SNEEUW-AVOND. ZATERDAG 30 DECEMBER 1933 HAARLEM'S DAGBLAD 21 Yvette Guilbert vertelde van het lied, en sprak van het lied, en stond hartstochtelijk en geestdriftig het lied voor en Yvette Guilbert zong het lied, wat ze altijd nog on eindig veel beter en overtuigender kan dan spreken en vertellen en voorstaan. Het moeit Yvette Guilbert, de laatste over geblevene uit dien bloeitijd van het Fransohe lied, hoe verschillend ze ook misschien mag oordeelen over hun prestaties, wel oneindig plezier doen te zien, hoeveel anderen en jon geren er de laatste jaren in Parijs, na een langen tijd van vrijwel stilte weer zijn gaan zingen, en hoevelen er de tradities van het Fx-ansche lied elk op hun eigen manier hoog houden. Wonderlijk genoeg allemaal vrou wen, zooals ik al zei; of dat toeval is of een vei'schijnsel, dat diepere gronden heeft? Al lemaal vrouwen bovendien, die evenals Yvette Guilbert, door eigen kunnen en met taaie volharding zich opwerkten uit het niets: zij allen, Marie Dubas, Lucienne Boyer, Damia, Lus Gauty, Héritza, hebben stukje bij beetje den weg veroverd om de plaats te kunnen bereiken, die ze nu innemen in Parijs, in Frankrijk, in Europa. Want gramofoon en radio verrichten tegenwoordig wondei'en, en bovendien zijn zij allen wel zoo onderne mend, dat ze zich buiten Parijs en buiten de grenzen van hun land begeven, zoodat ieder, die zich voor hun kunst interesseert, hier in Holland of elders wel in de gelegenheid is geweest één of meerderen van hen te hoo- ren. Marie Dubas, Lucienne Boyer, en Hé ritza ti*aden in 't afgeloopen jaar in Holland op en wie hen wilde hooren, kon dat zonder veel moeite doen; men heeft hun zeer ver schillende soorten van talenten kunnen be wonderen, men heeft kunnen kiezen welke men zijn voorkeur gaf, men heeft kunnen beslissen, dat zij tenslotte allen in hun genre een facet van het leven weergeven, en in- tussohen merkt men, dat men is gaan doen, wat Yvette Guilbert zoo hartstochtelijk van iedereen vroeg: men is zich gaan intesressee- ren, men is gaan houden vair het Fransche lied in al zijn voxmen. In de eene vorm meer dan in de andere, al naar men zelf gemaakt is: maar het geheel in al zijn verschijningen boeit toch het meeste; en men verlangt er naar de andere, nog onbekende zijden ervan ook te leeren kennen, en ziet uit naar eén hernieuwing van de kennismaking met wat men a: een keer zag en hooi'de, om fijner te leeren onderscheiden, dieper te genieten en met de herinnering aan nog subtieler moois naar huis te kunnen gaan. Het lijdt geen twijfel of de drie, die hier al waren, zullen nog wel eens terug komen: Lucienne Boyer. met haar niet sterke, maar innige talent, Héritza, die in het Carlton hotel, waar ze optrad, in het minst niet op haar plaats was met haar broze, melancholieke zingen, en die in eert klein, stemmingsvol ca baret waarschijnlijk oneindig veel meer be reiken zou, Marie Dubas, de petillante, leven dige, die ongetwijfeld het grootste en veel- zijdigste talent van hen drieën heeft, die snij dend sarcastisch, schalksch geestig, innig me lancholiek en van een superbe dramatische kracht kan zijn. Men merkt het al: liever dan Lucienne Boyer, met haar navrante stille liedjes, met haar Barque d'Yves" en haar „Parlez-moi-d'amour" typische voorbeelden van wat haar het beste ligt die ik wel heel mooi en innig, maar op den duur een beetje passief en krachteloos ga vinden, ook liever dan Héritza, de verfranschte Iersche met haar wonderlijke als uit de verte zingen haar „Enchanted Riveir" dat bij haar bijna een neger-spiritual werd, en de Fransche „Un jour c'est la fin du voyage" en „Garde-moi, chéri" toonen de groote overeenkomst van haar genre met dat van Lucienne Boyer is mij Marie Dubas, met haar frisch. krachtig, veelzijdig talent, die beklemmend melancho liek kan zijn als zij in haar Bretonsche visschersliedjes die verbluffend geestige charges geven kan Pedro", het lied van de Spaansche toreadorsechtgenoote, die zich be klaagt over de al te groote belangstelling van vrouwelijke vreemdelingen, die haar man ge niet, en het coquette salonlied van dertig jaar geleden, waarvan ze met maar een tikje over drijving een kostelijk paskwil maakt, die ge weldige dramatische kracht kan bereiken in haar „Femme du roulier" het lied van de deer ne, die de Maagd Maria om begrip en verge ving smeekt die fier en martiaal kan zijn in haar „Hussards de la Garde" en die dan ten overvloede nog „Heure exquise" van Reynaldo Hahn en het „Poème d'amour" van Faure voor u kan zingen aangrijpender dan u het ooit ge hoord hebt. Voor mij is Marie Dubas. die zich uit een arbeidersgezin in het „quartier de Grenelle omhoog werkte tot één van de eer ste „chansonnières", „diseuses" of „fantaisis- tes", al naar mexx het noemen wil, van Parijs, tot nu toe ongetwijfeld de grootstë. Het bleeke. bijna leelijke, spitse gezicht met de zwarte steile haren en de schitterende, donkere oogen, de expressieve handen, die niet in de eerste plaats door zijn timbre mooie stem met de wat rauwe klank van zooveel Fransche chansonnières ik hoop niet, dat ik ze voor den laatsten keer gezien en gehoord heb. De chansonnière het meest in de lijn van Yvette Guilbert is zij zeker wat aan de verdien sten van de anderen niets af doet. Ieder voor zich en ieder op haar manier maar het Fransche lied, het Fransche levens lied, zoo gewild, wordt weer door velen gezon gen. Wie er zich in verdiepen wil, dat het uit sluitend vrouwen zijn, die het op het oogenblik zingen en daar de reden van na speuren hij doe het en misschien vindt hij hem wel niet. En het gaat ten slotte ook niet om het hoe en waarom daarvan het gaat alleen om het feit, dat het lied er weer is.... WILLY VAN DER TAK. trein langs. Een volle trein. Menschen die naar huis gingen om Oudejaar te vieren, menschen aie gingen naar oliebollen en slemp en warme punah. De trein ging naar het Zuiden, het trammetje naar het Noor den, maar ze hadden één doel. En dat te weten geeft dan even een gevoel van rust, van harmonie, van geluk. Twaalf uur. Nu knallen overal de scho ten, nu heft men overal de glazen, nu staan er tranen in ontelbare oogenparen. Precies op dit moment, nu wij ook onze glazen hef fen. Tranen? Nee, die werken we wel weg. Daai-voor zijn we immers te nuchter. Maar als ze komen laten we ons niet schamen. Want het blijft een grootsch moment als zooveel menschen door het heele land en ook nog daarbuiten door een zelfde gedachte gebonden zijn. Dan wordt het Nieuwjaar. Weer rijdt het trammetje en weer raast de trein het voor bij. Het trammetje brengt menschen naar het Zuiden, de trein voert hen naar het Noorden. En nu niet meer naar één doel. Ze brengen menschen naar werk en plicht, naar zorgen en moeilijkheden. En de meeste van die menschen gaan alleen Maar misschien zijn ze toch weer even gesterkt door dien éénen avond van samen zijn, door het besef weer eens opgedaan: dat er saamhoorigheid kan zijn. BEP OTTEN. i.eukene efietrnen Appelflappen: 120 gram bloem, 60 gram boter, zout, 3 zure appelen, 2 lepels suiker, 1 lepel krenten, 1 theelepel kaneel, een ijzeren potje met olie, poedersuiker. Doe de bloem, de boter en het zout in een kom, snijd de boter fijn; giet er roei-ende zooveel koud water bij, dat de massa een samenhangend geheel vormt. Rol de deeg massa op een met bloem bestrooide aan recht of deegplank met een met bloem be strooide deegx-ol uit tot een niet te dunne lap. Vouw de lap op. rol hem weer uit. vouw hem op, en herhaal deze bewerking nog eenage malen; laat daarna het deeg op een koele plaats een half uur rusten. Schil de appelen, snipper ze en vermeng ze met de suiker, de kaneel en de gewasschen kren ten. Rol het deeg nu uit tot een dunne lap, lang en breed), bestrijk de randen met wa ter, leg op elk lapje een lepel gesnipperde appel en vouw de lapjes daarna tot een drie hoek dubbel; plak de randen stevig op el kaar. Bak de appelflappen in een ijzeren potje met heet vet vlug goudbruin, laat ze even op grauw papier uitlekken en bestrooi ze vóór het opdienen dik met gezeefde poe dersuiker. Oliebollen: 1/2 pond bloem, 3 d.L. lauw warme melk, 20 gram gist, 1/2 ons krenten, 1/2 ons rozijnen, 1 theelepel zout, een ijze ren potje met olie of vet. Doe de bloem en het zout in een kom, meng de gist aan met een weinig van de lauwwarme meik en giet dit met de rest van de melk bij de bloem. Klop met een houten lepel tot dat alle klontjes uit het beslag ver dwenen zijn en voeg dan de gewasschen krenten en rozijnen toe. Laat het beslag dicht gedekt op een warme plaats 1 uur rijzen. Vorm met twee lepels ballen van het beslag en bak deze gedurende 5 minuten in het heete vet. Laat ze even op grauw pa pier uitlekken, dien ze op een verwarmde schotel zoo warm mogelijk op. Haringsla (4 personen)2 haringen, 2 zure appelen, 1 biet, 8 gekookte aardappelen. 2 kropjes sla of veldsla, 2 hardgekookte eieren, ingemaakte uitjes en augurkjes, 2 lepels sla olie, 2 lepels azijn, mayonnaise. Snijd de aardappelen, de uitjes, de ge schilde appelen en de biet fijn, neem de visch van de graat en snijd hem in stukjes, vermeng dit alles met de olie en de azijn. Bedek kleine bordjes of schoteltjes met ge wasschen kropsla of veldsla, leg in het mid den een keurig stapeltje haringsla, bedek dit met wat mayonnaise en garneer de scho teltjes met partjes hard gekookt ei, waaier vormig ingesneden augurkjes, reepjes biet en stukjes haring. De haringsla is een ge ijkt oudejaarsavondgerecht, en deze wijze van opdienen, dus als éénpersoonsporties, is meestal zeer gewild. VOOR HANDIGE VROUWEN. E. E. J.—P. SCHOONHEIDSMIDDELTJES VOOR IEDEREEN. Winterhanden en -voeten ontstaan reeds in den herfst duren dikwijls tot ver in de lente en komen ook voor in winters zonder vriezend weer. Ja, zelfs hoort men er in natte winters mee vain dan bij droog, vriezend weer. Het ontstaan wordt bevorderd door het dragen van nauwe, den bloedsomloop belemmerende schoenen en handschoenen. De verschijnselen zijn zwelling en roodheid, dikwijls zelfs ge volgd door wondworden, opengaan der aan gedane deelen. De behandeling bestaat in reeds vroegtijdig handen en voeten iederen dag eenigen tijd in warm water te houden. Verder het dragen van warme, niet te nau we schoenen en handschoenen en als toch de aandoening ontstaat,'handen en voeten 'savonds inwrijven met gelijke deelien olijf olie, glycerine en tinctuur van benzoë. Heeft U wel eens in den spiegel gekeken, wanneer U böos waart? Och, doet U het toch alstublieft eens, U zult bijna niet kunnen gelooven, dat U het bent. Het is een heel goed middel om zich te leeren beheerschen. 's Nachts moet men met het hoofd zoo laag mogelijk liggen. Het is het beste middel om een onderkin te voorkomen. Het is gemakkelijker dit te voorkomen dan een onderkin weg te werken.... hard klinkt, en het door de weerkaatsing van de sneeuw zoo licht is, dat alles duide lijk zichtbaar wordt. Ondertusschen valt dan steeds zonder eenig geluid de sneeuw naar beneden en hecht zich aan elk klein uitsteekseltje vast, zoodat we zelfs met be sneeuwde wenkbrauwen thuis komen. Toegegeven, dat het in de stad, vooral ln de drukste straten, meestal maar al te spoe dig een akelig vieze brei is, die allesbehalve gevoeiens van schoonheid opwekt, maar de tram brengt ons in een paar minuten aan den buitenkant van de stad of in een park waar het wèl mooi is. Wat wordt er niet vaak geklaagd over de storingen die het drukke verkeer teweeg brengt, wait wordt er al niet gediaan om dit lawaai zooveel mogelijk te beperken. Men kan immers niet rustig meer op straat loo- pen, de harde geluiden zijn op den duur zenuwslooperiid. Maar wanneer de natuur nu eens een enkele maal op verbluffend-afdoen- de manier een einde heeft gemaakt aan al die heme welke de gemoedsrust dreigt te versto ren, is er bijna niemand, die nu eens bewust van stiltie, gepaard aan schoonheid, wil ge nieten. Het sneeuwt men kruipt wat dichter bij de kachel, en heeft een visioen van natte voe ten, ijskoude handen en een onaangenaam huiverig geve el. Laten deze thuisblijvers zoo'n avond dat het sneeuwt eens de moeite ne men er op uit te gaan. Zij zullen tot hun ver bazing merken, dat het niet koud is, maar heerlijk mild, diat de sneeuw zoo weer van mantel en hoed afgeschud kan werden, en dat het met de mafte voeten ook nog wel schikken zal. En de stilte die bij dit alles behoort is vol wijding, die zelfs niet verbroken kan worden door een jolig stelletje dat elkaar met sneeuw bekogelt: de reine en gjrootsche atmosfeer die heit vallen van sneeuw veroorzaakt, is zoo op zichzelf staand, dat niets of niemand in staat is haar te verbreken. Oudejaarsavond vieren dat is een tra ditie handhaven. Er zijn moderne menschen die niets voor traditie voelen. Een dood ding noemen ze het. Ja, wat is eigenlijk Oudejaarsavond? Een willekeurige dag waarop we een afgeloopen jaar herdenken. Waar is het goed voor? Kunnen we niet altijd op ons afgeloopen leven, op afgeloopen jaren terugzien? En het gaat wel een beetje tegen onze vrijheids liefde in juist op een bepaalden avond tot dat herdenken te worden gedwongen. In ken menschen die dien avond uit principe vroeg naar bed gaan, vroeger dan anders om maar niet „twaalf uur uit te zitten". Mis schien ook een beetje uit angst voor senti menteel gedoe, voor zelf sentimenteel wor den vooral. Misschien ook omdat er in het afgeloopen jaar zooveel treurigs en zoo wei nig goeds gebeurd is. Misschien ook wel uit angst voor het jaar dat komt Een beetje durf kan anders nooit kwaad! En is Oudejaars-avond vieren werkelijk zoo iets onzinnigs? Is er niet ergens een die pen zin te ontdekken? Is er niet. altijd iets waardevols aan gemeenschappelijke feest dagen? Samen feestvieren. Het klinkt zoo blij en het lijkt zoo makkelijk. Maar hoe weinig menschen kunnen werkelijk met elkaar feest vieren! In alle harmonie die daarvoor noo- dig is. Het is heusch geen overbodige weelde dat feest-vieren zoo nu en dan eens te oefo men! Al zou het alleen maar zijn om ons te kort weer eens in te zien, ons verlangen naar harmonie te versterken. En er hangt toch wel iets van harmonie over het land, juist op Oudejaarsavond. Zeg dat het schijn is, uiterlijkheid. Het kan ons toch even vx-eugdig stemmen, dat alle men schen op Oudejaarsavond naar een doel gaan. Ik zat eens op den middag van Oudejaar in een trammetje ergens in het Noorden van het land. Er stapte een oud mannetje in, dat Oudejaar ging vieren bij zijn kinderen, een vrouw, die voor hetzelfde doel naar haar dochter ging. Een puilende mand hing aan haar arm. „Oliebollen", vertelde ze stra lend. Jongens en meisjes, die uit fabrieken en scholen kwamen, vroolijk vertelden van plannen voor den avond. Een heele tram vol menschen die een zelfden avond voor zich zagen. Over den spoordijk, vlak bij, raasde een MODE-TIPS. Hoewel er dikwijls beweerd wordt, dat Ma dame Mode in het geheel geen rekening houdt met onzen financiëelen toesband schijnt hier dit seizoen eenige verbetering in gekomen te zijn en wel door de zoogenaamde „hand schoen" mouw, die getuigt dat Madame Mode vol goeden wil is, om ons met minder japon nen toch passend gekleed te doen gaan. Deze mouw veroorlooft ons n.l. in dezelfde japon, gasten te ontvangen, op bezoek te gaan, thea ters en concerten te bezoeken en naar een danspartij te gaan. EEN GARNITUUR VOOR DE KOFFIETAFEL In het drukke, gezellige gezin hebben ze een,, logeetje, een meisje van negentien jaar. Ze Woont in de stad op kamers, is met Mary, de oudste dochter op hetzelfde qantoor.Ze is met Mary komen weekenden in het witte buiten huis, dat er ook in den winter nog fleurig uitziet met klimopranken langs de muren en groote dennen in den tuin. Mary heeft nog drie broertjes en een zusje. Mary heeft een vroolijke, hartelijke vader en een lieve moeder. Gerda, het logeetje, voelt zich dadelijk thuis, opgenomen in de familie. Ze schikt mee aan de noodende koffietafel, neemt deel aan het gesprek dat direct- alge meen is. De broertjes zullen dien middag gaan fietsen, het zusje heeft een afspraak met een vriendinnetje, vader moet nog een zakenken nis gaan opzoeken. „Dan blijven wij met ons drieën thee drinken", zegt moeder tegen Mary en Gerda. Het is allemaal erg knus, erg goed. Gerda zit in de serre en kijkt uit in den Wintertuin. „Fijn hebben jullie het hier", zegt ze, „en dat je maar zoo uit mag gaan wanneer je wilt en dat het allemaal zoo gewoon en prettig gaat". Mary kijkt een beetje verwonderd. „Uit gaan? Wie gaat er dan uit?" „Je broertjes immers en zus". „Gewoon fietsen en „Denk maar niet dat het bij ons thuis zoo ging! Mijn broer Evert en ik moesten altijd thuis blijven bij moeder omdat ze het anders zoo eenzaam had. Vader was zoowat nooit thuis, zie je en als hij er was, nou, dan kwam er bijna altijd ruzie." Gerda zuchte en Mary weet zoo gauw niet wat te zeggen. Ze weet: Gerda's ouders zijn gescheiden, ze moet het thuis nooit erg prettig gehad hebben. Maar Gerda is tame lijk gesloten. Ze spreekt er nooit veel over. Nee, Gerda spreekt er niet veel over, ze voelt daar ook niet dikwijls behoefte toe. Ze heeft er in berust, het is nu eenmaal zoo. Ze woont nu alleen, verlost van alle soesah, ze zorgt voor zichzelf en ze probeert haar jeugd te vergeten. Jeugd, die vol zorg en narigheid was. Maar nu hier voelt ze het opeens zoo heel duidelijk: hoe jeugd kan zijn, hoe het het mooiste gedeelte van je leven lean wezen waar je later altijd met blijdschap aan terug denkt, iets wat je tot steun kan wezen. En zij wil liefst zoo gauw mogelijk verge ten Een echt gezin, waar je je thuis had. van waaruit je leefde, waar je niet egoïstisch werd thuisgehouden, wat je niet belette je naar alle kanten te ontplooien. Een vader en moeder die samen overlegden, die liefde en eerbied voor elkaar hadden en die niet de kinderen opstookten tegen den ander, die eendracht en geen tweedracht zaaiden. In zoo'n gezin als dat van Mary voel je pas duidelijk wat je gemist hebt en wat je altijd zult blijven missen. Een vroolijke, onbe zorgde jeugd, het opgroeien in een har monieus gezin. In de serre zitten ze met hun drietjes: moe der. Mary en Gerda. Gerda is haar sombere gedachten gauw kwijt, ze wil nu alleen genie ten. En Mary is Gerda's woorden ook vlug vergeten. Maar in de moeder blijven ze naklinken. Vader, die altijd ruzie maakte, moeder die klaagde en in egoïstische liefde beslag legde op de kinderen. Een gezin zonder basis en zonder vrijheid. Ze denkt aan haar rumoerig, levensblij vijftal. Wat zcuden zij en haar man niet wil len doen om hun geluk mee te geven in het leven! I BEP OTTEN. Wat hadden we allen gehoopt op een witte Kerstmis, toen de lucht zoo dik werd en de sneeuw voor het grijpen scheen in het ein de van de vorige week! Maar in plaats daar van werd het een gladde kerst met een maximum hoeveelheid aan gebroken bee- nen en armen, schaatsenrijdende kinderen en jongelui op de straten, en verder een minimum hoeveelheid aan licht gedurende den dag, wat tenminste dit voordeel had, dat de kerstverlichtingen buitengewoon goed tot hun recht kwamen. Maar iets of wat verlaat is de kerstsneeuw dan toch nog gekomen, want het miezerige regentje van Woensdagmiddag ging al gauw over in natte sneeuw, totdat de vlokken steeds kleiner werden, wat altijd duidt op maar niet zoo'n beetje nattigheid, maar op besneeuwde straten en huizen en boomen. Er wordt heel wat gemopperd op de over last van sneeuw, en het is te begrijpen dat menschen met.handwagens, met gewone en met bakfietsen veel onaangenaams onder- vindien doorde glibberige dik-besneeuwde grond, hoewel zij dikwijls als ware jongleurs over den weg zwalken en niet in het minst liinder schijnen te hebben van alle obsta kels die zij ontmoeten. Toch verbaast het mij weieens, dat er zoo heel weinig menschen zijn, die zich buitens huis wagen wanneer zooals Woensdagavond de sneeuw alles bedekt heeft-, terwijl ze nog steeds blijft vallen. Weet u wel, hoe mooi het dan buiten is, wanneer alles bedekt is met het zachte dek, wanneer geen enkel geluid Een mooi kleed voor de koffietafel met bij passende servetten, valit altijd in den smaak van ieder vrouw. Het hierbij afgebeelde kleed is van linnen in verschiLLenide kleuren en na tuurlijk wasch- en lichtechit. De afwerking be staat uit open zoomen. Eerst trekt men de draden uit voor deze zoomen, ongeveer 1/2 c.M. breed. Dan knipt men de stukken linnen, rijgt ze om, speldt ze op de daarvoor bestemde plaatsen en werkt ze met den open zoom op. Vooral de hoekjes moeten nauwkeurig en precies bewerkt wor den. Van nauwkeurig werken, hangt het groot ste gedeelte van heit al of niet goed uitvallen Een mooie kleurencombinatie, die tegelij kertijd vrij neutraal is, geven wij hier: op een warm crèmekleurig fond, vakken van oker, twee nuances bruin en oranje. WEDEROPSTANDING VAN HET FRANSCHE LEVENSLIED. geven en het \>gr' geen levenslied? levenslied is er en is geaccep- teerd, en het is niet slechter of beter dan een ander, en hen, die liet zongen of zingen, zal het wel vrij wel koud laten, wat ze precies zingen als ze maar zingen mogen. En ze zingen weer na een tijd van stilte zingen ze weer, zingen er niet een of twee maar zingen er vier. of rijf of zelfs zes; en het vreemde leven wil, dat het allemaal vrouwen zijn, die er zingen. Ze zingen elk op hun manier, ze zingen fel en vol sprankelend vuur, ze zingen stil en melancholiek; maar het leven, dat weet wat het doet, wil ook, dat ze allemaal thuis hoo ren in een land, in een stad en die stad is natuurlijk Parijs. Misschien is dat vreemd, want- de eerste zangeres van het levenslied, aan het eind van de vorige eeuw, was noch een Fransche, noch zong ze in Parijs: Annie Dierksen, die van alle lang niet de grootste was met haar vriendelijke b u rg erj u f f ro uws - allure, was een Duitsche. Maar na haar wa ren het de Franscnen, de eerste groote con férenciers van de Chat Noir in Mont-martre, Aristide Bruant en Rodolphe Salis, die van haar het levenslied overnamen en het krach tig en groot en vrij maakten; zij zijn beiden dood, maar hun eerste vrouwelijke Fx-ansche confrère. Yvette Guilbert-, leeft nog en is al dien tijd onveranderlijk zichzelf gebleven, al is haar uiterlijk veranderd en is ze van de hoekige, magere gamine met het scherpe profiel, die we allemaal van de teekeningen van de Toulouse Laufcrec kennen, een dikke, grove vrouw geworden met- nog steeds de zelfde schex-pt-e en felheid in het zware oude vrouwen profiiel. Yvette Guilbert leeft nog, en ze werkt exi zingt nog-, maar op het oogenblik zingt ze van het vex-leden. Het was de „esprit Chat- noiresque" die ze bij haar laatste bezoek aan Holland, ongeveer een maand geleden, weer ophaalde, de geest van het oude cabaret Montmartre, de geest van het sentimentee-le of opstandige lied, dat Aristide Bruant zong, de geest van haar eigen oude gewaagde lied van het kleed af. Ook de servetjes worden op dezelfde manier bewerkt. De koffieiwariner maakt men stijf met kar ton exx hecht tusschen het karton en de voe ring een diklce laag watten. De keuze der kleuren zal wel geen enkele vrouw mo-eite geven; men houdt matuurijk re kening met die inrichting en de kleuren der kamer, waarvoor biet garnituur bestemd is.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 21