RDAGAVOND
IN EN OM DE KOPERMIJNEN
VAN CHUQUICAMATA.
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
Het levenswerk van Isidoor Opsomer.
ZATERDAG 30 DECEMBER 1933
HAARLEM'S DAGBLAD
19
2800 M. boven zee.
Mijndorp, Chuquicamata.
Een beetje duizelig, dat is alles. En een
koude ruggegraat. Het is of het 10 graden
vriest en toch staat de thermometer nog bijna
10 graden boven nul. Dat doet de dunne
lucht. Een trap van tien treden maak je bui
ten adem. Kalm aan oude heer! En dan gaat
het!
Natuurlijk eerst naar de mijn. Die is niet
ver te zoeken. Een gat van wel een vierkan
ten kilometer en alles dagbouw, geen mijn
gangen. De heele berg gaat den molen in. Al
les ziet er blauw of groen, soms bruin en geel
door wat ijzer. Van dichtbij gezien blijken er
tallooze groene en blauwe aderen te loopen
door een bijna witten steen. Het blauwe is
kopersulfaat, kopervitriool! Het regent kier
immers nooit? Anders zou de salpeter ook al
lang opgelost zijn. De laatste jaren valt er
wel eens wat regen of sneeuw, maar niet zoo,
dat het hinderlijk wordt voor het bedrijf.
Donkere aderen bevatten koper en ziiversul-
fide en op de kaart in de geologische afdee-
ling wijst men mij, hoe de groote ertsader,
geheel uit sulfieden bestaande recht onder
de tegenwoordige mijn en fabriek en afval
hoop ligt en wat nu verwerkt wordt slechts
de geoxydeerde uitloopers zijn van de groote
ertsmassa. Maar daarvoor is ook een ander
verwerkingsprocedé noodig en dus laat men
de dikke koek nog wat zitten. Treinen van
acht of tien wagens rijden af en aan naar de
plaatsen, waar de rots met dynamiet losge
werkt is en nu met groote grijpers in de spoor
wagentjes wordt overgeladen. Kleine wagens,
maar terwijl een groote Hollandsche goede
renwagen maximaal 15000 K.G. laadt, laden
deze maar even 100.000 K.G. van het zware
erts. In één wagentje. Electrische locomotie
ven (daar ginds rijdt no. 512) brengen de
kostbare lading naar de fabriek en daar wor
den de wagens twee aan twee in een klem
metje gepakt, en kalmpjes aan een heelen
slag rondgedraaid, zoodat het erts er uit
zondert". Ja, dat mag wel zoo gezegd wor
den. Komt u maar eens luisteren! Dan vol
gen de brekers, kegels, die heen en weer
schudden in trechtervormige openingen,
heele series achter elkaar tot het zoowat
spliterwten zijn geworden. Die worden dan
gewoon met water uitgeloogd, een beetje
zwavelzuur er bij om het proces in te leiden
en de groene oxyden te helpen oplossen en
dan gaat de oplossing meteen naar groote
bakken, waar het koper electrolytisch wordt
afgescheiden. Goedkooper kan het wel niet.
Maarhet erts, de rots eigenlijk, bevat
maar 1 1/2 a 2 pet. van dit oplosbare koper
en om per dag de normale 20.000 K.G. koper
te maken, moet dus 1 1/2 millioen K.G. erts
worden verwerkt. Per dag. Wel een reuze-be
drijf dus. En als er maar vraag genoeg komt
kunnen ze per dag drie maal zooveel maken!
En: de prijs wordt beter. De tinprijzen gaan
ook omhoog. Nationalisten demonstreeren in
Argentinië. De viermogendheden sluiten een
nonagressiepact. Allemaal goed nieuws. ~Er
wordt met lust gewerkt in Chuqui. En uit lief
hebberij ook. Een radio-amateur verzond een
lang telegram naar een Engelschen dito den
vooravond van mijn moeder's verjaardag!
Leuk werk!
En rondom Chuqui? Wel twee beton strips
van 20 K.M. lengte brengen u in een klein
half uur naar Calama, een oase met groente
tuinen en veeteelt aan de Rio Loa, die van
Chuqui als een groene vlek in de overigens
bruine wereld zichtbaar is. Het groene dal
strekt zich mijlen ver uit, meest eenige hon
derden meters breed, maar vaak door de ca
nonachtig diepe insnijding aan ons oog ont
trokken. Daar moeten ook de oude Inca's het
land reeds bewerkt hebben. De tegenwoor
dige bevolking amuseert zich op vrije Zon
dagen met het overhoop halen der oude be
graafplaatsen om mét revolvers op de sche-
dels te oefenen als ze niets van waarde vin
den, wat natuurlijk maar hoogst zelden voor
komt.
Een veel interessanter plantengroei vindt
men echter wanneer wij van Chuqui nog ver
der omhoog gaan langs een geweldige lijn
rechte Montagne Russe (denk om de stijg
beugels), eerst naar Conehi op 3500 M., dan
nogeen kleine 1000 M. hooger naar verschil
lende koper-, goud- en zilvermijnen. Daar
treden, zoowat op 3500 M.. plotseling cactus
sen op. Eerst kussen vormende, met lange gele
of roodachtige stekels afstekende tegen den
bruinen rotsgrond. Dan komt wat kort, dor
gras en dan de reuze-cacteeën, die als wach
ters langs de Anden staan. Zuilen van een
voet middellijn en 1 1/2 of 2 M. hoog. Worden
ze nog grooter dan gaan ze zich te buiten aan
enkele vertakkingen. Daartusschen verschijnt
dan het Pekineesche hondje. Wolcactussen
met grijze wolharen van 20 c.M. lang en toch
een rijkdom van stekels daar buiten uit. Nog
hooger krijgt het gras de overhand met veel
sterk aromatische lage struikjes, als onze hei
de zoowat en enkele groote bloemen aan
kleine nauwelijks bebladerde steeltjes net als
in de Alpen. Op 4500 M. zingen wij het Wil
helmus, maar dat valt niet mee. De minste
inspanning doet hijgen als een pakpaard. De
luchtdruk is er ook slechts 420 m.M. tegen 760
bij ons! Met den kijker liggen loeren naar een
paar Vienna's, kleine wilde schapen met hun
prachtig zachte vacht, of naar de steeds zeld
zamer wordende Chinchilla's een half eek-
hoornachtig, half marmotachtig knaagdier-
diertje. met het zachtste en dus kostbaarste
pelsje der wereld, dat gaat veel beter en daar
mee brengen wij dus den dag door. En met
verlangend kijken naar de 5000 en 6000 Meter
hooge vulkaantoppen, die nu met sneeuw be
dekt in een lange reeks vóór ons liggen en die
zich weer schitterend rood kleuren in de
laatste stralen der avondzon.
En dan moesten wij nog het Oosten in.
Daar ligt, ook aan de Rio Loa, een dorpje
Chin Chin, naast een fort uit den Ineatijd.
Het is weer twee uur rijden, verloren als het
ligt in de woestijn. Het kerkje heet in 1536
door d'Almagro te zijn gesticht. Het is als alle
huizen hier, van leem gebouwd en de trap
ligt buiten tegen den toren. Hec Incafort
toont nog muren en schietgaten en de kleine
kamertjes, waarin men alleen zittende kon
slapen. Het oude kerkhof lag een klein uur
loopen verder en dit zou zeer interessant
worden, daar mijn introductiebrieven mij de
vergunning bezorgden een Inca uit te gra
ven. Een paar helpers waren gauw gevon
den. Chiienen, Indianen zijn er bijna niet in
Chili. Die hebben Almagro en Pedro de Val-
divia weggejaagd of doen uitsterven in de
mijnen.
Een zware cross country bracht ons op het
terrein. Och. och. wat is hier overal huis ge
houden. Overal liggen menschenbeenderen,
weefselstukken, potscherven, kralen enz. ver
spreid. Alleen de schedels laat men hier af
en toe weer eens begraven als er erg is huis
gehouden. De graven zijn vrij gemakkelijk te
vinden. Een kuiltje in den grond, door het
nastorten der aarde in het graf. Dan voelen
of er geen steen onder zit en dan maar voor
zichtig aan het graven. Twee keer vergeefs,
maar den derden keer lukte het. Een schuine
omlaag gaande gang. geheel met zand en
stof en steentjes gevuld tot de schop stoot op
een grooter voorwerp. De eerste pot ligt in
scherven, maar nu duik ik zelf omlaag en al
spoedig volgt ee.n gave schaal. Wij komen
terzij van onderen in het graf. Een massa
zand stort na. met weefselresten en even la
ter wordt de doode zichtbaar, tot mummie
verdroogd, de uiteengevallen poncho nog om
de leden, een strooien band om het hoofd,
die de zwarte gevlochten lokken bijeenhoudt.
Voorzichtig ruimen wij het zand weg. Daar
liggen maïskolven, boonen. vischgraten. een
bundel pijlen, een beenen stapel, de grafbij-
gaven. waardeloos voor ieder behalve voor
den wetenschappe lij ken onderzoeker. Zee- or
zoetwatervisch, wat voor boonen? Een kleine
maissoort. enz. enz. Een halssnoer van kralen,
turkooizen, rolt omlaag juist in mijn hand.
Voor de borst van den doode ligt een pakje
opgevouwen in de poncho. Ik wikkel het ios.
Een houten lepel met dierfiguren versierd,
een groote zeeschelp, een bronzen plaat, een
dito spinklosje, een beenen voorwerp. Maar
alles aaneengeplakt in de vouwen van den
mantel. Dat moet voorzichtig los geweekt
straks thuis. En zoo wordt er nog meer „ge
borgen".
En thans rust de Inca weer in zijn graf.
Onze spaden bedekken het overschot van den
doode. De graf bijgaven heeft hij niet meer
noodig. Straks zullen ze ons misschien kun
nen vertellen over de herkomst der culturen
van een grijze oudheid.
Dr. VAN DER SLEEN.
Meesterlijk vakwerk, waaraan de bezieling
echter ontbreekt.
BRUSSEL, December '33.
(Van onzen Correspondent.)
Het Palais des Beaux-Arts vervolgt de
serie groote retrospectieven tentoonstellingen
Thans is Isidoor Opsomer aan de beurt en
men vindt in zaal na zaal zijn huigen, man-
nelijken arbeid.
Isidoor Opsomer is een figuur die men niet
verwaarloozen mag. Hij is in België op dit
oogenblik wat men zou kunnen noemen: de
Officieele Schilder. Hij is hoogleeraar aan de
Academie van Antwerpen, zit in alle moge
lijke belangrijke commissies, portretteert den
landvorst en wordt van hoogerhand be
schouwd als de waardigste vertegenwoordi
ger van de Belgische schilderkunst van
heden. Ik kan niet anders zeggen dan dat
dit voor „de hooger hand" pleit, omdat meest
al elders schilders, die eens zoodanige plaats
en positie innemen, tot de allerconventineel-
ste talentloozen behooren. Dit nu mag men
van Opsomer waarlijk niet zeggen. Hij is
zoo begaafd als een officieele schilder maar
kan zijn. En onder alle erkende verfbonzen
in Europa behoort hij tot de onafhankeiijk-
sten, de driftigsten en de rijkst gezagenden.
Maarhij is en blijft van de stof waar
men officieele schilders uit maakt. Het is een
merkwaardig geval met Opsomer. Wanneer
men een goed schilderij van hem ziet. ont
komt men niet aan de robuste. gezonde
levenskracht, welke er uit spreekt en dan
waardeert men wel degelijk zijn métier-
kennis en zijn gevoel voor grootsche vormen.
Wanneer men echter aan het ensemble van
zijn werk denkt, dan voelt men. dat er tóch
ondanks de onmiskenbare gaven welke er
uit spreken, iets, en iets essentieels, aan ont
breekt.
Wat dat is? Isidoor Opsomer is een goed
schilder, maar helaas niet méér dan een
goed schilder. Dit wil zeggen, dat hij vaardig
heid, bekwaamheid heeft, maar dat men niet
weet in dienst van welke innerlijke waardig
heid die staan. Colin zegt: „Le seul point
qui comité pour un peintre c'est de con-
naïtre son métier". Ik begrijp heel goed, dat
hij dit aforisme in verband met Opsomer
bréngt. Maar ik zou het niet gaarne als al
gemeen geldende stelregel accepteeren!
Zeker, „connaitre son métier" is van het
hoogste gewicht, maar deze vakkennis moet
dan toch een doel hebben, moet zijn be
staansrecht, zijn rechtvaardiging vinden in
Een onverwachte zonsverduistering
Feesten meteen droevig einde
Door allerlei drukte kom ik er nu pas toe,
het nieuws van de afgeloopen maand te ver
tellen. Ik had een paar dagen A. van de Tam-
bora-onderneming op bezoek en dat is zoo'n
gezellige baas, dat je er je plichten haast door
zou vergeten. We hadden samen ook nog een
leuke belevenis; we zaten na de lunch van een
kopje koffie te genieten, toen we merkten dat
het licht buiten zoo eigenaardig was, zoo don
ker en blauw-paarsachtig. We dachten nog
aan niets, maar onwillekeurig begon ik te
praten over de zonsverduistering die ik in 1925
zoo prachtig in Borneo zag en waarover ik
een enthousiast verhaal schreef. En toen ik
uitverteld was en het nog donkerder en gek
ker licht geworden was, uitte ik een lichte
vloek en zei: „Het is toch een zonsverduiste
ring!". „Maar dan hadden we het toch wel
jelezen of gehoord", wierp A. tegen. Enfin, ik
beroette in de haast een stuk glas en jawel
hoor, een pracht van een zonsverduistering,
die, zooals later bleek, wel tot 90 pCt. ging. Het
was een onbewolkte hemel, dus prachtig te
zien. Niemand op Soembawa wist er van. de
bevolking was rustig, begon alleen tegen het
eind wat met de tong-tong te slaan. Ik liet
telefonisch de Europeanen, die allen sliepen,
wekken. Zij keken eerst wat kwaad, maar wa
ren achteraf heel blij. Het was een pracht ge
zicht, hoewel de zon niet heelemaal weg was;
er was alleen een dun schilletje over. De ster
ren kwamen ook niet te voorschijn, wel be
gonnen de hanen te kraaien en was het heel
stil en eigenaardig in de lucht. Maar het gekke
van de heele geschiedenis was, dat we er zoo
plotseling door overvallen werden
Den volgenden dag kwam de Javaboot en
ging ik naar boord om het kapitaal van 50.000
gulden aan zilvergeld te ontvangen, dat ik
voor de muntzuivering, die hier in Indië, dus
ook op Soembawa, gebeuren moet, moest heb
ben. De regeering neemt al het oude zilver
geld van het mooie hooge gehalte in en laat
dat door het blikken geld met laag zilver
gehalte vervangen. Daar er hier op Soem
bawa zoo naar mijn schatting een twee ton
aan zilvergeld zit, zal al dat gewissel heel wat
soesah geven en heb ik er dus mijn adspïrant
maar mee belast. De boot bracht ook een flin
ke post, waarvan ik de rest van den dag ge
noot, behalve 's avonds, toen we in groot co
mité besprekingen hielden voor de naderende
Augustusfeesten. We maakten grootsche
plannen, die nog grootscher verliepen.
Den avond van den dertigsten heb ik steeds
maar aan de telefoon gehangen om bericht
op mijn voorstel, waarbij ik Sultan en Datoek
Ranga en nog een Kampala Kampong voor
onderscheidingen had voorgesteld. Ik wilde
hun den uitslag graag op de receptie, den vol
genden dag meedeelen. Maar hoe ik ook belde
en vroeg, bericht kwam er niet. Ook nog niet
toen den volgenden dag om 9 uur de receptie
begon. Om 6 uur was de feestdag al geopend
met militaire reveille die ik op de voorgalerij
in ontvangst nam. Om half negen kwamen er
zich een 600 schoolkinderen op mijn erf op
stellen. Om 9 uur (het stond zwart van de
menschen om mijn huis) kwamen de auto's
voor met alle receptiegangers deftig in groot
uniform of zwart. De Sultan eerst, daarna de
Kapitein en ten slotte ik. staken speeches
af en hiermede was de receptie afgeloopen.
zonder dat ik mededeeling over de onder
scheidingen had kunnen doen. We lieten van
de heele verzameling een photo maken, en
net had ik afscheid van den Sultan genomen,
en was hij in de auto haast de pagger al uit,
toen Saleh, mijn djongos, met een fonogram
kwam binnenhollen. Ik vermoedde al wat het
was, liet gauw den Sultan terugroepen, en
toen we allemaal weer bijeen waren, kon ik
tot ieders verrassing mededeelen dat Sultan
de Groote Gouden Ster, Datoek Ranga de klei
ne idem en het kamponghoofd van Batoe Rot-
tak de bronzen ster gekregen hadden. Wat
waren ze blijEr was groote vreugde in Soem
bawa. We gingen ons nu gauw in wit pakaian
steken, eerst even naar de gevangenis om
aan 30 gestraften de hun ter eere van den ver
jaardag van de Koningin verleende verminde
ring van straf mede te deelen. Ook die men-
schen waren blij. vooral de 8 die algeheele
vrijstelling kregen en dus dien dag ontslagen
werden, sommigen na een straf van 16 jaar!
Toen naar het paleis van den Sultan en
daarna gemeenschappelijk naar de Soos.
waaromheen de kinder- en volksspelen waren
gearrangeerd en waaraan druk werd deelge
nomen. Het was een leuke en opgewekte stem
ming. Het werd zelfs zoo vroolijk dat wij allen,
groote mensehen, mee gingen doen aan het
ringsteken met gevolg dat we allen zoo nat
als poedels werden. Dat ringsteken gebeurt
hier n.l. in mijn auto. volgeladen met een man
of tien en dan onder de poort met den emmer
met water, die steeds expres wordt omgestoo
ten. Daarna nog met z'n allen, de Sultan in
cluis, op een vrachtauto zingend de stad rond,
waarna we even naar huis gingen om te eten.
Om 4 uur was het weer gecostumeerd aantre
den op het voetbalveld om de finale van de
bekerwedstrijden te aanschouwen (met 3-1
gewonnen door de club van mijn kantoorper
soneel) waarna we onmiddellijk gecostumeerd
te paard kropen, wel een tachtig man sterk,
voor den fakkeloptocht door de stad, waarna
de stoet ontbonden werd bij de kazerne waar
we als gasten van het detachement het feest
nog tot 1 uur voortzetten. We gingen toen wel
een beetje moe naar huis, maar de verjaar
dag van de Koningin was hier op Soembawa
schitterend gevierd!
Den volgenden morgen in de auto naar Ra-
tee om de daar werkende gestraften ook hun
strafvermindering mee te deelen; die waren
natuurlijk ook in hun schik. ;s Avonds moes
ten we ter eere van de bintangs (onderschei
dingen) bij den Sultan feestelijk komen brid
gen, wat heel knus was en tot 1 uur duurde.
Den volgenden dag weer heel vroeg naar d|
Laboean, daar de Gouvernementsboot met o.a.
den overste, leider Veldpolitie, B. O. W. archi
tect aankwamen, met wie we onmiddellijk den
heelen dag aan den slag gingen voor het
overleveren van gebouwen en materialen en
allerlei andere dingen, die samenhangen met
de verandering van Leger op Veldpolitie, die
hier half October komt. De militairen zullen
dan, jammer genoeg, onze plaats verlaten.
Den volgenden morgen weer om half zes op
en om 6 uur aan boord, omdat ik namens den
Resident den bisschop, die voor wijding naar
Rome ging, uitgeleide moest doen. Maar hij
was er niet omdat zijn vertrek onverwacht 14
dagen was uitgesteld. :s Avonds verzamelden
we ons allen bij den Sultan thuis, waar door
den A. R. de bronzen ster aan het kampong
hoofd met een bijzonder aardig speechje werd
uitgereikt. We bleven nog even naplakken,
toen met een groot aantal het nieuwe paleis
van den Sultan bekeken dat eind October
klaar is, en daarna bij den Sultan gerijst
tafeld. Net zaten we na te plakken bij het in
Indië onmisbare kopje koffie, of er kwam be
richt dat de Landschapsvrachtauto, die met
gestraften onderweg was, een ongeluk had
gehad en er gewonden waren. Ik er in de
auto als een haas naar toe, en toen ik aan
kwam, lag er een dood langs den weg, en
twee tamelijk zwaar gewond, een droevig ge
zicht. Alles geregeld, onderzoek ingesteld en
weer terug. Het was wel een plotselinge om
mekeer na de feestvreugde. Daarna praatte ik
met den Sultan nog wat over dienstzaken en
ging, zooals gewoonlijk, weer veel te laat naar
bed.
Den volgenden dag kregen we hier geheel
onverwacht het moderste bezoek dat we nog
ooit gehad hebben, maar daarover schrijf ik
den volgenden keer. om u wat nieuwsgierig te
laten. Ik wil alleen dit er van zeggen dat ik
bericht had gekvegen van den A. R. van Bi-
ma, dat een Belgisch plezierjacht Soembawa
zou aandoen!
een innerlijk leven, dat ook voor ons zijn
belang heeft. Men mag niet vergeten, dat
ieder kunstwerk de opgave heeft om ons
menschelijke grootheid, mense.helijk leed,
menschelijke vreugde te openbaren. Hes
handwerk op zichzelf beschouwd, heeft geen
zin. het krijgt pas zin door het verband met
den mensch die het schiep en den mensch
die het ziet. Een mooi schilderij is ongetwij
feld een kstelijk ding, maar wanneer het niets
anders en niets meer is dan een bekoorlijk
object, gaat het ons al heel gauw ver
velen. Een schilderij, zoo goed als een ge
dicht of een muziek, ontleent zijn belang in
laatste instantie alléén aan den man die net
maakte. Wanneer wij zien, dat kunstwerken
de eeuwen trotseeren dan is dat, omdat de
hooge en universeele persoonlijkheden der
makers onvergankelijk zijn en ieder nieuw
geslacht opnieuw boeien. Zonder de „con-
naissance du métier" bestaat er inderdaad
geen groot schilder. Maar wie wil beweren,
dat er niet iets méér en iets hóógers noodig
is dan die vakvaardig'heid, miskent de wezen
lijke waarde van iedere kunstuiting.
Hier ligt nu juist de kern van onze ver
houding tot Opsomer. Hij is een meesterlijk
vakman, maar hij heeft ons bitter weinig te
vertellen. Wij bewonderen altijd den schilder
en wij blijven het altijd betreuren, dat wij
zoo weinig ervaren omtrent den mensch. De
mensch Opsomer is in zijn werk zóó conse
quent afwezig, dat men gaat twijfelen aan
de waarde van zijn persoonlijkheid. Ik ge
loof dat- hier in het kort en duidelijk de
..grandeur et misère" van dezen schilder zijn
samengevat. Hij is een respectabel talent dat
wij waardeeren, waarvan wij alle verdiensten
erkennen; maar hij pakt ons nergens in 't
diepste van ons gemoed. Het boekje van
Paul Colin onlangs met twee en dertig uit
stekende reproducties verschenen (bij G.
Crès te Parijs) geeft een juisten indruk van
Opsomer's bekwaamheden, maar doordat de
schrijver de onmiskenbare tekorten verdoe
zelt. krijgt men geen juist beeld van deze
kunstenaarsgestalte. De tekorten merkt men
het beste op. zoodra men een goede Opsomer
naast een goede Paerels hangt. Wanneer wij
aannemen en dat mogen wij doen
dat beiden even bekwaam in hun schilders-
handwerk zijn, dan zien wij uit duizend im
ponderabilia, hoe oneindig veel rijker, ge
varieerder. levendiger en origineeler de
mensch Paerels is. Hij heeft gevoelssubtili
teiten. gedachtencombinaties, vondsten op
ieder gebied, waar wij bij Opsomer tevergeefs
naar zoeken. In Paerels' werk zien wij ver
wezenlijkt. wat Opsomer met zijn reëele ta
lenten had kunnen zijn, indien voor hem niet
het métier alfa en omega der gansche schil
derskunst geweest ware; met andere woor
den: indien naast, achter en in den uit-
nemenden schilder Opsomer ook een boeiende
rijke hartstochtelijke mensch Opsomer zou
leven.
Uit het bovenstaande volgt eigenlijk van
zelf dat al. waar de persoonlijkheid 't gemak
kelijkst in gemist, kan worden, hier het best-
is. Er zijn enkele stillevens, een met een
mandje truffels en één met een taling op een
een blauwe lap, die werkelijk voorbeelden
van volmaakt werkmanschap zijn. Over het
algemeen is het stilleven hier het beste. En
wie een goeden indruk van Opsomer wil be
houden moet vooral dien kant van zijn om
vangrijkste productie beschouwen. Zijn
landschappen bezitten eveneens groote kwa
liteiten, maar hierin missen wij bijna altijd
sfeer en atmosfeer. Er zijn verscheidene ge
zichten Holland: Amsterdam, de Zuiderzee
kant. de Zeeuwsche eilanden, plekjes die
ik persoonlijk vrijwel alle door en door ken
en die ik bij Opsomer niet teruglcende. Het
is juist het merkwaardige van het Amster-
aamsche stadsbeeld en van onze polders dat
ze met niets anders te vergelijken zijn, En
Amsterdam door Opsomer gezien had even
goed Lyon of Kopenhagen kunnen zijn. De
geest van Amsterdam, het onafwendbaar
Amsterdamsche, ontbreekt hier ten eenen-
male. Hij heeft uit Holland niet zelden een
ruig en warm schilderij meegebracht, maar
Holland is er nimmer aanwezig.
Ten slotte resten ons zijn portretten. Hier
mede heeft hij zich een groote reputatie
verworven en er moet een enkel woord af
zonderlijk aan gewijd worden te meer, omdat
de schilder zelf daar ,naar uit een interview
blijkt, bijzondere waarde aan hecht. De be
kendste zijn die van oud-ministêr Kamiel
'•ivsmans. oud-minister Jules Destrée en
dat van den Koning. Verder zien wij hier
o.a. nog' minister van Staat dr. Frans van
Cauwelaert' en den gouverneur van Oost-
Vlaanderen dr. Weyler, alsmede den be
kenden socialistischen senator W. Eekeiers.
Deze portretten hebben twee kwaliteiten:
zij vertoonen een treffende gelijkenis en ze
zijn bijzonder levendig. Desondanks be
vredigen ze ons niet en wel, omdat die ge
lijkenis uitsluitend in een uiterlijke over
eenkomst met het model gezocht wordt. Het
psychologische indringingsvermogen van Op
somer is zeer beperkt en zijn conterfeitsels
geven weinig wezenlijks over den geconter-
ieite. Opsomer heeft gelijk wanneer hij een
pleidooi houdt voor de portretkunst, die in
derdaad in de afgeloopen periode te veel
verwaasloosd werd; maar dan moeten wij
daarbij toch als eisch stellen, dat een por
tretschilder het diepste zijn van zijn sujet
ten moet trachten te doorgronden om ons
dat in hun uiterlijken verschijningsvorm te
kunnen openbaren. Hij spreekt van Velas
quez. Het is nu juist het verschli tusschen
Velasquez en Opsomer, dat Velasquez de ge
heimen der ziel doorgrondde en de diepten
van het menschelijk leven peilde, terwijl
Opsomer niet veel verder komt dan de dage-
lijksche habitus en een oppervlakkige tinte
ling van leven.
Samenvattende komen wij tot de conclu
sie dat hier een schilder met groote bekwaam
heden zich uitspreekt, wien echter de gave
der poëzie, zonder welk geen kunstwerk vol
maakt is, ten eenenmale ontbeert Het ge
volg daarvan is dat deze kunst, die ons een
enkele maal imponeert, ons nimmer innig
te* harte gaan. Wij waardeeren hem met ons
hoofd en voelen voortdurend een gemis, een
groot, gemis, het gemis van wellicht het
essentieele: van levende fantasie en wat men
noemt, artisticiteit