De Prins van Wales in Yorkshire.
Een Meisje en een Man
ACHT EN VIJFTIG REVOLUTIONNAIREN zijn uit de gevangenis te Barcelona
ontsnapt. Zij ontkwamen door eenrioleeringskanaal, dat naar de gevangenis
leidde. Gardisten bewaken deze onvoorziene uitgang.
TIJDENS ZIJN TOCHT door Yorkshire als beschermer van den Engelschen natïonalen
raad voor de sociale belangen werd de Prins van Wales overal hartelijk ontvangen. De
prins verlaat het werkloozen tehuis te Featherstone.
HET BEZOEK van den Tsjecho Slowaakschen minister van bultenlandsche zaken
Benesj te Parijs. V.l.n.r.: Benesj, Paul Boncour en Osusky, den Tsjecho Slo
waakschen ger'ant te Parijs, tijdens de besprekingen op het Quai d'Orsay.
DE REPETITIES voor
Haag, onder leiding v
de nieuwe Bouwmeester-revue zijn in het Scala te den
an Buziau, in vollen gang. Een der scenes in wording.
IN DE NIEUWE KERK TE DELFT is men op het oogenblik bezig met
de restauratie yan de pilaren. Een kijkje bij de werkzaamheden.
TER GELEGENHEID VAN het veertig-jarig bestaan van de R.A.I. is Maandag
avond in het Carlton Hotel te Amsterdam een groot diner gegeven. V.l.n.r.:
de heeren Edo BergsmaLeonard Langjhr. mr. dr. A. Roell en wethouder
Boissevain.
GENERAAL GOURAUD (rechts), gouver
neur van Parijs, is met een delegatie naar
Bamako en Segou in den Franschen Soedan
vertrokken, om daar de onthulling bij te
wonen van de monumenten ter nagedachte
nis aan de generaals Borgnis-Desborde en
Archinard, de twee pionniers der expansie
van de Fransche koloniën in Afrika.
FEUILLETON
Naar het Engelsch van
CURTIS YORKE.
(Nadruk Verboden).
6)
Warwick gaf geen antwoord. Met den besten
wil van de wereld, kon hij niet meer dan de
gewone beleefdheid in acht nemen tegenover
dezen ongenooden gast. De ander vermoedde
dit wel, maar scheen er zich niets van aan te
trekken, het gaf hem nu eenmaal een zeld
zame voldoening, zijn medemenschen afkeer
in te boezemen. Beesten krompen voor hem
in elkaar en toonden hun vijandigheid, voor
zoover ze durfden. Ook dit gaf hem groote
voldoening.
Hij nam Warwick's ietwat koel aanbod van
een whisky aan, stak een nieuwe pijp op en
vertrok, na aangeboden te hebben, om op 'n
goeden dag den boel eens te komen „inspec
teren" zooals hij 't noemde.
Warwick vergezelde hem tot aan het hek
buiten zijn primitieve woning en zei .Joop
naar de maan" toen zijn bezoeker uit het ge
zicht verdween.
Ot> de een of andere wijze echter, kon hij de
gedachte aan den pafferigen opschepper niet
scheiden van die aan Christian Cunninghame.
Er was een onuitstaanbaar air van ingebeeld
heid in zijn stem en uitdrukking geweest,
toen hij 't over haar had. Natuurlijk zou War
wick zich daarvan niets van hebben moeten
aantrekken. De eigenares van Carolay was
allesbehalve verzoenend tegenover haar on-
welkomen buurman op Barnethan. Maar
toch, de gedachte aan haar, de klank van
haar stem, het afwenden van haar hoofd, de
onvriendelijke woorden hinderden en kwelden
hem en hij kon dit gevoel maar niet van
aach afzetten.
Aan den anderen kant dacht Christian ook
vaak aan hem, maar niet op een vriendelijke
manier, en misschien niet zonder reden.
Toen haar onhandelbare, maar goedhartige
oom gestorven was, en haar al zijn bezittin
gen had nagelaten, onder de bedinging, dat
ze 't geld moest gebruiken, om de verloren
ader van de Caloray te vinden, had ze zich
in 't gareel geworpen en onverzettelijk beslo
ten de plannen van den ouden man uit te
voeren.
Maar 't was wel erg hard, dat juist, toen ze
den loop van de ader had vastgesteld, en be
sloten had langzamerhand genoeg geld te
sparen, om de Barnethan claim te koopen,
Warwick was komen opdagen en al haar
hoop den bodem had ingeslagen.
„O, Milly," zei ze 's avonds na de honden-
vechtpartij, „het lijkt alles zoo hopeloos. We
kunnen evengoed naar Engeland teruggaan,
't Is nutteloos, tegen dien man te vechten".
„Kom, kom, juffrouw Chrissie", troostte
Milly haar. „Ik zou niet in de put zitten, als
ik u was. U weet hoe 't- met die aders gaat,
wat voor bochten en kronkelingen zij maken:
ze zijn als krampen zoo zijn zij er en zoo
zijn ze weg. Word niet moedeloos, hartje,
't Zal alles in orde komen.
Even daarna kwam Reaburn, Christian's
meesterknecht binnen, na 'n korten, achte-
loozen tik, eigenlijk meer een stomp, op de
deur. Hij was een man van middelmatige
lengte met een slecht ontwikkelde neus en
kleine, diepliggende oogen. Zijn kleeren wa
ren hier en daar met grof touw samengebon
den en klaarblijkelijk oorspronkelijk voor een
veel grooteren man gemaakt.
„Buiten is een man om u te spreken, juf
frouw", zei hij, met een gemelijke stem, die
in overeenstemming was met zijn gelaats
uitdrukking. „Hij komt van Ventney, ten
noorden van Galgary: hij beweert hier vroe
ger in den tijd van uw oom gewerkt te
hebben".
„Vraagt hij om werk?" vroeg Christian. „We
kunnen nog wel iemand gebruiken, is 't niet;
nu Pete weggaat. Hoe ziet hij eruit?"
„Hij lijkt een behoorlijke kerel, een beetje
in de narigheid zou ik zeggen", antwoordde
Raeburn.
„Wel. ik kan hem in elk geval te woord
staan. Laat hem maar binnen".
Reaburn vertrok en meteen stond in zijn
plaats een groote, magere, smalgebouwde
•man.
„Goedenavond", zei Christian met een on
gedwongen glimlach, die oorzaak was van
haar populariteit onder de mijnwerkers en de
meeste menschen met wie zij in aanraking
kwam. „Mijn meesterknecht vertelde me, dat
je, toen mijn oom nog leefde, hier gewerkt
hebt?"
„Ja", antwoordde de man, met een lage
eentonige stem. „ik heb ongeveer twee jaar
in de Carolay gewerkt".
„En waarom ben je weggegaan?" vroeg 't
meisje, hem met vaste, vriendelijke oogen
aanziend.
„Ik ging weg om te trouwen". Terwijl hij
sprak scheen zijn gezicht te verbleeken en
hij legde een hand op de tafel, als wilde hij
steun zoeken.
„Hoe heet je?"
„Mijn naam is Fraser, Joseph Fraser", ant
woordde hij zwak.
Christian keek hem nog steeds gespannen
aan.
„Arme kerel,, je bent uitgehongerd", zei <ze
met een stem, zoo vriendelijk, dat Warwick
die nauwelijks herkend zou hebben. „Wanneer
heb je voor 't laatst iets te eten gehad?"
„Dat weet ik niet", mompelde hij. „Een
heelen tijd niet, geloof ik, maar dat hindert
niets!"
..Welzeker hindert dat", klonk het vastbe
raden. „Ga met me mee. dan zal mijn huis
houdster je wat te eten geven. Daarna kun
nen we de zaken bespreken".
Een half uur later verscheen Fraser. ver
sterkt door een stevig avondmaal en een kan
bier, weer in Christian's zitkamer.
„Dank u, juffrouw", sprak hij min of meer
beschaamd, toen 't meisje haar boek neer
legde en ernstig glimlachte, „dank u en God
zegene u"
„Ga zitten", verzocht ze, je ziet er zwak en
ziek uit. Ik heb besloten je een maand op
proef aan te nemen; mijn meesterknecht,
'Reaburn, zal je je werk wijzen en je loon,
dat hij met- je zal overeenkomen, wekelijks
uitbetalen. A propos, je ging weg van mijn
oom. om te trouwen, zei je. Is je vrouw bij je?"
„Ik ging weg om te trouwen", zei hij, lang
zaam en blijkbaar met inspanning sprekend,
•maar.maar.
„Ik begrijp 't", zei ze haastig. „Je vrouw
heb je verloren?"
„Ik ben niet getrouwd", zei hij, met verstik
te stem. „Och, weet u", vervolgde hij na en
kele oogenblikken, „ik ben er kapot van .ge
weest en heelemaal er overheen ben. ik eigen
lijk nog niet. Maar zij was een wispelturige
meid en toen puntje .bij paaltje kwam. gaf ze
me den bons. Ze had een jongen leeren ken
nen, die erg veel notitie van haar nam; een
opschepper, die veel geld verdiende en ver
teerde en dat bracht haar het hoofd op hol.
Ze is niet met hem getrouwd en heeft nu een
leven als een hel. Die geschiedenis heeft me
heelemaal "uit mijn evenwicht gebracht, en ik
ben een poos aan het zwerven geraakt. Ten
slotte ben ik nu weer hier in de buurt be
land en het was alsof een inwendige stem
me zei, bij u aan te gaan. Ik heb hier een
besten tijd gehad, ziet u uw oom is altijd
erg goed voor mij geweest. U zoudt een trou
we dienaar aan mij hebben, juffrouw, als u
mij gebruiken kon".
Christian stond .op.
„Nu Frazer, ik vind het prettig dat je zoo
vertrouwelijk tegen me gewoost bent. „Dus
morgenochtend ga je maar aan den slag".
V.
„Ik wil liever niet ontbijten", kondigde
Gaddy op 'n morgen in 't begin van Juni aan.
„Mijn hoofd en mijn beenen doen pijn en ik
vind alle menschen naar".
Dat zei hij op een ochtend tegen Milly,
want Christian was toezicht gaan houden op
't hakken van hout voor 't stutten van een
nieuwe galery.
„Nu, jongeheer Gaddy, verbeeid je_jüet al
tijd dat je ziek bent, terwijl je niets mankeert.
Eet je ontbijt en wees blij. dat je zulke lekke
re boterhammen krijgt".
Maar al knorde ze, een beetje ongerust was
ze tocfh wel. Toen Christian een poosje later
thuiskwam, merkte ze al dadelijk aan Milly
dat er iets was; Gaddy was haar afgod naast
Christian en 't was niets voor Gaddy om te
klagen en alle voedsel te weigeren.
Toevallig was de eenige dokter in die streek
den vorigen dag de mijn gepasseerd op weg
naar Cardstown, ongeveer vijftig mijl naar
't Noordoosten en hoewel Christian en Milly
beide wel alledaagsehe kwaaltjes konden be
handelen, was hun wetenschap beperkt, waar
't om meer ingewikkelde gevallen ging.
Na een zorgvuldig en opgewonden door
bladeren van een oud, aan flarden gelezen
receptenboek voor huismiddeltjes, geschre
ven door den een of anderen, lang gestorven
en vergeten deskundige, verbeeldden beide
vrouwen zich, dat het kind aan kwaadaardige
koorts leed. Later op den dag werd Gaddy
erger en ging uit vrijen wil naa- bed. Over
dag naar bed gaan, was voor Gaddy iets on
gekends!
Zoo gebeurde 't, dat laat in den middag,
toen Warwick bezig was zijn laatste transport
Mexicanen, bekend als „smeerders" in twee
ploegen in te deelen, om in twee voorloopige
galerijen, die aan den voorkant van de rotsen
werden gemaakt, te werken, hij verrast werd
door de onverwachte verschijning van de
jonge bezitster van Carolay. die er onrustig
en verstoord uitzag en heel wat minder zelf
bewust, dan hij haar ooit gezien had.
„Is er iets niet in orde, juffrouw Cunning
hame?" vroeg hij koel, toen hij zich tot haar
wendde.
„Ja", was 't korte antwoord. „Gaddy is ziek
en ik denk, dat 't roodvonk is. Dr. Bell is naar
Cardstown en ik weet geen raad: daarom ben
ik gekomen om u te vragen, of u eenig ver
stand hebt van medicijnen en zoo ja, of u
wilt meekomen".
.(Wordt vervolgd).