. Er
is druk gespeecht en Kees Pruis heeft het ge
zelschap kwistig vermaakt met de proeven
van zijn talent.
H. G. CANNEGIETER.
ALIDA TARTAUD WEER OP DE
PLANKEN.
Mevrouw Alida TartaudKlein zal op 30
dezer in den Grooten Schouwburg te Rot
terdam voor het eerst na langen tijd weder
optreden en wel bij het Groot-Nederlandsch
Tooneel in een voorstelling van Rob. E.
Sherwood's „The Queen's Husband" („Hare
Majesteit regeert")..
ALEXANDER DUMAS JUBILEERT
De Nederlandsche humorist en auteur Alexan
der Dumas viert het jubileum, dat hij veertig
jaar artist is. Donderdag 19 October zal een
gala-voorstelling te zijner eere gegeven wor
den in Cinema Royal te Amsterdam.
Hun medewerking zullen verleenen Koos
en Cees Speenhoff. Jeanne Bacileck, Dr. Cali-
gari, Barandini. The 4 Braggaars, Tummers
en Tholen en Van Lier.
Er heeft zich een uitgebreid eere-comité
gevormd, waarin o.a. zitting hebben genomen
Clinge Doorenbos, Henri ter Hall. Th. M. Ke
telaar, Dr. van Lier, Baron van Pallanat, D.
Reese. A. Baron de Vos van Steenwijk en
Jan van Zutphen.
Twaalf interessante Vrouwen,
door Jo van Ammers Küllex.
Uitgave J. M. Mieulenhoff.
Amsterdam.
Mevrouw van Ammers Kliller heeft twaalf
korte biografieën (portretten) van thans
'evende interessante vrouwen geschreven
langs den weg van vraaggesprekken. Eerst in
een dagblad verschenen, zijn deze opstellen
thans in boekvorm uitgegeven. En dat zijn ze
waard. Om de variatie naar voren te brengen
vermelden wij curiositeitshalve de namen der
besprokenen. Het zijn Julia Gulp, zangeres;
Margaret Bont-field, oud-minister van Arbeid
lm Engeland; Elizabeth Arden, schoonheids-
speciallste; Alexandra Kol Ion tan, gezante van
Sov. Rusland; Yvette Gui'bert, chamomile re;
Rosa Manus, strijdster voor vrouwenkiesrecht;
Kathe Dorsch, tooneelspeelster; Madeleine
Vionmet, leidster van een Maison de Haute
Couture; Elsa Brandström, rocde-kruisver-
pleegster; Charlotte Bühler, professor in kin
derpsychologie; Maude Royden, predikante en
Mary Wigman, danseres.
Waarlijk een bonte groep, maar dat heeft
het boek slechts interessanter gemaakt. Op
^evaar af van ongalant te worden je«ens de
"ohrijf-ter, moeten wij er echter één b zwaar
tegen opperen. Tusschen de andere persoons
beschrijvingen in, is wel wat veel sprake van
de persoon van mevrouw van Ammers Kuiler
en haar werk,