RDAGAVOND IN EN OM DE KOPERMIJNEN VAN CHUQUICAMATA. BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD Het levenswerk van Isidoor Opsomer. ZATERDAG 30 DECEMBER 1933 HAARLEM'S DAGBLAD 19 2800 M. boven zee. Mijndorp, Chuquicamata. Een beetje duizelig, dat is alles. En een koude ruggegraat. Het is of het 10 graden vriest en toch staat de thermometer nog bijna 10 graden boven nul. Dat doet de dunne lucht. Een trap van tien treden maak je bui ten adem. Kalm aan oude heer! En dan gaat het! Natuurlijk eerst naar de mijn. Die is niet ver te zoeken. Een gat van wel een vierkan ten kilometer en alles dagbouw, geen mijn gangen. De heele berg gaat den molen in. Al les ziet er blauw of groen, soms bruin en geel door wat ijzer. Van dichtbij gezien blijken er tallooze groene en blauwe aderen te loopen door een bijna witten steen. Het blauwe is kopersulfaat, kopervitriool! Het regent kier immers nooit? Anders zou de salpeter ook al lang opgelost zijn. De laatste jaren valt er wel eens wat regen of sneeuw, maar niet zoo, dat het hinderlijk wordt voor het bedrijf. Donkere aderen bevatten koper en ziiversul- fide en op de kaart in de geologische afdee- ling wijst men mij, hoe de groote ertsader, geheel uit sulfieden bestaande recht onder de tegenwoordige mijn en fabriek en afval hoop ligt en wat nu verwerkt wordt slechts de geoxydeerde uitloopers zijn van de groote ertsmassa. Maar daarvoor is ook een ander verwerkingsprocedé noodig en dus laat men de dikke koek nog wat zitten. Treinen van acht of tien wagens rijden af en aan naar de plaatsen, waar de rots met dynamiet losge werkt is en nu met groote grijpers in de spoor wagentjes wordt overgeladen. Kleine wagens, maar terwijl een groote Hollandsche goede renwagen maximaal 15000 K.G. laadt, laden deze maar even 100.000 K.G. van het zware erts. In één wagentje. Electrische locomotie ven (daar ginds rijdt no. 512) brengen de kostbare lading naar de fabriek en daar wor den de wagens twee aan twee in een klem metje gepakt, en kalmpjes aan een heelen slag rondgedraaid, zoodat het erts er uit zondert". Ja, dat mag wel zoo gezegd wor den. Komt u maar eens luisteren! Dan vol gen de brekers, kegels, die heen en weer schudden in trechtervormige openingen, heele series achter elkaar tot het zoowat spliterwten zijn geworden. Die worden dan gewoon met water uitgeloogd, een beetje zwavelzuur er bij om het proces in te leiden en de groene oxyden te helpen oplossen en dan gaat de oplossing meteen naar groote bakken, waar het koper electrolytisch wordt afgescheiden. Goedkooper kan het wel niet. Maarhet erts, de rots eigenlijk, bevat maar 1 1/2 a 2 pet. van dit oplosbare koper en om per dag de normale 20.000 K.G. koper te maken, moet dus 1 1/2 millioen K.G. erts worden verwerkt. Per dag. Wel een reuze-be drijf dus. En als er maar vraag genoeg komt kunnen ze per dag drie maal zooveel maken! En: de prijs wordt beter. De tinprijzen gaan ook omhoog. Nationalisten demonstreeren in Argentinië. De viermogendheden sluiten een nonagressiepact. Allemaal goed nieuws. ~Er wordt met lust gewerkt in Chuqui. En uit lief hebberij ook. Een radio-amateur verzond een lang telegram naar een Engelschen dito den vooravond van mijn moeder's verjaardag! Leuk werk! En rondom Chuqui? Wel twee beton strips van 20 K.M. lengte brengen u in een klein half uur naar Calama, een oase met groente tuinen en veeteelt aan de Rio Loa, die van Chuqui als een groene vlek in de overigens bruine wereld zichtbaar is. Het groene dal strekt zich mijlen ver uit, meest eenige hon derden meters breed, maar vaak door de ca nonachtig diepe insnijding aan ons oog ont trokken. Daar moeten ook de oude Inca's het land reeds bewerkt hebben. De tegenwoor dige bevolking amuseert zich op vrije Zon dagen met het overhoop halen der oude be graafplaatsen om mét revolvers op de sche- dels te oefenen als ze niets van waarde vin den, wat natuurlijk maar hoogst zelden voor komt. Een veel interessanter plantengroei vindt men echter wanneer wij van Chuqui nog ver der omhoog gaan langs een geweldige lijn rechte Montagne Russe (denk om de stijg beugels), eerst naar Conehi op 3500 M., dan nogeen kleine 1000 M. hooger naar verschil lende koper-, goud- en zilvermijnen. Daar treden, zoowat op 3500 M.. plotseling cactus sen op. Eerst kussen vormende, met lange gele of roodachtige stekels afstekende tegen den bruinen rotsgrond. Dan komt wat kort, dor gras en dan de reuze-cacteeën, die als wach ters langs de Anden staan. Zuilen van een voet middellijn en 1 1/2 of 2 M. hoog. Worden ze nog grooter dan gaan ze zich te buiten aan enkele vertakkingen. Daartusschen verschijnt dan het Pekineesche hondje. Wolcactussen met grijze wolharen van 20 c.M. lang en toch een rijkdom van stekels daar buiten uit. Nog hooger krijgt het gras de overhand met veel sterk aromatische lage struikjes, als onze hei de zoowat en enkele groote bloemen aan kleine nauwelijks bebladerde steeltjes net als in de Alpen. Op 4500 M. zingen wij het Wil helmus, maar dat valt niet mee. De minste inspanning doet hijgen als een pakpaard. De luchtdruk is er ook slechts 420 m.M. tegen 760 bij ons! Met den kijker liggen loeren naar een paar Vienna's, kleine wilde schapen met hun prachtig zachte vacht, of naar de steeds zeld zamer wordende Chinchilla's een half eek- hoornachtig, half marmotachtig knaagdier- diertje. met het zachtste en dus kostbaarste pelsje der wereld, dat gaat veel beter en daar mee brengen wij dus den dag door. En met verlangend kijken naar de 5000 en 6000 Meter hooge vulkaantoppen, die nu met sneeuw be dekt in een lange reeks vóór ons liggen en die zich weer schitterend rood kleuren in de laatste stralen der avondzon. En dan moesten wij nog het Oosten in. Daar ligt, ook aan de Rio Loa, een dorpje Chin Chin, naast een fort uit den Ineatijd. Het is weer twee uur rijden, verloren als het ligt in de woestijn. Het kerkje heet in 1536 door d'Almagro te zijn gesticht. Het is als alle huizen hier, van leem gebouwd en de trap ligt buiten tegen den toren. Hec Incafort toont nog muren en schietgaten en de kleine kamertjes, waarin men alleen zittende kon slapen. Het oude kerkhof lag een klein uur loopen verder en dit zou zeer interessant worden, daar mijn introductiebrieven mij de vergunning bezorgden een Inca uit te gra ven. Een paar helpers waren gauw gevon den. Chiienen, Indianen zijn er bijna niet in Chili. Die hebben Almagro en Pedro de Val- divia weggejaagd of doen uitsterven in de mijnen. Een zware cross country bracht ons op het terrein. Och. och. wat is hier overal huis ge houden. Overal liggen menschenbeenderen, weefselstukken, potscherven, kralen enz. ver spreid. Alleen de schedels laat men hier af en toe weer eens begraven als er erg is huis gehouden. De graven zijn vrij gemakkelijk te vinden. Een kuiltje in den grond, door het nastorten der aarde in het graf. Dan voelen of er geen steen onder zit en dan maar voor zichtig aan het graven. Twee keer vergeefs, maar den derden keer lukte het. Een schuine omlaag gaande gang. geheel met zand en stof en steentjes gevuld tot de schop stoot op een grooter voorwerp. De eerste pot ligt in scherven, maar nu duik ik zelf omlaag en al spoedig volgt ee.n gave schaal. Wij komen terzij van onderen in het graf. Een massa zand stort na. met weefselresten en even la ter wordt de doode zichtbaar, tot mummie verdroogd, de uiteengevallen poncho nog om de leden, een strooien band om het hoofd, die de zwarte gevlochten lokken bijeenhoudt. Voorzichtig ruimen wij het zand weg. Daar liggen maïskolven, boonen. vischgraten. een bundel pijlen, een beenen stapel, de grafbij- gaven. waardeloos voor ieder behalve voor den wetenschappe lij ken onderzoeker. Zee- or zoetwatervisch, wat voor boonen? Een kleine maissoort. enz. enz. Een halssnoer van kralen, turkooizen, rolt omlaag juist in mijn hand. Voor de borst van den doode ligt een pakje opgevouwen in de poncho. Ik wikkel het ios. Een houten lepel met dierfiguren versierd, een groote zeeschelp, een bronzen plaat, een dito spinklosje, een beenen voorwerp. Maar alles aaneengeplakt in de vouwen van den mantel. Dat moet voorzichtig los geweekt straks thuis. En zoo wordt er nog meer „ge borgen". En thans rust de Inca weer in zijn graf. Onze spaden bedekken het overschot van den doode. De graf bijgaven heeft hij niet meer noodig. Straks zullen ze ons misschien kun nen vertellen over de herkomst der culturen van een grijze oudheid. Dr. VAN DER SLEEN. Meesterlijk vakwerk, waaraan de bezieling echter ontbreekt. BRUSSEL, December '33. (Van onzen Correspondent.) Het Palais des Beaux-Arts vervolgt de serie groote retrospectieven tentoonstellingen Thans is Isidoor Opsomer aan de beurt en men vindt in zaal na zaal zijn huigen, man- nelijken arbeid. Isidoor Opsomer is een figuur die men niet verwaarloozen mag. Hij is in België op dit oogenblik wat men zou kunnen noemen: de Officieele Schilder. Hij is hoogleeraar aan de Academie van Antwerpen, zit in alle moge lijke belangrijke commissies, portretteert den landvorst en wordt van hoogerhand be schouwd als de waardigste vertegenwoordi ger van de Belgische schilderkunst van heden. Ik kan niet anders zeggen dan dat dit voor „de hooger hand" pleit, omdat meest al elders schilders, die eens zoodanige plaats en positie innemen, tot de allerconventineel- ste talentloozen behooren. Dit nu mag men van Opsomer waarlijk niet zeggen. Hij is zoo begaafd als een officieele schilder maar kan zijn. En onder alle erkende verfbonzen in Europa behoort hij tot de onafhankeiijk- sten, de driftigsten en de rijkst gezagenden. Maarhij is en blijft van de stof waar men officieele schilders uit maakt. Het is een merkwaardig geval met Opsomer. Wanneer men een goed schilderij van hem ziet. ont komt men niet aan de robuste. gezonde levenskracht, welke er uit spreekt en dan waardeert men wel degelijk zijn métier- kennis en zijn gevoel voor grootsche vormen. Wanneer men echter aan het ensemble van zijn werk denkt, dan voelt men. dat er tóch ondanks de onmiskenbare gaven welke er uit spreken, iets, en iets essentieels, aan ont breekt. Wat dat is? Isidoor Opsomer is een goed schilder, maar helaas niet méér dan een goed schilder. Dit wil zeggen, dat hij vaardig heid, bekwaamheid heeft, maar dat men niet weet in dienst van welke innerlijke waardig heid die staan. Colin zegt: „Le seul point qui comité pour un peintre c'est de con- naïtre son métier". Ik begrijp heel goed, dat hij dit aforisme in verband met Opsomer bréngt. Maar ik zou het niet gaarne als al gemeen geldende stelregel accepteeren! Zeker, „connaitre son métier" is van het hoogste gewicht, maar deze vakkennis moet dan toch een doel hebben, moet zijn be staansrecht, zijn rechtvaardiging vinden in Een onverwachte zonsverduistering Feesten meteen droevig einde Door allerlei drukte kom ik er nu pas toe, het nieuws van de afgeloopen maand te ver tellen. Ik had een paar dagen A. van de Tam- bora-onderneming op bezoek en dat is zoo'n gezellige baas, dat je er je plichten haast door zou vergeten. We hadden samen ook nog een leuke belevenis; we zaten na de lunch van een kopje koffie te genieten, toen we merkten dat het licht buiten zoo eigenaardig was, zoo don ker en blauw-paarsachtig. We dachten nog aan niets, maar onwillekeurig begon ik te praten over de zonsverduistering die ik in 1925 zoo prachtig in Borneo zag en waarover ik een enthousiast verhaal schreef. En toen ik uitverteld was en het nog donkerder en gek ker licht geworden was, uitte ik een lichte vloek en zei: „Het is toch een zonsverduiste ring!". „Maar dan hadden we het toch wel jelezen of gehoord", wierp A. tegen. Enfin, ik beroette in de haast een stuk glas en jawel hoor, een pracht van een zonsverduistering, die, zooals later bleek, wel tot 90 pCt. ging. Het was een onbewolkte hemel, dus prachtig te zien. Niemand op Soembawa wist er van. de bevolking was rustig, begon alleen tegen het eind wat met de tong-tong te slaan. Ik liet telefonisch de Europeanen, die allen sliepen, wekken. Zij keken eerst wat kwaad, maar wa ren achteraf heel blij. Het was een pracht ge zicht, hoewel de zon niet heelemaal weg was; er was alleen een dun schilletje over. De ster ren kwamen ook niet te voorschijn, wel be gonnen de hanen te kraaien en was het heel stil en eigenaardig in de lucht. Maar het gekke van de heele geschiedenis was, dat we er zoo plotseling door overvallen werden Den volgenden dag kwam de Javaboot en ging ik naar boord om het kapitaal van 50.000 gulden aan zilvergeld te ontvangen, dat ik voor de muntzuivering, die hier in Indië, dus ook op Soembawa, gebeuren moet, moest heb ben. De regeering neemt al het oude zilver geld van het mooie hooge gehalte in en laat dat door het blikken geld met laag zilver gehalte vervangen. Daar er hier op Soem bawa zoo naar mijn schatting een twee ton aan zilvergeld zit, zal al dat gewissel heel wat soesah geven en heb ik er dus mijn adspïrant maar mee belast. De boot bracht ook een flin ke post, waarvan ik de rest van den dag ge noot, behalve 's avonds, toen we in groot co mité besprekingen hielden voor de naderende Augustusfeesten. We maakten grootsche plannen, die nog grootscher verliepen. Den avond van den dertigsten heb ik steeds maar aan de telefoon gehangen om bericht op mijn voorstel, waarbij ik Sultan en Datoek Ranga en nog een Kampala Kampong voor onderscheidingen had voorgesteld. Ik wilde hun den uitslag graag op de receptie, den vol genden dag meedeelen. Maar hoe ik ook belde en vroeg, bericht kwam er niet. Ook nog niet toen den volgenden dag om 9 uur de receptie begon. Om 6 uur was de feestdag al geopend met militaire reveille die ik op de voorgalerij in ontvangst nam. Om half negen kwamen er zich een 600 schoolkinderen op mijn erf op stellen. Om 9 uur (het stond zwart van de menschen om mijn huis) kwamen de auto's voor met alle receptiegangers deftig in groot uniform of zwart. De Sultan eerst, daarna de Kapitein en ten slotte ik. staken speeches af en hiermede was de receptie afgeloopen. zonder dat ik mededeeling over de onder scheidingen had kunnen doen. We lieten van de heele verzameling een photo maken, en net had ik afscheid van den Sultan genomen, en was hij in de auto haast de pagger al uit, toen Saleh, mijn djongos, met een fonogram kwam binnenhollen. Ik vermoedde al wat het was, liet gauw den Sultan terugroepen, en toen we allemaal weer bijeen waren, kon ik tot ieders verrassing mededeelen dat Sultan de Groote Gouden Ster, Datoek Ranga de klei ne idem en het kamponghoofd van Batoe Rot- tak de bronzen ster gekregen hadden. Wat waren ze blijEr was groote vreugde in Soem bawa. We gingen ons nu gauw in wit pakaian steken, eerst even naar de gevangenis om aan 30 gestraften de hun ter eere van den ver jaardag van de Koningin verleende verminde ring van straf mede te deelen. Ook die men- schen waren blij. vooral de 8 die algeheele vrijstelling kregen en dus dien dag ontslagen werden, sommigen na een straf van 16 jaar! Toen naar het paleis van den Sultan en daarna gemeenschappelijk naar de Soos. waaromheen de kinder- en volksspelen waren gearrangeerd en waaraan druk werd deelge nomen. Het was een leuke en opgewekte stem ming. Het werd zelfs zoo vroolijk dat wij allen, groote mensehen, mee gingen doen aan het ringsteken met gevolg dat we allen zoo nat als poedels werden. Dat ringsteken gebeurt hier n.l. in mijn auto. volgeladen met een man of tien en dan onder de poort met den emmer met water, die steeds expres wordt omgestoo ten. Daarna nog met z'n allen, de Sultan in cluis, op een vrachtauto zingend de stad rond, waarna we even naar huis gingen om te eten. Om 4 uur was het weer gecostumeerd aantre den op het voetbalveld om de finale van de bekerwedstrijden te aanschouwen (met 3-1 gewonnen door de club van mijn kantoorper soneel) waarna we onmiddellijk gecostumeerd te paard kropen, wel een tachtig man sterk, voor den fakkeloptocht door de stad, waarna de stoet ontbonden werd bij de kazerne waar we als gasten van het detachement het feest nog tot 1 uur voortzetten. We gingen toen wel een beetje moe naar huis, maar de verjaar dag van de Koningin was hier op Soembawa schitterend gevierd! Den volgenden morgen in de auto naar Ra- tee om de daar werkende gestraften ook hun strafvermindering mee te deelen; die waren natuurlijk ook in hun schik. ;s Avonds moes ten we ter eere van de bintangs (onderschei dingen) bij den Sultan feestelijk komen brid gen, wat heel knus was en tot 1 uur duurde. Den volgenden dag weer heel vroeg naar d| Laboean, daar de Gouvernementsboot met o.a. den overste, leider Veldpolitie, B. O. W. archi tect aankwamen, met wie we onmiddellijk den heelen dag aan den slag gingen voor het overleveren van gebouwen en materialen en allerlei andere dingen, die samenhangen met de verandering van Leger op Veldpolitie, die hier half October komt. De militairen zullen dan, jammer genoeg, onze plaats verlaten. Den volgenden morgen weer om half zes op en om 6 uur aan boord, omdat ik namens den Resident den bisschop, die voor wijding naar Rome ging, uitgeleide moest doen. Maar hij was er niet omdat zijn vertrek onverwacht 14 dagen was uitgesteld. :s Avonds verzamelden we ons allen bij den Sultan thuis, waar door den A. R. de bronzen ster aan het kampong hoofd met een bijzonder aardig speechje werd uitgereikt. We bleven nog even naplakken, toen met een groot aantal het nieuwe paleis van den Sultan bekeken dat eind October klaar is, en daarna bij den Sultan gerijst tafeld. Net zaten we na te plakken bij het in Indië onmisbare kopje koffie, of er kwam be richt dat de Landschapsvrachtauto, die met gestraften onderweg was, een ongeluk had gehad en er gewonden waren. Ik er in de auto als een haas naar toe, en toen ik aan kwam, lag er een dood langs den weg, en twee tamelijk zwaar gewond, een droevig ge zicht. Alles geregeld, onderzoek ingesteld en weer terug. Het was wel een plotselinge om mekeer na de feestvreugde. Daarna praatte ik met den Sultan nog wat over dienstzaken en ging, zooals gewoonlijk, weer veel te laat naar bed. Den volgenden dag kregen we hier geheel onverwacht het moderste bezoek dat we nog ooit gehad hebben, maar daarover schrijf ik den volgenden keer. om u wat nieuwsgierig te laten. Ik wil alleen dit er van zeggen dat ik bericht had gekvegen van den A. R. van Bi- ma, dat een Belgisch plezierjacht Soembawa zou aandoen! een innerlijk leven, dat ook voor ons zijn belang heeft. Men mag niet vergeten, dat ieder kunstwerk de opgave heeft om ons menschelijke grootheid, mense.helijk leed, menschelijke vreugde te openbaren. Hes handwerk op zichzelf beschouwd, heeft geen zin. het krijgt pas zin door het verband met den mensch die het schiep en den mensch die het ziet. Een mooi schilderij is ongetwij feld een kstelijk ding, maar wanneer het niets anders en niets meer is dan een bekoorlijk object, gaat het ons al heel gauw ver velen. Een schilderij, zoo goed als een ge dicht of een muziek, ontleent zijn belang in laatste instantie alléén aan den man die net maakte. Wanneer wij zien, dat kunstwerken de eeuwen trotseeren dan is dat, omdat de hooge en universeele persoonlijkheden der makers onvergankelijk zijn en ieder nieuw geslacht opnieuw boeien. Zonder de „con- naissance du métier" bestaat er inderdaad geen groot schilder. Maar wie wil beweren, dat er niet iets méér en iets hóógers noodig is dan die vakvaardig'heid, miskent de wezen lijke waarde van iedere kunstuiting. Hier ligt nu juist de kern van onze ver houding tot Opsomer. Hij is een meesterlijk vakman, maar hij heeft ons bitter weinig te vertellen. Wij bewonderen altijd den schilder en wij blijven het altijd betreuren, dat wij zoo weinig ervaren omtrent den mensch. De mensch Opsomer is in zijn werk zóó conse quent afwezig, dat men gaat twijfelen aan de waarde van zijn persoonlijkheid. Ik ge loof dat- hier in het kort en duidelijk de ..grandeur et misère" van dezen schilder zijn samengevat. Hij is een respectabel talent dat wij waardeeren, waarvan wij alle verdiensten erkennen; maar hij pakt ons nergens in 't diepste van ons gemoed. Het boekje van Paul Colin onlangs met twee en dertig uit stekende reproducties verschenen (bij G. Crès te Parijs) geeft een juisten indruk van Opsomer's bekwaamheden, maar doordat de schrijver de onmiskenbare tekorten verdoe zelt. krijgt men geen juist beeld van deze kunstenaarsgestalte. De tekorten merkt men het beste op. zoodra men een goede Opsomer naast een goede Paerels hangt. Wanneer wij aannemen en dat mogen wij doen dat beiden even bekwaam in hun schilders- handwerk zijn, dan zien wij uit duizend im ponderabilia, hoe oneindig veel rijker, ge varieerder. levendiger en origineeler de mensch Paerels is. Hij heeft gevoelssubtili teiten. gedachtencombinaties, vondsten op ieder gebied, waar wij bij Opsomer tevergeefs naar zoeken. In Paerels' werk zien wij ver wezenlijkt. wat Opsomer met zijn reëele ta lenten had kunnen zijn, indien voor hem niet het métier alfa en omega der gansche schil derskunst geweest ware; met andere woor den: indien naast, achter en in den uit- nemenden schilder Opsomer ook een boeiende rijke hartstochtelijke mensch Opsomer zou leven. Uit het bovenstaande volgt eigenlijk van zelf dat al. waar de persoonlijkheid 't gemak kelijkst in gemist, kan worden, hier het best- is. Er zijn enkele stillevens, een met een mandje truffels en één met een taling op een een blauwe lap, die werkelijk voorbeelden van volmaakt werkmanschap zijn. Over het algemeen is het stilleven hier het beste. En wie een goeden indruk van Opsomer wil be houden moet vooral dien kant van zijn om vangrijkste productie beschouwen. Zijn landschappen bezitten eveneens groote kwa liteiten, maar hierin missen wij bijna altijd sfeer en atmosfeer. Er zijn verscheidene ge zichten Holland: Amsterdam, de Zuiderzee kant. de Zeeuwsche eilanden, plekjes die ik persoonlijk vrijwel alle door en door ken en die ik bij Opsomer niet teruglcende. Het is juist het merkwaardige van het Amster- aamsche stadsbeeld en van onze polders dat ze met niets anders te vergelijken zijn, En Amsterdam door Opsomer gezien had even goed Lyon of Kopenhagen kunnen zijn. De geest van Amsterdam, het onafwendbaar Amsterdamsche, ontbreekt hier ten eenen- male. Hij heeft uit Holland niet zelden een ruig en warm schilderij meegebracht, maar Holland is er nimmer aanwezig. Ten slotte resten ons zijn portretten. Hier mede heeft hij zich een groote reputatie verworven en er moet een enkel woord af zonderlijk aan gewijd worden te meer, omdat de schilder zelf daar ,naar uit een interview blijkt, bijzondere waarde aan hecht. De be kendste zijn die van oud-ministêr Kamiel '•ivsmans. oud-minister Jules Destrée en dat van den Koning. Verder zien wij hier o.a. nog' minister van Staat dr. Frans van Cauwelaert' en den gouverneur van Oost- Vlaanderen dr. Weyler, alsmede den be kenden socialistischen senator W. Eekeiers. Deze portretten hebben twee kwaliteiten: zij vertoonen een treffende gelijkenis en ze zijn bijzonder levendig. Desondanks be vredigen ze ons niet en wel, omdat die ge lijkenis uitsluitend in een uiterlijke over eenkomst met het model gezocht wordt. Het psychologische indringingsvermogen van Op somer is zeer beperkt en zijn conterfeitsels geven weinig wezenlijks over den geconter- ieite. Opsomer heeft gelijk wanneer hij een pleidooi houdt voor de portretkunst, die in derdaad in de afgeloopen periode te veel verwaasloosd werd; maar dan moeten wij daarbij toch als eisch stellen, dat een por tretschilder het diepste zijn van zijn sujet ten moet trachten te doorgronden om ons dat in hun uiterlijken verschijningsvorm te kunnen openbaren. Hij spreekt van Velas quez. Het is nu juist het verschli tusschen Velasquez en Opsomer, dat Velasquez de ge heimen der ziel doorgrondde en de diepten van het menschelijk leven peilde, terwijl Opsomer niet veel verder komt dan de dage- lijksche habitus en een oppervlakkige tinte ling van leven. Samenvattende komen wij tot de conclu sie dat hier een schilder met groote bekwaam heden zich uitspreekt, wien echter de gave der poëzie, zonder welk geen kunstwerk vol maakt is, ten eenenmale ontbeert Het ge volg daarvan is dat deze kunst, die ons een enkele maal imponeert, ons nimmer innig te* harte gaan. Wij waardeeren hem met ons hoofd en voelen voortdurend een gemis, een groot, gemis, het gemis van wellicht het essentieele: van levende fantasie en wat men noemt, artisticiteit

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 19