Ma
HET HAARLEMSCHE STADSBEELD.
De heilige graven van Kusu.
HET SCHOTSCHE MONSTER.
H.D. VERTELLING.
ZATERDAG 30 DECEMBER 1933
HAARLEM'S DAGBLAD
20
Hoe het eens was.
Hoe het geworden is.
r
Amsterdamsche Vaart met gezicht op Haarlem (omstreeks 1790
Verbroedering tusschen Maleiers en Chineezen.
De legende v%n een populair bedevaartsoord.
Bij het ter re ede komen voor Singapore
trokken dadelijk de vele versierde stoom
bootjes en sampans onze aandacht, die vroo-
lijk beschenen door de vroege morgenzon,
van alle kanten kwamen aanzwermen en al
len in één richting koersten. Waarheen vroe
gen we ons af en van waar al die vroolijke
drukte?
Later op den dag vertelde onze Chineesche
dokter, die hier op Singapore geboren en ge
togen is, ons de volgende interessante bijzon
derheden.
„In de afgeloopen week hebben, vooral ver
leden Zaterdag en Zondag, volgens den
Maankalender, het begin der negende maan,
de vele motorbooten en sampans ilnlandsche
zeil- en roeischeepjes) druk werk gehad om
leden van godsdienstige vereenigingen en
picknïckers naar het eiland Kusu (Schildpad)
te brengen.
Dit eilandje, ongeveer 10 K.M. van Singa
pore en 300 ellen van den vuurtoren van St.
John verwijderd, is nu weer opnieuw vol be
drijvigheid, na een ongestoorde rust van
twaalf maanden.
Honderden Chineezen en Maleiers bezoe
ken nu dagelijks de Kramat (Heilig graf) en
den Chineeschen tempel, die zich op het
eiland bevinden.
Gedurende de afgeloopen week kon men
er zich langs den waterkant van overtuigen,
dat Chineezen en Maleiers het geloof in hun
Heiligen nog niet hebben opgegeven.
Een Maleier en een Chinees werden daar
vele jaren geleden begraven. Niets, ook geen
malaise kan de geloovigen weerhouden daar
eens in de twaalf maanden heen te gaan. om
hun geloften af te leggen op de graven der
Wijze Mannen, van wie vele verhalen en le
genden in omloop zijn.
Zoo is er een legende die vertelt, hoe de
Maleier en de Chinees na hun dood gezwo
ren broeders werden:
Niet lang nadat Sir Stamford Raffles
(Stichter van de Vrijhaven Singapore en
luitenant-gouverneur van Java tijdens het
Engelsche tusschenbestuur) op Singaoore
landde, zeilde van Groot-Karimon een Chi
neesche visschersboot weg, be.mand met vijf
personen-
Plotseling kreeg een van hen een flauwte
en viel in een diepe trance, waaruit zijn mak
kers die hem dood waanden, hem wekten
door hun luid geweeklaag en kreten van
schrik.
Hij verzocht zijn vrienden naar het eiland-
Je te roeien, dat hij hun aanwees en gaf op
dracht dat hij daar begraven moest worden
als hij kwam te sterven. Inderdaad overleed
hi1 reeds voordat ze het eiland bereikten en
zijn vrienden vervulden ziin laats ten wensch
en begroeven hem in het Zuiden van het
eiland.
Ook werd daar een grafsteen tot zijn na
gedachtenis opgericht.
Omdat hij de eerste sterveling was die
daar begraven werd was hij hierdoor volgens
de Chineesche mythologie de Tua Peck Kong
(Beschermheilige) van het eiland geworden.
Reeds tijdens zijn leven was hij een voor
beeldig mènsch geweest, die zich steeds had
opgeofferd voor het welzijn van anderen.
Zoodat, toen hij de plaatselijke Tua Peck
Kong geworden was, zijn macht en goeden
wil om vlsschers en reizigers te helpen wijd
en zijd bekend werden op de Zuidelijke zeeën.
De verhalen, die men van hem vertelt,
worden door de geloovigen nog steeds gretig
aanvaard en zijn vereerders zijn verplicht
ieder jaar een reis naar zijn eiland te maken.
Wat betreft het Maleische Heilige Graf,
dat zich op het hoogste punt in het Noorde
lijk deel van 't eiland bevindt, meldt de over
levering dat hij de Beschermheilige van het
Schildpadden-eiland werd, omdat hij de eer
ste Maleier was, die daar begraven werd.
Op zekeren nacht droomden de Maleische-
en de Chineesche visschers van hun beide
kameraden, die daar ginds begraven lagen.
Zij droomden allen precies denzelfden
droom, namelijk dat de Chinees en de Ma
leier gezworen broeders waren geworden en
beider verwanten en vrienden verzochten,
hun graven eens per jaar gezamenQijk te be
zoeken. Men schat het aantal bedevaartgan
gers. op dertig duizend per jaar en het be
drag aan wierook, kaarsen, confetti en gul
den" loovertjes, die in den Chineeschen tem
pel en op het Maleische graf geofferd wer
den, moet. dit jaar nog in de zes cijfers be-
loopen hebben.
Het eerbetoon op beide plaatsen is ver
schillend. Bij den Kramat worden witte kaar
sen, nasi koening (gele rijst) en Indische
wierook geofferd: terwijl in den Chineeschen
tempel op gewone Chineesche offergaven ge
zien worden als: varkens, geiten, gestoofde
kuikens, roode kaarsen, papieren loovertjes
en vooral veel vuurwerk.
Het meerendeel der geloovigen gaat er heer.
om geloften te" volbrengen, gedurende het
afgeloopen jaar gedaan, of om hun dank
baarheid te toonen voor een jaar van voor
spoed en goede gezondheid.
Rijke bedevaartgangers hebben reeds dui
zenden besteed aan gebouwen op het eilandje,
die bij regen en zonneschijn den pelgrims
tot schuilplaats strekken, terwijl velen nog
steeds verfraaiingen toezeggen voor Kramat,
of tempel indien zij voorspoed zullen onder
vinden in zaken. De vrouwen nemen stukjes
geel lint en op het eiland geplukte bloemen
mee naar huis. Ook amuletten in den vorm
van stukjes geel papier, waarop wijze spreu
ken geschreven staan.
De versche bloemen worden in schoone va
zen buiten gezet tot den volgenden dag. Dan
sprenkelen zij het water over hun lichaam,
om booze geesten te verdrijven en hun voor
spoed te bevorderen.
Het gele lint wordt aan den pols bevestigd
en de amuletten dienen zij in één van de
zakken van hun kleeding te dragen, ook al
om hen tegen onheil in welken vorm dan ook
te beveiligen.
Natuurlijk wordt de vroomheid bevorderd
door het pleizier van den 'aardigen boottocht,
waarbij men de stoffige stad ver achter zich
laat, maar het meerendeel der bezoekers is
wel van het heil van het bezoek overtuigd en
hun aantal neemt, misschien zelfs dank zij
de malaise, jaarlijks toe.
P. L. V. R.
Singapore, December 1933.
Hoe de stad Bremen
gered werd.
Een oude Hanze-legende
door
KARL LERBS.
In de grijze oudheid is het eens gebeurd
zoo bericht een oude kroniek, waarvan het
perkament vergeeld en gescheurd is dat
tusschen de burgers van de vrije stad Bremen
en één van de graven van Oldenburg een
veete ontstond, omdat de Oldenburger na
den dood van Bremen's bisschop pogingen in
het werk stelde om zelf op de vrijgekomen
plaats benoemd te worden, en de burgers van
Bremen hem in koppiger, trots de eene hin
derpaal na de andere in den weg legden. Toen
is het aan de oever van de Lesum, die in de
Wezer uitmondt, tot een treffen gekomen
tusschen de mannen van den Oldenburger
en het Bremer ruitervolk, dat van zonsopgang
tot zonsondergang duurde, en waarin de
Bremers een volkomen nederlaag leden. Be
schut door de duisternis heeft de bevelheb
ber zich met een uitgeput en gewond troepje
getrouwen binnen de muren van de stad
kunnen redden, terwijl de Oldenburger hem
triomfant achtervolgde en zwoer, dat hij
binnen weinige dagen de trots van de oude
stad zou hebben gebroken en op puinhoopen
zijn vaandel zou planten ten teeken van zijn
volkomen overwinning.
Maar de burgers, uit hun trotsohe zeker
heid opgeschrikt, grepen naar rapier en lans,
om geharnast en gehelmd op de muren te
klimmen om met alle macht de van hun
voorvaderen geërfde vrijheid te verdedigen
en het vreemde krijgsvolk, dat zich onder
de muren den tijd kortte met drink- en dob-
belgelagen den weg naar de kostbare buit
zoo onaangenaam mogelijk te maken. Toen
heeft dus de Oldenburger vele weken lang
tevergeefs aanval na aanval op de stad ge
daan, en menig belegeraar eindigde zijn leven
onder de muren of in de stadsgracht; de
burgers deden soms gevaarlijke uitvallen uit
de poorten, waarbij ze onder de overwinnaars
groote verwarring stichtten. Maar toen dit
twee maanden lang geduurd had werd in de
stad het voedsel schaarsch; al het vee was
in de hongerige magen verdwenen; het graan
minderde schrikbarend en ziekte en dood be
gonnen hun afschuwelijk werk te doen: velen
stierven een ellendigen dood en de dood
gravers hadden van den vroegen ochtend tot
den laten avond werk. En hoewel de men-
schen vol vertwijfeling steun zochten in de
kerken, veel wierook brandden en vol dee
moed God smeekten hun goede stad niet een
zoo harde beproeving op te leggen, kwam er
van nergens hulp of bijstand opdagen; in
tegendeel, op een dag werden er aan den he
mel vreeselijke vuurteekenen gezien, die nie
mand begreep, maar die weinig goeds konden
beduiden. Ten slotte kwam er een dag,
waarop de raad inzag, dat de krachten dei-
burgers ten einde liepen en dat het laatste
uur der vrije stad Bremen op handen was.
Toen heeft de bevelhebber onder zijn man
nen diegenen gekozen, die nog weerbaar wa
ren en bereid hun leven te offeren; hij is
met hen naar de bisschopspoort gegaan en
heeft een plotselinge uitval gedaan; het was
op den laatsten dag van het jaar. Ze hebben
de poorten achter zich laten sluiten, en den
belegeraars moedig en dapper kamp gegeven,
vele uren lang; menigeen viel door een pijl
of een zwaardslag om nooit weer op te staan.
De Amsterdamsche Vaart.
Ruim een eeuw geleden was de weg Haar
lemAmsterdam nog een moeilijk begaanbare
smalle weg. Nu snorren op den verbreeden as-
phaltweg de auto's en daarnaast op een af
zonderlijke baan de electrische tram. De
trekschuit is opgeborgen in het museum van
oudheden. Lang heeft zij den strijd met het
spoor nog volgehouden, maar het was toch
hopeloos.
Fraaier is het stadsbeeld op deze plaats niet
geworden!
iiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiuiiiiiuHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin
Ten slotte echter hebben de Bremers, die
allen tot de edelste geslachten der stad be
hoorden, voet voor voet moeten wijken voor
den overmachtigen vijand, en de laatsten
van hen hebben ternauwernood de poort be
reikt, die ze lang versperd en met speren in
steenen verdedigd hebben. Maar het volk is
met luid geweeklaag in zijn huizen gevlucht
en heeft deuren en vensters gesloten om
biddend en jammerend zijn lot af te wach
ten. Straten, pleinen, poorten en muren wa
ren ten slotte leeg en stil, alsof ze door de
hand des doods aangeraakt waren.
De Oldenburger, die men dat gemeld heeft,
heeft het eerst niet willen gelooven; maar
hij heeft zich met eigen oogen kunnen over
tuigen, dat de muren van de stad leeg en
de poorten onbeschermd waren. Toen heeft
hij zioh met veel pracht en praal uitgerust
om zijn overwinnaarsloon te oogsten; hij
heeft een wit paard bestegen, waarvan het
tuig met goud en edelsteenen opgesmukt
was, en in een gouden wapenrusting is hij
met zijn bevelhebbers door de poort gereden,
nadat zijn spionnen hem verzekerd hadden,
dat de stilte in de stad geen val was, waarin
de arglistige bewoners hem wilden laten loo-
pen. Achter hem aan kwam klaterende mu
ziek van cymbalen, trompetten en trommels,
een bont gefladder van vaandels en een wild
gejuich. Maar toen de stoet in de straten
kwam, is alle geluid langzaam verstomd voor
het verschrikkelijke zwijgen, dat in de doodo
stad heerschte; en de hoefslag van de paar
den en de stappen van de manschappen
weergalmden vreemd dof en hol tegen de
muren van de gegrendelde huizen. Toen heeft
een wonderlijke vrees de krijgers bevangen.
De graaf, die zoo even nog hoog en trotsch
op zijn prachtig dier zat, heeft plotseling
gezwegen, en zijn bevelhebbers hebben el
kaar ontsteld aangekeken, terwijl hun gezich
ten bleek werden. En toen is het gebeurd,
dat alle torenklokken plotseling begonnen te
luiden, zonder dat ergens een mensch aan
de touwen trok. En het veelstemmige gelui
zwol en groeide aan tot een donderend ge
dreun, dat over de zwijgende stad golfde met
een geweld als nog nooit iemand had ge
hoord. En uit alle hoeken en gaten van de
stad, uit de huizen met hun donkere geslo
ten vensters, uit de pas gedolven graven, is
ontzetting en afgrijzen komen toesluipen op
de overwinnaars en heeft hun harten in een.
ijskouden greep geklemd. Op de vleugels van
den wind is angst, doodelijke angst aan
komen waaien en heeft allen de stem in de
keel doen stokken.
Toen heeft de Oldenburger met sidderende
hand zijn steigerend paard bedwongen en om
zich heen gekeken. En hij heeft met zijn
oogen gezien, wat zijn oóren hoorden in het
daverend gelui van de klokken: dat niet hij
overwonnen had, maar dood, ziekte en ge
brek; dat zijn pronkende intocht lasterlijk
was tegenover die andere machten, waarvoor
zwaarden hun scherpte verliezen en speren
in machtelooze splinters breken. De verla
tenheid van de stad heeft hem met angst
en schuwheid geslagen en hij heeft begrepen,
dat hij, hoewel hij overwonnen had, zijn
krachten tevergeefs met de hunne gemeten
had. En onder zijn volk begon een gemompel,
dat zich uitbreidde tot naar de achterste ge
lederen, tot het de poort bereikte en de daar
aankomenden als aan den bodem genageld
deed stil staan: „De zwarte dood is in de
stad!" Toen werden de moedigsten bleek, en
de lafaards keken om zich heen of zij niet
vluchten konden.
Maar de Oldenburger heeft al zijn moed
bijeengegaard, opdat zijn volgelingen zijn
zwakheid niet zouden zien; en hij heeft,
hoewel zijn keel droog was van ontzetting,
een hoonende lach uitgestooten en met lui
der stemme geroepen: „Deze stad heeft God
overwonnen, en mij blijft hier niets te doen
meer over. Laat ons naar huis gaan, en ons
verheugen over onze zege". En toen heeft hij
zijn paard gewend en is weggereden, en ieder
volgde hem zoo snel hij kon.
Maar de overgebleven burgers zijn sidde
rend uit hun huizen tevoorschijn gekomen
en hebben met eerst nog ongeloovige blijd
schap het wonder van hun redding aan
schouwd: en het koor van de klokken heeft
nog eens over de trotsche en fiere muren van
de stad zijn zang aangeheven en het aftrek
kende leger nagejubeld. Maar de menschen
stonden op straat en hieven de handen op
naar den hemel, die in dat laatste avonduur
van het jaar overstraald was met een hel
dere, zilvergrijze glans, terwijl op de koper
daken van de torens een wonderlijke straling
lag, hoewel de zon al sinds lang in het Wes
ten ondergegaan was.
(Vert. Willy van der Tak.)
Tegenwoordige toestand.
In Loch Nessin variétésvoor de radio en voor
sixpence bij Woolworth.
„Loch Ness is een van die griezelige,
mysterieuze meren, waarvan Schotland er
een aantal heeft", zei de Schot, die het de
laatste weken hard te verantwoorden heeft,
nu iedereen die zijn herkomst verneemt, zijn
opinie over het Monster van Loch Ness
vraagt. „Eén van die rondom door bergen
ingesloten, meren, waar altijd nevel hangt,
en een wat spookachtige sfeer. Ik heb er
vreemdelingen vaak rillend de kraag van
hun jas omhoog zien trekken. Je meent er
allerlei lugubere dingen te zien, allerlei fan
tastische reusachtige vormen te onderschel
den, hoe langer je kijkt
De Schot lacht hij tuurt door zijn oog
leden: een eindelooze reeks van wonderver
halen, van mythen en spookgeschiedenissen
is op komstHij kan zich echter de
moeite besparen:
Ge zet de radio aan de omroeper dee'.c
mee, dat „Het Monster" thans wederom ge
zien is, nu door een meneer uit de streek zelf
en een oogenblik later verschijnt de meneer
in hoogst eigen persoon voor de microfoon
en deelt mede, dat hij het monster ontmoette
toen hij met zijn vrouw een autoritje
maakte. Een geweldige grijze massa rees
plotseling op uit het water, strekte zijn af
schuwelijke klauwen uit over de bergen
De meneer deelt mee onmiddellijk zijn auto
gestopt te hebben, maar reeds het volgend
oogenblik was het. monsterachtige gevaarte
weer verdwenen. Ook zijn vrouw heeft dui
delijk een monster herkend
■Ge luistert naar een paar 'conferenciers.
Met wat goeden wil en een bepaald accent
kunt ge van „Loch Ness" het woord „Like
ness" maken, waarvan gretig gebruik wordt
gemaakt om de gelijkenis van de een of
ander met dit monster aan te toonen. Een
grap die een dankbaar applaus oogst.
Ge slaat een krant open. In haar zorg om
deze opwindende geschiedenis de Kerstdagen
over warm te houden, brent iedere krant
een nieuwe curiositeit: Een correspondent
meldt, dat een aantal arbeiders, bezig met
het restaureeren van een weg, het monster
tien minuten lang heeft waargenomen! Het
was zoo groot als een rechtovereind gezet
schip, had verschrikkelijke klauwen, een
vervaarlijken kop en een weinig charmante.
vette, hobbelige geplooide nek
En nu is er warempel nog een Duitsche duik
boot-kapitein bijgekomen, Earon von Forst-
ner, die het commando had over de U. 28
tijdens den wereldoorlog en die meedeelt
toentertijd een monster in den Atlantischen
Oceaan te zijn tegenkomen, dat volkomen
aan de beschrijving van het vreemde mon
ster in Loch Ness beantwoordt. Dit monster
werd door de explosie van het Britsche
schip „Iberian", dat door de U. 28 wei'd ge-
tohpedeerd in Juli 1915, naar de oppervlakte
van de zee gedreven en de kapitein deelt
daarover het volgende mee: „Ongeveer 25 sec.
nadat de „Iberian" was gezonken, ontstond
er een hevige explosie. Een paar seconden
daarna werd een gigantisch zeemonster in
de lucht geslingerd, vechtend en kronkelend.
Het beest was ongeveer 60 voet lang en
leek op een krokodil. Het had een langen
spitsen kop en zijn vier pooten eindigden in
geweldige vinnen. Het monster bleef maar
tien tot vijftien seconden boven water en
er was dus geen tijd voor het maken van
een fotoDe kapitein geeft nu als
zijn oordeel dat het heel wel mogelijk is
dat een dergelijk zeemonster soms verzeild
raakt in rivieren en één van hen zou er
thans in geslaagde kunnen zijn Loch Ness
te bereiken en tot zijn domein te maken.
HET „ZEUGHAUS" TE BERLIJN herbergt de reiskoets van Napoleon, die dit vervoermiddel
in den slag bij Waterloo gébruikte, waarin het door zijn tegenstanders werd buitgemaakt.
Dat is wat de kranten brengen, en voorloopig
nog brengen zullen
En om te toonen hoe up-to-date Wool-
worth's groote warenhuis is, zijn daar sinds
eenige dagen aardige celluloid monstertjes
te verkrijgen, die volkomen volgens boven
beschreven model zijn vervaardigd en de
naam „Loch Ness monster" dragen. Voor
slechts six pence kan ieder zijn beste vrien
den in deze Kerstdagen gelukkig maken met
een eeuwig durend aandenken aan de jongste
stap terug naar den oertijd, naar den tijd
toen geweldige monsters met een sierlijken
zwaai van hun machtige staart heele
bergketens omvatten, daarbij zoo onschul
dig kijkend alsof het de meest gewone zaak
van de wereld was
Het Loch Ness monster, d e vondst voor de
Kerstdagen een verdienstelijke bijdrage voor
radio en variété-programma's voor kranten-
nieuws en voor alle Kerstmisconversatie bij
een open haardvuur, een bijdrage tevens in
de inkomsten voor Woolworth en ieder ander
die weet wat het nut van monsters kan zijn.
Vr. S.
LANGS DE STRAAT.
Winter.
In de straat is alles verstard tot een grijze,
kille massa, die ingehouden te bibberen lijkt
en oneindig somber en troosteloos is. Het is,
of de huizen witte, smalle geknepen gezichten
hebben, en of ze hun schouders zoo hoog mo
gelijk opgetrokken hebben om zich te be
schermen tegen de kou, die van onder af
langs hun eerste verdiepingen naar boven
kruipt en die van boven af tracht hun krui
nen te doen bevriezen en zoo langzaam maar
zeker af te zakken naar onderen. De boomen
zien er armetierig en verkleumd uit, en in de
straat zelf is het beetje sneeuw, dat er viel,
versteven tot een kilgrijze massa, bijna even
grijs als het bevroren asfalt. Over de rails
dendert de tram, waarin verkleumde, han
denwrijvende menschen zitten, en op de
grijze, doodsche ramen staan grillige ijs
bloemen, die de bestuurder steeds weg moet
vegen, en die steeds hardnekkig weer ver
schijnen, opgroeiend met vreemde schichten
uit het niets. De menschen, die langs gaan,
zijn in elkaar gedoken hoopen kleeren met
beenen cr onder en een hcofd er zoo min
mogelijk boven uit, en ze haasten zich, want
te midden van die verstijvende kou en kille
grijsheid is het leven ongcnoegelijk en bijna
luguber
Nog luguberder wordt 't, als de straatzan
ger verschijnt, handen diep in de zakken,
maar dapper het roode gezicht geheven tegen
den snerpenden wind in. Hij zingt, en het
gaat door merg en been, want zijn stem is 'n
angstaanjagend, diep, toonloos geluid, dat
soms op een sinistere wijze overslaat. Hij
maakt van elke melodie een sombere drei
ging, een spookachtige jammerklacht, en de
klanken, als bevreesd voor de kou, durven
niet op en wegstijgen, maar blijven met een
melancholieken nagalm hangen in de grijze
ijskelder, die de straat tusschen de versteven
wanden van zijn huizen is. Langzaam maar
vordert hij, en als hij al een hoek om is,
hangen nog steeds als 'n obsessie in de straat
de hartverscheurende klanken van zijn steeds
maar toonloos voortdreinende stem. Ten
laatste komt er weer een tram aanrijden en
het is of het geluid van zijn wielen over de
bevroren rails, dat dreint door de koude
lucht, plotseling al het andere dooft: als de
tram weg is en zijn geluid verstomd, zingt
ook de zanger waarschijnlijk nog wel ergens,
maar in de straat hoort men hem niet meer.
En op hetzelfde oogenblik maken in de
wintersche kou twee menschen hun joyeuse
entree, die er te midden van sneeuw en snij
denden wind een vleugje lente brengen.
Met een bons staat aan het begin een draai
OTgel stil, een stevige kerel blaast in zijn
handen, zet zijn lichaam schrap en begint
het wiel op gang te brengen met twee steeds
weer loslatende en grijpende handen, tot een
weifelend melodietje uit het gevaarte komt
klinken. Dan, met een geweldigen zwaai,
grijpt hij het handvat en luistert met kenne
lijk plezier naar de leutige noten, die rollend
over elkaar de wereld indansen en alle ooren
inbuitelen, en daar opeens heel andere ge
dachten dan aan kou en winter wakker ma
ken. „Tralalala traaaaaala!" juicht het
orgel, en „Pffffff!" zegt de man, die achter
't wiel aan in de rondte zwaait, „heb jai het
ook zoo heet?"
„Ik?" zegt de aangesprokene, „ik zal het
daar niet heet hebben! Me blomme die
komme zóó uit het Zuije vandaan!" En hij
hijscht zijn mand met de stralende gele
vracht wat hooger op, en schalt zijn roep
door de straat, hoog boven het geschater van
het orgel uit:
„Mimoooosa! Mooie vaarsche mimoooosa!
Kwartje ne bos! Kwartje ne bos! Mimooosa!"
En met z'n tweeën trekken ze door de
straat, muziek en zoete geuren met zich mee
voerend, en als weg zijn, is het of één oogen
blik de lente er geweest is.
W. T.