Ma HET HAARLEMSCHE STADSBEELD. De heilige graven van Kusu. HET SCHOTSCHE MONSTER. H.D. VERTELLING. ZATERDAG 30 DECEMBER 1933 HAARLEM'S DAGBLAD 20 Hoe het eens was. Hoe het geworden is. r Amsterdamsche Vaart met gezicht op Haarlem (omstreeks 1790 Verbroedering tusschen Maleiers en Chineezen. De legende v%n een populair bedevaartsoord. Bij het ter re ede komen voor Singapore trokken dadelijk de vele versierde stoom bootjes en sampans onze aandacht, die vroo- lijk beschenen door de vroege morgenzon, van alle kanten kwamen aanzwermen en al len in één richting koersten. Waarheen vroe gen we ons af en van waar al die vroolijke drukte? Later op den dag vertelde onze Chineesche dokter, die hier op Singapore geboren en ge togen is, ons de volgende interessante bijzon derheden. „In de afgeloopen week hebben, vooral ver leden Zaterdag en Zondag, volgens den Maankalender, het begin der negende maan, de vele motorbooten en sampans ilnlandsche zeil- en roeischeepjes) druk werk gehad om leden van godsdienstige vereenigingen en picknïckers naar het eiland Kusu (Schildpad) te brengen. Dit eilandje, ongeveer 10 K.M. van Singa pore en 300 ellen van den vuurtoren van St. John verwijderd, is nu weer opnieuw vol be drijvigheid, na een ongestoorde rust van twaalf maanden. Honderden Chineezen en Maleiers bezoe ken nu dagelijks de Kramat (Heilig graf) en den Chineeschen tempel, die zich op het eiland bevinden. Gedurende de afgeloopen week kon men er zich langs den waterkant van overtuigen, dat Chineezen en Maleiers het geloof in hun Heiligen nog niet hebben opgegeven. Een Maleier en een Chinees werden daar vele jaren geleden begraven. Niets, ook geen malaise kan de geloovigen weerhouden daar eens in de twaalf maanden heen te gaan. om hun geloften af te leggen op de graven der Wijze Mannen, van wie vele verhalen en le genden in omloop zijn. Zoo is er een legende die vertelt, hoe de Maleier en de Chinees na hun dood gezwo ren broeders werden: Niet lang nadat Sir Stamford Raffles (Stichter van de Vrijhaven Singapore en luitenant-gouverneur van Java tijdens het Engelsche tusschenbestuur) op Singaoore landde, zeilde van Groot-Karimon een Chi neesche visschersboot weg, be.mand met vijf personen- Plotseling kreeg een van hen een flauwte en viel in een diepe trance, waaruit zijn mak kers die hem dood waanden, hem wekten door hun luid geweeklaag en kreten van schrik. Hij verzocht zijn vrienden naar het eiland- Je te roeien, dat hij hun aanwees en gaf op dracht dat hij daar begraven moest worden als hij kwam te sterven. Inderdaad overleed hi1 reeds voordat ze het eiland bereikten en zijn vrienden vervulden ziin laats ten wensch en begroeven hem in het Zuiden van het eiland. Ook werd daar een grafsteen tot zijn na gedachtenis opgericht. Omdat hij de eerste sterveling was die daar begraven werd was hij hierdoor volgens de Chineesche mythologie de Tua Peck Kong (Beschermheilige) van het eiland geworden. Reeds tijdens zijn leven was hij een voor beeldig mènsch geweest, die zich steeds had opgeofferd voor het welzijn van anderen. Zoodat, toen hij de plaatselijke Tua Peck Kong geworden was, zijn macht en goeden wil om vlsschers en reizigers te helpen wijd en zijd bekend werden op de Zuidelijke zeeën. De verhalen, die men van hem vertelt, worden door de geloovigen nog steeds gretig aanvaard en zijn vereerders zijn verplicht ieder jaar een reis naar zijn eiland te maken. Wat betreft het Maleische Heilige Graf, dat zich op het hoogste punt in het Noorde lijk deel van 't eiland bevindt, meldt de over levering dat hij de Beschermheilige van het Schildpadden-eiland werd, omdat hij de eer ste Maleier was, die daar begraven werd. Op zekeren nacht droomden de Maleische- en de Chineesche visschers van hun beide kameraden, die daar ginds begraven lagen. Zij droomden allen precies denzelfden droom, namelijk dat de Chinees en de Ma leier gezworen broeders waren geworden en beider verwanten en vrienden verzochten, hun graven eens per jaar gezamenQijk te be zoeken. Men schat het aantal bedevaartgan gers. op dertig duizend per jaar en het be drag aan wierook, kaarsen, confetti en gul den" loovertjes, die in den Chineeschen tem pel en op het Maleische graf geofferd wer den, moet. dit jaar nog in de zes cijfers be- loopen hebben. Het eerbetoon op beide plaatsen is ver schillend. Bij den Kramat worden witte kaar sen, nasi koening (gele rijst) en Indische wierook geofferd: terwijl in den Chineeschen tempel op gewone Chineesche offergaven ge zien worden als: varkens, geiten, gestoofde kuikens, roode kaarsen, papieren loovertjes en vooral veel vuurwerk. Het meerendeel der geloovigen gaat er heer. om geloften te" volbrengen, gedurende het afgeloopen jaar gedaan, of om hun dank baarheid te toonen voor een jaar van voor spoed en goede gezondheid. Rijke bedevaartgangers hebben reeds dui zenden besteed aan gebouwen op het eilandje, die bij regen en zonneschijn den pelgrims tot schuilplaats strekken, terwijl velen nog steeds verfraaiingen toezeggen voor Kramat, of tempel indien zij voorspoed zullen onder vinden in zaken. De vrouwen nemen stukjes geel lint en op het eiland geplukte bloemen mee naar huis. Ook amuletten in den vorm van stukjes geel papier, waarop wijze spreu ken geschreven staan. De versche bloemen worden in schoone va zen buiten gezet tot den volgenden dag. Dan sprenkelen zij het water over hun lichaam, om booze geesten te verdrijven en hun voor spoed te bevorderen. Het gele lint wordt aan den pols bevestigd en de amuletten dienen zij in één van de zakken van hun kleeding te dragen, ook al om hen tegen onheil in welken vorm dan ook te beveiligen. Natuurlijk wordt de vroomheid bevorderd door het pleizier van den 'aardigen boottocht, waarbij men de stoffige stad ver achter zich laat, maar het meerendeel der bezoekers is wel van het heil van het bezoek overtuigd en hun aantal neemt, misschien zelfs dank zij de malaise, jaarlijks toe. P. L. V. R. Singapore, December 1933. Hoe de stad Bremen gered werd. Een oude Hanze-legende door KARL LERBS. In de grijze oudheid is het eens gebeurd zoo bericht een oude kroniek, waarvan het perkament vergeeld en gescheurd is dat tusschen de burgers van de vrije stad Bremen en één van de graven van Oldenburg een veete ontstond, omdat de Oldenburger na den dood van Bremen's bisschop pogingen in het werk stelde om zelf op de vrijgekomen plaats benoemd te worden, en de burgers van Bremen hem in koppiger, trots de eene hin derpaal na de andere in den weg legden. Toen is het aan de oever van de Lesum, die in de Wezer uitmondt, tot een treffen gekomen tusschen de mannen van den Oldenburger en het Bremer ruitervolk, dat van zonsopgang tot zonsondergang duurde, en waarin de Bremers een volkomen nederlaag leden. Be schut door de duisternis heeft de bevelheb ber zich met een uitgeput en gewond troepje getrouwen binnen de muren van de stad kunnen redden, terwijl de Oldenburger hem triomfant achtervolgde en zwoer, dat hij binnen weinige dagen de trots van de oude stad zou hebben gebroken en op puinhoopen zijn vaandel zou planten ten teeken van zijn volkomen overwinning. Maar de burgers, uit hun trotsohe zeker heid opgeschrikt, grepen naar rapier en lans, om geharnast en gehelmd op de muren te klimmen om met alle macht de van hun voorvaderen geërfde vrijheid te verdedigen en het vreemde krijgsvolk, dat zich onder de muren den tijd kortte met drink- en dob- belgelagen den weg naar de kostbare buit zoo onaangenaam mogelijk te maken. Toen heeft dus de Oldenburger vele weken lang tevergeefs aanval na aanval op de stad ge daan, en menig belegeraar eindigde zijn leven onder de muren of in de stadsgracht; de burgers deden soms gevaarlijke uitvallen uit de poorten, waarbij ze onder de overwinnaars groote verwarring stichtten. Maar toen dit twee maanden lang geduurd had werd in de stad het voedsel schaarsch; al het vee was in de hongerige magen verdwenen; het graan minderde schrikbarend en ziekte en dood be gonnen hun afschuwelijk werk te doen: velen stierven een ellendigen dood en de dood gravers hadden van den vroegen ochtend tot den laten avond werk. En hoewel de men- schen vol vertwijfeling steun zochten in de kerken, veel wierook brandden en vol dee moed God smeekten hun goede stad niet een zoo harde beproeving op te leggen, kwam er van nergens hulp of bijstand opdagen; in tegendeel, op een dag werden er aan den he mel vreeselijke vuurteekenen gezien, die nie mand begreep, maar die weinig goeds konden beduiden. Ten slotte kwam er een dag, waarop de raad inzag, dat de krachten dei- burgers ten einde liepen en dat het laatste uur der vrije stad Bremen op handen was. Toen heeft de bevelhebber onder zijn man nen diegenen gekozen, die nog weerbaar wa ren en bereid hun leven te offeren; hij is met hen naar de bisschopspoort gegaan en heeft een plotselinge uitval gedaan; het was op den laatsten dag van het jaar. Ze hebben de poorten achter zich laten sluiten, en den belegeraars moedig en dapper kamp gegeven, vele uren lang; menigeen viel door een pijl of een zwaardslag om nooit weer op te staan. De Amsterdamsche Vaart. Ruim een eeuw geleden was de weg Haar lemAmsterdam nog een moeilijk begaanbare smalle weg. Nu snorren op den verbreeden as- phaltweg de auto's en daarnaast op een af zonderlijke baan de electrische tram. De trekschuit is opgeborgen in het museum van oudheden. Lang heeft zij den strijd met het spoor nog volgehouden, maar het was toch hopeloos. Fraaier is het stadsbeeld op deze plaats niet geworden! iiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiuiiiiiuHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin Ten slotte echter hebben de Bremers, die allen tot de edelste geslachten der stad be hoorden, voet voor voet moeten wijken voor den overmachtigen vijand, en de laatsten van hen hebben ternauwernood de poort be reikt, die ze lang versperd en met speren in steenen verdedigd hebben. Maar het volk is met luid geweeklaag in zijn huizen gevlucht en heeft deuren en vensters gesloten om biddend en jammerend zijn lot af te wach ten. Straten, pleinen, poorten en muren wa ren ten slotte leeg en stil, alsof ze door de hand des doods aangeraakt waren. De Oldenburger, die men dat gemeld heeft, heeft het eerst niet willen gelooven; maar hij heeft zich met eigen oogen kunnen over tuigen, dat de muren van de stad leeg en de poorten onbeschermd waren. Toen heeft hij zioh met veel pracht en praal uitgerust om zijn overwinnaarsloon te oogsten; hij heeft een wit paard bestegen, waarvan het tuig met goud en edelsteenen opgesmukt was, en in een gouden wapenrusting is hij met zijn bevelhebbers door de poort gereden, nadat zijn spionnen hem verzekerd hadden, dat de stilte in de stad geen val was, waarin de arglistige bewoners hem wilden laten loo- pen. Achter hem aan kwam klaterende mu ziek van cymbalen, trompetten en trommels, een bont gefladder van vaandels en een wild gejuich. Maar toen de stoet in de straten kwam, is alle geluid langzaam verstomd voor het verschrikkelijke zwijgen, dat in de doodo stad heerschte; en de hoefslag van de paar den en de stappen van de manschappen weergalmden vreemd dof en hol tegen de muren van de gegrendelde huizen. Toen heeft een wonderlijke vrees de krijgers bevangen. De graaf, die zoo even nog hoog en trotsch op zijn prachtig dier zat, heeft plotseling gezwegen, en zijn bevelhebbers hebben el kaar ontsteld aangekeken, terwijl hun gezich ten bleek werden. En toen is het gebeurd, dat alle torenklokken plotseling begonnen te luiden, zonder dat ergens een mensch aan de touwen trok. En het veelstemmige gelui zwol en groeide aan tot een donderend ge dreun, dat over de zwijgende stad golfde met een geweld als nog nooit iemand had ge hoord. En uit alle hoeken en gaten van de stad, uit de huizen met hun donkere geslo ten vensters, uit de pas gedolven graven, is ontzetting en afgrijzen komen toesluipen op de overwinnaars en heeft hun harten in een. ijskouden greep geklemd. Op de vleugels van den wind is angst, doodelijke angst aan komen waaien en heeft allen de stem in de keel doen stokken. Toen heeft de Oldenburger met sidderende hand zijn steigerend paard bedwongen en om zich heen gekeken. En hij heeft met zijn oogen gezien, wat zijn oóren hoorden in het daverend gelui van de klokken: dat niet hij overwonnen had, maar dood, ziekte en ge brek; dat zijn pronkende intocht lasterlijk was tegenover die andere machten, waarvoor zwaarden hun scherpte verliezen en speren in machtelooze splinters breken. De verla tenheid van de stad heeft hem met angst en schuwheid geslagen en hij heeft begrepen, dat hij, hoewel hij overwonnen had, zijn krachten tevergeefs met de hunne gemeten had. En onder zijn volk begon een gemompel, dat zich uitbreidde tot naar de achterste ge lederen, tot het de poort bereikte en de daar aankomenden als aan den bodem genageld deed stil staan: „De zwarte dood is in de stad!" Toen werden de moedigsten bleek, en de lafaards keken om zich heen of zij niet vluchten konden. Maar de Oldenburger heeft al zijn moed bijeengegaard, opdat zijn volgelingen zijn zwakheid niet zouden zien; en hij heeft, hoewel zijn keel droog was van ontzetting, een hoonende lach uitgestooten en met lui der stemme geroepen: „Deze stad heeft God overwonnen, en mij blijft hier niets te doen meer over. Laat ons naar huis gaan, en ons verheugen over onze zege". En toen heeft hij zijn paard gewend en is weggereden, en ieder volgde hem zoo snel hij kon. Maar de overgebleven burgers zijn sidde rend uit hun huizen tevoorschijn gekomen en hebben met eerst nog ongeloovige blijd schap het wonder van hun redding aan schouwd: en het koor van de klokken heeft nog eens over de trotsche en fiere muren van de stad zijn zang aangeheven en het aftrek kende leger nagejubeld. Maar de menschen stonden op straat en hieven de handen op naar den hemel, die in dat laatste avonduur van het jaar overstraald was met een hel dere, zilvergrijze glans, terwijl op de koper daken van de torens een wonderlijke straling lag, hoewel de zon al sinds lang in het Wes ten ondergegaan was. (Vert. Willy van der Tak.) Tegenwoordige toestand. In Loch Nessin variétésvoor de radio en voor sixpence bij Woolworth. „Loch Ness is een van die griezelige, mysterieuze meren, waarvan Schotland er een aantal heeft", zei de Schot, die het de laatste weken hard te verantwoorden heeft, nu iedereen die zijn herkomst verneemt, zijn opinie over het Monster van Loch Ness vraagt. „Eén van die rondom door bergen ingesloten, meren, waar altijd nevel hangt, en een wat spookachtige sfeer. Ik heb er vreemdelingen vaak rillend de kraag van hun jas omhoog zien trekken. Je meent er allerlei lugubere dingen te zien, allerlei fan tastische reusachtige vormen te onderschel den, hoe langer je kijkt De Schot lacht hij tuurt door zijn oog leden: een eindelooze reeks van wonderver halen, van mythen en spookgeschiedenissen is op komstHij kan zich echter de moeite besparen: Ge zet de radio aan de omroeper dee'.c mee, dat „Het Monster" thans wederom ge zien is, nu door een meneer uit de streek zelf en een oogenblik later verschijnt de meneer in hoogst eigen persoon voor de microfoon en deelt mede, dat hij het monster ontmoette toen hij met zijn vrouw een autoritje maakte. Een geweldige grijze massa rees plotseling op uit het water, strekte zijn af schuwelijke klauwen uit over de bergen De meneer deelt mee onmiddellijk zijn auto gestopt te hebben, maar reeds het volgend oogenblik was het. monsterachtige gevaarte weer verdwenen. Ook zijn vrouw heeft dui delijk een monster herkend ■Ge luistert naar een paar 'conferenciers. Met wat goeden wil en een bepaald accent kunt ge van „Loch Ness" het woord „Like ness" maken, waarvan gretig gebruik wordt gemaakt om de gelijkenis van de een of ander met dit monster aan te toonen. Een grap die een dankbaar applaus oogst. Ge slaat een krant open. In haar zorg om deze opwindende geschiedenis de Kerstdagen over warm te houden, brent iedere krant een nieuwe curiositeit: Een correspondent meldt, dat een aantal arbeiders, bezig met het restaureeren van een weg, het monster tien minuten lang heeft waargenomen! Het was zoo groot als een rechtovereind gezet schip, had verschrikkelijke klauwen, een vervaarlijken kop en een weinig charmante. vette, hobbelige geplooide nek En nu is er warempel nog een Duitsche duik boot-kapitein bijgekomen, Earon von Forst- ner, die het commando had over de U. 28 tijdens den wereldoorlog en die meedeelt toentertijd een monster in den Atlantischen Oceaan te zijn tegenkomen, dat volkomen aan de beschrijving van het vreemde mon ster in Loch Ness beantwoordt. Dit monster werd door de explosie van het Britsche schip „Iberian", dat door de U. 28 wei'd ge- tohpedeerd in Juli 1915, naar de oppervlakte van de zee gedreven en de kapitein deelt daarover het volgende mee: „Ongeveer 25 sec. nadat de „Iberian" was gezonken, ontstond er een hevige explosie. Een paar seconden daarna werd een gigantisch zeemonster in de lucht geslingerd, vechtend en kronkelend. Het beest was ongeveer 60 voet lang en leek op een krokodil. Het had een langen spitsen kop en zijn vier pooten eindigden in geweldige vinnen. Het monster bleef maar tien tot vijftien seconden boven water en er was dus geen tijd voor het maken van een fotoDe kapitein geeft nu als zijn oordeel dat het heel wel mogelijk is dat een dergelijk zeemonster soms verzeild raakt in rivieren en één van hen zou er thans in geslaagde kunnen zijn Loch Ness te bereiken en tot zijn domein te maken. HET „ZEUGHAUS" TE BERLIJN herbergt de reiskoets van Napoleon, die dit vervoermiddel in den slag bij Waterloo gébruikte, waarin het door zijn tegenstanders werd buitgemaakt. Dat is wat de kranten brengen, en voorloopig nog brengen zullen En om te toonen hoe up-to-date Wool- worth's groote warenhuis is, zijn daar sinds eenige dagen aardige celluloid monstertjes te verkrijgen, die volkomen volgens boven beschreven model zijn vervaardigd en de naam „Loch Ness monster" dragen. Voor slechts six pence kan ieder zijn beste vrien den in deze Kerstdagen gelukkig maken met een eeuwig durend aandenken aan de jongste stap terug naar den oertijd, naar den tijd toen geweldige monsters met een sierlijken zwaai van hun machtige staart heele bergketens omvatten, daarbij zoo onschul dig kijkend alsof het de meest gewone zaak van de wereld was Het Loch Ness monster, d e vondst voor de Kerstdagen een verdienstelijke bijdrage voor radio en variété-programma's voor kranten- nieuws en voor alle Kerstmisconversatie bij een open haardvuur, een bijdrage tevens in de inkomsten voor Woolworth en ieder ander die weet wat het nut van monsters kan zijn. Vr. S. LANGS DE STRAAT. Winter. In de straat is alles verstard tot een grijze, kille massa, die ingehouden te bibberen lijkt en oneindig somber en troosteloos is. Het is, of de huizen witte, smalle geknepen gezichten hebben, en of ze hun schouders zoo hoog mo gelijk opgetrokken hebben om zich te be schermen tegen de kou, die van onder af langs hun eerste verdiepingen naar boven kruipt en die van boven af tracht hun krui nen te doen bevriezen en zoo langzaam maar zeker af te zakken naar onderen. De boomen zien er armetierig en verkleumd uit, en in de straat zelf is het beetje sneeuw, dat er viel, versteven tot een kilgrijze massa, bijna even grijs als het bevroren asfalt. Over de rails dendert de tram, waarin verkleumde, han denwrijvende menschen zitten, en op de grijze, doodsche ramen staan grillige ijs bloemen, die de bestuurder steeds weg moet vegen, en die steeds hardnekkig weer ver schijnen, opgroeiend met vreemde schichten uit het niets. De menschen, die langs gaan, zijn in elkaar gedoken hoopen kleeren met beenen cr onder en een hcofd er zoo min mogelijk boven uit, en ze haasten zich, want te midden van die verstijvende kou en kille grijsheid is het leven ongcnoegelijk en bijna luguber Nog luguberder wordt 't, als de straatzan ger verschijnt, handen diep in de zakken, maar dapper het roode gezicht geheven tegen den snerpenden wind in. Hij zingt, en het gaat door merg en been, want zijn stem is 'n angstaanjagend, diep, toonloos geluid, dat soms op een sinistere wijze overslaat. Hij maakt van elke melodie een sombere drei ging, een spookachtige jammerklacht, en de klanken, als bevreesd voor de kou, durven niet op en wegstijgen, maar blijven met een melancholieken nagalm hangen in de grijze ijskelder, die de straat tusschen de versteven wanden van zijn huizen is. Langzaam maar vordert hij, en als hij al een hoek om is, hangen nog steeds als 'n obsessie in de straat de hartverscheurende klanken van zijn steeds maar toonloos voortdreinende stem. Ten laatste komt er weer een tram aanrijden en het is of het geluid van zijn wielen over de bevroren rails, dat dreint door de koude lucht, plotseling al het andere dooft: als de tram weg is en zijn geluid verstomd, zingt ook de zanger waarschijnlijk nog wel ergens, maar in de straat hoort men hem niet meer. En op hetzelfde oogenblik maken in de wintersche kou twee menschen hun joyeuse entree, die er te midden van sneeuw en snij denden wind een vleugje lente brengen. Met een bons staat aan het begin een draai OTgel stil, een stevige kerel blaast in zijn handen, zet zijn lichaam schrap en begint het wiel op gang te brengen met twee steeds weer loslatende en grijpende handen, tot een weifelend melodietje uit het gevaarte komt klinken. Dan, met een geweldigen zwaai, grijpt hij het handvat en luistert met kenne lijk plezier naar de leutige noten, die rollend over elkaar de wereld indansen en alle ooren inbuitelen, en daar opeens heel andere ge dachten dan aan kou en winter wakker ma ken. „Tralalala traaaaaala!" juicht het orgel, en „Pffffff!" zegt de man, die achter 't wiel aan in de rondte zwaait, „heb jai het ook zoo heet?" „Ik?" zegt de aangesprokene, „ik zal het daar niet heet hebben! Me blomme die komme zóó uit het Zuije vandaan!" En hij hijscht zijn mand met de stralende gele vracht wat hooger op, en schalt zijn roep door de straat, hoog boven het geschater van het orgel uit: „Mimoooosa! Mooie vaarsche mimoooosa! Kwartje ne bos! Kwartje ne bos! Mimooosa!" En met z'n tweeën trekken ze door de straat, muziek en zoete geuren met zich mee voerend, en als weg zijn, is het of één oogen blik de lente er geweest is. W. T.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 20