Ml% Verdwaald
H'
DE KERSTTAFEL.
VOOR DE JEUGD.
DONDERDAG 21 DECEMBER 1933
HAARLEM'S DAGBLAD
8
Als dit verhaal voor kinderen bestemd
was, zou het gemakkelijker te ver
tellen zijn. Het zou dan ongeveer
zóó kunnen beginnen: Op een keer
gebeurde er iets vreemds met het Kerstfeest,
het verdwaalde. Want kinderen zouden zich
het feest kunnen voorstellen als een sprookje
figuur, verdwalend in sneeuw en storm. Doch
helaas, nu dit een verhaal voor volwassenen
is, zal hun fantasie moeten werken als
draaitooneel. Het speelt namelijk in zoo
veel verschillende milieus en het aantal per
sonen wisselt zoo vaak. zoo snel dat het,
ten tooneele gebracht, het ideaal van een
zeer modern tooneelschrijver zou vormen.
Daar is de woning van de Colerings. De
Colerings zelf zitten, in ijzig zwijgen, aan hun
smakelijk diner. Ze zwijgen zoo sinds acht
dagen. Daarvóór hebben ze weliswaar met
elkander gesproken, doch dat was slechts
de storm, die aan de stilte voorafging. Ze
zijn drie jaar getrouwd, en hebben geen
enkele aanleiding om niet gelukkig te zijn,
hetgeen natuurlijk fataal is. De echtscheiding
staat, om zoo te zeggen, al achter de deur.
Zij is een knappe blondine coquet en leven
dig en vroolijk, Hij is een uitstekend echt
genoot. Doch er ontbreekt hem iets. Hij is
als een voortreffelijk toebereide schotel, waar
in men het zout vergeten heeft: Hij heeft
geen humor. Fataal gebrek voor een ge
trouwd man! Zijn doodelijke ernst doet de
muggen van hun kleine oneenigheden tot
olifanten aangroeien. En hij heeft altijd ge
lijk. Werkelijk gelijk. Dat zou een engel
xebelsch kunnen maken, vooral omdat hij
niet in staat is, het te vergeten. Nu zitten ze
daar en zijn diep ongelukkig, omdat ze in
den grond van elkaar houden en toch beiden
van plan zijn, het Kerstfeest niet met el
kander- door te brengen en misschien de
dagen erna te gebruiken voor het rustig be
spreken van echtscheidingsplannen!
Een straat verder woont, op kamers, te
zamen met haar zuster, Annette Hoor. An
nette studeert letteren. Ze geeft daarbij les
sen, want ze is niet gefortuneerd. In haar
vrijen tijd bezoekt ze lezingen. Bioscopen
vermijdt ze angstvallig, het woord „dansen"
doet haar mondhoeken naar beneden gaan
van minachting, als ze leest is het lectuur,
zwaar als een kilo marsepein en wat fees
ten betreft: Meisjes als Annette krijgen bij
dergelijke gelegenheden nooit onverwachte
geschenken. Ze worden nimmer verrast door
cadeautjes met dwaze gedichten erbij, ze
peinzen zich nooit suf, wie de schenker kan
zijn van de een of andere surprise. Ze weten
precies: Dit is van pa en dit is van ma en
dat van zus enz. enz. Zooals ze precies weten
wien ze wat te sturen hebben. Meisjes als
Annette haten zulke feesten. Vooral wanneer
zij, zooals Annette, met een zuster samen
wonen, die daarvan juist veel drukte maakt.
Weliswaar drukte buiten de samen bewoonde
kamers, maar iéts dringt daarvan toch altijd
door tot Annette. Er komt steevast elk
jaar minstens één pakket op die kamers,
voor het knappe zusje; waarover deze jonge
dame blozend giechelt of diep napeinst, met
dozijnen veronderstellingen in den geest van
„Zou die leuke zwarte jongen van laatst in "de
dancingof „zeker van Bob, die het weer
goed wil makentotdat Annette kriegel
zegt: „zeur niet over dat nonsensding! „Het
is niet verstandig, met een aardige zuster
te gaan samenwonen, als men zelf het ver
stand van de familie vertegenwoordigt.
Doch eerder dan de ware reden van haar
haat tegen feesten te erkennen, zelfs tegen
over zichzelf, zou Annette haar tong af
bijten. Niemand verlangt het van haar. Dus
pleegt zij tegen de feestdagen verdiept te
zitten in een zwaarwichtig boek.
Het toonëel draait voortdurend: De familie
Redeman. Hijingenieur. Zijzorgzaam
huisvrouwtje, wat vroeg verwelkend. Drie
kinderen en haar man werkloos. Er is een
klein beetje geld waarvan ze het zoo „uit
zingen11 in afwachting van de wazig verre
„betere tijden". Er is een overmatige hoe
veelheid trots ook. De kinderen komen altijd
keurig voor den dag: maar zij draagt sinds
jaren hetzelfde manteltje en hij ls langzaam
maar zeker een soort heilige geworden. Eerst
verdween de alcohol uit zijn leven, vervol
gens de tabak, daarna de echte koffie, hierna
met begrip: een nieuw pak. Met Kerstmis
koopen ze voor elk van de kinderen een
kleinigheidje. En de kinderen, die naar hun
ouders aarden, vertellen op school wonderen
over alles, wat ze gekregen hebben. Vandaar
dat ze nooit kameraadjes thuis vragen. Alle
drie voelen ze met het instinct van kinderen
die in een sfeer van zorgen groot worden,
dat dit ..niet gewoon jokken" is, geen van
drieën schaamt zich ervoor en alle drie, met
een tact, die veel volwassenen hun zouden
mogen benijden, laten ze nooit iets aan hun
ouders merken van die school-leugens en
van de ware oorzaak, waarom ze het steeds
bij elkaar zoeken en nooit vriendjes of vrien
dinnetjes hebben.
Tenslotte misschien had dit het eerste
tafereel behooren te zijn Eveline Everet.
Met haar ongelooflijk jonge blauwe oogen
in het gerimpelde gezicht, met haar benij
denswaardig mooie witte haar en levens
lust.
Kerstmis was bij de Everets altijd hét
feest geweest in het jaar. En dat zegt wat'
Want de Everets vierden negen maal of
ficieel feest per jaar: zes verjaardagen, Sint
Nicolaas, Kerstmis en Oudejaarsavond!
Waarbij dan kleinere feestelijkheden kwa
men ter eere van goede rapporten, extra
ijver en meer zulke voorwendsels. Liefheb
bende familieleden zeiden, dat de „goeie
Eveline" overdreef Zij meende, dat men zoo
gelukkig mogelijk moest zij" °P ^eze aarde.
Haar feesten kostten nooit veel; ze had
genoeg levenslust om van weinig geld vroo
lijk te zijn. Ook toen er nog maar vijl"
verjaardagen gevierd konden worden en die
van den man en vader een dag van wee
moed werd bleef Eveline haar eenvoudige
levensfilosofie getrouw.
Itetxit/echaal datje Mitly. Cowati
In dit feestelijk leven was .zooals gez-egd,
Kerstmis hét feest. Dat paste volkomen bij
Eveline. Ze vond het heerlijk, allerlei aardige
kleine verrassingen te bedenken en de klein
ste geschenken tot groote vreugdegaven te
maken door ze aardig te verpakken, met
leuke versjes en onschuldige plagerijtjes,
voor ieder die lief was.
Maar dit jaar was er, in de meestal toch
wel gespannen atmosfeer van de weken
vóór Kerstmis, iets anders dan gewoonlijk.
De tijd, die Eveline's haren wit had ge
maakt, veranderde namelijk ook die van de
vier Everetjes. Namelijk geplakte hoofden en
perman ent-wave-kopjes. Met andere woor
den: ze waren volwassen, erg volwassen.
Eva, de oudste was getrouwd. Miep, het wat
jongere zusje, had ontdekt dat haar ziel
zich slechts in dans kon uiten. eZ bezocht 'n
dansschool in een. groote stad en woonde
daar op kamers. Loki studeerde in Leiden,
Bert zat in de firma van een oom, bij wien
hij inwoonde voor 't gemak.
Maar met Kerstmis plachten ze, evenals
met de week-ends, thuis te komen en dan
werd het feest ouderwets gevierd. Eveline
rende rond, met gloeiende wangen van de
oven-hitte, want ze bakte heerlijk taart. Een
koffer vol pakjes wachtte op het gewichtige
moment, dat de uitdeeling zou beginnen.
Tegen dat de kamer een wild bewogen zee
van papieren, houtwol, doozen, kistjes, vloei
tjes en touwen werd. begon Eveline zich in
haar element te voelen. Eenige jaren lang
reeds hadden de „kinderen" dit alles goedig
meegedaan. Toegevend, zooals jongeren
tegenover den naïeven ouderdom kunnen
zijn!
Maar dit jaar staken ze de hoofden bijeen.
Ze hadden bezwaren en ditmaal overwegende
tegen het ouderwetsche feest. Eva en haar
man hadden gespaard om met kennissen
feest te vieren met een souper, ergens in
een dancing. Loki was verliefd en wilde met
zijn meisje uitgaan. Bert had een invitatie
voor een „knalfuif". Miep, die tuschen haar
fin (dansrythmen uitgedrukte zielsoefenin-
gen een hevig artistieke club bezocht, had
meer dan genoeg van Kerstfeesten, van
knusse pretjes, van cadeautjes, warmen
wijn en wat dies meer zij. Maar geen van
allen durfden ze er mee voor den dag te
komen tegenover het groote kind. dat na
tuurlijk weer vlaste op haar Kerstfeest.
De tijd verstreek, ze zagen alle vier met
angstig hart den dag naderen, waarnaar ze
nog maar enkele jaren geleden vol vreugde
uitzagen. Toen het was Zaterdag en ze
waren voltallig voor het week-end zei
Eveline aan het dessert een beetje aarze
lend, een beetje bedeesd zelfs: „Kinderen,
ik wou jullie eens spreken over het Kerst
feest".
Eva verslikte zich. Loki hoestte: Eert
schopte zijn zuster onder tafel en Miep keek,
alsof ze op muziek van Chopin een dans-
des-Onschulds vertolkte.
„Ja, zie je", zei Eveline en plukte aan het
tafellaken, om de waarheid te zeggen, zie
ik er dit jaar wel tegen opik word een
dagje ouder en al die druktedie vroolijk-
heidzouden jullie het erg vinden als we
het maar lieten bij een gezelligen Oude
jaarsavond samen? Dat is zooveel rustiger".
Een koor van betuigingen, dat het natuur
lijk niet erg was en dat mama zich wat meer
moest ontzien en dat zoo'n Kerstfeest thuis
zoo ouderwetsch was, enz. Eveline keek rond,
met haar verwonderlijk jonge oogen en zei
„Dan vraag ik mijn zuster Sophie om het
maar kalm met z'n beidjes te vieren. Haar
zuster, tien jaar jonger, was ongetrouwd en
ziekelijk en placht wat huiselijkheid en
vreugde bij Eveline te komen zoeken.
Maar toen ze kwam op Kerstavond, zei
Eveline met een waas je weemoed in haar
glimlach en een tinteling in de oogen: „Nu
heb ik al de cadeaux, die ik al had, op een
heel origineele manier gebruikt".
„Hoezoo?" vroeg Sophie; „je was toch niet
van plan het feest te vieren?" De ander
lachte. „Natuurlijk wel! Maar ik merkte zoo
't een en ander. De stakkerds voelen zich te
oud voor een genoeglijk huiselijk feestje ge
loof ik en ze durfden er niet voor uitkomen.
Wel, toen moest ik ze toch wel helpen? Ze
vlogen er natuurlijk in. Oude menschen
zijn altijd naïef!" Ze lachte hartelijk en
voegde er bij, met een onmiskenbaar on
deugende uitdrukking in haar oogen: „Alleen
al die kleine surprises en grappige dingen,
behalve die voor jou, daar zat ik mee en
toen
„Toen?", vroeg Sophie.
„Toen heb ik die maar bij wijze van ver
dwaalde vreugde rondgestuurdaan ken
nissen
Vandaar dat de kleine Rademans zulk een
overdaad van lekkers kregen, dat ze wel ge
noodzaakt waren, een paar schoolkameraad
jes uit te noodigen, om de restanten te
helpen opmaken. Hetgeen ze overigens ge
rust konden doen, want Eveline scheen won
derlijk genoeg, onder de verrassingen voor
haar zoozeer volwassen kinderen een menig
te speelgoed te hebben gehad! En Rademan
omhelsde zijn vrouw met de woorden, dat ze
knap was om van haar beetje huishoudgeld
over te houden voor sigaren en wijn. En zij
lachte voor het éérst sinds lang den jonge-
meisjeslach weer, waarop hij verliefd was
geworden, om de malle toilettafelpop. waar
in een flesehje parfum zat. Natuurlijk had
haar goede man die gekocht! Hoeveel moest
hij niet van haar houden, om, na al dat
tobben zijn vrouwtje zoo'n heerlijk nutte
loos geschenk te geven? Het is niet in te
denken, hoe groot zoo'n liefde moet zijn voor
die kleine vrouw en hoeveel lichter alles
daardoor plotseling wordt.
Wat Anette betreftWie het niet ge
zien heeft zal niet gelooven, dat het ver
baasd bekijken en bepeinzen van een taart-
in«-hartvorm, het eindeloos bestudeeren van
regels, die met Goethe niets, maar dan ook
niets gemeen hebben, doch waarin iets voor
komt van „lieve oogen" en „iemand die aan
je denkt", bij machte zijn, vroegtijdige rim
Een houtsnede van Johan Melse.
pels van een verstandig voorhoofd weg te
wissen en bittere lijnen om een triesten
mond, te doen vervloeien in een glimlachje.
Maar een hart, ook een eetbaar, kan illusies
beteekenen. En illusies zijn, nog altijd zeld
zame kostbaarheden!
Wat Golerings betreft, hij was een ernstig
man, doch niet gek. Hetgeen bleek, toen
zich een verrassende scène afspeelde bij zijn
thuiskomst om vier uur (met bevroren ge
laat als eiken dag). Want. toen sloeg zijn
vrouw haar armen om zijn hals en kuste
hem op zijn aieus (hetgeen op zichzelf ai
voldoende is om een man véél van zijn
waardigheid te ontnemen) en zei: „Je beni
een schat en het lijkt echt op je!" Waarop
de heer Colerings eerst het voorhoofd van
zijn vrouw betastte en vervolgens merkte
dat zij doelde op een porceleïnen hondje, dat
op tafel prijkte Het hondje zat op en trok
een berouwvolle snuit, dat geen teekenfilm-
hondje hem zou verbeteren en op een pa
piertje om zijn hals gebonden, stond her.
volgend schoone gedicht in drukletters:
Ik ben voor een lieve, kleine vrouw,
Waar ik verschrikkelijk veel van hou.
Wau! Wau!
Toen toonde de heer Colerings, dat hij niet
gek was. Hij zweeg. Het hondje prijkt nog
op een tafeltje, zonder gedicht. Het maant
den heer des huiles nu en dan tot meer
gevoel voor humor. 'Het heeft bovendien zijn
vrouw ééns en voor altijd ervan overtuigd,
dat hij humor bezit en dan vergeeft een
vrouw haar man verder veel. Après tout
werd het dus geen echtscheiding, doch een
feest. Dit middel, speciaal het Wau, wau,
kan in soortgelijke gevallen worden aanbe
volen. Wie na „Wau, wau" nog wenscht te
scheiden, is een hopeloos geval.
„Jammer", zei Sophie, toen Eveline ver
teld had van haar „verdwaalde feest", „jam
mer, dat je zoo weinig merkt van het effect
dat de verrassingen maken!" Waarop Eve
line, de vijf en vijftig-jarige, tot haar vijf
en veertig-jarige zuster sprak: „Jullie, jonge
menschen, hebt geen fantasie!"
(Nadruk verboden).
een brief aan hare dochter over het Kerst
kind en hoe men groote tafels aanrichtte,
waarop allerlei dingen waren uitgestald,
zooals speelgoed, suikerwerk, vruchten, o.a.
terwijl in het midden der tafel een denne-
boompje geplaatst werd, met brandende
kaarsjes hetgeen als een groote bijzonderheid
gold.
Goethe beschrijft ICO jaar later de kerst-boom
in Wetzlar, terwijl in 1799 in Berlijn inplaats
van denneboomen, pyramidevormige, houten
geraamten dienst deden, die met gekleurd
papier en lichtjes versierd werden.
In ontstak de tweede vrouw van
den phïlosoof Schelling, die uit Göttingen af
komstig was in 1819 de eerste kerstboom, ter
wijl men in Wurzburg in 1840 voor de eerste
maal denneboomen met Kerstmis verkocht.
Zoo heeft zich de kerstboom eerst de laat
ste negentig jaar over geheel Duitschland
verspreid en vandaar uit zijn zegetocht ge
houden door andere landen.
SCANDINAVISCHE
KERSTGEBRUIKEN.
Ieder land heeft zijn eigen Kerstgebruiken.
Zoo wordt in Zweden en Noorwegen de
Kerstboom reeds op den eersten Advents
zondag opgesteld. Eiken dag komt er één
lichtje bij, totdat op Kerstmis de geheele
boom verlicht is. Gedurende deze dagen staan
alle huizen open voor de zwervers, die hartelijk
ontvangen worden aan de steeds gedekte tafel.
Ook de dieren, vooral de vogels, worden met
liefde verzorgd, terwijl allen er naar streven,
vrede te verspreiden en te behouden, wat een
zeer prijzenswaardige trek van het feest is.
Oude twisten worden vóór Kerstmis bijgelegd
en lang gekoesterde wrok uit de harten ver
dreven.
Voor de versiering van de kersttafel ge
bruikt men bij voorkeur dennengroen,
dat bovendien nog opgevroolijk wordt
door glinsterend engelenhaar, rood
wangige appeltjes, noten, fondant- en choco
ladekransjes.
Het donkere dennengroen, veelal in het
midden der tafel tot een krans gevormd, die
met rood lint bijeen gehouden wordt, doet zoo
goed aan tegen het blanke tafellinnen. Al
naar gelang van de lengte der tafel kunnen,
meer takken hier en daar verspreid worden.
Bijzonder aardig staat ook de tot een krans
gevormde dennentakken, die men even bo
ven de tafel laat zweven en die met roode lin
ten aan de lamp bevestigd worden. Zilveren
draden worden om het dennengroen gewon
den, waarin zoo mogelijk enkele kaarsenhou
ders met kaarsjes worden geplaatst.
Is er geen mogelijkheid de krans aan de
lamp te bevestigen, dan hecht men aan de
laatste lange einden rood lint, die naar de
vier hoeken van de tafel gaan, hetgeen met
de versiering van dennengroen een aardig
geheel geeft.
Kleine aardappelen worden uitgehold en
aan de onderzijde plat afgesneden, zoodat ze
stevig kunnen staan; hieronder komt een
klein cartonnen rondje, om te voorkomen, dat
er vlekken in het tafellinen komen. Van rood
vloeipapier worden vierkantjes geknipt van
ongeveer 15 c.M. in het midden wordt het car-
tonnetje geplaatst, hierop de aardappel, waar
na het witte kaarsje in de opening komt en
het vloei aan den bovenkant van de aardap
pel met een roode draad bijeen wordt gehou
den, zoodat om de kaars vier roode punten
komen, hetgeen een heel aardig effect geeft,
vooral als boven elk bord zoo'n versiering ge
plaatst wordt.
e Kerstboom, in zijn tegenwoor-
digen vorm als een bron van licht,
behangen met noten, vruchten, sui
kerwerk en glinsterende versiering is
niet zóó heel oud.
Het idee echter, waaruit deze boom, die wij
thans kennen zijn ontstaan te danken heeft,
is reeds terug te voeren tot het vóór Christe
lijke tijdperk.
In de dagen van de winter-zonnewende,
wanneer weer nieuw leven in de natuur ont
staat werd deze opbloei in vroegere jaren
reeds gevierd door het versieren der woning
met dennen en andere groenblijvende takken
van heesters.
In het laatst der Middeleeuwen werd in den
Elzas, de eerste versierde denneboom opge
steld. In Duitschland en tevens in Engeland
was men ons reeds jaren en jaren vóór met
de versierde kerstboom, een gebruik dat
echter de laatste decennia grond gewonnen
heeft in ons land.
Hier toch heeft men thans in zeer vele ge
zinnen eveneens met Kerstmis het lichtbren
gende dennengroen in den vorm van dezen
mooi versierden boom.
In 1521 moest het Gemeentebestuur van
een stad in den Elzas, Schlettstadt, paal en
perk stellen aan het omkappen der denne
boomen door een verbod hiertegen uit te
vaardigen, teneinde al te groote bescha
digingen aan de boschrijke omgeving te voor
komen, toen vrijwel alle burgers hun „Kerst
boom" wilden hebben.
De boomen waren echter destijds nog niet
met kaarsjes versierd. Omstreeks de laatste
helft der zeventiende eeuw schreef een Duifc-
sche prinses, de latere Hertogin van Orleans
et was op een heel kouden December-
nacht, wel veertien eeuwen geleden,
dat Ambrosius, de oude geleerde ster
renkijker vol geduld naar boven zat
te turen. Hoewel er bijna geen enkel sterretje
te bespeuren was, omdat de lucht vol dikke
sneeuwwolken hing, kon Ambrosius er maar
niet toe komen, om naar z'n bed te gaan. Met
knipperende oogjes (want 't was intusschen al
half drie geworden) volgde hij een ongewone
wolk, die zich van de andere onderscheidde,
omdat ze zoo'n zilverachtigen gloed had.
,,'k Begrijp er niets van", bromde Ambro
sius, die gewend was hardop te praten, „alle
wolken gaan gewoon hun weg, ze drijven alle
maal denzelfden kant uit, alsof ze krijgertje
spelen en alleen die eene wolk gaat dwars te
gen alles in. Kijk hij komt warempel recht
op mij af", en verblind door 't felle licht dat
Ambrosius door den sterrenkijker tegenstraal-
de, kneep hij z'n oogen haastig dicht.
Plotseling werd er op 't raam getikt; Ambro
sius, die in geen jaren van iemand bezoek had
gehad en zeker niet zoo midden in den nacht,
voelde z'n knieën knikken van angst.
„Ik ben 't, het Kerstmannetje", hoorde Am
brosius roepen toen er voor de tweede maal
geklopt werd, „doe toch open Ambrosius", en
deze haastte zich thans 't raam omhoog te
schuiven. Eerst kwamen er toen een paar be
sneeuwde voeten naar binnen, zoo glinsterend
dat Ambrosius er vol bewondei'ing naar keek,
en toen volgde de bovenste helft van 't Kerst
mannetje, zijn oud, indrukwekkend gezicht
met z'n langen grijzen baard. En toen wist
Ambrosius, dat die lichte wolk 't Kerstmanne
tje vergezeld had, want 't heele zolderkamer
tje was verlicht.
„Ambrosius", begon 't Kerstmannetje, „jij
moet me vannacht helpen en als je 't goed
goed, dan mag' je 'n wensch doen, dien ik in
vervulling zal laten gaan".
„Zeg maar wat ik voor IJ doen kan", fluis
terde Ambrosius, die nog niet bekomen was
van dit onverwachte bezoek.
„Luister", zei 't Kerstmannetje, en hij wees
naar zijn besneeuwde schoenen, „zie je mijn
voeten? Ze glinsteren zóó erg, dat m'n oogen
er pijn van doen; ze zijn bevroren en jij moet
ze ontdooien, want ik heb vannacht nog een
groot karwei te doen. Ik moet in alle huizen
nog iets gaan brengen. Vrede bij de slapende
menschen".
Ambrosius begreep, dat 't Kerstmannetje er
erg aan toe moest zijn; met den grootst moge
lijken spoed begon hij de sneeuw van de voe
ten af te halen; makkelijk ging dat echter
niet, want 't was één harde klomp ijs gewor
den. Ambrosius de geduldige wist er echter
wel raad op. Hij legde vlug een vuurtje aan,
gaf 't Kerstmannetje 'n lekker bakje koffie en
deed voorzichtig de rest van z'n werk. Na een
half uur was hij zóó ver gevorderd, dat de
mooie blauwleeren muiltjes al te voorschijn
kwamen.
„Dat heb ik er nou van, als ik naar die
eigenwijze maankindertjes luister", klaagde 't
Kerstmannetje. „Ze waren niet tevreden vóór
ik m'n nieuwe pantoffeltjes aan deed. Ze zijn
wel mooi, maar ik wist .wel, dat ik er spijt van
i zou hebben. Had ik m'n warme sloffen maar
hier Ambrosius, niet zoo hard wrijven,
jongen, ik begin m'n voeten al weer te voelen;
gelukkig maar, dat jij nog op was. Ik zie je
zoo dikwijls bezig vanuit de hoogte". -
Ambrosius, de oude geleerde, voelde dat t
zweet hem op 't voorhoofd stond, maar toch
had hij 'n blij gezicht, want hij was bijna
klaar met 't werk.
„Wat ga je doen, Ambrosius?" vroeg het
Kerstmannetje, toen zijn voeten weer ontdooid
waren, „wat ga je er omheen winden?"
„Een konijnenvel", lachte Ambrosius, „het
zal U tegen verdere rampen behoeden, en zon
der iets te zeggen deed hij daarna zijn eigen
dikke pantoffels uit, de pantoffels waar hij
zelf altijd zoo zuinig op was geweest en deed
ze aan de voeten van 't Kerstmannetje.
„Ambrosius", zei 't Kerstmannetje ontroerd,
„je bent nog beter dan ik dacht, ik zal je veel
geluk geven. Zeg me wat je 't liefste hebt".
Nu werd Ambrosius verlegen. Hij wist niet,
of hij wel zeggen mocht, wat hij zoo graag
wenschte, maar 't Kerstmannetje raadde zijn
gedachten.
„Ik weet dat de sterren je vrienden zijn",
sprak 't Kerstmannetje, „maar 't zijn ook mijn
vrienden. Vraag me gerust alles wat je wilt.
Je leven is nuttig geweest, ik zal je voor alles
beloonen".
Toen vertelde Ambrosius iets aan 't Kerst
mannetje van wat er altijd in z'n hart was
omgegaan, dat hij zoo graag nog eens een
beroemd sterrenkundige had willen zijn.
„Je zult 't worden", voorspelde 't Kerstman
netje en hij maakte met Ambrosius een af
spraak, waarover ze beiden erg veel pleizier
hadden. En toen 't Kerstmannetje weer weg
ging, 't raam uit, precies zooals hij gekomen
was. toen vergat hij in z'n haast en in z'n
plezier om zijn mooie pantoffeltjes van blauw
leer mee te nemen. Ambrosius wilde ze hem
nog nagooien, maar 't was al te laat, 't Kerst
mannetje was al heel ver weg
In den tijd, die daarop volgde verbaasde
Ambrosius de wereld door z'n voorspellingen.
Eerst moesten de andere geleerden er om
lachen; als 't waar was, dan gebeurden er de
gekste dingen met de sterren, ze zouden op
plaatsen komen te staan waar niemand ooit
aan gedacht had, maar niemand geloofde hem,
totdat zijn eerste voorspelling uitkwam. Spoe
dig daarop volgden er nieuwe en toen begon
men te gelooven dat Ambrosius werkelijk heel
geleerd moest zijn. Hij was ineens beroemd
en rijk.
Toch bleef hij even eenvoudig als vroeger;
hij kocht alleen een paar nieuwe kameelha
ren pantoffels en zette de muiltjes van blauw
leer voorzichtig weg en als er soms eens
iemand aan hem vroeg, hoe 't toch kwam dat
hij alleen zooveel over de sterren wist, dan
schudde hij geheimzinnig met z'n grijze
hoofd. Maar als hij dan alleen was, dan
haalde hij de blauwe pantoffeltjes te voor
schijn en keek er naar, zóó lang en zoo vol
vertrouwen, dat 't Kerstmannetje, dat hem in
stilte gadesloeg, er ontroerd van werd, net als
de sterren, die precies gingen staan, waar
Ambrosius 't gewild had.