Ml% Verdwaald H' DE KERSTTAFEL. VOOR DE JEUGD. DONDERDAG 21 DECEMBER 1933 HAARLEM'S DAGBLAD 8 Als dit verhaal voor kinderen bestemd was, zou het gemakkelijker te ver tellen zijn. Het zou dan ongeveer zóó kunnen beginnen: Op een keer gebeurde er iets vreemds met het Kerstfeest, het verdwaalde. Want kinderen zouden zich het feest kunnen voorstellen als een sprookje figuur, verdwalend in sneeuw en storm. Doch helaas, nu dit een verhaal voor volwassenen is, zal hun fantasie moeten werken als draaitooneel. Het speelt namelijk in zoo veel verschillende milieus en het aantal per sonen wisselt zoo vaak. zoo snel dat het, ten tooneele gebracht, het ideaal van een zeer modern tooneelschrijver zou vormen. Daar is de woning van de Colerings. De Colerings zelf zitten, in ijzig zwijgen, aan hun smakelijk diner. Ze zwijgen zoo sinds acht dagen. Daarvóór hebben ze weliswaar met elkander gesproken, doch dat was slechts de storm, die aan de stilte voorafging. Ze zijn drie jaar getrouwd, en hebben geen enkele aanleiding om niet gelukkig te zijn, hetgeen natuurlijk fataal is. De echtscheiding staat, om zoo te zeggen, al achter de deur. Zij is een knappe blondine coquet en leven dig en vroolijk, Hij is een uitstekend echt genoot. Doch er ontbreekt hem iets. Hij is als een voortreffelijk toebereide schotel, waar in men het zout vergeten heeft: Hij heeft geen humor. Fataal gebrek voor een ge trouwd man! Zijn doodelijke ernst doet de muggen van hun kleine oneenigheden tot olifanten aangroeien. En hij heeft altijd ge lijk. Werkelijk gelijk. Dat zou een engel xebelsch kunnen maken, vooral omdat hij niet in staat is, het te vergeten. Nu zitten ze daar en zijn diep ongelukkig, omdat ze in den grond van elkaar houden en toch beiden van plan zijn, het Kerstfeest niet met el kander- door te brengen en misschien de dagen erna te gebruiken voor het rustig be spreken van echtscheidingsplannen! Een straat verder woont, op kamers, te zamen met haar zuster, Annette Hoor. An nette studeert letteren. Ze geeft daarbij les sen, want ze is niet gefortuneerd. In haar vrijen tijd bezoekt ze lezingen. Bioscopen vermijdt ze angstvallig, het woord „dansen" doet haar mondhoeken naar beneden gaan van minachting, als ze leest is het lectuur, zwaar als een kilo marsepein en wat fees ten betreft: Meisjes als Annette krijgen bij dergelijke gelegenheden nooit onverwachte geschenken. Ze worden nimmer verrast door cadeautjes met dwaze gedichten erbij, ze peinzen zich nooit suf, wie de schenker kan zijn van de een of andere surprise. Ze weten precies: Dit is van pa en dit is van ma en dat van zus enz. enz. Zooals ze precies weten wien ze wat te sturen hebben. Meisjes als Annette haten zulke feesten. Vooral wanneer zij, zooals Annette, met een zuster samen wonen, die daarvan juist veel drukte maakt. Weliswaar drukte buiten de samen bewoonde kamers, maar iéts dringt daarvan toch altijd door tot Annette. Er komt steevast elk jaar minstens één pakket op die kamers, voor het knappe zusje; waarover deze jonge dame blozend giechelt of diep napeinst, met dozijnen veronderstellingen in den geest van „Zou die leuke zwarte jongen van laatst in "de dancingof „zeker van Bob, die het weer goed wil makentotdat Annette kriegel zegt: „zeur niet over dat nonsensding! „Het is niet verstandig, met een aardige zuster te gaan samenwonen, als men zelf het ver stand van de familie vertegenwoordigt. Doch eerder dan de ware reden van haar haat tegen feesten te erkennen, zelfs tegen over zichzelf, zou Annette haar tong af bijten. Niemand verlangt het van haar. Dus pleegt zij tegen de feestdagen verdiept te zitten in een zwaarwichtig boek. Het toonëel draait voortdurend: De familie Redeman. Hijingenieur. Zijzorgzaam huisvrouwtje, wat vroeg verwelkend. Drie kinderen en haar man werkloos. Er is een klein beetje geld waarvan ze het zoo „uit zingen11 in afwachting van de wazig verre „betere tijden". Er is een overmatige hoe veelheid trots ook. De kinderen komen altijd keurig voor den dag: maar zij draagt sinds jaren hetzelfde manteltje en hij ls langzaam maar zeker een soort heilige geworden. Eerst verdween de alcohol uit zijn leven, vervol gens de tabak, daarna de echte koffie, hierna met begrip: een nieuw pak. Met Kerstmis koopen ze voor elk van de kinderen een kleinigheidje. En de kinderen, die naar hun ouders aarden, vertellen op school wonderen over alles, wat ze gekregen hebben. Vandaar dat ze nooit kameraadjes thuis vragen. Alle drie voelen ze met het instinct van kinderen die in een sfeer van zorgen groot worden, dat dit ..niet gewoon jokken" is, geen van drieën schaamt zich ervoor en alle drie, met een tact, die veel volwassenen hun zouden mogen benijden, laten ze nooit iets aan hun ouders merken van die school-leugens en van de ware oorzaak, waarom ze het steeds bij elkaar zoeken en nooit vriendjes of vrien dinnetjes hebben. Tenslotte misschien had dit het eerste tafereel behooren te zijn Eveline Everet. Met haar ongelooflijk jonge blauwe oogen in het gerimpelde gezicht, met haar benij denswaardig mooie witte haar en levens lust. Kerstmis was bij de Everets altijd hét feest geweest in het jaar. En dat zegt wat' Want de Everets vierden negen maal of ficieel feest per jaar: zes verjaardagen, Sint Nicolaas, Kerstmis en Oudejaarsavond! Waarbij dan kleinere feestelijkheden kwa men ter eere van goede rapporten, extra ijver en meer zulke voorwendsels. Liefheb bende familieleden zeiden, dat de „goeie Eveline" overdreef Zij meende, dat men zoo gelukkig mogelijk moest zij" °P ^eze aarde. Haar feesten kostten nooit veel; ze had genoeg levenslust om van weinig geld vroo lijk te zijn. Ook toen er nog maar vijl" verjaardagen gevierd konden worden en die van den man en vader een dag van wee moed werd bleef Eveline haar eenvoudige levensfilosofie getrouw. Itetxit/echaal datje Mitly. Cowati In dit feestelijk leven was .zooals gez-egd, Kerstmis hét feest. Dat paste volkomen bij Eveline. Ze vond het heerlijk, allerlei aardige kleine verrassingen te bedenken en de klein ste geschenken tot groote vreugdegaven te maken door ze aardig te verpakken, met leuke versjes en onschuldige plagerijtjes, voor ieder die lief was. Maar dit jaar was er, in de meestal toch wel gespannen atmosfeer van de weken vóór Kerstmis, iets anders dan gewoonlijk. De tijd, die Eveline's haren wit had ge maakt, veranderde namelijk ook die van de vier Everetjes. Namelijk geplakte hoofden en perman ent-wave-kopjes. Met andere woor den: ze waren volwassen, erg volwassen. Eva, de oudste was getrouwd. Miep, het wat jongere zusje, had ontdekt dat haar ziel zich slechts in dans kon uiten. eZ bezocht 'n dansschool in een. groote stad en woonde daar op kamers. Loki studeerde in Leiden, Bert zat in de firma van een oom, bij wien hij inwoonde voor 't gemak. Maar met Kerstmis plachten ze, evenals met de week-ends, thuis te komen en dan werd het feest ouderwets gevierd. Eveline rende rond, met gloeiende wangen van de oven-hitte, want ze bakte heerlijk taart. Een koffer vol pakjes wachtte op het gewichtige moment, dat de uitdeeling zou beginnen. Tegen dat de kamer een wild bewogen zee van papieren, houtwol, doozen, kistjes, vloei tjes en touwen werd. begon Eveline zich in haar element te voelen. Eenige jaren lang reeds hadden de „kinderen" dit alles goedig meegedaan. Toegevend, zooals jongeren tegenover den naïeven ouderdom kunnen zijn! Maar dit jaar staken ze de hoofden bijeen. Ze hadden bezwaren en ditmaal overwegende tegen het ouderwetsche feest. Eva en haar man hadden gespaard om met kennissen feest te vieren met een souper, ergens in een dancing. Loki was verliefd en wilde met zijn meisje uitgaan. Bert had een invitatie voor een „knalfuif". Miep, die tuschen haar fin (dansrythmen uitgedrukte zielsoefenin- gen een hevig artistieke club bezocht, had meer dan genoeg van Kerstfeesten, van knusse pretjes, van cadeautjes, warmen wijn en wat dies meer zij. Maar geen van allen durfden ze er mee voor den dag te komen tegenover het groote kind. dat na tuurlijk weer vlaste op haar Kerstfeest. De tijd verstreek, ze zagen alle vier met angstig hart den dag naderen, waarnaar ze nog maar enkele jaren geleden vol vreugde uitzagen. Toen het was Zaterdag en ze waren voltallig voor het week-end zei Eveline aan het dessert een beetje aarze lend, een beetje bedeesd zelfs: „Kinderen, ik wou jullie eens spreken over het Kerst feest". Eva verslikte zich. Loki hoestte: Eert schopte zijn zuster onder tafel en Miep keek, alsof ze op muziek van Chopin een dans- des-Onschulds vertolkte. „Ja, zie je", zei Eveline en plukte aan het tafellaken, om de waarheid te zeggen, zie ik er dit jaar wel tegen opik word een dagje ouder en al die druktedie vroolijk- heidzouden jullie het erg vinden als we het maar lieten bij een gezelligen Oude jaarsavond samen? Dat is zooveel rustiger". Een koor van betuigingen, dat het natuur lijk niet erg was en dat mama zich wat meer moest ontzien en dat zoo'n Kerstfeest thuis zoo ouderwetsch was, enz. Eveline keek rond, met haar verwonderlijk jonge oogen en zei „Dan vraag ik mijn zuster Sophie om het maar kalm met z'n beidjes te vieren. Haar zuster, tien jaar jonger, was ongetrouwd en ziekelijk en placht wat huiselijkheid en vreugde bij Eveline te komen zoeken. Maar toen ze kwam op Kerstavond, zei Eveline met een waas je weemoed in haar glimlach en een tinteling in de oogen: „Nu heb ik al de cadeaux, die ik al had, op een heel origineele manier gebruikt". „Hoezoo?" vroeg Sophie; „je was toch niet van plan het feest te vieren?" De ander lachte. „Natuurlijk wel! Maar ik merkte zoo 't een en ander. De stakkerds voelen zich te oud voor een genoeglijk huiselijk feestje ge loof ik en ze durfden er niet voor uitkomen. Wel, toen moest ik ze toch wel helpen? Ze vlogen er natuurlijk in. Oude menschen zijn altijd naïef!" Ze lachte hartelijk en voegde er bij, met een onmiskenbaar on deugende uitdrukking in haar oogen: „Alleen al die kleine surprises en grappige dingen, behalve die voor jou, daar zat ik mee en toen „Toen?", vroeg Sophie. „Toen heb ik die maar bij wijze van ver dwaalde vreugde rondgestuurdaan ken nissen Vandaar dat de kleine Rademans zulk een overdaad van lekkers kregen, dat ze wel ge noodzaakt waren, een paar schoolkameraad jes uit te noodigen, om de restanten te helpen opmaken. Hetgeen ze overigens ge rust konden doen, want Eveline scheen won derlijk genoeg, onder de verrassingen voor haar zoozeer volwassen kinderen een menig te speelgoed te hebben gehad! En Rademan omhelsde zijn vrouw met de woorden, dat ze knap was om van haar beetje huishoudgeld over te houden voor sigaren en wijn. En zij lachte voor het éérst sinds lang den jonge- meisjeslach weer, waarop hij verliefd was geworden, om de malle toilettafelpop. waar in een flesehje parfum zat. Natuurlijk had haar goede man die gekocht! Hoeveel moest hij niet van haar houden, om, na al dat tobben zijn vrouwtje zoo'n heerlijk nutte loos geschenk te geven? Het is niet in te denken, hoe groot zoo'n liefde moet zijn voor die kleine vrouw en hoeveel lichter alles daardoor plotseling wordt. Wat Anette betreftWie het niet ge zien heeft zal niet gelooven, dat het ver baasd bekijken en bepeinzen van een taart- in«-hartvorm, het eindeloos bestudeeren van regels, die met Goethe niets, maar dan ook niets gemeen hebben, doch waarin iets voor komt van „lieve oogen" en „iemand die aan je denkt", bij machte zijn, vroegtijdige rim Een houtsnede van Johan Melse. pels van een verstandig voorhoofd weg te wissen en bittere lijnen om een triesten mond, te doen vervloeien in een glimlachje. Maar een hart, ook een eetbaar, kan illusies beteekenen. En illusies zijn, nog altijd zeld zame kostbaarheden! Wat Golerings betreft, hij was een ernstig man, doch niet gek. Hetgeen bleek, toen zich een verrassende scène afspeelde bij zijn thuiskomst om vier uur (met bevroren ge laat als eiken dag). Want. toen sloeg zijn vrouw haar armen om zijn hals en kuste hem op zijn aieus (hetgeen op zichzelf ai voldoende is om een man véél van zijn waardigheid te ontnemen) en zei: „Je beni een schat en het lijkt echt op je!" Waarop de heer Colerings eerst het voorhoofd van zijn vrouw betastte en vervolgens merkte dat zij doelde op een porceleïnen hondje, dat op tafel prijkte Het hondje zat op en trok een berouwvolle snuit, dat geen teekenfilm- hondje hem zou verbeteren en op een pa piertje om zijn hals gebonden, stond her. volgend schoone gedicht in drukletters: Ik ben voor een lieve, kleine vrouw, Waar ik verschrikkelijk veel van hou. Wau! Wau! Toen toonde de heer Colerings, dat hij niet gek was. Hij zweeg. Het hondje prijkt nog op een tafeltje, zonder gedicht. Het maant den heer des huiles nu en dan tot meer gevoel voor humor. 'Het heeft bovendien zijn vrouw ééns en voor altijd ervan overtuigd, dat hij humor bezit en dan vergeeft een vrouw haar man verder veel. Après tout werd het dus geen echtscheiding, doch een feest. Dit middel, speciaal het Wau, wau, kan in soortgelijke gevallen worden aanbe volen. Wie na „Wau, wau" nog wenscht te scheiden, is een hopeloos geval. „Jammer", zei Sophie, toen Eveline ver teld had van haar „verdwaalde feest", „jam mer, dat je zoo weinig merkt van het effect dat de verrassingen maken!" Waarop Eve line, de vijf en vijftig-jarige, tot haar vijf en veertig-jarige zuster sprak: „Jullie, jonge menschen, hebt geen fantasie!" (Nadruk verboden). een brief aan hare dochter over het Kerst kind en hoe men groote tafels aanrichtte, waarop allerlei dingen waren uitgestald, zooals speelgoed, suikerwerk, vruchten, o.a. terwijl in het midden der tafel een denne- boompje geplaatst werd, met brandende kaarsjes hetgeen als een groote bijzonderheid gold. Goethe beschrijft ICO jaar later de kerst-boom in Wetzlar, terwijl in 1799 in Berlijn inplaats van denneboomen, pyramidevormige, houten geraamten dienst deden, die met gekleurd papier en lichtjes versierd werden. In ontstak de tweede vrouw van den phïlosoof Schelling, die uit Göttingen af komstig was in 1819 de eerste kerstboom, ter wijl men in Wurzburg in 1840 voor de eerste maal denneboomen met Kerstmis verkocht. Zoo heeft zich de kerstboom eerst de laat ste negentig jaar over geheel Duitschland verspreid en vandaar uit zijn zegetocht ge houden door andere landen. SCANDINAVISCHE KERSTGEBRUIKEN. Ieder land heeft zijn eigen Kerstgebruiken. Zoo wordt in Zweden en Noorwegen de Kerstboom reeds op den eersten Advents zondag opgesteld. Eiken dag komt er één lichtje bij, totdat op Kerstmis de geheele boom verlicht is. Gedurende deze dagen staan alle huizen open voor de zwervers, die hartelijk ontvangen worden aan de steeds gedekte tafel. Ook de dieren, vooral de vogels, worden met liefde verzorgd, terwijl allen er naar streven, vrede te verspreiden en te behouden, wat een zeer prijzenswaardige trek van het feest is. Oude twisten worden vóór Kerstmis bijgelegd en lang gekoesterde wrok uit de harten ver dreven. Voor de versiering van de kersttafel ge bruikt men bij voorkeur dennengroen, dat bovendien nog opgevroolijk wordt door glinsterend engelenhaar, rood wangige appeltjes, noten, fondant- en choco ladekransjes. Het donkere dennengroen, veelal in het midden der tafel tot een krans gevormd, die met rood lint bijeen gehouden wordt, doet zoo goed aan tegen het blanke tafellinnen. Al naar gelang van de lengte der tafel kunnen, meer takken hier en daar verspreid worden. Bijzonder aardig staat ook de tot een krans gevormde dennentakken, die men even bo ven de tafel laat zweven en die met roode lin ten aan de lamp bevestigd worden. Zilveren draden worden om het dennengroen gewon den, waarin zoo mogelijk enkele kaarsenhou ders met kaarsjes worden geplaatst. Is er geen mogelijkheid de krans aan de lamp te bevestigen, dan hecht men aan de laatste lange einden rood lint, die naar de vier hoeken van de tafel gaan, hetgeen met de versiering van dennengroen een aardig geheel geeft. Kleine aardappelen worden uitgehold en aan de onderzijde plat afgesneden, zoodat ze stevig kunnen staan; hieronder komt een klein cartonnen rondje, om te voorkomen, dat er vlekken in het tafellinen komen. Van rood vloeipapier worden vierkantjes geknipt van ongeveer 15 c.M. in het midden wordt het car- tonnetje geplaatst, hierop de aardappel, waar na het witte kaarsje in de opening komt en het vloei aan den bovenkant van de aardap pel met een roode draad bijeen wordt gehou den, zoodat om de kaars vier roode punten komen, hetgeen een heel aardig effect geeft, vooral als boven elk bord zoo'n versiering ge plaatst wordt. e Kerstboom, in zijn tegenwoor- digen vorm als een bron van licht, behangen met noten, vruchten, sui kerwerk en glinsterende versiering is niet zóó heel oud. Het idee echter, waaruit deze boom, die wij thans kennen zijn ontstaan te danken heeft, is reeds terug te voeren tot het vóór Christe lijke tijdperk. In de dagen van de winter-zonnewende, wanneer weer nieuw leven in de natuur ont staat werd deze opbloei in vroegere jaren reeds gevierd door het versieren der woning met dennen en andere groenblijvende takken van heesters. In het laatst der Middeleeuwen werd in den Elzas, de eerste versierde denneboom opge steld. In Duitschland en tevens in Engeland was men ons reeds jaren en jaren vóór met de versierde kerstboom, een gebruik dat echter de laatste decennia grond gewonnen heeft in ons land. Hier toch heeft men thans in zeer vele ge zinnen eveneens met Kerstmis het lichtbren gende dennengroen in den vorm van dezen mooi versierden boom. In 1521 moest het Gemeentebestuur van een stad in den Elzas, Schlettstadt, paal en perk stellen aan het omkappen der denne boomen door een verbod hiertegen uit te vaardigen, teneinde al te groote bescha digingen aan de boschrijke omgeving te voor komen, toen vrijwel alle burgers hun „Kerst boom" wilden hebben. De boomen waren echter destijds nog niet met kaarsjes versierd. Omstreeks de laatste helft der zeventiende eeuw schreef een Duifc- sche prinses, de latere Hertogin van Orleans et was op een heel kouden December- nacht, wel veertien eeuwen geleden, dat Ambrosius, de oude geleerde ster renkijker vol geduld naar boven zat te turen. Hoewel er bijna geen enkel sterretje te bespeuren was, omdat de lucht vol dikke sneeuwwolken hing, kon Ambrosius er maar niet toe komen, om naar z'n bed te gaan. Met knipperende oogjes (want 't was intusschen al half drie geworden) volgde hij een ongewone wolk, die zich van de andere onderscheidde, omdat ze zoo'n zilverachtigen gloed had. ,,'k Begrijp er niets van", bromde Ambro sius, die gewend was hardop te praten, „alle wolken gaan gewoon hun weg, ze drijven alle maal denzelfden kant uit, alsof ze krijgertje spelen en alleen die eene wolk gaat dwars te gen alles in. Kijk hij komt warempel recht op mij af", en verblind door 't felle licht dat Ambrosius door den sterrenkijker tegenstraal- de, kneep hij z'n oogen haastig dicht. Plotseling werd er op 't raam getikt; Ambro sius, die in geen jaren van iemand bezoek had gehad en zeker niet zoo midden in den nacht, voelde z'n knieën knikken van angst. „Ik ben 't, het Kerstmannetje", hoorde Am brosius roepen toen er voor de tweede maal geklopt werd, „doe toch open Ambrosius", en deze haastte zich thans 't raam omhoog te schuiven. Eerst kwamen er toen een paar be sneeuwde voeten naar binnen, zoo glinsterend dat Ambrosius er vol bewondei'ing naar keek, en toen volgde de bovenste helft van 't Kerst mannetje, zijn oud, indrukwekkend gezicht met z'n langen grijzen baard. En toen wist Ambrosius, dat die lichte wolk 't Kerstmanne tje vergezeld had, want 't heele zolderkamer tje was verlicht. „Ambrosius", begon 't Kerstmannetje, „jij moet me vannacht helpen en als je 't goed goed, dan mag' je 'n wensch doen, dien ik in vervulling zal laten gaan". „Zeg maar wat ik voor IJ doen kan", fluis terde Ambrosius, die nog niet bekomen was van dit onverwachte bezoek. „Luister", zei 't Kerstmannetje, en hij wees naar zijn besneeuwde schoenen, „zie je mijn voeten? Ze glinsteren zóó erg, dat m'n oogen er pijn van doen; ze zijn bevroren en jij moet ze ontdooien, want ik heb vannacht nog een groot karwei te doen. Ik moet in alle huizen nog iets gaan brengen. Vrede bij de slapende menschen". Ambrosius begreep, dat 't Kerstmannetje er erg aan toe moest zijn; met den grootst moge lijken spoed begon hij de sneeuw van de voe ten af te halen; makkelijk ging dat echter niet, want 't was één harde klomp ijs gewor den. Ambrosius de geduldige wist er echter wel raad op. Hij legde vlug een vuurtje aan, gaf 't Kerstmannetje 'n lekker bakje koffie en deed voorzichtig de rest van z'n werk. Na een half uur was hij zóó ver gevorderd, dat de mooie blauwleeren muiltjes al te voorschijn kwamen. „Dat heb ik er nou van, als ik naar die eigenwijze maankindertjes luister", klaagde 't Kerstmannetje. „Ze waren niet tevreden vóór ik m'n nieuwe pantoffeltjes aan deed. Ze zijn wel mooi, maar ik wist .wel, dat ik er spijt van i zou hebben. Had ik m'n warme sloffen maar hier Ambrosius, niet zoo hard wrijven, jongen, ik begin m'n voeten al weer te voelen; gelukkig maar, dat jij nog op was. Ik zie je zoo dikwijls bezig vanuit de hoogte". - Ambrosius, de oude geleerde, voelde dat t zweet hem op 't voorhoofd stond, maar toch had hij 'n blij gezicht, want hij was bijna klaar met 't werk. „Wat ga je doen, Ambrosius?" vroeg het Kerstmannetje, toen zijn voeten weer ontdooid waren, „wat ga je er omheen winden?" „Een konijnenvel", lachte Ambrosius, „het zal U tegen verdere rampen behoeden, en zon der iets te zeggen deed hij daarna zijn eigen dikke pantoffels uit, de pantoffels waar hij zelf altijd zoo zuinig op was geweest en deed ze aan de voeten van 't Kerstmannetje. „Ambrosius", zei 't Kerstmannetje ontroerd, „je bent nog beter dan ik dacht, ik zal je veel geluk geven. Zeg me wat je 't liefste hebt". Nu werd Ambrosius verlegen. Hij wist niet, of hij wel zeggen mocht, wat hij zoo graag wenschte, maar 't Kerstmannetje raadde zijn gedachten. „Ik weet dat de sterren je vrienden zijn", sprak 't Kerstmannetje, „maar 't zijn ook mijn vrienden. Vraag me gerust alles wat je wilt. Je leven is nuttig geweest, ik zal je voor alles beloonen". Toen vertelde Ambrosius iets aan 't Kerst mannetje van wat er altijd in z'n hart was omgegaan, dat hij zoo graag nog eens een beroemd sterrenkundige had willen zijn. „Je zult 't worden", voorspelde 't Kerstman netje en hij maakte met Ambrosius een af spraak, waarover ze beiden erg veel pleizier hadden. En toen 't Kerstmannetje weer weg ging, 't raam uit, precies zooals hij gekomen was. toen vergat hij in z'n haast en in z'n plezier om zijn mooie pantoffeltjes van blauw leer mee te nemen. Ambrosius wilde ze hem nog nagooien, maar 't was al te laat, 't Kerst mannetje was al heel ver weg In den tijd, die daarop volgde verbaasde Ambrosius de wereld door z'n voorspellingen. Eerst moesten de andere geleerden er om lachen; als 't waar was, dan gebeurden er de gekste dingen met de sterren, ze zouden op plaatsen komen te staan waar niemand ooit aan gedacht had, maar niemand geloofde hem, totdat zijn eerste voorspelling uitkwam. Spoe dig daarop volgden er nieuwe en toen begon men te gelooven dat Ambrosius werkelijk heel geleerd moest zijn. Hij was ineens beroemd en rijk. Toch bleef hij even eenvoudig als vroeger; hij kocht alleen een paar nieuwe kameelha ren pantoffels en zette de muiltjes van blauw leer voorzichtig weg en als er soms eens iemand aan hem vroeg, hoe 't toch kwam dat hij alleen zooveel over de sterren wist, dan schudde hij geheimzinnig met z'n grijze hoofd. Maar als hij dan alleen was, dan haalde hij de blauwe pantoffeltjes te voor schijn en keek er naar, zóó lang en zoo vol vertrouwen, dat 't Kerstmannetje, dat hem in stilte gadesloeg, er ontroerd van werd, net als de sterren, die precies gingen staan, waar Ambrosius 't gewild had.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 8