VRIJDAG 15 DECEMBER 1933 HAARLEM'S DAGBLAD BIJVOEGSEL AAN ALLEN! Vinden jullie het ook zoo prettig om eens stil te staan voor een fruitwinkel? In deze koude wintersche dagen vind ik het een ge not om daar de donzige perziken, de groote blauwe druiven en de glanzende bellefleur tjes te zien liggen. Van de laatste weten we nu wel, dat ze gemakkelijk een winter over kunnen blijven. Maar hoe kunnen perziken en druiven mooi blijven in dit bibberende klimaat. Van een fruithandelaar vernam ik, dat de perziken met de grootste moeite ver zorgd moeten worden. Nog slechts in enkele zaken zul je ze kunnen krijgen. Maar de druiven kunnen in een verwarmd vertrek wel goed blijven. Vroeger jaren waren druiven in den winter een groote zeldzaamheid. Wou men ze hebben voor een zieke, dan moest men er heel wat voor betalen. Hoe goedkoop zijn ze dit jaar geweest. Men zou zoo zeggen: iedereen heeft druiven kunnen eten. Het Westland, de bakermat van de tafel druif. is thans een streek van belang. Ik zeg tafeldruif, want de druiven waarvan de vruchten worden uitgeperst komen uit Duitschland, Frankrijk, Hongarije, enz. Het Westland heeft niet altijd druiven opgeleverd In 1650 werd .door pastoor Franciscus Ver- burch te Poeldijk de eerste druif ingevoerd. Tot 1830 heeft het nog geduurd, voor de druivencultuur van eenig belang was. Toen ging men muren bouwen, waarlangs de tak ken konden worden geleid. Een halve eeuw later plaatste men voor de muren losse ra men om de vruchten te beschermen tegen de verschillende weersgesteldheden. Langzamer hand werden ook druivenkassen. gebouwd. De tuinbouwers hadden toch vaak een slechte oogst'. De druiven bleven klein en zuur. Er moesten middelen gezocht worden om de Hol- landsche druiven te doen wedijveren met de buitenlandsche. Tuinbouw is een mooi vak, maar een ongeduldig mensch moet er maar nooit mee beginnen, want de weg van den tuinbouwer is geplaveid met teleurstellingen. Te Poeldijk is men het eerst begonnen grootere kassen te bouwen. De muren vorm'en den achterwand en verder is alles glas. De resultaten waren zeer gunstig. Overal in de omgeving werd het type kassen gebouwd, zooals we ze thans nog wel kennen. In België begon men ook met den druiven- cultuur. In 1890 gingen eenige Poeldijksche kweekers bij het plaatsje Hpeylaert eens een kijkje nemen. Ze zagen daar tweezijdige kas sen, serres genoemd Teruggekeerd in 't va derland werd er dadelijk besloten ook in West land deze serres te bouwen. Het eerste kasje, muurkasje genaamd, bestond slechts uit één raam, dat schuin tegen een muur geplaatst werd. Toen kwam de enkele kopkas, daarna de dubele kopkas en thans zie je bijna over al in het Westland de Belgische serre. In 1904 bedroeg de oppervlakte van deze serres 240 duizend vierkante Meters, in 1912 bedroeg ze reeds driemaal zooveel. Wie wel eens in het Westland is geweest, heeft zeker versteld gestaan over die onmetelijke kassen. Natuur lijk hangt de oogst vaak af van de weersge steldheid, maar de pientere tuinders verstaan nu ook de kunst om de zonnestralen op te vangen en vast te houden. In 1905 werden te Naaldwijk de kassen voor zien van warmwatergeleidingen. De druiven kunnen nu vlugger rijpen en ook verschillen de soorten druiven kunnen nu geteeld wor den. Er bestaat verschil in de druiven, die meri in de verschillende maanden eet. Er zijn druiven die aan liggende snoeren worden ge teeld, andere worden weer aan staande snoeren geteeld. Een groote zorg is altijd weer de bestrijding der parasieten. In Naald wijk werd in 1896 een Tuinbouw-wintersehool opgericht. Daar leert de tuinder theoretisch hoe hij al deze moeilijkheden te boven moet komen. Bij de school bevindt zich ook een proeftuin. De moeilijkheid van dezen crisistijd is na tuurlijk: hoe krijgen we afnemers? Millioe- nen kilo's zijn dit jaar aangevoerd. En West land is niet ons eenige druivenland. De lek kere vruchten komen ook uit W. Friesland en de omgeving van Amersfoort. Gelukkig maar voor de Westlanders, dat ze ook kassen heb ben met perziken, tomaten, meloenen, kom kommers, enz. W. B.—z. ONZE BIBLIOTHEEK. (Opgericht 2 October 1928). Gr. Houtstraat 93. (Bureau van „Haarlem's Dagblad") Corresp.-adres: Emmastraat 36. Ruiltijden: Woensdags 46 en Zaterdags 24 uur. Het uitleenen van boeken eindigt een kwar tier vóór sluitingstijd. Inschrijving 15 cent (inclusief opbergmap en volledige catalogus 1933) Nieuwe lijsten: 10 cent, nieuwe mappen: 712 cent. Leenprijs 2 ets per deel en per leesweek, d.i. WoensdagZateidag of Zaterdag Woensdag. „Zonneschijn", weekblad voor jongens en meisjes van alle leeftijden in mappen: 2 cent. Niet meer tezamen met een boek. NAAR DE 100!!!! Het is onnoodig het te verzwijgen. We zijn niet aan de 100 gekomen, hoewel er toch een groote groep deelnemers is bijgekomen. Van daag als tenminste de krant op 15 Dec. ver schijnt, is het de laatste dag, maar O. B. heeft besloten ook morgen nog de gelegen heid open te stellen zich op te geven en dan mee te mogen loten naar den uitgeloofden „Zonnestraal Kalender". Morgen dus naar de Groote Houtstraat! Sluit je aan bij onderstaande groep: DEELNEMERS 5. Ge Haas, K. Verspronckweg 137, 15 jaar 55. Willy Prins, Kruisstraat '«3r„ 15 jaar. 56. Jetty Möhlman, L. Vlaningstr. 5. 12 j. 57. Clara Moorhoff. Lootsstiaat 5, 17 jaar. 58. Jo Fraksel, Wilsonsplein 6rd., 10 jaar. 59. Dicky Prins, Kruisstraat 28r„ 14 jaar. (De overige deelnemers worden in de vol gende rubrieken vermeld.) W. F. M. H. LASSCHUIT Emmastraat 36 b. d. Koninginneweg. Haarlem, 15 December 1933. DE OPWAARTSCHE DRUK. VOOR DE OUDEREN. DE TWEELINGEN VAN DE H.B.S. 2) door W. LASSCHUIT. De school was de eerste, die den hechten band tusschen broer en zus verbrak. Karei moest de derde klas tweemaal doen en zus Nel, die bevorderd was tot klasse 4 had een jaar werk om er voor te zorgen, dat ze weer by elkaar kwamen. Als vader dan vroeg, waarom Nel zoo bar slecht werkte, want dat deed ze, antwoord de zij: „Ik kan niet werken zonder Karei." De gehechtheid tusschen de tweelingen maakte dan weer veel goed. Verder waren ze op het instituut „Emma' altijd in dezelfde klas gebleven, totdat ze examen deden voor de H. B. S., waardoor op nieuw een kink in den kabel kwam, want Nel werd in 1 A en Karei in 1 B geplaatst. Nel „nam het niet", zooals ze tegen haar moeder zei, die over deze kattige uitdruk king haar hoofd moest schudden. Zij sprak er echter nog eens goed met haar over, die haar 't was in scherts bedoeld aanraadde naar den directeur te gaan. Nel nam het echter heel serieus op en stapte naar den directeur van de H. B. S. Even glimlachte deze, toen hij Nel binnen zag komen en de boodschap hoorde, welke zij hem had te vertellen. Nel verzekerde dat ze vast niet op de H. B. S. zouden komen, als ze niet in dezelfde klas werden geplaatst. „Dat zou toch zeker een financieel verlies voor de school wezen!" dacht Nel overtui gend, met al haar kennis van geldzaken. De directeur, een nog jong man. gaf Nel een hand en sprak, dat het wel in orde zou ko men, waarbij hij natuurlijk allerminst bang was voor een „over den kop gaan" van de school, als de tweelingen er niet opkwamen, zooals Nel dacht. Natuurlijk, met vader's steun kwam het in orde, want de tweelingen kregen beiden een plaats in 1 B. De directeur had het zoo we ten te schikken, dat dit mogelijk werd. „Ziezoo, dat is schitterend voor elkaar ge komen," zei Nel tot Karei. Ze schaterden het beiden uit, want dit was een uitdrukking, die Karei, volgens Nel, dui BOER JANSSE AAN HET WOORD. Een reiziger probeert boer Jansse een fiets te verkoopen. Maar het is erg lastig; want boer Jansse wil niet. „Maar als U toch zeventig gulden gespaard hebt?" riep hij op het laatst wanhopig. „Nee," zegt boer Jansse. „Ik wil een koe koopen." „Maar mijnheer," zegt de reiziger ten einde raad. „Dat zou toch een idioot gezicht zijn, als U op een koe ging rijden." „Lang zoo idioot niet, als wanneer ik zou probeeren een fiets te melken," antwoordt boer Jansse droogjes. Oplossing van de vorige week. Zoo moest het schip varen, om de neder- zetting der Pool-expeditie te bereiken. UIT DE NATUUR. Voor deze eenvouuige en toen .cerz/ame proef hebben we niets anders noodig dam een cylinder van glas, een stuk karton en een draad. Door het karton trekken we den draad en leggen er een knoop in, zoodat hij niet weg kan schieten. Nu wordt de cylinder van on deren met het stuk karton afgesloten, en de draad er door gehaald, zoodat de cylin der op het karton rust. Laat men in de lucht de draad los, dan zal het karton val len. Niet echter, indien we alles in het water dompelen. Er moet dus een druk in het wa ter zijn, en dat is de opwaartsche druk. Deze opwaartsche druk draagt ons met zwemmen. Deze opwaartsche druk is waar te nemen, met het volgende: een glas wordt met den open kant in het water geduwd, duidelijk voelen we nu den opwaartschen druk. Indien we nu in de cylinder voorzichtig water gieten, zal het karton niet dadelijk loslaten. Het zal pas loslaten, als het water in de cylinder evenhoog staat, als dat er om heen. .Hieruit kunnen we dus opmaken, dat de opwaartsche druk gelijk is aan den neer- iwaartschen druk. LEC-PUZZLE. Wie denk je wel, dat je krijgt, als je deze stukjes uitknipt en goed opplakt? TANTE TINE. zend maal per dag tegen haar bezigde. Zoo zaten de twee Dalmarmetjes bij het begin van ons verhaal in 1 B, waarbij zus Nel nu figuurlijk in den knoop zat. Volgens Karei was dit te wijten aan de on oplettendheid van zijn zusje, die teveel naar eene Piet Verstraten keek. 't Was een feit, dat dit jongemensch een oogje op Nel had. maar zij, althans volgens haar zelf, negeerde dit oogje op alle mogelijke manieren. Karei was daar echter nog heelemaal niet zeker van. Hij had zelf een gloeienden hekel 'aan alles, wat maar vrouw was, behalve dan aan zijn moeder en zusje. Zelfs vrouwelijke woorden kon hij niet uitstaan en had hij in zijn taalwerk een fout. dan schold hij altijd op die „ellendige vrouwen omdat er een dikke, roode streep stond onder het zinsdeel; aan den politie." „Politie is toch zeker een man!" zoo oor deelde hij. Dan bekeek hij het woordenbeek en was ten hoogste verbaasd achter „politie" een v. te zien staan. „Zie je nou wel!" zei Nel dan. ,,'t Zegt nog niks. Als ze er „Nel" inzetten, zetten ze er ijskoud een m. achter en dan pronkt tr naast mijn naam een v.:' Nel lachte hem hartelijk uit om zijn gekke redenatie. „Maar een ander onderwerp, Karei." „O, nou zul je 't hebben. Nel begint over onderwerpen te spreken." „Ja, zeker. Zeg, welk meisje vind je nou wel 't aardigst uit onze klas?" Karei kon er zeker van zijn, als Nel over een meisje begon, dat hij op z'n hoede moest zijn, anders liep hij er in. Hij antwoordde dan ook kordaat, minder vleiend aan het adres van de meisjes: „Allemaal mormels „Ik soms ook?" „Ja? Als je niet oppast, word je er een. Je bent al een aardig eind op weg." „O dank je. Ik zal het ze zeggen. Dan wordt er tenminste nooit eentje verliefd op je." „Wat een geluk zou dat zijn." ,,'t Lijkt wel, of je ik weet niet hoeveel ondervinding hebt" Karei keek vernederend. Hij vond het on noodig op dit „gezwam" nog te antwoorden. „Ik wou, dat je nou je mond eens hield met dien onzin." „Nou, waarom zeg je dan altijd: Als je „Ja genoeg. Jij bent m'n zuster, dus met jou trouw ik niet!" „Ach jongen, je zult eens zien, hoe gauw 'jij een meisje hebt." „Van mijn part vliegen ze allemaal naar de maan!" „Hoog en droog." „Hoog wel. ja, maar droog?". „Bar hatelijk ben je!" Het gesprek werd afgebroken, doordat moeder riep te komen eten. „Zeg", vroeg Karei nog gauw, „help je me straks even met natuurkunde?" Natuurkunde was Karel's zwakke punt op school en Nel moest hem er dikwijls mee helpen. „Goed, omdat jij het bent." „Je bent een schat. Als je m'n zuster niet was. enfin je weet het!" „Ha, ha. dat is het jongmensch, dat altijd op de meisjes scheldt. Als je maar geholpen moet worden, mannetje." „Ja, al goed. Als jij me straks maar helpt." HOOFDSTUK II. Piet Verstraten brengt 1 B in rep en roer. De klas plaagt een leeraar, maar ziet haar fout in. Zij gaat een vaas koopen. waarbij verschillende conflicten voorkomen. 1 B was in groote beroering gekomen. Dat gebeurde wel meer, maar dan altijd buiten de lessen. Nu echter had het feit de leerlingen zoo aangegrepen, dat zelfs de leeraren er last van hadden. Er werd meer verboden en ge straft, dan ooit tevoren. Het aantal „gangmatrozen" uitdrukking van de 1 Bers voor eentje die in den gang werd „geslingerd"; het aantal uitdrukkingen was legio nam met den dag onrustba rend toe. En het oorzakelijke voorwerp van dit „in rep en roer zijn" zat er maar doodgemoede reerd tusschen. alsof er niets was gebeurd en of het zijn koude kleeren niet raakte, onder- tusschen aangegaapt en nagewezen door zijn klasgenooten. (Wordt vervolgd.) WIE VINDT DEN WEG? SAMENLEVING EN SYMBIOSE (Vervolg.) Een geheel ander beeld van samenleving geven de Krokodilwachter en Nijlkrokodil. De wachter van dit laatste monster is slechts een aardig vogeltje, iets grooter dan een spreeuw en op hooge pooten. Aan de Nijl- oevers leeft het op zandbanken van schelp dieren, zandkevers, waterspinnen enz. Komt nu een krokodil zich koesteren en slapen in de zon, dan komt de krokodilwachter en pikt de insecten en bloedzuigers op die zich op het dier hebben vastgehecht. Het vogeltje is zelfs zoo brutaal om in den geopenden bek te wippen en voedselresten tusschen de gewel dige tanden van dit groote beest weg te ha len. Ook is het kleine vogeltje voor de logge gevaarten van ander nut, want bij naderend gevaar schreeuwt het zoo hard het kan en jagers hebben opgemerkt dat de krokodil naar die waarschuwende stem luistert en zich in het water in veiligheid brengt. Een soortgelijke vogel leeft in Afrika, n.ï. de ossenpikker, die zich in de buurt van gra zende troepen rundvee ophouden en de die ren van tijd tot tijd van kop tot staart af zoeken naar ongedierte. De logge beesten zijn overtuigd van de goede bedoelingen en la ten de vogels hun gang gaan. Ook worden ze wel opgemerkt bij paarden, antilopen, oli fanten en neushorens. In Egypte leeft de koereiger, die zich te genover de buffels en olifanten evenzoo ver dienstelijk maakt en het moet een eigen aardig en prachtig gezicht opleveren, als een buffel met de mooie, groote, heldere witte vogels op den rug rondwandelt. In Brazilië komt een koekoeksoort voor, de maöeneber, die het rundvee ook tracht vrij te houden van ongedierte. Een beetje dichter bij huis kunnen we de mieren bestudeeren, die 'n wereld ap zichzelf vormen met slaven, soldaten, vrienden enz.Men heeft zelfs een 1200 mierenvrienden leeren kennen, n.l. 1200 verschillende soorten van dieren, meest kevers, die met de mieren samenwonen. Sommige zoeken daar alleen een onderkomen, andere vinden daar ook voedsel en een ander gedeelte wordt door de mieren beschermd en gevoederd. Tot deze echte mierenvrienden behoort het kleine knetskevertje, dat zijn heele leven in het mierennest doorbrengt. De mieren voeden deze diertjes uit den mond, want ze zijn er niet op ingericht zelf hun voedsel te zoeken. Wordt het nest der mieren verstoord, dan slepen ze niet alleen hun poppen, maar ook de knotskevertjes mee. Waarom die mieren zoo op die kevertjes gesteld zijn, zal je vra gen. Wel, die kevertjes hebben een paar bos jes gele haartjes op den rug staan, waar ze een olieachtige vloeistof afscheiden, die zich in een kuiltje op den rug verzamelt. De mie ren zuigen de olie uit dit kuiltje op. De mie ren houden er ook melkkoeien op na, dit zijn bladluizen, die ze naar hun nest sleepen. De diertjes scheiden een zoet vocht als de mieren ze bevoelen en streelen en dit noemt men dan het melken van hun vee. Je kunt je voorstellen dat de mieren het steeds druk hebben om al hun dieren te verzorgen. We zullen er bij gelegenheid nog wel eens meer van vertellen. IETS OVER TRAPPEN. Een enkel maal wordt een vlucht van deze zeldzame vogels aangetroffen in de Noord- Duitsche vlakte, op de uitgestrekte velden van Midden- en Zuid-Duitschland. De trap ganzen zijn de grootste Europeesche landvo gels met een middelmatig langen, dikken hals een tamelijk grooten kop, stevige loopbeenen en drie-teenige pooten. Ze zijn altijd en in alle landen, waar ze voorkwamen, hartstochtelijk opgejaagd, om dat hun groote voorzichtigheid de menschen tartte ze te vangen. Men probeert alle mo gelijke maniertjes en tructjes om ze te pakken Het gezicht van een trap-gans is buiten gewoon sterk ontwikkeld. Er ontgaat niets aan hun scherpen blik. Al van heel verre zien ze de vermeende ge varen aankomen, heel scherp houden ze een alleenloopende persoon in het oog, en als deze denkt, dat hij de gans kan besluipen, zonder dat hij zelf gezien is, vergist hij zich ge woonlijk. Het wild verdwijnt ook dadelijk, als de jager zijn beschutting zoekt achter heuvels of in greppels. Hun scherp instinct, onderscheidt zelfs dan nog den jager van een niets kwaad bedoe lend mensch, als de jager zich in vrouwen kleederen gestoken heeft. De trapganzen vluchten zoowel Voor ruiters als voetgangers. Ten einde toch de trappen te kunnen van gen, bedacht men het volgende: Men nam een gewone boerenkar, legde er bossen stroo op en verborg zich daartusschen Nu liet men de wagen door een knecht in boerenkleeding in de nabijheid van de gan zen voeren. Op een gegeven oogenblik hield men dan stil. en vuurde nu zoo vlug mogelijk op de sterkste mannetjes. Gewoonlijk loopt het dier slechts langzaam en waardig, doch indien noodig kan het zich zoo snel voortbewegen, dat een hond hem met moeite bijhoudt. Voor het opvliegen neemt de trap een kor ten aanloop van twee of drie sprongetjes, verheft zich dan, wel niet snel. maar toch zonder inspanning van den grond, eenmaal in de lucht, fladdert hij zoo snel. dat het moeilijk is hem met kogel te raken. E. W.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 9